Blog van medewerkers
- het gezamenlijke marktaandeel van de bij de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen op geen van de relevante markten waarop de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging van invloed is, groter is dan 10%, en
- de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging de handel tussen lidstaten niet op merkbare wijze ongunstig kan beïnvloeden.
Het is aan partijen zelf om deze analyse te maken. De Nederlandse Mededingingsautoriteit [NMa] geeft geen beoordeling vooraf.
Maar ook indien niet aan de eisen van artikel 7 is voldaan, kan een overeenkomst of feitelijke gedraging toch zijn toegestaan. Dan moet de overeenkomst per saldo een positief effect hebben. Dat moeten partijen zelf vaststellen aan de hand van de eisen van artikel 6 lid 3:
“Het eerste lid geldt niet voor overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die bijdragen tot verbetering van de productie of van de distributie of tot bevordering van de technische of economische vooruitgang, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder nochtans aan de betrokken ondernemingen
- beperkingen op te leggen die voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn, of
- de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken goederen en diensten de mededinging uit te schakelen.
Indien de overeenkomst hier niet aan voldoet, dan is deze van rechtswege nietig.
[post_title] => Non-concurrentiebeding in franchiseovereenkomst niet strijdig met mededigingswet [post_excerpt] =>Ex-franchisenemer gebonden aan non-concurrentiebeding voor geheel Nederland. Beding is niet strijdig met de Mededingingswet. Beroep op een vrijstellingsbepaling in de Mededingingswet mogelijk.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => non-concurrentiebeding-in-franchiseovereenkomst-niet-strijdig-met-mededigingswet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 09:52:50 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 09:52:50 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2012/06/14/non-concurrentiebeding-in-franchiseovereenkomst-niet-strijdig-met-mededigingswet/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [1] => WP_Post Object ( [ID] => 7013 [post_author] => 26 [post_date] => 2012-06-14 00:00:00 [post_date_gmt] => 2012-06-14 00:00:00 [post_content] =>Op 20 december 2011 heeft het gerechtshof Den Bosch een arrest gewezen inzake de bestuurdersaansprakelijkheid van een voorzitter van een stichting. Dit arrest biedt aardige afwegingen over het delegeren van werkzaamheden aan derden en de taakverdeling binnen het bestuur van een stichting.
De voorzitter van een [non-profit]stichting werd in deze kwestie door een onbetaald gebleven crediteur aansprakelijk gehouden uit hoofde van onrechtmatige daad. Het ging daarbij om een stichting die zich bezig hield met de uitgave van een schoolkrant. Het bestuur van de stichting bestond uit een drietal personen. Een ander persoon was de initiatiefnemer, en verzorgde als vrijwilliger feitelijk de uitgave van de schoolkrant. Voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden was de stichting leaseverplichtingen aangegaan, welke overeenkomsten waren getekend door de voorzitter en de penningmeester van de stichting. Achteraf bleek dat deze facturen nooit betaald waren, maar dat degene die feitelijk de uitgave van de schoolkrant verzorgde, en geen onderdeel was van het bestuur van de stichting, de bedragen op de bankrekening van zijn eigen bedrijf had gestort.
In eerste instantie had de leasemaatschappij alle bestuursleden gedagvaard tot betaling van de openstaande facturen en kosten. Naar de mening van de leasemaatschappij zouden de bestuursleden onrechtmatig hebben gehandeld doordat zij hadden toegelaten dat de bewuste persoon zich als feitelijke bestuurder gedroeg en malversaties binnen de stichting pleegde, hetgeen het bestuur lijdzaam zou hebben toegelaten. Hierdoor bleven de vorderingen van de leasemaatschappij onbetaald. De rechtbank had hierover geoordeeld dat het enkele feit dat het bestuur had toegestaan dat namens de stichting rechtshandelingen werden verricht en dat deze persoon als ware als bestuurder kon optreden van de stichting op zichzelf nog niet onrechtmatig was, waardoor de vorderingen van de leasemaatschappij werden afgewezen.
Tegen deze uitspraak is de leasemaatschappij in hoger beroep gegaan. Bij het hof had de leasemaatschappij de grondslag van haar vorderingen gewijzigd en stelde zich op het standpunt dat de voorzitter van de stichting bij het aangaan van de leaseovereenkomst wist, althans had moeten weten dat de stichting haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen, omdat de voorzitter van de stichting een onderneming was gestart zonder deugdelijke basis, geen leiding had gegeven aan het bestuur en bijna alle bestuurstaken had overgelaten aan een derde, waardoor een situatie was gecreëerd waarin fraude gepleegd kon worden.
