Blog van medewerkers
- Het is verstandig om in een licentieovereenkomst ook afspraken te maken over een restantvoorraad die aanwezig is na het einde van de overeenkomst. Dat kan betekenen dat er een korte periode bestaat waarin voorraad moet worden uitverkocht, dat de restantvoorraad door de licentiegever wordt overgenomen, etc. Het niet maken van afspraken over een restantvoorraad wordt toegerekend aan de licentiegever. Die moet hier aan denken.
- Wanneer er geen afspraken zijn gemaakt over een restantvoorraad na het eindigen van de licentieovereenkomst dan is het dus mogelijk dat de voorraad mag worden verhandeld. Of dat mag en onder welke voorwaarden is afhankelijk van de concrete situatie.
Zie ook branche Fashion & Design
[post_title] => Restanten mogen na einde licentieovereenkomst worden gebruikt [post_excerpt] =>In het voorjaar van 2013 heeft John Doe voor ASR de zogenaamde Fey-Blij-campagne bedacht. ASR was destijds shirtsponsor van voetbalclub Feyenoord. John Doe heeft daarbij campagnes bedacht waarbij de afbeelding van een olifantje (Olli) werd gebruikt.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => restanten-mogen-na-einde-licentieovereenkomst-worden-gebruikt [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:26:49 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:26:49 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/08/11/restanten-mogen-na-einde-licentieovereenkomst-worden-gebruikt/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [3] => WP_Post Object ( [ID] => 7064 [post_author] => 16 [post_date] => 2015-08-11 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-08-11 00:00:00 [post_content] =>Toedracht
De heer X had een overeenkomst met Corendon afgesloten betreffende een vliegreis met verblijf in een hotel in Macedonië. De badkamer behorende bij de hotelkamer was betegeld. In de badkamer was geen rubberen antislip douchemat aanwezig.
Toen de heer X voor de eerste keer gebruik maakte van de badkamer ontstond er een lekkage. Water afkomstig uit de douchecel is in de badkamer gevloeid en daar blijven staan. Heer X heeft geklaagd bij de reisleider van Corendon en om een andere kamer verzocht. Hier werd geen gehoor aan gegeven.
Bij de volgende keer douchen is de heer X op zijn zijde gevallen en liep hierbij schouderletsel op en bezocht het ziekenhuis in Macedonië. Diezelfde dag heeft hij in het hotel een andere kamer gekregen.
Letsel
Bij aankomst in Nederland en bezoek aan het ziekenhuis blijkt dat de heer X geopereerd moest worden en blijvend letsel heeft opgelopen aan zijn schouder, o.a. een frozen shoulder.
De heer X stelt Corendon aansprakelijk voor de schade nu Corendon tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de reisovereenkomst.
Rechtbank Noord-Holland wijst de vordering toe. Corendon gaat in beroep.
Verweer Corendon
- stelt dat er meteen actie is ondernomen na de klacht
- betwist dat de val is gekomen door de lekkage en wijst hierbij op de mogelijkheid dat de heer X bij het verlaten van de douchebak achter de rand is blijven haken. Immers de heer X is voorovergevallen en zou achterovergevallen zijn als hij was uitgegleden.
- de val had eveneens plaats gevonden als de badkamer droog zou zijn geweest
Hof Amsterdam
Nergens blijkt wat voor actie er is ondernomen door Corendon en evenmin dat de lekkage is verholpen, althans deze stelling is niet onderbouwd door Corendon. Er zijn geen veiligheidsmaatregelen getroffen. Een badstoffen doek die op de grond kan worden gelegd volstaat niet.
De mogelijkheid dat de heer X over de rand is gestruikeld is niet onderbouwd. Alleen de stelling dat de heer X niet achterover is gevallen is ontoereikend.
Corendon betoogt ook nog dat de val ook zou hebben plaatsgevonden zonder de opgetreden lekkage. De neergelegde handdoek zou dan ook zijn weggegleden als de badkamervloer droog geweest zou zijn. Hiermee miskent Corendon dat er sprake is geweest van een lekkage, aldus het Hof. Dat er lekkage is geweest staat vast. Bovendien zijn de handdoeken juist neergelegd door de heer X vanwege de lekkage.
Nu vast staat dat de beschreven lekkage zich opnieuw heeft voorgedaan nadat de heer X daarover had geklaagd en er niets is ondernomen door Corendon, ook zijn verzoek om een andere kamer niet is ingewilligd volgt hieruit dat Corendon tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting uit reisovereenkomst. Het Hof Amsterdam stelt dus de heer X in het gelijk
Schade
De schade staat nog niet vast. Corendon wordt daarom veroordeeld tot vergoeding van de schade op te maken bij staat. Het Hof overweegt ook nog dat in de schadestaatprocedure tevens aan de orde zal kunnen komen welke schade Corendon als een gevolg van de val kan worden toegerekend, mede rekening houdend met de leeftijd van de heer X en of er sprake is van een vermindering van de vergoedingsplicht van Corendon op basis van eigen schuld.
Opmerkingen
Een uitspraak waaruit blijkt dat reisorganisatoren klachten serieus moeten nemen. Een ongeluk zit in een klein hoekje.
Hoe in deze zaak tot een eigenschuld percentage gekomen moet worden is de vraag. Wat valt het slachtoffer hier te verwijten? Een eventuele vermindering van de schade in verband met de leeftijd van het slachtoffer is niet op zijn plaats; Take the victim as you find him.
