Blog van medewerkers
- Wanneer een teken beschrijvend is / kan zijn voor kenmerken van het product dan moet een merkhouder voorkomen dat hij zijn eigen zaak onderuit haalt door het teken zelf (ook) op een beschrijvende wijze te gebruiken.
- Bij het kiezen van een woordmerk moet rekening worden gehouden met beschrijvend gebruik van een woord in een andere branche.
- Wanneer je stelt dat een merk is ingeburgerd bij het publiek dan moet je dat degelijk onderbouwen met marktonderzoeken.
Woordmerk voor kaas gaat onderuit omdat het beschrijvend zou zijn voor eigenschappen van de kaas die niet gemonopoliseerd mogen worden. Het voordeel van een merkregistratie is dat het een monopolie oplevert. Aanduidingen die beschrijvend zijn of kunnen worden voor eigenschappen van het product, kunnen niet worden gemonopoliseerd. Daar ging het in deze zaak over.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => xo-merk-voor-kaas-redt-het-niet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 05:51:56 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 05:51:56 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/26/xo-merk-voor-kaas-redt-het-niet/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [1] => WP_Post Object ( [ID] => 7173 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-10-25 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-10-25 00:00:00 [post_content] =>Als gevolg van de invoering van de Wet Werk en Zekerheid [WWZ] geldt onder meer dat vanaf 1 januari 2015 arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur geen concurrentiebeding meer mogen hebben, tenzij in het contract de werkgever gemotiveerd aangeeft welke zwaarwichtige bedrijfsbelangen het concurrentiebeding vereisen. Op grond van het overgangsrecht van de WWZ geldt het voornoemde niet voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur van vóór 1 januari 2015. De beoordeling van een concurrentiebeding dat is opgenomen in een dergelijk “oud” contract wordt dus nog beoordeeld aan de hand van het “oude” recht van voor de WWZ.
Het voornoemde betekent echter niet dat het nieuwe recht onder de WWZ met betrekking tot een concurrentiebeding in een tijdelijk contract, niet zonder belang is voor “oude” zaken zoals blijkt uit de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 8 september 2015, zie Uitspraak [ECLI:NL:RBNNE:2015:4317].
In deze zaak vordert de werknemer schorsing van het concurrentiebeding betreffende een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd [van vóór 1 januari 2015]. De werknemer heeft aan het einde van zijn [niet meer verlengde] contract besloten zelfstandig verder te gaan en heeft in dat kader diensten aangeboden aan ex-cliënten van de werkgever. Kern van het geschil is of werknemer het overeengekomen concurrentiebeding heeft geschonden en of werknemer nog aan dat beding kan worden gehouden. De kantonrechter beantwoordt dit ontkennend omdat geen sprake is van door de ex-werknemer verrichte bedrijfsactiviteiten die identiek zijn aan die van de voormalige werkgever omdat werknemer zich op een andere doelgroep richt en de dienstverlening anders van aard is. Als gevolg hiervan heeft de werknemer het concurrentiebeding niet overtreden.
Vervolgens stelt de kantonrechter zich de vraag hoe de kwestie moet worden beoordeeld als de bedrijfsactiviteiten van partijen elkaar wel [deels] zouden overlappen en of in dat geval werknemer aan het concurrentiebeding moet worden gehouden of dat er grond is om het beding te schorsen [zoals de werknemer vordert]. Hierbij komt het in het kader van de algehele belangenafweging, onder meer aan op het belang dat de werkgever al dan niet heeft bij handhaving van het concurrentiebeding. Kortom, een alleszins gebruikelijke rechterlijke toets onder het “oude” recht.
Interessant wordt het echter nu de kantonrechter expliciet overweegt dat van de werkgever verlangd mag worden dat zij haar te beschermen zwaarwegend bedrijfsbelang onderbouwt en aannemelijk maakt omdat dit voortvloeit uit de wijziging via de WWZ waardoor een concurrentiebeding in een tijdelijk contract alleen is toegestaan als dit noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfsbelangen. De kantonrechter overweegt dat het zo moge zijn dat volgens het overgangsrecht van de WWZ op de zaak het “oude” recht nog van toepassing is, maar dat dit onverlet laat dat de inmiddels gewijzigde maatschappelijke opvatting, die ten grondslag ligt aan de bewuste wetswijziging, naar het oordeel van de kantonrechter in de algehele belangenafweging [of het concurrentiebeding wel of niet wordt geschorst] mag worden betrokken.
Aangezien de werkgever naar de mening van de kantonrechter onvoldoende heeft onderbouwd en aannemelijk heeft gemaakt welk zwaarwegend bedrijfsbelang ze met het vastleggen en het handhaven van het concurrentiebeding wenst te beschermen, luidt het oordeel dat tot schorsing van het concurrentiebeding moet worden overgegaan.
De les die werkgevers met “oude” contracten van bepaalde tijd met daarin opgenomen een concurrentiebeding uit deze zaak moeten trekken is dat ook bij een beoordeling omtrent al dan niet schorsing van het concurrentiebeding onder het “oude” recht waarbij het aankomt op een algehele belangenafweging, het “nieuwe” recht bij wijze van reflex zich al doet gelden.
Concreet betekent dit dat de werkgever bij zo’n “oud” tijdelijk contract met een concurrentiebeding, erop bedacht moet zijn dat het aantonen van een enkel belang bij handhaving van het concurrentiebeding mogelijk niet kan volstaan maar dat dat hij inspelend op de aldus door de kantonrechter genoemde “gewijzigde maatschappelijke opvatting” waar het gaat om het concurrentiebeding in een tijdelijk contract, ook moet proberen aan te tonen dat zijn belang een zwaarwegend bedrijfsbelang is.
Dit betekent dat ook bij zaken over een concurrentiebeding in tijdelijke contracten die nog onder het “oude” recht worden beoordeeld dat ten gevolge van de WWZ de werkgever in ieder geval de facto een zwaardere bewijslast heeft gekregen waar het gaat om het aantonen van zijn belang bij handhaving van het concurrentiebeding.