Deze grondslag had alleen kans van slagen indien vast zou komen te staan dat het voor de voorzitter van de stichting objectief gezien op enig moment na het sluiten van de leaseovereenkomsten voorzienbaar moest zijn geweest dat de leasemaatschappij benadeeld zou worden tengevolge van een door de voorzitter van de stichting bewerkstelligde of toegelaten handelswijze van de stichting.
Het verweer van de voorzitter van de stichting hiertegen was dat de betreffende persoon, die geen onderdeel uitmaakte van het bestuur van de stichting, achter de schermen alle externe contacten verzorgde en diverse afspraken en overeenkomsten was aangegaan zonder daarvan het bestuur op de hoogte te brengen. Naar aanleiding van vragen van het bestuur van de stichting hieromtrent gaf de bewuste persoon telkens aan dat zij zich geen zorgen hoefde te maken. Naar de mening van de voorzitter van de stichting had hij nooit geweten dat sprake was van fraude. Het misbruik van aan derden verstrekte volmachten ligt overigens ook niet zonder meer in de risicosfeer van de bestuurders. Zolang er geen tekenen zijn dat er bevoegdheden worden overschreden hoeft het bestuur op voorhand niet met misbruik rekening te houden.
Het hof stelde vast dat de voorzitter van de stichting als hoofdverantwoordelijke binnen de stichting, de feitelijke werkzaamheden had overgelaten aan een derde en voor wat betreft de financiële aspecten aanvankelijk afging op zijn verklaringen en op de verklaringen van de penningmeester. Het hof is daarbij van mening dat de voorzitter van de stichting achteraf bezien naïef is geweest om geheel op deze afgegeven informatie te vertrouwen en deze informatie niet te controleren. Deze naïviteit wordt de voorzitter van de stichting echter niet door het hof aangerekend, hetgeen gelet op de aard en de activiteit van de stichting - het uitgeven van een schoolkrant - terecht voorkomt. Het hof was dan ook van oordeel dat de voorzitter van de stichting niet wist dat sprake was van benadeling van een schuldeiser waardoor de vordering werd afgewezen.
Met naïviteit zal overigens een beroepsbestuurder van een professionele onderneming immers niet snel wegkomen. Deze uitkomst is dan ook wenselijk om de vele vrijwilligers die [onbezorgde] bestuurstaken verrichten het leven mogelijk te maken. Met de inzet en beschikbaarheid van dergelijke bestuurders zou het snel gedaan zijn als aansprakelijkheidsrisico’s om het minste op de loer liggen. Van de bestuurder/vrijwilliger kan niet dezelfde mate van kennis en betrokkenheid worden gevergd als van een beroepsbestuurder.
[post_title] => Naïviteit bestuurder stichting leidt niet tot bestuurdersaansprakelijkheid [post_excerpt] =>Op 20 december 2011 heeft het gerechtshof Den Bosch een arrest gewezen inzake de bestuurdersaansprakelijkheid van een voorzitter van een stichting. Dit arrest biedt aardige afwegingen over het delegeren van werkzaamheden aan derden en de taakverdeling binnen het bestuur van een stichting.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => naiviteit-bestuurder-stichting-leidt-niet-tot-bestuurdersaansprakelijkheid [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2012-06-14 00:00:00 [post_modified_gmt] => 2012-06-14 00:00:00 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2012/06/14/naiviteit-bestuurder-stichting-leidt-niet-tot-bestuurdersaansprakelijkheid/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [2] => WP_Post Object ( [ID] => 7014 [post_author] => 26 [post_date] => 2012-06-14 00:00:00 [post_date_gmt] => 2012-06-14 00:00:00 [post_content] =>De Hoge Raad heeft recent een arrest gewezen dat van belang is voor financiers met zekerheden en ondernemers met meerdere vennootschappen die borg staan voor elkaar. Als gevolg van dit nieuwe arrest worden de mogelijkheden voor een financier tot het rechtsgeldig verpanden van regresvorderingen aanzienlijk beperkt.