Zie uitspraak
[post_title] => Reisorganisator Corendon aansprakelijk voor val tijdens vakantie door lekkage in de doucheruimte [post_excerpt] =>Toedracht
De heer X had een overeenkomst met Corendon afgesloten betreffende een vliegreis met verblijf in een hotel in Macedonië. De badkamer behorende bij de hotelkamer was betegeld. In de badkamer was geen rubberen antislip douchemat aanwezig.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => reisorganisator-corendon-aansprakelijk-voor-val-tijdens-vakantie-door-lekkage-in-de-doucheruimte [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:27:00 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:27:00 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/08/11/reisorganisator-corendon-aansprakelijk-voor-val-tijdens-vakantie-door-lekkage-in-de-doucheruimte/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [4] => WP_Post Object ( [ID] => 7152 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-08-05 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-08-05 00:00:00 [post_content] => Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 26 augustus 2015 [zaaknummer 201405958/1/R3], zie uitspraak, is geoordeeld over een besluit van 10 juni 2014 van het College van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant [verder: ‘het college’] waarbij het college heeft besloten om de raad van de gemeente Bergen op Zoom een aantal aanwijzingen te geven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (verder: ‘Wro’’) met betrekking tot het door de raad bij besluit van 10 april 2014 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Noord". Tegen dit besluit is onder meer door het gemeentebestuur beroep ingesteld.Elke woensdag selecteert Robert Wannink een uitspraak van de Raad van State die hij in kort bestek bespreekt.
Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 26 augustus 2015 [zaaknummer 201405958/1/R3], zie uitspraak, is geoordeeld over een besluit van 10 juni 2014 van het College van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant [verder: ‘het college’] waarbij het college heeft besloten om de raad van de gemeente Bergen op Zoom een aantal aanwijzingen te geven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (verder: ‘Wro’’) met betrekking tot het door de raad bij besluit van 10 april 2014 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Noord".
Tegen dit besluit is onder meer door het gemeentebestuur beroep ingesteld.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => uitspraak-van-de-week-provincie-laat-spierballen-zien-bij-gemeentelijk-bestemmingsplan [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-11 12:27:16 [post_modified_gmt] => 2022-02-11 11:27:16 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/08/05/uitspraak-van-de-week-provincie-laat-spierballen-zien-bij-gemeentelijk-bestemmingsplan/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [5] => WP_Post Object ( [ID] => 7149 [post_author] => 6 [post_date] => 2015-07-24 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-07-24 00:00:00 [post_content] =>De term “Basterdsuiker” is op 6 november 2013 als benaming ingeschreven in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten (GTS), waarbij ‘Traditioneel’ staat voor onveranderd en aantoonbaar gebruik op de EU-markt voor een periode van minimaal 30 jaar. Dit houdt in dat vanaf die datum deze benaming volgens de Verordening (EG) nr. 509/2006 niet langer mag worden gebruikt indien niet aan het productdossier is voldaan.
Dit kwam aan de orde bij een klacht bij de Reclame Code Commissie. De klager had het product van de adverteerder laten onderzoeken bij een eigen onderzoeksinstituut. Dat instituut concludeerde dat de basterdsuiker van de adverteerder niet aan alle vereisten uit het productdossier van basterdsuiker voldeed; de korrelgrootte was te fijn en het gehalte invertsuiker was te hoog.
De Reclame Code Commissie overweegt dat niet in geschil is dat het product van adverteerder dat in deze procedure centraal staat, te weten een suikerproduct met de benaming ‘donkere basterdsuiker’ op de verpakking, dient te worden getoetst aan Verordening (EU) Nr. 1151/2012 van 21 november 2012 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1104/2013 van de Europese Commissie van 6 november 2013.
Het onderzoek dat klager heeft laten uitvoeren is door de adverteerder betwist. Het onderzoek is niet uitgevoerd door de daartoe volgens de Verordening of het productdossier aangewezen autoriteit maar door een, naar klager erkent, niet als onafhankelijk aan te merken instantie.
De Commissie constateert dat artikel 37 van de Verordening bepaalt dat alvorens een uit de Europese Unie afkomstig product onder een als beschermde gegarandeerde traditionele specialiteit geregistreerde naam op de markt wordt gebracht, dient te worden geverifieerd of het product in overeenstemming is met het productdossier. Deze verificatie wordt verricht door:
a) één of meer van de bevoegde autoriteiten zoals bedoeld in artikel 36 van de Verordening, en/of
b) één of meer van de controleorganen in de zin van artikel 2, punt 5) van Verordening (EG) nr. 882/2004, die optreden als orgaan voor productcertificering.
Nu deze verificatie door een daartoe aangewezen autoriteit / controleorgaan niet heeft plaats gevonden moet dit alsnog plaats vinden. De commissie houdt de zaak voor twee maanden aan om de adverteerder in de gelegenheid te stellen de verificatie te laten uitvoeren. Deze verificatie door de daartoe bevoegde autoriteit moet antwoord geven op de vraag of het product van adverteerder voldoet aan de daaraan op grond van vorenbedoelde regelgeving te stellen vereisten.
Reclame Code Commissie, 7 juli 2015, 2014/00731
Wat betekent dit voor de praktijk:
- Voordat een product in Europa op de markt kan worden gebracht is het raadzaam advies in te winnen over de toepasselijke Nederlandse benaming van het product en de verpakkingsvoorschriften. Daarbij moet ook gekeken worden of een benaming is ingeschreven in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten of daar een aanvraag voor is ingediend. Bepalend is de situatie ten tijde van het daadwerkelijk op de markt brengen van een product.