[post_title] => I. Reflexwerking nieuw [WWZ] recht op concurrentiebeding naar “oud” recht [post_excerpt] =>Als gevolg van de invoering van de Wet Werk en Zekerheid [WWZ] geldt onder meer dat vanaf 1 januari 2015 arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur geen concurrentiebeding meer mogen hebben, tenzij in het contract de werkgever gemotiveerd aangeeft welke zwaarwichtige bedrijfsbelangen het concurrentiebeding vereisen. Op grond van het overgangsrecht van de WWZ geldt het voornoemde niet voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur van vóór 1 januari 2015. De beoordeling van een concurrentiebeding dat is opgenomen in een dergelijk “oud” contract wordt dus nog beoordeeld aan de hand van het “oude” recht van voor de WWZ.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => i-reflexwerking-nieuw-wwz-recht-op-concurrentiebeding-naar-oud-recht [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 05:52:51 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 05:52:51 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/25/i-reflexwerking-nieuw-wwz-recht-op-concurrentiebeding-naar-oud-recht/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [2] => WP_Post Object ( [ID] => 7172 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-10-24 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-10-24 00:00:00 [post_content] =>Bij de meeste werkgevers is inmiddels wel doorgedrongen dat het non-concurrentiebeding [daaronder ook een relatiebeding begrepen] in de regel niet meer mag worden opgenomen in een contract voor bepaalde tijd. Slechts in het geval dat in het beding zelf wordt opgenomen dat er sprake is van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang én tevens waarom dat belang moet worden beschermd door een non-concurrentiebeding, is het mogelijk om een dergelijk beding toch in een contract voor bepaalde tijd op te nemen.
Bij de totstandkoming van de WWZ is de wetgever echter al duidelijk geweest door aan te geven dat een dergelijk zwaarwegend bedrijf- of dienstbelang slechts in uitzonderingsgevallen aan de orde zal zijn. Om die reden heeft Bogaerts & Groenen al steeds gewaarschuwd voor het lichtvaardige gebruik van een non-concurrentiebeding in een bepaalde tijd overeenkomst. Sommige werkgevers hebben toch de proef op de som genomen door wel een non-concurrentiebeding in een contract voor bepaalde tijd op te nemen.
In zijn uitspraak van 23 juli 2015 heeft de kantonrechter te Amsterdam nog een keer bevestigd hoe streng de toets van dit non-concurrentiebeding in een bepaalde tijd overeenkomst eigenlijk is. Een van de voornaamste motiveringen van de kantonrechter was dat de werkgever in die zaak niet voldoende specifiek had omschreven welke belangen van de werkgever nu precies beschermd moesten worden en wat het non-concurrentiebeding daaraan zou bijdragen. Het argument dat de werkgever zijn eigen belangen moet beschermen omdat hij zelf de werknemers heeft opgeleid is in ieder geval niet voldoende voor het gebruiken van een non-concurrentiebeding in een contract voor bepaalde tijd, zo leert deze uitspraak ons.
Hoewel de toepassing van de nieuwe wetgeving omtrent het non-concurrentiebeding in de praktijk nog uitgekristalliseerd zal moeten worden, kan in ieder geval wel de conclusie getrokken worden dat een non-concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd door rechters niet snel zal worden aanvaard.
Ik sluit af met twee praktische suggesties:
- Denk als werkgever bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst met een nieuwe werknemer goed na over de eventuele risico’s die een vertrek van de werknemer kan opleveren, met name natuurlijk in het geval dat de werknemer naar een concurrent vertrekt. Als die risico’s daadwerkelijk aanwezig zijn [bijvoorbeeld wanneer de werknemer via de werkgever toegang krijgt tot een groot netwerk] dan kan het verstandig zijn om de werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te geven. Daarin kan immers wel een non-concurrentie- en/of relatiebeding worden opgenomen.
- De tweede suggestie is meer juridisch van aard. Het kan namelijk het overwegen waard zijn als werkgever om ook in een contract voor bepaalde tijd een non-concurrentiebeding op te nemen, ook in het geval dat eigenlijk op voorhand al vast staat dat het non-concurrentiebeding in rechte geen stand zal houden. Feit is namelijk wel dat in dat geval wel een non-concurrentiebeding overeen is gekomen en het dus aan de werknemer zal zijn om naar de rechter te stappen en dit non-concurrentiebeding weer van tafel te krijgen. Aan de andere kant, wanneer de werkgever een beroep op dit non-concurrentiebeding zou willen doen, dan is het mogelijk ook niet meer dan een papieren tijger.
De recente wetswijzigingen nopen dus tot andere tactische keuzes en het is als werkgever goed om daar bij nieuwe werknemers bedacht op te zijn.
Bij de meeste werkgevers is inmiddels wel doorgedrongen dat het non-concurrentiebeding [daaronder ook een relatiebeding begrepen] in de regel niet meer mag worden opgenomen in een contract voor bepaalde tijd. Slechts in het geval dat in het beding zelf wordt opgenomen dat er sprake is van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang én tevens waarom dat belang moet worden beschermd door een non-concurrentiebeding, is het mogelijk om een dergelijk beding toch in een contract voor bepaalde tijd op te nemen.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => ii-non-concurrentiebeding-naar-nieuw-recht-streng-getoetst [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 05:53:20 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 05:53:20 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/24/ii-non-concurrentiebeding-naar-nieuw-recht-streng-getoetst/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [3] => WP_Post Object ( [ID] => 7170 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-10-20 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-10-20 00:00:00 [post_content] => Bij uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de voorzieningenrechter’] van 19 oktober 2015, zie Uitspraak (zaaknummer 201505949/2/A4) is geoordeeld over het besluit van 11 april 2014 waarbij het college GrondNet een last onder dwangsom heeft opgelegd.- Spoedeisend belang. Als er geen spoedeind belang is zal de rechter zich niet inhoudelijk uitlaten over de zaak en moet de bodemzaak worden afgewacht. Stel dat er een vergunning is verleend aan je buurman om een vijf meter hoog bijgebouw tegen je perceelgrens aan te bouwen en de bouwer staat klaar om aan de start te gaan. Dan dient je verzoek zeker een spoedeisend belang.
- Voorlopige rechtmatigheid. Omdat het om een voorlopig oordeel gaat en het onderzoek door de beperkte tijd niet uitgebreid kan zijn toetst de voorzieningenrechter op voorlopige rechtmatigheid. Kan het dus inhoudelijk door de beugel? Het is geen garantie dat een bodemrechter er hetzelfde –na uitgebreid onderzoek- over denkt.