Regelmatig verstrekt een bank een financiering aan meerdere partijen waarbij deze hoofdelijk jegens de bank verbonden zijn. In vrijwel alle gevallen vestigt de bank pandrechten op debiteuren van de hoofdelijke aansprakelijken. Indien een partij de verplichtingen jegens de bank niet nakomt kan de bank beide partijen aanspreken en die zekerheden uitwinnen. Indien één van de partijen door de bank wordt uitgewonnen tot een bedrag groter dan het bedrag waarvoor deze intern draagplichtig is jegens de ander, ontstaat een regresvordering van B op A boven het bedrag wat hem niet aanging.
De banken en tot voor kort de Hoge Raad gingen ervan uit dat ook deze regresvordering, derhalve voor hetgeen B heeft betaald aan de bank wat hem niet aanging, ook verpand was aan de bank. Dit zou een voorwaardelijke regresvordering zijn van B op A.
De Hoge Raad komt echter terug op een eerder arrest van hemzelf. De Hoge Raad is nu van oordeel dat de regresvordering pas ontstaat indien de hoofdelijk verbonden schuldenaar de schuld voldoet voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat. Dus pas bij de betaling van de hoofdelijk verbonden schuldenaar ontstaat de regresvordering. Er is dus geen sprake van een voorwaardelijke vordering, die verpand had kunnen zijn aan de bank. De bank kan dus niet met een beroep op haar pandrecht vorderingen jegens mede hoofdelijke schuldenaren instellen. Dit kan alleen B zelf doen of – indien deze gefailleerd is – de curator.
Hierdoor komt de bank in een andere positie te verkeren. De verwachting is echter gerechtvaardigd dat banken [en andere financiers] zich tegen dit arrest gaan wapenen. Dit kan mijns inziens plaatsvinden door de vordering van B op A, die vaak groepsvennootschappen zijn, achter te stellen bij al hetgeen de bank/financier te vorderen heeft van de groep.
Indien hierover verdere vragen zijn kunt u contact met mij opnemen.
[post_title] => Verpanding regresvorderingen ingepakt! [post_excerpt] =>
De Hoge Raad heeft recent een arrest gewezen dat van belang is voor financiers met zekerheden en ondernemers met meerdere vennootschappen die borg staan voor elkaar. Als gevolg van dit nieuwe arrest worden de mogelijkheden voor een financier tot het rechtsgeldig verpanden van regresvorderingen aanzienlijk beperkt.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => verpanding-regresvorderingen-ingepakt [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-19 10:15:57 [post_modified_gmt] => 2015-12-19 10:15:57 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2012/06/14/verpanding-regresvorderingen-ingepakt/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [3] => WP_Post Object ( [ID] => 6896 [post_author] => 26 [post_date] => 2012-06-12 00:00:00 [post_date_gmt] => 2012-06-12 00:00:00 [post_content] => Na het succesvolle seminar “Flex B.V.” vorige week in Vught, kan Bogaerts & Groenen advocaten u nu het laatste nieuws geven over de invoering van de Flex B.V. (wetsvoorstellen 31 058/32426: (Invoerings)Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht). Zojuist heeft de Eerste Kamer deze wetsvoorstellen aangenomen en bepaald dat de inwerkingtreding is vastgesteld op 1 oktober 2012. De belangrijkste wijzigingen zijn:
- Het minimumkapitaal van € 18.000,- wordt afgeschaft.
- De crediteurenbescherming wordt gebaseerd op een uitkeringstest in combinatie met aansprakelijkheidssancties voor bestuurders en aandeelhouders.
- Benoeming van een 'eigen' bestuurder door een aandeelhouder wordt mogelijk.
- De verplichte blokkering van de overdraagbaarheid van aandelen vervalt.
- De mogelijkheden om besluitvorming buiten de algemene vergadering te laten plaatsvinden worden verruimd.
- Stemrechtloze of winstrechtloze aandelen kunnen worden ingevoerd.
- De statuten kunnen voorzien in een flexibele verdeling van stemrecht.
- De wettelijke geschillenregeling wordt verbeterd.
