Publicatie
- er moet sprake zijn van een ernstig ongeval/mishandeling
- er moet sprake zijn van waarnemen van de ernstige gevolgen of directe confrontatie met het ongeval/mishandeling
- er moet sprake zijn van geestelijk letsel
- er moet sprake zijn van een nauwe band
Casus
Siemens houdt zich bezig met het ontwikkelen en produceren van software. Maverick heeft van Siemens een aantal licenties gekocht voor het gebruik van een computerprogramma. Op enig moment krijgt Siemens via door haar gebruikte software een melding dat op een computer van Maverick gebruik wordt gemaakt van illegale software. Maverick wordt door Siemens aansprakelijk gesteld voor de schade die zij lijdt. Maverick betwist die schade omdat de illegale kopie door een werknemer van haar is gedownload en dat dit buiten haar invloedsfeer is gebeurd.Oordeel rechtbank
De rechtbank concludeert dat de werknemer van Maverick een ondergeschikte is van Maverick. Dat betekent dat voor zover de werknemer een fout heeft gemaakt, Maverick voor die schade aansprakelijk is. Duidelijk is dat de werknemer een fout heeft gemaakt door illegale software te downloaden. De kans op deze fout werd vergoot door de functie van de werknemer en het feit dat hij gratis applicaties kon downloaden voor het programmeren van machines. Hij kreeg hierdoor ook de mogelijkheid om de softwareprogramma’s van Siemens op een laptop te plaatsen. Deze laptop was ter beschikking gesteld door Maverick en werd ook gebruikt voor werkgerelateerde zaken. Maverick voert aan dat de illegale programma’s niet nodig waren om de opgedragen werkzaamheden uit te voeren. Dat maakt niet uit, zo oordeelt de rechter. Maverick had als werkgever haar werknemers kunnen verbieden om illegaal software te downloaden en dat heeft zij niet gedaan. Maverick wordt dus veroordeeld de schade te vergoeden die door Siemens werd geleden.Conclusie
Werkgevers kunnen werknemers verbieden om illegaal software te downloaden. Gelet op deze uitspraak kan het verstandig zijn om dat te doen. Of een werkgever overigens onder deze aansprakelijkheid uitkomt wanneer zij een dergelijk verbod had uitgevaardigd, is nog maar de vraag. Het helpt de werkgever in ieder wel. De werknemer komt in dit geval goed weg, maar mogelijk kan de werkgever eventuele schade nog op de werknemer verhalen. Illegaal downloaden heeft dus soms meer gevolgen dan vooraf gedacht. Dit artikel is gepubliceerd in “De Uitstraling” oktober 2016. [post_title] => Werkgever aansprakelijk voor door werknemer illegaal gekopieerde software? [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => werkgever-aansprakelijk-werknemer-illegaal-gekopieerde-software [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2020-02-12 16:55:18 [post_modified_gmt] => 2020-02-12 15:55:18 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=9996 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [5] => WP_Post Object ( [ID] => 9990 [post_author] => 26 [post_date] => 2016-10-20 11:18:43 [post_date_gmt] => 2016-10-20 09:18:43 [post_content] => Bogaerts & Groenen advocaten houdt elke donderdag inloopspreekuur in Vught. Elke donderdagochtend is advocaat en scheidingsmediator Liedeke Floris te vinden in Villa Oldenburg in Vught. Iedereen kan dan vrijblijvend bij haar binnenlopen voor vragen over echtscheiding, alimentatie of andere juridische kwesties. Liedeke werkt bij Bogaerts & Groenen advocaten, gevestigd in Boxtel en Tilburg. Ze woont in Vught en wil met dit spreekuur haar werkgebied naar Vught en ’s-Hertogenbosch uitbreiden: “Daarmee maken we het voor rechtzoekenden makkelijker om vroegtijdig een goede advocaat in te huren”, aldus Liedeke, die ook maandelijks een column voor 073 Magazine schrijft. Samenwerking tussen specialisten Liedeke is één van de drieëntwintig advocaten van Bogaerts & Groenen advocaten die zich dagelijks inzetten om hun cliënten van het juiste advies te voorzien en hun belangen optimaal te behartigen. Dat doen ze al meer dan veertig jaar vanuit diverse specialismen, zoals