- Belangenafweging. Als er onduidelijkheden bestaan zal de rechter het belang de vergunninghouder sneller ondergeschikt maken aan het belang van zorgvuldige beoordeling en dus het belang van de buurman om nog even te wachten met de bouw totdat de discussie beter is uitgekristalliseerd, ook al omdat na afronding van de bouw feitelijk een onomkeerbare situatie ontstaat.
Elke woensdag selecteert Robert Wannink een uitspraak van de Raad van State die hij in kort bestek bespreekt. Deze keer wijk ik daarvan af en bespreek ik een uitspraak van de voorzieningenrechter, ter lering en inspiratie.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => voorzieningenrechter-in-actie [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-11 16:00:02 [post_modified_gmt] => 2022-02-11 15:00:02 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/20/voorzieningenrechter-in-actie/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [4] => WP_Post Object ( [ID] => 7168 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-10-19 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-10-18 22:00:00 [post_content] => Naar aanleiding van het woonakkoord van 13 februari 2013 is per 1 oktober jl. een nieuw woningwaarderingsstelsel (hierna WWS) in werking getreden. Aan de hand hiervan kan de maximale huurprijs van huurwoningen worden vastgesteld. Het systeem kent punten toe aan kwaliteitskenmerken van woningen, waarna verhuurders met behulp van een tabel kunnen afleiden welke huurprijs zij maximaal per woning in rekening mogen brengen. Hierbij geldt: hoe meer punten, hoe hoger de maximale huurprijs. Zo kent het voormalige WWS bijvoorbeeld een waardering voor: de oppervlakte, de energieprestatie, aantal sanitaire voorzieningen, woonvorm en woonomgeving, hinderlijke situaties, bijzondere voorzieningen en ligging in een schaarstegebied. In het nieuwe WWS is de waardering voor zelfstandige woonruimtes op de schop gegaan. Dit betekent dat onder meer de waardering voor onzelfstandige woonruimtes ongewijzigd blijft. Nieuw is dat de WOZ-waarde van woningen een rol gaat spelen. Deze gaat namelijk voor 25 % de grens voor de maximale huurprijs bepalen. De waardering op basis van WOZ-waarde vervangt de waarderingsgrondslagen woonruimte en woonomgeving, hinderlijke situaties en ligging in schaarstegebieden. Hiernaast geldt een fictieve WOZ-waarde van EUR 40.000 indien de WOZ-waarde heel laag is of zelfs geheel ontbreekt. De puntentoekenning op basis van de WOZ-waarde werkt als volgt:- voor elke EUR 7.900,- van de WOZ-waarde: 1 punt;
- voor elke EUR 120,- van de WOZ-waarde gedeeld door de oppervlakte van de woning: 1 punt.
Naar aanleiding van het woonakkoord van 13 februari 2013 is per 1 oktober jl. een nieuw woningwaarderingsstelsel (hierna WWS) in werking getreden. Aan de hand hiervan kan de maximale huurprijs van huurwoningen worden vastgesteld. Het systeem kent punten toe aan kwaliteitskenmerken van woningen, waarna verhuurders met behulp van een tabel kunnen afleiden welke huurprijs zij maximaal per woning in rekening mogen brengen. Hierbij geldt: hoe meer punten, hoe hoger de maximale huurprijs. Zo kent het voormalige WWS bijvoorbeeld een waardering voor: de oppervlakte, de energieprestatie, aantal sanitaire voorzieningen, woonvorm en woonomgeving, hinderlijke situaties, bijzondere voorzieningen en ligging in een schaarstegebied.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => het-nieuwe-wws-leidt-tot-huurprijsdiscussies [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-11 16:00:16 [post_modified_gmt] => 2022-02-11 15:00:16 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/19/het-nieuwe-wws-leidt-tot-huurprijsdiscussies/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [5] => WP_Post Object ( [ID] => 7169 [post_author] => 19 [post_date] => 2015-10-19 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-10-19 00:00:00 [post_content] =>De Hoge Raad heeft op 16 oktober jl., zie Uitspraak [ECLI:NL:HR:2015:3099 (Duinzigt / X)] duidelijkheid gegeven over de vraag of een bemiddelingsbureau voor woonruimte een woning, die door een verhuurder wordt aangeboden, om niet op zijn website plaatst, aan een consument-huurder bemiddelingskosten in rekening mag brengen. De Hoge Raad concludeert dat er in die gevallen geen bemiddelingskosten in rekening gebracht mogen worden.
Tussen het bemiddelingsbureau en de verhuurder komt een bemiddelingsovereenkomst tot stand. Wie bemiddelt bij de totstandkoming van een overeenkomst en daarbij optreedt voor beide contractspartijen [de verhuurder en huurder], dient de wettelijke regeling met betrekking tot belangenverstrengeling in het oog te houden. Die regeling houdt in dat de bemiddelaar bij bemiddeling ter zake van koop of verkoop dan wel huur of verhuur van een onroerende zaak geen recht heeft op loon jegens de consument-koper of consument-huurder.
Indien een bemiddelingsbureau voor woonruimte een woning, die door een verhuurder wordt aangeboden, om niet op zijn website plaatst, is dan ook in beginsel sprake van een bemiddelingsovereenkomst tussen bemiddelingsbureau en verhuurder. Dat is slechts anders, indien de beheerder van de website stelt, dat de website alleen als ‘elektronisch prikbord’ functioneert, dat wil zeggen dat de beheerder daarvan niet de aspirant-verhuurder en -huurder van elkaar afschermt en het hun dus niet onmogelijk maakt dat zij rechtstreeks en zonder zijn tussenkomst met elkaar in contact treden om over de totstandkoming van een huurovereenkomst te onderhandelen. In dat geval is er in beginsel geen sprake van een bemiddelingsovereenkomst.