- Wanneer een concurrent reclame regelgeving overtreedt dan kan het indienen van een klacht bij de Reclame Code Commissie wel degelijk effectief zijn.
- Wij adviseren onder meer bij vragen over verpakkingsvoorschriften, voedings- en gezondheidsclaims en merkregistraties.
Zie ook branche AgriFood
[post_title] => Gebruik term “basterdsuiker” in reclame in strijd met Europese regelgeving [post_excerpt] =>De term “Basterdsuiker” is op 6 november 2013 als benaming ingeschreven in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten (GTS), waarbij ‘Traditioneel’ staat voor onveranderd en aantoonbaar gebruik op de EU-markt voor een periode van minimaal 30 jaar. Dit houdt in dat vanaf die datum deze benaming volgens de Verordening (EG) nr. 509/2006 niet langer mag worden gebruikt indien niet aan het productdossier is voldaan.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => gebruik-term-basterdsuiker-in-reclame-in-strijd-met-europese-regelgeving [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:27:23 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:27:23 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/07/24/gebruik-term-basterdsuiker-in-reclame-in-strijd-met-europese-regelgeving/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [6] => WP_Post Object ( [ID] => 7148 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-07-15 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-07-15 00:00:00 [post_content] => Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 15 juli 2015 [zaaknummer 201500914/1/A4] is geoordeeld over een besluit van het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, waarbij een peilbesluit en een projectplan zijn vastgesteld. Bij uitspraak van 12 december 2014 heeft de rechtbank het door de maatschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de maatschap hoger beroep ingesteld. Waarom deze uitspraak? Deze uitspraak is uitgekozen omdat een beroep is gedaan op het zogenaamde specialiteitsbeginsel. Een beginsel dat niet zo vaak wordt aangehaald. Dat beginsel houdt in dat een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit alleen acht moet slaan op de belangen van de belanghebbende[n] en de belangen die de wettelijke regeling ter uitvoering waarvan het besluit genomen wordt, beoogt te beschermen. Het gedeelte van de uitspraak die daarop ziet wordt door mij samengevat en besproken. Het specialiteitsbeginsel is opgenomen in artikel 3:4, eerste lid, Awb: ‘Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit’. Alle belangen die mogen worden meegewogen, moeten dus worden meegewogen. Waar gaat het om? |In dit geval gaat het om een projectplan dat voorziet in de realisering van een collectieve hoogwatervoorziening. Met de collectieve hoogwatervoorziening wordt een bebouwingslint waterhuishoudkundig gescheiden van het achterliggende landbouwgebied. Daartoe zullen onder meer alle sloten rondom de collectieve hoogwatervoorziening worden voorzien van een peilscheidingsconstructie. Tegelijkertijd met het projectplan is een peilbesluit vastgesteld. De maatschap exploiteert in het betrokken gebied een biologische melkveehouderij. Zij vreest negatieve gevolgen voor haar bedrijf en de omgeving daarvan als gevolg van het projectplan en het peilbesluit. Volgens haar zullen die gevolgen zich niet voordoen als wordt gekozen voor individuele hoogwatervoorzieningen in plaats van een collectieve hoogwatervoorziening. Wat zegt de rechter? De Afdeling geeft eerst aan wat de wettelijke aanknopingspunten zijn. Op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Waterwet is een beheerder verplicht voor daartoe aan te wijzen oppervlaktewater- of grondwaterlichamen onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast te stellen. Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, geschiedt de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan. Met de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk wordt gelijkgesteld de uitvoering van een werk tot beïnvloeding van een grondwaterlichaam. Ingevolge het tweede lid bevat het plan ten minste een beschrijving van het betrokken werk en de wijze waarop dat zal worden uitgevoerd, alsmede een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk. Voor in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen bevat het plan een inventarisatie van maatschappelijke functies en ambities en mogelijke innovaties waarmee de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk gecombineerd zou kunnen worden, inclusief de mogelijkheden om het desbetreffende werk middels een concessie voor werken of andere vorm van publiek-private samenwerking te realiseren. Het uitgangspunt van de Afdeling is dat het algemeen bestuur beoordelingsruimte heeft. De Afdeling verwijst daarvoor naar een eerdere eigen uitspraak van 27 maart 2013 [zaak nr. 201112517/1/A4] waarin is overwogen dat artikel 5.2, eerste lid, van de Waterwet het bevoegd gezag, in dit geval het algemeen bestuur, beoordelingsvrijheid verschaft. De rechtbank heeft voorts terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2013 in zaak nr. 201303838/1/A4 overwogen dat het aan het bevoegd gezag is om alle verschillende bij een projectplan betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de toetsing van een projectplan, net als bij de toetsing van een peilbesluit, aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te beperken tot de vraag of het bevoegd gezag in redelijkheid het projectplan heeft kunnen vaststellen. De maatschap betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voor zover het projectplan en het peilbesluit zijn vastgesteld ter bescherming van de houten funderingen van gebouwen dit buiten het bereik valt van de belangen die de Waterwet ingevolge artikel 2.1 beschermt. Volgens haar zijn het projectplan en het peilbesluit dan ook in strijd met het specialiteitsbeginsel vastgesteld en heeft het algemeen bestuur gebruik gemaakt van een bevoegdheid waarvoor deze niet is bedoeld. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet is de toepassing van deze wet gericht op: a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. De Afdeling stelt vast dat het algemeen bestuur ingevolge artikel 5.2, eerste lid, van de Waterwet, gelezen in verbinding met de lokale Waterverordening, voor oppervlaktewaterlichamen een peilbesluit dient vast te stellen. Voorts dient de aanleg van de collectieve hoogwatervoorziening ingevolge artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet te geschieden overeenkomstig een projectplan. In zoverre heeft de rechtbank volgens de Afdeling terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het algemeen bestuur ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheden uit de Waterwet. De verwijzing van de maatschap naar artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet biedt daarvoor evenmin grond. Het beschermen van houten funderingen staat niet op gespannen voet met die bepaling, aangezien dit past binnen de in die bepaling opgenomen doelstelling van voorkoming en waar nodig beperking van waterschaarste. Reeds hierom faalt het betoog volgens de Afdeling. Het projectplan en peilbesluit zijn bovendien niet alleen vastgesteld ten behoeve van de bescherming van houten funderingen, maar primair ten behoeve van waterstaatkundige belangen, zodat de doelstellingen van artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet in zoverre eveneens worden gediend. Bespreking en conclusie Allereest geeft de Afdeling aan dat de rechter in het kader van de trias politicia gedachte een terughoudende toetsing uitvoert als het bestuursorgaan beschikt over beoordelingsruimte. De Afdeling kan natuurlijk wel aangeven of het genomen besluit voldoende gemotiveerd is en zorgvuldig tot stand gekomen is. Maar de innerlijke afweging van het bestuursorgaan valt grofweg buiten het bereik van de rechter.Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 15 juli 2015 [zaaknummer 201500914/1/A4] is geoordeeld over een besluit van het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, waarbij een peilbesluit en een projectplan zijn vastgesteld. Bij uitspraak van 12 december 2014 heeft de rechtbank het door de maatschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de maatschap hoger beroep ingesteld.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => uitspraak-van-de-week-specialiteitsbeginsel-waterwet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-11 11:43:41 [post_modified_gmt] => 2022-02-11 10:43:41 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/07/15/uitspraak-van-de-week-specialiteitsbeginsel-waterwet/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [7] => WP_Post Object ( [ID] => 7140 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-07-01 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-07-01 00:00:00 [post_content] =>De voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland heeft in een op 5 juni jl. gepubliceerde uitspraak van 4 juni jl. [zie Uitspraak] een beroep op de zogenoemde "Exceptio plurium litis consortium" ofwel het verweer van de ondeelbare rechtsverhouding gehonoreerd. Van ondeelbaarheid van een rechtsverhouding in die zin dat daaromtrent door een rechter slechts kan worden beslist in een geding waarin alle bij deze rechtsverhouding betrokkenen partij zijn, is sprake indien het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van al die betrokkenen in dezelfde zin luidt. Of daarvan sprake is kan niet in algemene zin worden beantwoord omdat de bijzonderheden van het gegeven geval van doorslaggevende betekenis kunnen zijn [aldus Hoge Raad 26 maart 1993, NJ 1993, 489].
In onderhavige zaak heeft de gedaagde partij HHNK [Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier] een Europees openbare aanbestedingsprocedure uitgeschreven voor meetdiensten op basis van het gunningcriterium economisch meest voordelige inschrijving.
In de Inschrijvingsleidraad is onder het kopje "aanbestedende dienst/aanbesteder" opgenomen dat HHNK de aanbesteding uitvoert mede namens HHSK [Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard] en WSHD [Waterschap Hollandse Delta]. Opdrachtgever is volgens de Inschrijvingsleidraad HHNK, HHSK en WSHD na gunning van de opdracht. Ook vermeldt de Inschrijvingsleidraad dat HHNK deze aanbesteding mede uitvoert namens HHSK en WSHD.
De voorzieningenrechter oordeelt dat in samenhang gelezen ondermeer bovengenoemde bepalingen uit de Inschrijvingsleidraad niet anders kunnen worden begrepen dan dat HHNK, HHSK en WSHD voor de onderhavige aanbesteding gezamenlijk als één aanbestedende dienst optreden, met HHNK als penvoerder. Mede gelet op de – eveneens gezamenlijk – te sluiten langdurige overeenkomst, kan de strekking van de aanbesteding aldus de voorzieningenrechter bezwaarlijk een andere dan dat na gunning van de opdracht aan de winnende inschrijver rechten en plichten in het leven worden geroepen voor HHNK, HHSK en WSHD gezamenlijk.
Met die stand van zaken acht de voorzieningenrechter de rechtsverhouding tussen HHNK, HHSK en WSHD, zowel onderling als in relatie tot de inschrijvers processueel ondeelbaar, in die zin dat het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van [alle drie] de aanbesteders gezamenlijk in dezelfde zin luidt. Hierbij verwijst de voorzieningenrechter naar bovengenoemd arrest van de Hoge Raad.
De eisende partij zijnde Stedin heeft echter slechts HHNK als gedaagde opgeroepen in het onderhavige kort geding. Volgens vaste jurisprudentie is de consequentie daarvan dat Stedin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen aldus de voorzieningenrechter en overeenkomstig wordt beslist.
Overigens als doekje voor het bloeden overweegt de voorzieningenrechter ten overvloede dat het geen twijfel lijdt dat de vordering van Stedin, indien zij wel ontvankelijk zou zijn geweest, zou zijn afgewezen omdat Stedin geen belang bij haar vordering zou hebben gehad aangezien herbeoordeling niet tot een ander resultaat zou hebben geleid.