De Hoge Raad heeft zich recent in een aanbestedingszaak moeten uitlaten over de vraag of en wanneer tussen een aanbesteder en de laagste inschrijver [verder: de aannemer] een overeenkomst tot stand is gekomen.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => bij-uar-2001-schriftelijke-opdracht-vereist [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2021-11-25 16:43:45 [post_modified_gmt] => 2021-11-25 15:43:45 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2012/06/05/bij-uar-2001-schriftelijke-opdracht-vereist/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [5] => WP_Post Object ( [ID] => 6895 [post_author] => 26 [post_date] => 2012-06-05 00:00:00 [post_date_gmt] => 2012-06-05 00:00:00 [post_content] => Recent heeft de Rechtbank Rotterdam een oordeel moeten vellen of bij het digitaal indienen van de inschrijving sprake is geweest van een besteksconforme ondertekende inschrijving. De inschrijver had volstaan met een naar zijn zeggen elektronische handtekening omdat de inlogprocedure van de digitale aanbestedingsportal voorzien was van een zodanige beveiliging en authentificatie dat er sprake was een elektronische handtekening. De rechtbank wees die stelling af omdat de inlogprocedure niet voldeed niet aan de vereisten die artikel 3:15a lid 4 BW stelt aan een elektronische handtekening. Daarnaast betekent het feit dat de wijze van indiening digitaal moet zijn, nog niet dat daarmee de inschrijver ook daadwerkelijk in staat voor hetgeen zij aanbiedt. Voor dit laatste is in het handelsverkeer [zowel schriftelijk als digitaal] een handtekening nodig. Uit het bestek volgde dat een handtekening vereist was. De inschrijving diende te bestaan uit “volledig ingevulde en/of alle gevraagde en waarnodig rechtsgeldig getekende bijlagen” alsmede een rechtsgeldig ondertekende begeleidende brief waarmee de inschrijving werd aangeboden. Er werd ook uitleg gegeven dat een tekenbevoegde moest tekenen. In het bestek en in de nota van inlichtingen werd niet voorzien in een elektronische handtekening. Voor een normaal oplettende inschrijver had het derhalve duidelijk moeten zijn dat ondanks de digitale indiening van de inschrijving, de “natte”[handgeschreven]handtekening [ingescand] vereist was. [post_title] => Digitale aanbesteding en toch “natte “ handtekening vereist [post_excerpt] =>Recent heeft de Rechtbank Rotterdam een oordeel moeten vellen of bij het digitaal indienen van de inschrijving sprake is geweest van een besteksconforme ondertekende inschrijving.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => digitale-aanbesteding-en-toch-natte-handtekening-vereist [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2021-11-29 13:58:12 [post_modified_gmt] => 2021-11-29 12:58:12 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2012/06/05/digitale-aanbesteding-en-toch-natte-handtekening-vereist/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [6] => WP_Post Object ( [ID] => 6893 [post_author] => 19 [post_date] => 2012-05-29 00:00:00 [post_date_gmt] => 2012-05-28 22:00:00 [post_content] =>Op 15 mei 2012 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven zich uitgelaten over de vraag of het college van B&W te Wassenaar een ontheffing voor onbepaalde tijd mocht verlenen aan een supermarkt. Het betrof een ontheffing in het kader van de Winkeltijdenwet. Er waren meerdere supermarkten geïnteresseerd in deze ontheffing. Gelet op het feit dat er slechts een beperkt aantal ontheffingen verleend mag worden, doet de situatie zich al snel voor dat er meerdere gegadigden zijn voor een ontheffing. Om die reden worden er zware eisen gesteld aan de besluitvorming van een dergelijke ontheffing.
Het college van B&W had de enige ontheffing verleend aan supermarkt A voor de periode van september 2009 tot september 2010. Vervolgens werd wederom een ontheffing aan A verleend voor de periode tot en met december 2010. Supermarkt B had ten aanzien van deze ontheffing-verlening geen bezwaren geuit. Vervolgens wordt er door supermarkt A opnieuw om een ontheffing verzocht voor de periode na december 2010. Deze keer verzoekt ook Supermarkt B om een ontheffing. Gelet op het dan geldende beleid wordt de ontheffing echter toegekend aan het eerst binnengekomen ontheffingsverzoek. Dat betrof het verzoek van supermarkt A. In plaats van een ontheffing te verlenen voor de duur van één jaar, verleent het college van B&W een ontheffing voor onbepaalde tijd. Dit terwijl het college wist dat ook supermarkt B een verzoek had ingediend tot verlening van een ontheffing.
De rechtbank zet een streep door deze handelswijze van het college van B&W. Gelet op het feit dat er slechts één ontheffing kon worden verleend, had ook supermarkt B de gelegenheid moeten krijgen om mee te dingen naar een ontheffing. Door de ontheffing voor onbepaalde tijd te verlenen heeft het college van B&W de belangen van supermarkt B om in de toekomst mee te kunnen dingen naar de ontheffing miskend. Aangezien Supermarkt A een ontheffing heeft gekregen voor onbepaalde tijd, sluit dat immers uit dat supermarkt B nog een ontheffing kan krijgen. De rechter geeft aan dat het voor de hand ligt dat de ontheffing aan supermarkt A voor bepaalde tijd wordt verleend zodat in de toekomst ook andere supermarkten aanspraak kunnen maken op een onthef-fing.