[post_title] => Vergoeding bij bemiddeling voor consument-huurder sterk beperkt [post_excerpt] =>De Hoge Raad heeft op 16 oktober jl., zie Uitspraak [ECLI:NL:HR:2015:3099 (Duinzigt / X)] duidelijkheid gegeven over de vraag of een bemiddelingsbureau voor woonruimte een woning, die door een verhuurder wordt aangeboden, om niet op zijn website plaatst, aan een consument-huurder bemiddelingskosten in rekening mag brengen. De Hoge Raad concludeert dat er in die gevallen geen bemiddelingskosten in rekening gebracht mogen worden.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => vergoeding-bij-bemiddeling-voor-consument-huurder-sterk-beperkt [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 05:54:51 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 05:54:51 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/19/vergoeding-bij-bemiddeling-voor-consument-huurder-sterk-beperkt/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [6] => WP_Post Object ( [ID] => 7164 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-10-09 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-10-09 00:00:00 [post_content] => Vandaag heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op de prejudiciële vraag van het Gerechtshof Den Haag: moet bij de bepaling van de door de ouders verschuldigde onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen rekening worden gehouden met het kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande ouderkop, door dit: i) in mindering te brengen op de behoefte van de kinderen; dan wel ii) in aanmerking te nemen bij het vaststellen van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt? Op 1 januari 2015 is de Wet Hervorming Kindregelingen in werking getreden. Bij deze wet zijn de regelingen met betrekking tot de bijdrage van de overheid in de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen herzien. In dat kader is de zogenoemde alleenstaande ouderkop geïntroduceerd als onderdeel van het kindgebonden budget. De wetgever heeft in de loop der jaren diverse regelingen getroffen om ouders tegemoet te komen in de financiële lasten die verbonden zijn aan de verzorging en opvoeding van kinderen. Tot die regelingen behoort sinds 1 januari 2008 het kindgebonden budget. Alleenstaande ouders, die één of meer kinderen verzorgen, konden tot 1 januari 2015 aanspraak maken op een aanvullende inkomensondersteuning in de vorm van een alleenstaande oudertoeslag in het kader van een bijstandsuitkering en een alleenstaande ouderkorting.De alleenstaande ouderkop vervangt deze alleenstaande oudertoeslag en alleenstaande ouderkorting. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wil met deze tegemoetkoming twee doelen nastreven:
- aanvullende inkomensondersteuning van de alleenstaande ouder, die overeenkomt met de doelstelling van de oude regelingen, en;
- een tegemoetkoming in de kosten van de kinderen, als onderdeel van het kindgebonden budget.
De Hoge Raad geeft aan dat de wetgever bij de invoering van de Wet Hervorming Kindregelingen geen keuze heeft willen maken met betrekking tot de wijze waarop het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop bij de berekening van kinderalimentatie in aanmerking genomen dient te worden.
Ingevolge artikel 1:140 lid 1 BW zijn ouders verplicht om naar draagkracht te voorzien in de kosten van de verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Deze kosten vormen de behoefte van het kind. De verplichting van de ouders om daarin te voorzien bestaat ongeacht de behoeftigheid van het kind, dus ook indien het kind zelf in zijn behoefte zou kunnen voorzien.
De overheidsregelingen om ouders tegemoet te komen in de financiële lasten, die verbonden zijn aan de verzorging en opvoeding van kinderen, verminderen de behoefte van het kind niet. Deze wordt immers gevormd door wat het kind nodig heeft. Het bestaan van de bedoelde regelingen laat voorts onverlet dat het aan de ouders is om in de behoefte van hun kind te voorzien. De overheidsondersteuning is dan ook daarop gericht. Met het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop is beoogd om de verzorgende ouder inkomensondersteuning te bieden om in de behoefte van zijn kind[eren] te voorzien. Deze tegemoetkomingen verhogen dan ook de draagkracht van die ouder.
De Hoge Raad komt aldus tot de conclusie dat het kindgebonden budget, en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop, niet in aanmerking dienen te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van die ouder die het kindgebonden budget ontvangt.
Met deze uitspraak van de Hoge Raad komt er een einde aan de verwarring en verschillende interpretaties van de regels. In de praktijk zal de uitspraak er toe leiden dat veel betalende ouders meer alimentatie moeten gaan betalen. De uitspraak geldt echter niet met terugwerkende kracht. Daarnaast is de uitspraak niet automatisch van invloed op de huidige afspraken omtrent alimentatie, ouders moeten zelf actie ondernemen om de hoogte van de kinderalimentatie te wijzigen.
[post_title] => Uitspraak Hoge Raad leidt vaak tot hogere alimentatie [post_excerpt] =>Vandaag heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op de prejudiciële vraag van het Gerechtshof Den Haag: moet bij de bepaling van de door de ouders verschuldigde onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen rekening worden gehouden met het kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande ouderkop, door dit: i) in mindering te brengen op de behoefte van de kinderen; dan wel ii) in aanmerking te nemen bij het vaststellen van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt?
Op 1 januari 2015 is de Wet Hervorming Kindregelingen in werking getreden. Bij deze wet zijn de regelingen met betrekking tot de bijdrage van de overheid in de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen herzien. In dat kader is de zogenoemde alleenstaande ouderkop geïntroduceerd als onderdeel van het kindgebonden budget.
De wetgever heeft in de loop der jaren diverse regelingen getroffen om ouders tegemoet te komen in de financiële lasten die verbonden zijn aan de verzorging en opvoeding van kinderen. Tot die regelingen behoort sinds 1 januari 2008 het kindgebonden budget. Alleenstaande ouders, die één of meer kinderen verzorgen, konden tot 1 januari 2015 aanspraak maken op een aanvullende inkomensondersteuning in de vorm van een alleenstaande oudertoeslag in het kader van een bijstandsuitkering en een alleenstaande ouderkorting.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => uitspraak-hoge-raad-leidt-vaak-tot-hogere-alimentatie [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-11 16:01:17 [post_modified_gmt] => 2022-02-11 15:01:17 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/09/uitspraak-hoge-raad-leidt-vaak-tot-hogere-alimentatie/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [7] => WP_Post Object ( [ID] => 7162 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-10-07 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-10-07 00:00:00 [post_content] =>
In een baanbrekend arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie [HvJEU] van 6 oktober 2015[1] is vastgesteld dat de persoonsgegevens van burgers van de Europese Unie in Amerika onvoldoende beschermd worden. Wat is er aan de hand?