arbeidsrecht, familierecht, erfrecht, ondernemingsrecht, intellectueel eigendom en ICT, aansprakelijkheidsrecht, vastgoedrecht et cetera. “Vroeger waagde iedere advocaat zich aan elk vakgebied. Dat kan niet meer, er zijn te veel ontwikkelingen en te veel disciplines. Daarom werken we alleen met specialisten en dat is in het belang van de cliënt”, vertelt Liedeke Floris. Haar specialisme ligt bij familierecht. Zij is zowel advocaat als echtscheidingsmediator en is lid van de specialisatievereniging Vfas (Vereniging voor Familierechtadvocaten en mediators). “Vaak raken vakgebieden elkaar. Als een ondernemer gaat scheiden van zijn/haar echtgenoot, komt daar niet alleen familierecht bij kijken, maar moeten er ook beslissingen genomen worden op het gebied van vastgoed of onderneming.” Daarom maken de advocaten van Bogaerts & Groenen gebruik van elkaars kennis en kunde. “We hebben allemaal een brede basis, dus we weten hoe het zit. Toch is het fijn om bij een collega aan te kunnen kloppen. We zijn allemaal lid van onze eigen specialistenvereniging waardoor we altijd op de hoogte zijn van de laatste ontwikkelingen in het betreffende rechtsgebied.” Lage drempel “De sfeer op ons kantoor is open en informeel. Met onze spreekuren op locatie halen we voor rechtzoekenden de drempel weg om vroegtijdig een goede advocaat in te huren”, vertelt Liedeke. “Veel mensen willen in eerste instantie een goedkopere of andere oplossing, maar komen vaak bedrogen uit door gebrek aan deskundigheid. Wij bieden onze cliënten totaaloplossingen. We treden bijvoorbeeld ook op als mediator bij scheidingen. Je bent dan geen advocaat van één partij, maar treedt op als advocaat-mediator, waarbij de belangen van beide partijen voorop staan. Samen gaan we op zoek naar de juiste oplossing. Als advocaat-mediator kunnen wij ook juridische informatie geven waarna we de zaak ook daadwerkelijk afronden bij de rechtbank en hoef je daarvoor niet naar iemand anders, zoals bij veel scheidingsbemiddelaars wél het geval is”, legt Liedeke uit. “Omdat we ook procederen, weten we wat een rechter wel of niet accepteert en kunnen we inschatten wat de risico’s zijn wanneer een convenant bijvoorbeeld niet duidelijk geformuleerd is. Dat is allemaal in het voordeel van onze cliënt.” Een juiste oplossing op korte én lange termijn De advocatuur is een behoorlijk pittig vak. Dagelijks komen er zaken voorbij die niet in de koude kleren gaan zitten. Liedeke: “Vaak is er sprake van een rouwproces (scheiding, faillissement, ongeval) waarbij het veelal draait om emotie. Mensen zijn geneigd om alles snel op te lossen, maar vergeten vaak aan de lange termijn te denken. Wij helpen cliënten door het proces op zakelijk én emotioneel gebied, op korte én lange termijn. Je helpt mensen bij het op de rit krijgen van hun leven.” Lees hier het gehele artikel. Dit artikel is gepubliceerd in “073 Magazine” 19 oktober 2016. [post_title] => We helpen mensen zakelijk én emotioneel [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => we-helpen-mensen-zakelijk-en-emotioneel [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2016-10-20 11:20:04 [post_modified_gmt] => 2016-10-20 09:20:04 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=9990 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [6] => WP_Post Object ( [ID] => 17414 [post_author] => 26 [post_date] => 2016-06-03 08:59:11 [post_date_gmt] => 2016-06-03 06:59:11 [post_content] => De gelegenheid krijgen om alsnog deugdelijk te presteren, een tweede kans dus, is een beginsel dat op meerdere plaatsen in ons rechtssysteem is verankerd. Wellicht op de meest prominente rol in artikel 6:81 BW. Het artikel waarin de ingebrekestelling centraal staat. De ingebrekestelling heeft in ieder geval twee belangrijke functies. Enerzijds kan duidelijkheid worden geschapen tot welk moment de schuldenaar nog kan nakomen in plaats van te moeten wachten of, en zo ja, wanneer die daartoe bereid zal zijn. Anderzijds komt de eis van de ingebrekestelling tegemoet aan het belang van de schuldenaar dat hij nog een termijn