Deze uitspraak onderstreept nogmaals de problematiek ten aanzien van de zogenaamde ‘schaarse ontheffingen’. Veel gemeenten worstelen met de vraag hoe zij om moeten gaan met dergelijke ont-heffingen. De bovenstaande uitspraak maakt echter duidelijk dat met ongewijzigd beleid een ontheffing voor onbepaalde tijd niet (meer) toelaatbaar is.
[post_title] => Ontheffing winkeltijdenwet voor onbepaalde tijd houdt geen stand [post_excerpt] =>Op 15 mei 2012 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven zich uitgelaten over de vraag of het college van B&W te Wassenaar een ontheffing voor onbepaalde tijd mocht verlenen aan een supermarkt. Het betrof een ontheffing in het kader van de Winkeltijdenwet. Er waren meerdere supermarkten geïnteresseerd in deze ontheffing. Gelet op het feit dat er slechts een beperkt aantal ontheffingen verleend mag worden, doet de situatie zich al snel voor dat er meerdere gegadigden zijn voor een ontheffing. Om die reden worden er zware eisen gesteld aan de besluitvorming van een dergelijke ontheffing.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => ontheffing-winkeltijdenwet-voor-onbepaalde-tijd-houdt-geen-stand [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2016-05-31 14:48:30 [post_modified_gmt] => 2016-05-31 12:48:30 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2012/05/29/ontheffing-winkeltijdenwet-voor-onbepaalde-tijd-houdt-geen-stand/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [7] => WP_Post Object ( [ID] => 6892 [post_author] => 26 [post_date] => 2012-05-24 00:00:00 [post_date_gmt] => 2012-05-24 00:00:00 [post_content] =>- De duur en hoogte van de WW-uitkering blijft ongewijzigd, maar werkgevers gaan de eerste zes maanden van de werkloosheidsuitkering voor hun rekening nemen. Het UWV betaalt de WW dan uit en verhaalt vervolgens de kosten op de werkgever. In 2013 gaat de WW-premie voor werkgevers tijdelijk omhoog. Verder wordt de doorwerkbonus afgeschaft. Voor kleine werkgevers worden maatregelen getroffen, om het voorgaande financieel mogelijk te maken.
- Ook het ontslagrecht wordt aangepakt. Er komt één nieuwe wettelijke vastgelegde ontslag-procedure voor contracten voor onbepaalde tijd. Uitgangspunt is een repressieve toetsing door de rechter. De preventieve toets [UWV Werkbedrijf en kantonrechter] verdwijnt. Werknemers kunnen na een hoorprocedure bij hun werkgever bezwaar maken bij de rechter als zij het met hun ontslag niet eens zijn. De procedure moet hierdoor verkort worden en werknemers moeten zo beschermd blijven tegen onredelijk ontslag. Ontslagvergoedingen worden omgezet in een persoonlijk budget, dat werknemers kunnen gebruiken voor scholing en werk-naar-werk-budgetten. De budgetten worden bovendien gemaximeerd. Vanaf 2014 is een kwart maandsalaris per gewerkt jaar de norm voor een ontslagvergoeding, tot een maximum van een half jaarsalaris.
- In 2013 moeten werkgevers tijdelijk 16% extra belasting betalen over de lonen die dit jaar meer dan € 150.000,-- bedragen.
- Vertrekbonussen van € 531.000,-- of meer worden belast tegen 75%.
- Woon-werkverkeer wordt belast door het afschaffen van de onbelaste reiskostenvergoeding (€ 0.19 per kilometer). Het vergoeden van zakelijke reizen blijft onbelast.
- De woon-werk kilometers met de auto van de zaak of leaseauto’s worden belast.