Oostenrijker Schrems maakt sinds 2008 gebruik van Facebook. Inwoners van de Europese Unie die Facebook willen gebruiken moeten bij hun inschrijving een overeenkomst ondertekenen met Facebook Ireland, een dochteronderneming van Facebook Inc. uit de Verenigde Staten. Uit die overeenkomst vloeit voort dat de persoonsgegevens van de Europese gebruikers van Facebook geheel of gedeeltelijk worden doorgestuurd naar de servers van Facebook Inc. in de Verenigde Staten. In 2013 heeft Schrems bij de Ierse ‘Privacy Waakhond’ een klacht ingediend, waarbij is verzocht om Facebook Ireland te verbieden om persoonsgegevens door te sturen naar de Verenigde Staten. Hij heeft hierover geprocedeerd tot aan de Ierse High Court, welke op zijn beurt prejudiciële vragen heeft gesteld aan het HvJEU.
Persoonsgegevens worden in de Europese Unie streng beschermd, omdat veel waarde wordt toegekend aan het grondrecht op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer [oftewel grondrecht op privacy]. Vanwege de globalisering van de wereld en het bevorderen van de handel tussen de VS en de EU zijn er tussen beide machtsblokken evenwel afspraken gemaakt over de verzending van persoonsgegevens. Van belang is dat de bescherming van persoonsgegevens in een land buiten de Europese Unie, zo veel mogelijk gelijkwaardig moet zijn aan de Europese bescherming. Bij beschikking van de Europese Commissie[2] is daarom de zogenaamde veilige haven regeling [Safe Harbor] in het leven geroepen. Daaruit vloeit onder meer voort dat wanneer Amerikaanse bedrijven door middel van zelfcertificering toezicht houden op het verwerken van persoonsgegevens van burgers van de Europese Unie en daarbij de Safe Harbor regels in acht nemen, deze verwerking is toegestaan. Onder meer Facebook en Google maken gebruik van deze regeling.
Hoewel het arrest behoorlijk uitgebreid is, moest het HvJEU in wezen de vraag beantwoorden of de bescherming van Europese persoonsgegevens in de Verenigde Staten op deze manier voldoende gewaarborgd is. Een en ander werd vooral aangewakkerd door de onthullingen van klokkenluider Edward Snowden, waaruit onder meer blijkt dat Amerikaanse opsporingsdiensten op zeer grote schaal gegevens van [onder meer] burgers van de Europese Unie verzamelen en opslaan. Die gegevens krijgen de Amerikaanse autoriteiten onder meer in handen via Facebook. Europese burgers kunnen op hun beurt echter nauwelijks optreden tegen deze inbreuken door Amerikaanse opsporingsinstanties, omdat zij wel handelen volgens hun wettelijke bevoegdheden in Amerika.
Het HvJEU is gelet op deze omstandigheden van mening dat de persoonsgegevens van burgers van de Europese Unie in Amerika niet voldoende beschermd worden. Om die reden verklaart het HvJEU de beschikking ongeldig.
Dit betekent dus dat de zogenaamde veilige haven regeling niet langer rechtsgeldig is. Het arrest wordt gezien als een overwinning van het grondrecht op privacy. Wat hiervan het gevolg zal zijn is nog even de vraag. Het Nederlandse College Bescherming Persoonsgegevens heeft in een eerste reactie aangegeven dat deze uitspraak het belang van de bescherming van persoonsgegevens nog eens onderstreept. De Europese toezichthouders zullen op korte termijn gezamenlijk reageren.
Het is in ieder geval enigszins geruststellend om te constateren dat het HvJEU de vrijheid van haar burgers bij het maken en onderhouden van een Facebookprofiel, beschermt tegen ongebreidelde Amerikaanse inbreuken op de persoonlijke levenssfeer.
[post_title] => Europese Facebook gegevens worden onvoldoende beschermd in Amerika [post_excerpt] =>In een baanbrekend arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie [HvJEU] van 6 oktober 2015[1] is vastgesteld dat de persoonsgegevens van burgers van de Europese Unie in Amerika onvoldoende beschermd worden. Wat is er aan de hand?
Oostenrijker Schrems maakt sinds 2008 gebruik van Facebook. Inwoners van de Europese Unie die Facebook willen gebruiken moeten bij hun inschrijving een overeenkomst ondertekenen met Facebook Ireland, een dochteronderneming van Facebook Inc. uit de Verenigde Staten. Uit die overeenkomst vloeit voort dat de persoonsgegevens van de Europese gebruikers van Facebook geheel of gedeeltelijk worden doorgestuurd naar de servers van Facebook Inc. in de Verenigde Staten. In 2013 heeft Schrems bij de Ierse ‘Privacy Waakhond’ een klacht ingediend, waarbij is verzocht om Facebook Ireland te verbieden om persoonsgegevens door te sturen naar de Verenigde Staten. Hij heeft hierover geprocedeerd tot aan de Ierse High Court, welke op zijn beurt prejudiciële vragen heeft gesteld aan het HvJEU.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => europese-facebook-gegevens-worden-onvoldoende-beschermd-in-amerika [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 05:57:46 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 05:57:46 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/07/europese-facebook-gegevens-worden-onvoldoende-beschermd-in-amerika/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [8] => WP_Post Object ( [ID] => 7163 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-10-07 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-10-07 00:00:00 [post_content] =>Nederland wil in 2020 een reductie van 20% realiseren van emissies van broeikasgassen binnen de Europese Unie ten opzichte van I990. Over de vraag hoe dat moet gebeuren is al veel gezegd en geschreven. Onderstaand heb ik dit in een notendop verwoord.
Warmtevisie
Om de uitstoot van CO2 terug te dringen en energie te besparen stimuleert het kabinet de overstap van gas naar duurzame warmte.
Op 2 april 2015 maakte minister Kamp de warmtevisie van het kabinet bekend. Volgens deze visie wordt onder meer ingezet op het stimuleren van de verwarming van Nederlandse huizen en bedrijven minder door gas en meer door duurzame warmte en restwarmte worden verwarmd. Zo kan energie worden bespaard en CO2-uitstoot worden teruggedrongen.
Bijna zestig procent van alle energie die in Nederland wordt verbruikt, is voor de opwekking van warmte. Denk aan de cv-ketel, het douchen, afwassen of de hoge temperaturen die nodig zijn voor productie in de industrie. In bijna heel Nederland wordt hiervoor nu gas gebruikt.