krijgt alvorens de nadelige gevolgen van de ondeugdelijke prestatie in werking treden (schadevergoeding, wettelijke rente, ontbinding, boete- en kostenbedingen).1 In gebreke stellen is dus het uitgangspunt. Van dit uitgangspunt kan echter in een aantal gevallen worden afgeweken. In dit artikel zullen wij nader toelichten in welke gevallen verzuim intreedt zonder ingebrekestelling en dit vervolgens categoriseren. Hierbij beginnen wij met de categorieën die betrekking hebben op de niet-nakoming van de verbintenis. Vervolgens benoemen wij nog twee categorieën waarin andere gevallen worden besproken.Wettelijk kader
Wanneer een partij toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van een overeenkomst, kan die partij op grond van artikel 6:265 BW de overeenkomst ontbinden en/of op grond van artikel 6:74 BW schadevergoeding vorderen. Daarvoor is wel echter wel vereist dat de schuldenaar in verzuim verkeert. Hoewel dit verzuimbegrip veel bekendheid geniet, laat de praktijk zien dat met grote regelmaat vorderingen worden afgewezen, omdat niet aan het verzuimvereiste is voldaan. Vaak is in geding of op de juiste wijze in gebreke is gesteld.2 In artikel 6:82 BW vindt de ingebrekestelling zijn wettelijke grondslag. Het verzuim treedt niet eerder in, dan wanneer de schuldenaar 'in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor nakoming wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft', aldus lid 1. De termijn die de schuldeiser aan de schuldenaar geeft, dient - alle omstandigheden van het geval in ogenschouw genomen - redelijk te zijn. Naast de redelijke termijn dient in de aanmaning ook duidelijk te worden omschreven wat de schuldeiser van de schuldenaar vordert. Omgekeerd betekent dit dat de schuldenaar uit de aanmaning moet begrijpen wat van hem wordt verwacht en met welke reden dit van hem wordt verwacht. Lid 2 vervolgt: 'indien de schuldenaar tijdelijk niet kan nakomen of uit zijn houding blijkt dat aanmaning nutteloos zou zijn, kan de ingebrekestelling plaatsvinden door een schriftelijke mededeling waaruit blijkt dat hij voor het uitblijven van de nakoming aansprakelijk wordt gesteld'. De ratio achter dit artikel is dat het stellen van een termijn, als bedoeld in lid 1, nutteloos is wanneer het voor partijen duidelijk is dat de nakoming niet op korte termijn zal volgen. In dat geval volstaat dus slechts een mededeling van de aansprakelijkheid voor het niet nakomen van de verbintenis. De wetgever heeft hierbij het belang voor ogen gehouden dat de gevolgen van een verzuim niet moeten intreden zonder dat de schuldeiser ondubbelzinnig heeft doen blijken dat hij met de vertraging geen genoegen neemt.3 Artikel 6:83 BW somt de gevallen op, waarin het verzuim intreedt zonder ingebrekestelling. Hoewel de tekst van artikel 6:81 BW anders doet vermoeden, zijn de gevallen die in artikel 6:83 BW genoemd staan niet limitatief.4 In het onderstaande zullen wij de mogelijkheden toelichten en categoriseren.Categorie 1: het verstrijken van de fatale termijn
Artikel 6:83 sub a BW bepaalt de eerste mogelijkheid waarop het verzuim intreedt zonder ingebrekestelling. Hiervan is sprake, 'wanneer een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen, tenzij blijkt dat de termijn een andere strekking heeft'. Deze termijn wordt ook wel aangeduid als 'fatale termijn'. Een schuldeiser mag er in beginsel vanuit gaan dat, indien de overeenkomst een termijn tot voldoening bevat, de schuldenaar bij verstrijking van de termijn zonder ingebrekestelling in verzuim komt te verkeren.5 Wel zal het in algemene zin voor de schuldenaar 'buiten twijfel' moeten zijn vanaf welk moment hij in verzuim verkeert. Daarom is het van belang dat de gestelde termijn voldoende bepaald is. Hiervoor kan een kalenderdatum worden genoemd, maar dit is niet noodzakelijk.6 Het meest duidelijk is het wanneer beide partijen met de fatale termijn expliciet hebben ingestemd.7 De enkele omstandigheid dat bijvoorbeeld een geplande doorlooptijd niet wordt gehaald, waarvoor excuses zijn gemaakt, is