De moraal van dit verhaal is dat inschrijvers en zeker hun verplichte procesvertegenwoordigers bij een voornemen tot het starten van een kort geding om een voorlopige gunning aan te vechten aan de hand van het gunningdocument in het voorkomende geval nauwgezet moeten inventariseren welke partijen mogelijk als één aanbestedende dienst optreden en er voor zorgen dat al die partijen ook daadwerkelijk als gedaagde in een kort geding worden opgeroepen. Opdat voorkomen wordt dat zoals in onderhavige zaak, voordat het überhaupt tot een bindend inhoudelijk oordeel kan komen, de eisende partij al niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering.
Zie ook Aanbestedingsrecht
[post_title] => Drie partijen in een aanbesteding treden op als aanbestedende dienst betekent; drie partijen dagvaarden [post_excerpt] =>De voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland heeft in een op 5 juni jl. gepubliceerde uitspraak van 4 juni jl. [zie Uitspraak] een beroep op de zogenoemde "Exceptio plurium litis consortium" ofwel het verweer van de ondeelbare rechtsverhouding gehonoreerd. Van ondeelbaarheid van een rechtsverhouding in die zin dat daaromtrent door een rechter slechts kan worden beslist in een geding waarin alle bij deze rechtsverhouding betrokkenen partij zijn, is sprake indien het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van al die betrokkenen in dezelfde zin luidt. Of daarvan sprake is kan niet in algemene zin worden beantwoord omdat de bijzonderheden van het gegeven geval van doorslaggevende betekenis kunnen zijn [aldus Hoge Raad 26 maart 1993, NJ 1993, 489].
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => drie-partijen-in-een-aanbesteding-treden-op-als-aanbestedende-dienst-betekent-drie-partijen-dagvaarden [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:30:14 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:30:14 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/07/01/drie-partijen-in-een-aanbesteding-treden-op-als-aanbestedende-dienst-betekent-drie-partijen-dagvaarden/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [8] => WP_Post Object ( [ID] => 7143 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-06-18 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-06-18 00:00:00 [post_content] =>De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘Afdeling’] heeft in de maand mei van dit jaar een tweetal uitspraken gewezen waarbij is geoordeeld over de vraag of een appellant ook daadwerkelijk als belanghebbende moet worden gezien ten aanzien van een bestemmingsplan waarin een windpark mogelijk wordt gemaakt.
Beide uitspraken zijn gewezen op 27 mei 2015 waarbij kritisch is gekeken naar de vraag of degene die beroep heeft ingesteld daadwerkelijk een belanghebbende is bij het betreffende bestemmingsplan.
In de Algemene wet bestuursrecht [verder: ‘Awb’] is bepaald dat alleen een belanghebbende een ontvankelijk bezwaar of beroep kan instellen. Om belanghebbende te kunnen zijn moet de betreffende persoon of entiteit [denk aan een stichting of vereniging] zich kunnen onderscheiden van de grote amorfe massa. Volgens artikel 1:2 lid 1 Awb moet onder een belanghebbende worden verstaan: ‘[…] degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.’
Als het gaat om het mogelijk maken van windturbines op een windpark speelt ten aanzien van bijvoorbeeld particulieren met name de vraag of zij vanuit de woning direct zicht hebben op de nog te realiseren turbines.
Onderstaand bespreek ik op het punt van belanghebbende & windparken de twee genoemde recente uitspraken van de Afdeling.
Vianen
In de uitspraak ‘Vianen’ [zaaknummer 201409190/1/R6] overweegt de Afdeling dat er geen sprake is van het zijn van belanghebbende omdat de betreffende persoon op een afstand woont van ruim twee kilometer van het plangebied en bovendien vanuit de woning geen zicht heeft op het plangebied. De Afdeling geeft verder aan dat mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkeling die met het plan mogelijk worden gemaakt, de afstand te groot is om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.
Ook heeft appellant geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks de grote afstand een objectief en persoonlijk belang van appellant rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Met andere woorden: ook al wordt niet voldaan aan het zogenaamde zichtcriterium, dan zouden er nog andere belangen kunnen zijn die desondanks wel zouden kunnen nopen tot het aannemen van het zijn van belanghebbende.
Bij een andere appellant is in deze zaak geconstateerd dat deze woont op een afstand van ongeveer 500 meter van het plangebied. En blijkt zijn bedrijf te zijn gevestigd op een afstand van ongeveer 100 meter van het plangebied. De percelen zijn gelegen in een open landschap buiten de kern van Vianen. Omdat het plan voorziet in de bouw van drie windturbines met een maximale ashoogte van 100 meter zal er vanaf beide plekken zicht zijn op de voorziene windturbines. Dat betekent dat deze appellant rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken.
Oude IJsselstreek
In de uitspraak met betrekking tot een bestemmingsplan in de gemeente Oude IJsselstreek [201400754/1/R2] oordeelt de Afdeling als volgt. De betreffende appellant woont op een afstand van ongeveer 850 meter tot het voorziene windpark. De maximale ashoogte van de voorziene windturbines bedraagt 139 meter en de maximale rotordiameter mag volgens de bestemmingsplanregels niet meer bedragen dan 122 meter.