We hebben allemaal wel eens te maken met een rekening die niet betaald wordt. "Geld geeft lucht" en dus is het van belang dat de rekening wordt betaald. De kosten die je maakt om je rekening betaald te zien, de zogeheten incassokosten, kun je voor rekening van de schuldenaar laten komen.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => wanbetalers-opgelet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2019-07-25 10:36:43 [post_modified_gmt] => 2019-07-25 08:36:43 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2012/05/07/wanbetalers-opgelet/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [9] => WP_Post Object ( [ID] => 6890 [post_author] => 26 [post_date] => 2012-04-26 00:00:00 [post_date_gmt] => 2012-04-26 00:00:00 [post_content] => Deze maand heeft de Rechtbank Rotterdam in een tweetal uitspraken een streep gezet door boetes die aan een vijftal thuiszorginstellingen door de Nederlandse Mededingingsautoriteit [NMa] waren opgelegd wegens overtreding van het kartelverbod. De NMa had aangenomen dat er concurrentie mogelijk was tussen thuiszorginstellingen zonder echter in voldoende mate te onderzoeken of de afspraken die de thuiszorginstellingen hadden gemaakt geschikt waren om de concurrentie te beperken. Anders gezegd, nu niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van mededinging tussen de thuiszorginstellingen, kan evenmin worden vastgesteld dat sprake is geweest van een overtreding van het kartelverbod. De rechtbank heeft er verder op gewezen dat de NMa niet kan betogen dat in theorie concurrentie mogelijk is en dat om die reden reeds sprake is van verboden mededelingsrechtelijke afspraken. Hoewel de NMa nog nieuwe beslissingen op bezwaar moet nemen en ook nog tegen de uitspraken van de rechtbank in beroep kan komen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven en daar-door de race voor de bewuste thuiszorginstellingen dus zeker nog niet is gelopen, illustreren de uitspraken van de rechtbank wel dat willen samenwerkingsafspraken in de zorg overtreding van het kartelverbod opleveren, meer nodig is dan in algemene zin de aanname dat concurrentie tussen thuiszorginstellingen mogelijk is. Er zal toegespitst op de concrete omstandigheden van de zaak, door de NMa aangetoond moeten worden dat er daadwerkelijk een concurrentie bestaat die vervolgens gefrustreerd wordt door de samenwerkingsafspraken wil het tot succesvolle oplegging van boetes in de zorg kunnen komen. Zie de volgende uitspraken: AWB 10/4885 alsmede AWB 10/4742 en AWB 10/4883. [post_title] => Recordboetes NMa voor vijf thuiszorginstellingen voorlopig van tafel [post_excerpt] =>Deze maand heeft de Rechtbank Rotterdam in een tweetal uitspraken een streep gezet door boetes die aan een vijftal thuiszorginstellingen door de Nederlandse Mededingingsautoriteit [NMa] waren opgelegd wegens overtreding van het kartelverbod. De NMa had aangenomen dat er concurrentie mogelijk was tussen thuiszorginstellingen zonder echter in voldoende mate te onderzoeken of de afspraken die de thuiszorginstellingen hadden gemaakt geschikt waren om de concurrentie te beperken. Anders gezegd, nu niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van mededinging tussen de thuiszorginstellingen, kan evenmin worden vastgesteld dat sprake is geweest van een overtreding van het kartelverbod.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => recordboetes-nma-voor-vijf-thuiszorginstellingen-voorlopig-van-tafel [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2021-11-29 14:56:33 [post_modified_gmt] => 2021-11-29 13:56:33 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2012/04/26/recordboetes-nma-voor-vijf-thuiszorginstellingen-voorlopig-van-tafel/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) ) [post_count] => 10 [current_post] => -1 [before_loop] => 1 [in_the_loop] => [post] => WP_Post Object ( [ID] => 7012 [post_author] => 6 [post_date] => 2012-06-14 00:00:00 [post_date_gmt] => 2012-06-14 00:00:00 [post_content] =>Ex-franchisenemer gebonden aan non-concurrentiebeding voor geheel Nederland. Beding is niet strijdig met de Mededingingswet. Beroep op een vrijstellingsbepaling in de Mededingingswet mogelijk.
Een ex-franchisenemer verzoekt de rechter tevergeefs om een non-concurrentiebeding nietig te verklaren omdat het beding in strijd zou zijn met het kartelverbod van artikel 6 Mededingingswet. In 2009 zijn partijen een franchiseovereenkomst overeen gekomen. De franchisegever heeft een franchiseformule ontwikkeld voor mobiele reparatie van fietsen, rolstoelen en rollators ten behoeve van particulieren en bedrijven. In de franchiseovereenkomst is vastgelegd dat de franchisenemer na het eindigen van de overeenkomst in geheel Nederland geen concurrerende activiteiten mag ondernemen. De franchiseovereenkomst is door de franchisenemer tussentijds opgezegd. De franchisegever constateert dat wordt gehandeld in strijd met het non-concurrentiebeding.