geen fatale termijn. Het bestaan van met elkaar in strijd zijnde leveringsdata brengt met zich dat de termijnen onvoldoende concreet zijn om te kunnen spreken van fatale termijnen.8 Bovendien moet het wel om een betalingstermijn gaan en niet om een termijn voor het geven van bijvoorbeeld een reactie.9 Ook een opleverdatum heeft niet direct te gelden als een fatale termijn.10 De rechtspraak biedt in enkele gevallen duidelijkheid wanneer sprake is van een fatale termijn. Zo werd een bepaling over het ter beschikking stellen van het gehuurde als een fatale termijn beschouwd11 evenals gestelde termijnen voor het voldoen van de huurpenningen.12 Ten aanzien van de vraag of een betalingstermijn op een factuur een fatale termijn is, is in de rechtspraak over het algemeen aangenomen dat (afhankelijk van de formulering) sprake is van een fatale termijn. De rechtbank Zutphen overwoog bij vonnis d.d. 31 augustus 2005: "Voorop staat dat er voor een aanmaning tot betaling geen plaats was aangezien in de factuur, zowel in het exemplaar dat door Morgan is overgelegd als in het exemplaar dat door [gedaagden] is overgelegd, een betalingstermijn was opgenomen. [Gedaagden] behoefden pas op 18 december 2002 tot betaling van het bedrag van f. 165.000,00 over te gaan. Voor aanmaning eerder dan 18 december 2002 was dan ook geen reden. Voorzover [gedaagden] tevens hebben beoogd te stellen dat zij daarna ook nooit zijn gemaand of in gebreke gesteld, wordt opgemerkt dat de datum van 18 december 2002 is te beschouwen als een zogenaamde fatale termijn in de zin van artikel 6:83 Burgerlijk Wetboek (BW) zodat [gedaagden] na die datum van rechtswege in verzuim waren."13 In de rechtspraak en literatuur wordt geen onderscheid gemaakt tussen enerzijds de gevolgen van verzuim met ingebrekestelling en anderzijds zonder ingebrekestelling. Uit de Toelichting van Meijers bij het Ontwerp valt nog wel een onderscheid te herleiden. Indien een schuldenaar niet tijdig presteert zoals tevoren is vastgelegd, zou het redelijk zijn dat hij ook zonder dat hij nog eens op zijn verplichtingen is gewezen, aansprakelijk wordt voor de schade die de schuldeiser als gevolg hiervan lijdt. De schuldeiser zou op grond hiervan dan ook slechts de gevolgschade kunnen vorderen van de schuldenaar. Voor vervangende schadevergoeding en ontbinding zou een ingebrekestelling noodzakelijk zijn. In zijn toelichting overweegt Meijers daaromtrent: "de ingebrekestellende kracht van de termijn zou echter te hard zijn voor de schuldenaar wanneer alle gevolgen van de wanprestatie automatisch in werking zouden treden."14 Op basis hiervan zou artikel 6:83 sub a BW in die zin dus beperkt uitgelegd moeten worden. Afhankelijk van het gevolg dat aan de tekortkoming wordt verbonden, zou al dan niet toch een ingebrekestelling vereist zijn. In de literatuur en jurisprudentie wordt dit onderscheid echter niet gemaakt. Zo wees onder meer het Gerechtshof Den Haag recentelijk nog op de mogelijkheid om bij het verstrijken van een fatale termijn de overeenkomst te ontbinden.15 Uiteraard dient de ontbinding haar gevolgen wel te rechtvaardigen, zoals art. 6:265 lid 1 BW voorschrijft. Het verstrijken van een fatale termijn zorgt ervoor dat de schuldenaar in verzuim komt te verkeren. Aangezien de termijn bevattelijk is voor discussie, verdient het de voorkeur om zekerheidshalve de schuldenaar, nadat de fatale termijn is verstreken, alsnog een ingebrekestelling te versturen.Categorie 2: Mededeling schuldenaar