De betreffende appellant heeft op de zitting gesteld dat hij vanaf de bovenverdieping van zijn woning zicht heeft op de voorziene windturbines. Gelet op de afstand van de woning van appellant tot het bedrijfsgebouw en de voorziene windturbines in samenhang bezien met de hoogte van de windturbines acht de Afdeling dit niet onaannemelijk.
Daarbij betrekt de Afdeling het gegeven dat het windpark haar vermoeden -dat appellant geen zicht heeft op het voorziene windpark- niet heeft onderbouwd. Gelet op de aard en de omvang van de ruimtelijke ontwikkeling is de afstand van de woning van appellant tot het voorziene windpark zodanig groot zodat niet is uitgesloten dat appellant de gevolgen van de plannen zou kunnen ondervinden. Appellant is dan ook belanghebbende bij het bestreden besluit.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het niet eenvoudig is om vast te stellen of iemand belanghebbende is bij de ontwikkeling van een windpark [in een bestemmingsplan].
Allereerst speelt het zicht vanaf de woning, maar moet dit worden gezien in samenhang met de hoogte/omvang van de windturbines. De aard en de omvang van de ruimtelijke ontwikkeling speelt immers een grote rol.
En als er dan een vrij zicht bestaat op de voorziene ontwikkeling vanuit de woning zal al snel worden geredeneerd dat de betreffende appellant wel belanghebbende is. Ook als de belanghebbende op bijna een kilometer van het voorziene plan woont.
Tenslotte kan het toch zo zijn dat iemand belanghebbende is, hoewel er geen direct zicht bestaat vanuit de woning op de turbines. Er moet dan sprake zijn van een objectief en persoonlijk belang van appellant, welke rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Als je al op grote afstand woont zal het in de praktijk lastig zijn om dan toch nog een objectief en persoonlijk belang aan te tonen.
Alternatief
In zijn algemeenheid is het raadzaam om te overwegen met buurtgenoten een stichting of vereniging op te richten [met duidelijke statuten en notulen van regelmatig terugkerende bijeenkomsten of vergaderingen]. Doe dat wel voordat de relevante besluiten worden genomen door het gemeentebestuur [in dit geval]. Dan is de hobbel van ontvankelijkheid eerder genomen en kan er meer druk worden uitgeoefend als collectief.
[post_title] => Belanghebbende bij een windpark? [post_excerpt] =>De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘Afdeling’] heeft in de maand mei van dit jaar een tweetal uitspraken gewezen waarbij is geoordeeld over de vraag of een appellant ook daadwerkelijk als belanghebbende moet worden gezien ten aanzien van een bestemmingsplan waarin een windpark mogelijk wordt gemaakt.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => belanghebbende-bij-een-windpark [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:31:02 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:31:02 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/06/18/belanghebbende-bij-een-windpark/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [9] => WP_Post Object ( [ID] => 7142 [post_author] => 6 [post_date] => 2015-06-15 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-06-15 00:00:00 [post_content] =>Het Gerecht van Eerste Aanleg EU heeft op 12 juni 2015 het beroep verworpen om Verordening 1924/2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims en om de beslissing van de Commissie met de lijst met ‘hangende gezondheidsclaims’ nietig te verklaren,
Op 20 december 2006 is vastgesteld verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen. De aanleiding voor de Verordening was de constatering dat er steeds meer levensmiddelen op de markt kwamen waarvoor op het etiket of in reclameboodschappen voedings- en gezondheidsclaims werden gedaan. De Commissie was van oordeel dat om een hoog beschermingsniveau voor de consumenten te waarborgen en hun keuze te vergemakkelijken, de in de handel gebrachte producten, met inbegrip van de geïmporteerde producten, veilig en naar behoren geëtiketteerd dienen te zijn. De Verordening geeft hier regels voor.
Artikel 13 van de Verordening ziet op gezondheidsclaims die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen gaan. In dit artikel is een vergunningsprocedure bepaald voor het vaststellen van toegestane gezondheidsclaims. Via de lidstaten zijn ongeveer 44.000 claims voorgelegd aan de Commissie. Op 16 mei 2012 heeft de Commissie de lijst vastgesteld met de 222 toegestane gezondheidsclaims voor levensmiddelen die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen gaan. Over een aantal claims werd nog geen uitspraak gedaan. Deze mochten hangende het onderzoek worden gebruikt (de ‘hangende claims’).
Op 2 juli 2012 hebben verschillende partijen, waaronder Natuur-& gezondheidsProducten Nederland en New Care Supplements B.V. uit Oisterwijk, bij het Gerecht van Eerste Aanleg EU een verzoek ingediend waarin zij vorderen de nietigverklaring van verordening nr. 432/2012 en nietigverklaring van de beslissing van de Commissie waarbij de hangende claims zijn vastgesteld;
De ondernemingen die het verzoek hebben ingediend, gebruiken dagelijks gezondheidsclaims op de etikettering van hun producten en in de reclame ervoor.
Nietigverklaring Verordening 1924/2006
Verzoeksters baseren hun verzoek om verordening nr. 1924/2006 niet-toepasselijk te verklaren op twee middelen; schending van het recht te worden gehoord en schending van het rechtszekerheidsbeginsel.
