Opheffen erfdienstbaarheid? Alleen als er écht geen redelijk belang meer is!

27 mei 2020

Een erfdienstbaarheid kan een behoorlijke beperking zijn voor de eigenaar van een erf. Hij moet dulden dat een derde zijn erf gebruikt. Bijvoorbeeld voor een uitweg. Het komt daarom vaak voor dat de eigenaar de erfdienstbaarheid wil opheffen. Die opheffing kan door de rechter worden uitgesproken. Maar uit de rechtspraak blijkt dat de rechter dit niet al te snel doet. Alleen als er écht geen redelijk belang meer is, kan de rechter een erfdienstbaarheid opheffen. Zo blijkt ook uit een recente uitspraak van de rechtbank Gelderland.

Artikel 5:79 BW bepaalt dat de rechter een erfdienstbaarheid kan opheffen indien de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang bij de uitoefening meer heeft en niet aannemelijk is dat het redelijk belang daarbij zal terugkeren. De Hoge Raad heeft overwogen, dat reeds uit de bewoordingen van deze bepaling volgt dat de beoordelingsmaatstaf uitgaat van alleen het belang van de gerechtigde bij de uitoefening van zijn recht, hetgeen betekent dat de belangen van de eigenaar van het dienende erf bij opheffing geen rol spelen (behoudens in het geval van misbruik van bevoegdheid). Dit volgt ook uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 5:78 en 5:79 BW.

  • Ieder redelijk belang nu en in de toekomst moet dus ontbreken;
  • Alléén het belang van de gebruiker van de erfdienstbaarheid is relevant;
  • Het belang van de eigenaar van het erf waarop de erfdienstbaarheid rust, is dus niet van belang. Dat laatste wordt in de praktijk vaak vergeten: immers, vaak wordt een procedure ingezet juist vanuit het belang van de partij die tot opheffing wil overgaan. Die partij moet dus niet focussen op zijn belang, maar op het ontbreken van enig redelijk belang van de gebruiker van de erfdienstbaarheid.

Wanneer is er onder meer sprake van een redelijk belang?

  • Als de erfdienstbaarheid de enige verharde en veilige uitrit is;
  • Als de erfdienstbaarheid de kortste verharde uitrit is;
  • Als een alternatieve route substantieel langer is;
  • Als redelijke alternatieven ontbreken.

Vaak is het belang casuïstisch. Dat betekent dat het sterk afhangt van de concrete situatie. Veelal zal de gebruiker van de erfdienstbaarheid ook aangeven wat zijn belang is. Dit laat onverlet dat de bewijslast ligt bij de partij die om opheffing verzoekt.

Uit de rechtspraak volgen maar weinig gepubliceerde uitspraken waarin met succes tot opheffing van een erfdienstbaarheid is gekomen. Dat geeft aan dat er een vrij hoge drempel geldt voor het ontbreken van belang. Dat er alternatieven zijn, betekent niet dat er geen belang meer is bij behoud van de erfdienstbaarheid. Het komt dus aan op een goed gemotiveerde toelichting waaruit blijkt dat ieder redelijk belang ontbreekt.

Rutger Boogers