Een derde optie die artikel 6:83 BW biedt, is dat geen ingebrekestelling is vereist, 'indien de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten'. Hoewel toepassing van de redelijkheid en billijkheid kan meebrengen dat in plaats van een mededeling van de schuldenaar de schuldeiser ook uit de houding van de schuldenaar kan afleiden dat de schuldenaar zal tekortschieten en het verzuim intreedt16, zal voor een geslaagd beroep op slechts artikel 6:83 sub c BW sprake moeten zijn van een mededeling. Het verzuim treedt in zodra de schuldeiser de mededeling van de schuldenaar heeft ontvangen. De mededeling dient dan ook van de schuldenaar afkomstig te zijn en gericht te zijn aan de schuldeiser.17 Het verzuim kan ook intreden indien de verbintenis nog niet opeisbaar is.18 Wanneer een mededeling kan worden gekwalificeerd als genoemd in artikel 6:83 sub c BW is niet makkelijk te duiden. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de mededeling een gedragslijn moet inhouden, die in strijd is met de verplichtingen van de schuldenaar.19 In dat licht is niet vereist dat de schuldenaar expliciet verklaart dat hij tekort zal schieten, maar dient deze strekking uit de mededeling te volgen. Asser/Hartkamp & Sieburgh beschrijven enkele mededelingen waaruit de schuldeiser mag afleiden dat de schuldenaar zal tekortschieten. Hiervan is sprake als:- de schuldenaar zich alleen bereid verklaart te presteren op een andere voorwaarde dan overeengekomen, of;
- de schuldenaar de op hem rustende verbintenis ontkent en daaruit zijn onwil om de verbintenis na te komen blijkt, of;
- de schuldenaar een verklaring afgeeft de overeenkomst te willen ontbinden of vernietigen.20
Categorie 3: redelijkheid en billijkheid
Niet alleen uit de wet zijn uitzonderingsbepalingen te herleiden, uit de literatuur en jurisprudentie22 volgt dat toepassing van artikel 6:248 BW ook kan meebrengen dat sprake is van een verzuimsituatie zonder ingebrekestelling. In zijn arrest van 4 oktober 2002 oordeelde de Hoge Raad dat: "onder omstandigheden een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn of kan worden aangenomen dat op grond van de redelijkheid en billijkheid een ingebrekestelling achterwege kan blijven en de schuldenaar zonder ingebrekestelling in verzuim is geraakt." 23 De Hoge Raad schetst in dit arrest twee mogelijkheden van doorwerking van de redelijkheid en billijkheid. Uit de eerste mogelijkheid volgt dat de schuldeiser voor verzuim een ingebrekestelling had moeten uitbrengen, maar dat de (derogerende werking van de) redelijkheid en billijkheid meebrengen dat desalniettemin het verzuim intreedt. De tweede mogelijkheid houdt in dat geen ingebrekestelling is vereist, omdat de (aanvullende werking van de) redelijkheid en billijkheid het achterwege laten rechtvaardigt. Hijma noemt als voorbeeld van toepassing van artikel 6:248 BW de koop van typische seizoenartikelen of de koop van zaken die snel van hand tot hand gaan.24 Asser/Hartkamp & Sieburgh noemen de opzettelijke gepleegde wanprestatie of een duidelijk gebleken ondeskundigheid als voorbeelden waarbij de redelijkheid en billijkheid eraan in de weg staan om met succes een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling te doen.25 In zijn conclusie bij een arrest van 13 januari 2012, noemt A-G Langemeijer vruchteloze herstelpogingen en de situatie waarin de schuldenaar uit de contacten met schuldeiser had moeten begrijpen dat het geduld van de schuldeiser opraakte als voorbeelden.26 Een praktijkvoorbeeld deed zich voor bij de Rechtbank Midden-Nederland. Een tandarts bestelde modellen van gebitten bij een tandtechnicus. De tandarts stelde zich op het standpunt dat de tandtechnicus in verzuim verkeerde. De rechtbank stelde allereerst vast dat tussen partijen geen fatale termijn was overeengekomen om hieraan toe te voegen dat er in dit geval sprake was van omstandigheden waarin de tandtechnicus zich achteraf naar redelijkheid en billijkheid er niet op kan beroepen niet in gebreke te zijn gesteld. De rechtbank overwoog: "Gelet op de aard van de klachten, de omstandigheid dat er over de kwaliteit van [eiser] werkzaamheden meermalen overleg tussen partijen is gevoerd, [eiser] meermalen in de gelegenheid is gesteld de protheses te herstellen en hij daarin niet is geslaagd en het ontbreken van vertrouwen bij althans één patiënt (Mevrouw K.), is het begrijpelijk dat [gedaagde] er geen vertrouwen meer in had dat [eiser] deugdelijk zou kunnen nakomen. Dit leidt ertoe dat [eiser] zonder ingebrekestelling in verzuim is komen te verkeren, zodat op zichzelf