De franchisegever verzoekt in kort geding om de ex-franchisenemer te verbieden concurrerende activiteiten te verrichten. De franchisenemer verweert zich onder andere met de stelling dat de bepaling in de franchiseovereenkomst nietig is omdat zij strijdig is met artikel 6 van de Mededingingswet; het kartelverbod.
De Voorzieningenrechter oordeelt dat niet is weersproken dat het marktaandeel van de gehele franchiseorganisatie (uitgaande van de geografische markt Nederland) minder dan 10% bedraagt. Indien sprake is van een marktaandeel dat niet groter is dan 10%, dan is een dergelijk beding op grond van artikel 7 Mededingingswet in principe wel toegestaan.
De franchisenemer heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat het betreffende non-concurrentiebeding ontoelaatbaar zou zijn.
In artikel 6 Mededingingswet is bepaald dat bepaalde afspraken en feitelijke gedragingen tussen ondernemingen nietig zijn. Een paar jaar geleden is de wet aangepast en is in artikel 7 opgenomen dat artikel 6 niet geldt indien:
- het gezamenlijke marktaandeel van de bij de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen op geen van de relevante markten waarop de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging van invloed is, groter is dan 10%, en
- de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging de handel tussen lidstaten niet op merkbare wijze ongunstig kan beïnvloeden.
Het is aan partijen zelf om deze analyse te maken. De Nederlandse Mededingingsautoriteit [NMa] geeft geen beoordeling vooraf.
Maar ook indien niet aan de eisen van artikel 7 is voldaan, kan een overeenkomst of feitelijke gedraging toch zijn toegestaan. Dan moet de overeenkomst per saldo een positief effect hebben. Dat moeten partijen zelf vaststellen aan de hand van de eisen van artikel 6 lid 3:
“Het eerste lid geldt niet voor overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die bijdragen tot verbetering van de productie of van de distributie of tot bevordering van de technische of economische vooruitgang, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder nochtans aan de betrokken ondernemingen
- beperkingen op te leggen die voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn, of
- de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken goederen en diensten de mededinging uit te schakelen.
Indien de overeenkomst hier niet aan voldoet, dan is deze van rechtswege nietig.
[post_title] => Non-concurrentiebeding in franchiseovereenkomst niet strijdig met mededigingswet [post_excerpt] =>Ex-franchisenemer gebonden aan non-concurrentiebeding voor geheel Nederland. Beding is niet strijdig met de Mededingingswet. Beroep op een vrijstellingsbepaling in de Mededingingswet mogelijk.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => non-concurrentiebeding-in-franchiseovereenkomst-niet-strijdig-met-mededigingswet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 09:52:50 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 09:52:50 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2012/06/14/non-concurrentiebeding-in-franchiseovereenkomst-niet-strijdig-met-mededigingswet/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [comment_count] => 0 [current_comment] => -1 [found_posts] => 1413 [max_num_pages] => 142 [max_num_comment_pages] => 0 [is_single] => [is_preview] => [is_page] => [is_archive] => 1 [is_date] => [is_year] => [is_month] => [is_day] => [is_time] => [is_author] => [is_category] => [is_tag] => [is_tax] => 1 [is_search] => [is_feed] => [is_comment_feed] => [is_trackback] => [is_home] => [is_privacy_policy] => [is_404] => [is_embed] => [is_paged] => 1 [is_admin] => [is_attachment] => [is_singular] => [is_robots] => [is_favicon] => [is_posts_page] => [is_post_type_archive] => [query_vars_hash:WP_Query:private] => bb7cbefdb0b689c6bd865eea47d1b134 [query_vars_changed:WP_Query:private] => [thumbnails_cached] => [allow_query_attachment_by_filename:protected] => [stopwords:WP_Query:private] => [compat_fields:WP_Query:private] => Array ( [0] => query_vars_hash [1] => query_vars_changed ) [compat_methods:WP_Query:private] => Array ( [0] => init_query_flags [1] => parse_tax_query ) [tribe_is_event] => [tribe_is_multi_posttype] => [tribe_is_event_category] => [tribe_is_event_venue] => [tribe_is_event_organizer] => [tribe_is_event_query] => [tribe_is_past] => [tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object ( [filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object *RECURSION* ) )