Minister Kamp: “Veel van deze opgewekte warmte gaat nu nog verloren en kan nuttiger worden ingezet. Dat kan bijvoorbeeld door restwarmte uit de industrie via een warmtenet aan te bieden aan huishoudens en bedrijven. Dit bespaart energie én levert tot 75 procent minder CO2-uitstoot op ten opzichte van een huishouden met een cv-installatie. De kansen die warmtetechnologie biedt voor de toekomst moeten we niet laten liggen”, aldus Kamp.
Om de verdere ontwikkeling van duurzame vormen van warmtelevering te bevorderen, gaat het kabinet de wet- en regelgeving voor warmtelevering hervormen. Zo wordt gewerkt aan een nieuw marktmodel voor onder andere warmtenetten, zodat de markt voor duurzame warmte meer gaat lijken op de markten voor elektriciteit en gas. Dit draagt bij aan de leveringszekerheid en zorgt voor een toekomstbestendige warmtevoorziening.
Nu wil de overheid ondersteuning bieden bij het ontwikkelen van warmteprojecten. Zo heeft het kabinet 3,6 miljoen euro beschikbaar gesteld voor een proefboring om warmte uit de diepe aarde te halen in het Westland. Deze warmte kan in potentie voor 80 procent in de Westlandse warmtevraag voorzien. Warmte uit de diepe aarde is daarnaast geschikt voor productieprocessen in sectoren als de glastuinbouw, textielindustrie, papierindustrie en voedingsmiddelenindustrie, waarbij hoge temperaturen nodig zijn.
“Dit is een goed moment om de warmtevoorziening te moderniseren en te verduurzamen, omdat in veel steden het gasnet aan renovatie of vervanging toe is. Ook bereiden we ons hiermee voor op een vermindering van de gaswinning en het in de toekomst anders inzetten van de Nederlandse gasvoorraden”, aldus Kamp.
Warmtewet
De Warmtewet geldt nog maar sinds 1 januari 2014 maar er is al een stevige evaluatie aangekondigd. Minister Kamp verwacht de evaluatie begin 2016 gereed te hebben. De vernieuwde Warmtewet wil hij eind 2016 aan de Tweede Kamer voorleggen
De huidige Warmtewet moet ervoor zorgen dat huishoudens die zijn aangesloten op een collectieve warmtevoorziening niet te veel betalen voor warmte. Het is duidelijk gericht aan de consument maar blijkt het aspect ‘duurzaamheid’ in de praktijk een ondergeschoven kindje te zijn.
Omdat huishoudens die zijn aangesloten op een warmtenet vaak niet kunnen kiezen wie hun warmteleverancier wordt, is de wet in het leven geroepen. De wet moet voor deze huishoudens de warmtelevering zeker stellen en voorkomen dat de betreffende energieleverancier te veel in rekening brengt.
In de Warmtewet is daarom een maximumtarief voor warmte vastgelegd, die gebaseerd is op de prijs van gas. De bedoeling is dat huishoudens die zijn aangesloten op een collectieve warmtevoorziening, niet méér gaan betalen voor warmte dan huishoudens met een gasaansluiting. Dit wordt ook wel het Niet-Meer-Dan-Anders-tarief [NMDA] genoemd.
De Autoriteit Consument & Markt houdt toezicht op de leveranciers van stads- en blokverwarming.
Wat wil Kamp?
Uit een brief van 7 juli 2014 en de Warmtevisie van 2 april 2015 van Kamp blijkt dat de minister onder andere de navolgende herzieningen in gedachten heeft:
- Stimuleren dat er ‘open netten’ komen, waarbij meerdere producenten, warmtebronnen en leveranciers een rol spelen. Onderzocht zal worden of het mogelijk is om regelgeving te ontwikkelen die eigenaren van een warmtenet verplichten hieraan mee te werken (Third Party Access-regulering).
- Ook wil hij het NMDA-principe kritisch bezien en integraal betrekken bij de evaluatie.
- Uitzonderen van Vereniging van Eigenaren met gebouw gebonden installaties van de verplichtingen die op grond van de Warmtewet voor een leverancier gelden.
- Het toestaan van correctiefactoren voor de ligging van de woning en transportleidingen.
- Verduidelijking van een aantal definities in de Warmtewet, zoals die van verbruiker, leverancier, warmtewisselaar en afleverset.
- Het doorberekenen van de kosten van warmtekostenverdelers aan de verbruikers.
'Open netten'
Als gezegd wil Kamp onder meer open netten stimuleren. Onder meer het bestuur van Warmtenetwerk pleit hier ook voor. Warmtenetwerk wil concrete maatregelen zien die de aanleg van deze infrastructuur vergemakkelijkt. Er wordt gewezen op voorbeeldlanden als de Scandinavische landen en Duitsland, waar aangetoond zou zijn dat deze transitie naar warmte mogelijk is. Er moet dus flink geïnvesteerd [blijven] worden in dergelijke infrastructuur.
Tot slot
In de uitvoeringsagenda die verwerkt is in de Warmtevisie zijn plannen opgenomen die gericht zijn op de aanleg van dergelijke restwarmtenetten. Maar dat moet ook wel want 2020 komt snel dichterbij. Om de doelstellingen te kunnen behalen moeten nog flinke stappen gezet worden. Uit veel reacties op de Warmtevisie blijkt dat er waardering is voor de analyse, maar is een kritiekpunt dat de maatregelen nog concreter moeten zijn.
Het is dan ook spijtig dat de nog zo jonge Warmtewet, waar toch vele jaren aan gesleuteld is, waarschijnlijk nu al toe is aan grondige renovatie omdat het niet het gewenste instrument is om de beoogde doelstelling [aanzienlijke reductie van CO2 en besparing van energie] te bereiken.
De urgentie wordt op het ministerie gevoeld en er wordt gewerkt aan verbeteringen in wetgeving en uitvoering. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald zullen we maar zeggen. Want er moet nog flink gespurt worden om de doelstelling in 2020 te kunnen behalen.
[post_title] => Prachtige doelstelling om de CO2 uitstoot te reduceren. Maar hoe wil de minister dat doen? [post_excerpt] =>Nederland wil in 2020 een reductie van 20% realiseren van emissies van broeikasgassen binnen de Europese Unie ten opzichte van I990. Over de vraag hoe dat moet gebeuren is al veel gezegd en geschreven. Onderstaand heb ik dit in een notendop verwoord.