Allereerst stellen verzoeksters dat zij in het kader van de vergunningsprocedure waarin de toegestane gezondheidsclaims werden vastgesteld in de gelegenheid hadden moeten worden gesteld om met name voor de EFSA opmerkingen te maken over de hen betreffende claims. Immers zij worden rechtstreeks geraakt door deze overheidsmaatregel. Het Gerecht verwerpt deze argumenten en wijst erop dat aan de vaststelling van verordening nr. 432/2012 een fase van openbare raadpleging vooraf ging waarin de belanghebbenden, waaronder verzoeksters, opmerkingen konden maken. Bovendien, zo overweegt het Gerecht, zijn de exploitanten van levensmiddelenbedrijven in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord in geregelde contacten die de Commissie, het Parlement en de Raad alsook de autoriteiten van de lidstaten met de betrokkenen hebben onderhouden.
Verder stellen verzoeksters dat Verordening 432/2012 niet voorziet in redelijke overgangsperiodes om de bepalingen ervan na te leven. In feite bekritiseren verzoeksters de verplichting om na de inwerkingtreding van Verordening vóór 2012 legaal op de markt gebrachte levensmiddelen uit de distributieketen te halen.
In de Verordening wordt een termijn van 6 maanden gehanteerd. Het Gerecht overweegt dat er voedingssupplementen of dieetvoeding met een lange bewaartijd van twee à drie jaar op de markt zijn en dat daarvoor in een langere overgangsperiode had moeten worden voorzien. Het Gerecht verwerpt deze stelling. De termijn van zes maanden moet kunnen volstaan voor de aanpassing van de etikettering ervan en de reclame ervoor. Verzoeksters hebben klaarblijkelijk zelf ook niet aangegeven wat huns inziens dan wel een redelijke termijn zou zijn. Het Gerecht wijst er nog op dat verordening nr. 432/2012 niet tot doel heeft de handel van verzoeksters’ producten als zodanig te verbieden, maar alleen de met verordening nr. 1924/2006 onverenigbare gezondheidsclaims van hun etikettering weg te nemen.
Nietigverklaring beslissing Commissie inzake ‘hangende claims’
Als eerste overweegt het Gerecht dat de Commissie ‘slechts’ een lijst heeft vastgesteld met gezondheidsclaims waarvan de evaluatie nog aan de gang is en waarover de Commissie zich nog niet definitief heeft uitgesproken. Het gaat hier dus slechts om een tussenmaatregel waarvan het doel is elk van deze claims al dan niet in de lijst van de toegestane claims op te nemen. De beslissing een claim al dan niet in de lijst op te nemen vormt de eindbeslissing. Tegen dat besluit zou wel kunnen worden opgekomen.
Verder overweegt het Gerecht dat de ondernemingen waarvoor deze hangende claims van belang zijn, deze claims bij hun verkoop van levensmiddelen overeenkomstig kunnen blijven gebruiken tot de eindbeslissing is genomen. Derhalve kan de nietigverklaring van de lijst van hangende claims geen enkel voordeel opleveren. Klaarblijkelijk konden de verzoeksters desgevraagd ter terechtzitting door het Gerecht een dergelijk voordeel ook niet aantonen.
Het Gerecht verklaart verzoekers niet ontvankelijk in hun vorderingen.
Gerecht van Eerste Aanleg EU, 12 juni 2015, zaak T‑296/12. Zie Uitspraak
Wat betekent dit voor de praktijk
- Verordening nr. 1924/2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen blijft van kracht en dus moeten levensmiddelenbedrijven hiermee werken;
- de lijst met hangende claims blijft in stand tot er ten aanzien van een gezondheidsclaim een eindbeslissing is genomen.
Het Gerecht van Eerste Aanleg EU heeft op 12 juni 2015 het beroep verworpen om Verordening 1924/2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims en om de beslissing van de Commissie met de lijst met ‘hangende gezondheidsclaims’ nietig te verklaren,
Op 20 december 2006 is vastgesteld verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen. De aanleiding voor de Verordening was de constatering dat er steeds meer levensmiddelen op de markt kwamen waarvoor op het etiket of in reclameboodschappen voedings- en gezondheidsclaims werden gedaan. De Commissie was van oordeel dat om een hoog beschermingsniveau voor de consumenten te waarborgen en hun keuze te vergemakkelijken, de in de handel gebrachte producten, met inbegrip van de geïmporteerde producten, veilig en naar behoren geëtiketteerd dienen te zijn. De Verordening geeft hier regels voor.
Artikel 13 van de Verordening ziet op gezondheidsclaims die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen gaan. In dit artikel is een vergunningsprocedure bepaald voor het vaststellen van toegestane gezondheidsclaims. Via de lidstaten zijn ongeveer 44.000 claims voorgelegd aan de Commissie. Op 16 mei 2012 heeft de Commissie de lijst vastgesteld met de 222 toegestane gezondheidsclaims voor levensmiddelen die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen gaan. Over een aantal claims werd nog geen uitspraak gedaan. Deze mochten hangende het onderzoek worden gebruikt (de ‘hangende claims’).