Warmtevisie
Om de uitstoot van CO2 terug te dringen en energie te besparen stimuleert het kabinet de overstap van gas naar duurzame warmte.
Op 2 april 2015 maakte minister Kamp de warmtevisie van het kabinet bekend. Volgens deze visie wordt onder meer ingezet op het stimuleren van de verwarming van Nederlandse huizen en bedrijven minder door gas en meer door duurzame warmte en restwarmte worden verwarmd. Zo kan energie worden bespaard en CO2-uitstoot worden teruggedrongen.
Bijna zestig procent van alle energie die in Nederland wordt verbruikt, is voor de opwekking van warmte. Denk aan de cv-ketel, het douchen, afwassen of de hoge temperaturen die nodig zijn voor productie in de industrie. In bijna heel Nederland wordt hiervoor nu gas gebruikt.
Minister Kamp: “Veel van deze opgewekte warmte gaat nu nog verloren en kan nuttiger worden ingezet. Dat kan bijvoorbeeld door restwarmte uit de industrie via een warmtenet aan te bieden aan huishoudens en bedrijven. Dit bespaart energie én levert tot 75 procent minder CO2-uitstoot op ten opzichte van een huishouden met een cv-installatie. De kansen die warmtetechnologie biedt voor de toekomst moeten we niet laten liggen”, aldus Kamp.
Om de verdere ontwikkeling van duurzame vormen van warmtelevering te bevorderen, gaat het kabinet de wet- en regelgeving voor warmtelevering hervormen. Zo wordt gewerkt aan een nieuw marktmodel voor onder andere warmtenetten, zodat de markt voor duurzame warmte meer gaat lijken op de markten voor elektriciteit en gas. Dit draagt bij aan de leveringszekerheid en zorgt voor een toekomstbestendige warmtevoorziening.
Nu wil de overheid ondersteuning bieden bij het ontwikkelen van warmteprojecten. Zo heeft het kabinet 3,6 miljoen euro beschikbaar gesteld voor een proefboring om warmte uit de diepe aarde te halen in het Westland. Deze warmte kan in potentie voor 80 procent in de Westlandse warmtevraag voorzien. Warmte uit de diepe aarde is daarnaast geschikt voor productieprocessen in sectoren als de glastuinbouw, textielindustrie, papierindustrie en voedingsmiddelenindustrie, waarbij hoge temperaturen nodig zijn.
“Dit is een goed moment om de warmtevoorziening te moderniseren en te verduurzamen, omdat in veel steden het gasnet aan renovatie of vervanging toe is. Ook bereiden we ons hiermee voor op een vermindering van de gaswinning en het in de toekomst anders inzetten van de Nederlandse gasvoorraden”, aldus Kamp.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => prachtige-doelstelling-om-de-co2-uitstoot-te-reduceren-maar-hoe-wil-de-minister-dat-doen [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 05:57:09 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 05:57:09 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/07/prachtige-doelstelling-om-de-co2-uitstoot-te-reduceren-maar-hoe-wil-de-minister-dat-doen/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [9] => WP_Post Object ( [ID] => 7165 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-10-07 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-10-07 00:00:00 [post_content] => Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 7 oktober 2015 (zaaknummer 201500510/1/R3) is geoordeeld over het besluit van 25 november 2014 waarbij de gemeenteraad van Zundert het bestemmingsplan ‘Sint Bavostraat 106’ heeft vastgesteld.Elke woensdag selecteert Robert Wannink een uitspraak van de Raad van State die hij in kort bestek bespreekt.
Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 7 oktober 2015 (zaaknummer 201500510/1/R3) is geoordeeld over het besluit van 25 november 2014 waarbij de gemeenteraad van Zundert het bestemmingsplan ‘Sint Bavostraat 106’ heeft vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer Plus Vastgoed beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft onder meer Lidl Nederland GmbH een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => overaanbod-van-winkelruimte-einde-oefening [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-11 15:03:40 [post_modified_gmt] => 2022-02-11 14:03:40 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/07/overaanbod-van-winkelruimte-einde-oefening/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) ) [post_count] => 10 [current_post] => -1 [before_loop] => 1 [in_the_loop] => [post] => WP_Post Object ( [ID] => 7177 [post_author] => 6 [post_date] => 2015-10-26 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-10-26 00:00:00 [post_content] =>Woordmerk voor kaas gaat onderuit omdat het beschrijvend zou zijn voor eigenschappen van de kaas die niet gemonopoliseerd mogen worden. Het voordeel van een merkregistratie is dat het een monopolie oplevert. Aanduidingen die beschrijvend zijn of kunnen worden voor eigenschappen van het product, kunnen niet worden gemonopoliseerd. Daar ging het in deze zaak over.
De feiten
Wijngaard verhandelt kazen onder de merknamen: ‘Wyngaard’ en ‘Reypenaer’. Wijngaard is ook houder van Benelux en Europese merkregistraties van het woordmerk ‘XO’. Wijngaard brengt oude kazen op de markt waar (ook) het XO merk op is aangebracht.
Vergeer verhandelt ook kazen en brengt sinds kort ook oude kazen op de markt met daarop het woord XO.
Wijngaard dagvaardt Vergeer in kort geding stellende dat Vergeer inbreuk maakt op de XO merken van Wijngaard. Wijngaard vordert een verbod tot het verhandelen van de producten met het XO merk, een recall en vernietiging van de producten. Vergeers’ belangrijkste verweer is dat de XO merken geen geldige merken zijn omdat ze beschrijvend zijn voor kenmerken van de kaas. XO is een aanduiding voor ‘extra old’ en is overgewaaid van gebruik bij andere producten zoals cognac. Vergeer heeft bij het Gemeenschapsmerkenbureau ook een verzoek ingediend om de gemeenschapsmerk registratie door te halen. Wijngaard beroept zich er tevens op dat het XO zodanig bekend is dat het door inburgering onderscheidend vermogen heeft gekregen.
De voorzieningenrechter in Den Haag is met Vergeer van oordeel dat de kans groot is dat de merkregistraties het niet redden. Omdat in een kort geding procedure geen vordering tot het doorhalen van merkregistraties behandeld kan worden, moet de voorzieningenrechter uitgaan van de geldigheid van een merk. Maar omdat voor zowel de Beneluxmerken als voor het gemeenschapsmerk een verzoek is ingediend om deze door te halen, overweegt de voorzieningenrechter dat hij de aangevoerde nietigheidsgronden inhoudelijk kan beoordelen.
De voorzieningenrechter overweegt dat het teken XO al lange tijd wordt gebruikt als leeftijdsaanduiding van cognac. XO heeft in dat verband de betekenis van ‘Extra Old’. De aanduiding XO is sinds 2005 ook in de Van Dale woordenboeken opgenomen met de verklaring: “extra old ((kwaliteitsaanduiding van) cognac of een andere brandenwijnsoort, beter dan VVSOP’”.
Inmiddels wordt deze leeftijdsaanduiding ook voor andere dranken en ook voor kaas gebruikt.
De uitspraak
De voorzieningenrechter moet de vraag beantwoorden of de XO-merken beschrijvend zijn voor de waar kaas. Immers een merk mag niet (louter) beschrijvend zijn voor de klasse van waren en/of producten waarvoor het is geregistreerd.
Wijngaard stelt dat het teken XO in haar merken een voldoende rechtstreeks en concreet verband heeft met de betrokken waren, i.e. kaas. Het teken XO wordt volgens Wijngaard door het relevante publiek niet opgevat als een beschrijving van een kenmerk van kaas.
De nietigheid kan worden ingeroepen van de inschrijving van een merk dat uitsluitend bestaat uit tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, hoedanigheid, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst of het tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten (artikel 7 lid 1 sub c GMVo respectievelijk artikel 2.28 lid 1 sub c BVIE). De voorzieningenrechter overweegt: “het woord ‘kunnen’ geeft aan dat het voor de toepassing van deze weigeringsgrond niet nodig is dat het merk de betreffende kenmerken op het tijdstip van de inschrijvingsaanvraag daadwerkelijk beschrijft, maar dat voldoende is dat die kenmerken door het merk kunnen worden beschreven. Zelfs als het merk de kenmerken thans nog niet beschrijft, vindt de weigeringsgrond toepassing als het redelijkerwijs mogelijk is dat het merk die in de toekomst wel zal gaan beschrijven.”
De achterliggende gedachte hierbij is dat alle marktdeelnemers die vergelijkbare waren of diensten aanbieden, beschrijvende termen vrij moeten kunnen gebruiken en dat niemand deze mag monopoliseren.
De voorzieningenrechter concludeert dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat het teken XO gangbaar is geworden als algemene aanduiding van de leeftijd van een aantal voedings- en drankwaren. Alleen al omdat het teken XO bij andere (voedings-)waren wordt gebruikt om kenmerken van die waren te beschrijven, moet er rekening mee worden gehouden dat de XO-merken de kenmerken van de waar kaas in de toekomst (wel) zullen gaan beschrijven. Daarnaast, zo overweegt de voorzieningenrechter, gebruikt ook Wijngaard het teken XO op een beschrijvende wijze; zij gebruikt het immers om de extra gerijptheid van haar kazen aan te duiden. Ten aanzien van de gestelde inburgering overweegt de voorzieningenrechter dat dit niet aannemelijk is geworden. Er is geen marktonderzoek overgelegd waaruit die bekendheid bij het publiek blijkt. Daarnaast worden de XO-merken altijd gebruikt in combinatie met het ‘paraplumerk’ Reypenaer zodat niet kan worden vastgesteld of het XO merk wel zelfstandig onderscheidend vermogen heeft gekregen.
Rechtbank Den Haag, 22 oktober 2015, C/09/494640 / KG ZA 15-1249 (Wijngaard / Vergeer)
Wat betekent dit voor de praktijk
- Wanneer een teken beschrijvend is / kan zijn voor kenmerken van het product dan moet een merkhouder voorkomen dat hij zijn eigen zaak onderuit haalt door het teken zelf (ook) op een beschrijvende wijze te gebruiken.
- Bij het kiezen van een woordmerk moet rekening worden gehouden met beschrijvend gebruik van een woord in een andere branche.
- Wanneer je stelt dat een merk is ingeburgerd bij het publiek dan moet je dat degelijk onderbouwen met marktonderzoeken.
Woordmerk voor kaas gaat onderuit omdat het beschrijvend zou zijn voor eigenschappen van de kaas die niet gemonopoliseerd mogen worden. Het voordeel van een merkregistratie is dat het een monopolie oplevert. Aanduidingen die beschrijvend zijn of kunnen worden voor eigenschappen van het product, kunnen niet worden gemonopoliseerd. Daar ging het in deze zaak over.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => xo-merk-voor-kaas-redt-het-niet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 05:51:56 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 05:51:56 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/26/xo-merk-voor-kaas-redt-het-niet/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [comment_count] => 0 [current_comment] => -1 [found_posts] => 1437 [max_num_pages] => 144 [max_num_comment_pages] => 0 [is_single] => [is_preview] => [is_page] => [is_archive] => 1 [is_date] => [is_year] => [is_month] => [is_day] => [is_time] => [is_author] => [is_category] => [is_tag] => [is_tax] => 1 [is_search] => [is_feed] => [is_comment_feed] => [is_trackback] => [is_home] => [is_privacy_policy] => [is_404] => [is_embed] => [is_paged] => 1 [is_admin] => [is_attachment] => [is_singular] => [is_robots] => [is_favicon] => [is_posts_page] => [is_post_type_archive] => [query_vars_hash:WP_Query:private] => 858063ab69d385306eea7696131cf706 [query_vars_changed:WP_Query:private] => [thumbnails_cached] => [allow_query_attachment_by_filename:protected] => [stopwords:WP_Query:private] => [compat_fields:WP_Query:private] => Array ( [0] => query_vars_hash [1] => query_vars_changed ) [compat_methods:WP_Query:private] => Array ( [0] => init_query_flags [1] => parse_tax_query ) [tribe_is_event] => [tribe_is_multi_posttype] => [tribe_is_event_category] => [tribe_is_event_venue] => [tribe_is_event_organizer] => [tribe_is_event_query] => [tribe_is_past] => [tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object ( [filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object *RECURSION* ) )