Op 2 juli 2012 hebben verschillende partijen, waaronder Natuur-& gezondheidsProducten Nederland en New Care Supplements B.V. uit Oisterwijk, bij het Gerecht van Eerste Aanleg EU een verzoek ingediend waarin zij vorderen de nietigverklaring van verordening nr. 432/2012 en nietigverklaring van de beslissing van de Commissie waarbij de hangende claims zijn vastgesteld;
De ondernemingen die het verzoek hebben ingediend, gebruiken dagelijks gezondheidsclaims op de etikettering van hun producten en in de reclame ervoor.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => verordening-nr-19242006-inzake-voedings-en-gezondheidsclaims-voor-levensmiddelen-blijft-van-kracht [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:31:18 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:31:18 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/06/15/verordening-nr-19242006-inzake-voedings-en-gezondheidsclaims-voor-levensmiddelen-blijft-van-kracht/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) ) [post_count] => 10 [current_post] => -1 [before_loop] => 1 [in_the_loop] => [post] => WP_Post Object ( [ID] => 7065 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-08-13 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-08-13 00:00:00 [post_content] =>De media wereldwijd hebben het bericht opgepikt, Google gaat in de toekomst door het leven als Alphabet, of beter gezegd alle ondernemingen die nu nog onder de paraplu van Google vallen zullen straks vallen onder de paraplu Alphabet. De Google zoekmachine zoals iedereen die kent zal blijven bestaan.
Waar de media vooral op inzoomen is de vraag wat er gaat gebeuren met de bedrijven die nu al het merk Alphabet gebruiken in de praktijk? Daarbij krijgt vooral merkhouder Bayerische Motoren Werke AG, oftewel het automerk BMW, de meeste aandacht. BMW heeft immers diverse merken in diverse landen geregistreerd die allemaal gebruik maken van het woord Alphabet. Overigens valt hier bij BMW een specifieke tak van dienstverlening onder die zich richt op lease auto’s. BMW heeft ten overstaan van de media te kennen gegeven dat het zich momenteel beraadt op het nemen van eventuele stappen tegen Google voor het bestrijden van het gebruik van het merk Alphabet.
Wanneer afgegaan wordt op deze nieuwsberichten dan ontstaat al snel het beeld dat BMW een soort monopolie heeft op het gebruik van het merk Alphabet. Dit blijkt echter geenszins het geval te zijn, want een korte zoektocht op internet leert dat er wereldwijd honderden merken met de naam Alphabet zijn geregistreerd of geregistreerd zijn geweest. Het betreft hier zeer uiteenlopende woordmerken, beeldmerken en combinaties van die twee. Met andere woorden, ofwel BMW is slechts een van de vele merkhouders die in het geweer zouden kunnen komen tegen de eventuele registratie van het merk Alphabet door Google, dan wel, en meer voor de hand liggend, is dat het Alphabet van Google in de toekomst door het leven zal gaan als een van de vele geregistreerde merken Alphabet.
Dit zal uiteindelijk ook pas problemen opleveren, in ieder geval naar Europees [en Benelux] merkenrecht, wanneer sprake is van het gebruik van het merk voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan, inhoudende het gevaar van associatie met het merk. Het is niet ondenkbaar dat de bekende zelfrijdende auto’s van Google, herstel: Alphabet, een zekere associatie kunnen opleveren met het merk Alphabet van BMW. Hetzelfde geldt echter natuurlijk ook voor alle andere Alphabet merkhouders die waren of diensten op de markt brengen waarbij in de toekomst mogelijk associatie met het merk zou kunnen ontstaan.
Overigens is ook niet ondenkbaar dat een soortgelijke discussie zich zal ontvouwen omtrent de handelsnaam Alphabet. Zo wordt bijvoorbeeld al gesproken over het voor veel geld verkopen van het Twitteraccount met de naam Alphabet. Hetzelfde geldt voor de domeinnamen in diverse landen.
Hoe een en ander in de praktijk uit zal gaan pakken is natuurlijk de vraag, maar dat het machtige Google, oftewel Alphabet, daarbij vaak aan het langste eind zal trekken lijkt op voorhand wel aannemelijk.
[post_title] => Google wordt Alphabet, kan dat zomaar? [post_excerpt] =>De media wereldwijd hebben het bericht opgepikt, Google gaat in de toekomst door het leven als Alphabet, of beter gezegd alle ondernemingen die nu nog onder de paraplu van Google vallen zullen straks vallen onder de paraplu Alphabet. De Google zoekmachine zoals iedereen die kent zal blijven bestaan.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => google-wordt-alphabet-kan-dat-zomaar [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:25:35 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:25:35 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/08/13/google-wordt-alphabet-kan-dat-zomaar/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [comment_count] => 0 [current_comment] => -1 [found_posts] => 1413 [max_num_pages] => 142 [max_num_comment_pages] => 0 [is_single] => [is_preview] => [is_page] => [is_archive] => 1 [is_date] => [is_year] => [is_month] => [is_day] => [is_time] => [is_author] => [is_category] => [is_tag] => [is_tax] => 1 [is_search] => [is_feed] => [is_comment_feed] => [is_trackback] => [is_home] => [is_privacy_policy] => [is_404] => [is_embed] => [is_paged] => 1 [is_admin] => [is_attachment] => [is_singular] => [is_robots] => [is_favicon] => [is_posts_page] => [is_post_type_archive] => [query_vars_hash:WP_Query:private] => 858063ab69d385306eea7696131cf706 [query_vars_changed:WP_Query:private] => [thumbnails_cached] => [allow_query_attachment_by_filename:protected] => [stopwords:WP_Query:private] => [compat_fields:WP_Query:private] => Array ( [0] => query_vars_hash [1] => query_vars_changed ) [compat_methods:WP_Query:private] => Array ( [0] => init_query_flags [1] => parse_tax_query ) [tribe_is_event] => [tribe_is_multi_posttype] => [tribe_is_event_category] => [tribe_is_event_venue] => [tribe_is_event_organizer] => [tribe_is_event_query] => [tribe_is_past] => [tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object ( [filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object *RECURSION* ) )