plaats is voor (gedeeltelijke) ontbinding en schadevergoeding."27 Een ander voorbeeld deed zich voor in een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uit 2010. De casus was als volgt. Cubeware zou programmatuur leveren aan A-Line. A-Line betaalde Cubeware ruim f. 1,9 miljoen. De programmatuur werd echter niet geleverd. Ondanks gesprekken en het inschakelen van een deskundige raken partijen in geschil en vordert A-Line de betaling terug. Het hof stelt vast dat de opleveringsdatum niet als een fatale termijn kan worden beschouwd en dat Cubeware niet in gebreke is gesteld. Het hof achtte een onafhankelijk onderzoek nodig om het verweer over het ontbreken van een ingebrekestelling te kunnen beoordelen tegen de achtergrond van een adequate beschrijving van de kwaliteit van het geleverde werk. De deskundige stelde vast dat:- de oorspronkelijke opleverdatum door Cubeware niet in acht is genomen;
- A-Line aan Cubeware heeft aangegeven dat de voortgang haar zorgen baarde;
- uit het rapport van de deskundige A-Line redelijkerwijze de conclusie kon trekken dat verder voortgaan op de ingeslagen weg een heilloze onderneming zou zijn en dat niet te verwachten was dat Cubeware de opdracht alsnog binnen afzienbare tijd tot een goed einde zou kunnen brengen;
- Cubeware in de verschillende fasen van de samenwerking [...] er niet in is geslaagd [om] een deugdelijk resultaat te bewerkstelligen.
Categorie 4: Verbintenis uit onrechtmatige daad of schadevergoeding
Van verzuim zonder ingebrekestelling is voorts sprake, indien 'de verbintenis voortvloeit uit onrechtmatige daad of strekt tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 BW en de verbintenis niet terstond wordt nagekomen', aldus artikel 6:83 sub b BW. Uit dit artikel volgt dat bij onrechtmatige gedragingen en schadevergoeding bij de wanprestatie van rechtswege het verzuim van de schuldenaar intreedt, zodra de prestatie opeisbaar is geworden. Bij een onrechtmatige daad wordt de verbintenis opeisbaar op het tijdstip waarop de schade ontstaat.31 Onder het begrip 'verbintenis' vallen alle verbintenissen die voortvloeien uit titel 6.3 BW. Voorts volgt uit dit artikel dat de wettelijke rente verschuldigd is, zodra de betreffende vordering opeisbaar is. Ten aanzien van de 'verbintenis die strekt tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 BW' wordt gedoeld op de schadevergoedingsverbintenis als gevolg van een tekortkoming.Categorie 5: Bijzondere wettelijke bepalingen
De wetgever heeft expliciet bepaald om artikel 3:83 BW geen limitatief karakter te geven.32 In enkele andere artikelen wordt verzuim zonder ingebrekestelling eveneens direct aangenomen. Twee voorbeelden zijn terug te vinden in artikel 6:205 BW en artikel 6:274 BW. In beide gevallen is er sprake van een schuldenaar die te kwader trouw handelt. Artikel 6:205 BW betreft de ontvangst van een onverschuldigde betaling te kwader trouw. Van 'te kwader trouw' is sprake, indien de ontvanger weet of vermoedt dat de schuldenaar deze prestatie hem niet verschuldigd is. Na ontvangst van de betaling verkeert de ontvanger dan ook direct in verzuim. Het tweede artikel betreft artikel 6:274 BW, waarin de schuldenaar, die in weerwil van een dreigende ontbinding te kwader trouw een prestatie ontvangt, na de ontbinding in verzuim verkeert vanaf het moment dat hij de prestatie heeft ontvangen. Met dit artikel wordt beoogd dat de regels van het verzuim ingaan voordat de ongedaanmakingsverbintenis is ontstaan.33 Hoewel het artikel betrekking heeft op de situatie voordat de ontbinding heeft plaatsgevonden, kan de bepaling pas na de ontbinding worden toegepast. Het verzuim treedt dan ook in op het moment dat de prestatie te kwader trouw in ontvangst is genomen. Van 'te kwader trouwheid' is in dit artikel sprake, indien de ontvanger weet of vermoedt dat ontbinding zal volgen.34Conclusie
Vele wegen leiden naar het verzuim. De meest zekere weg is om een fatale termijn met de wederpartij overeen te komen. Het verdient echter de voorkeur om meerdere mogelijkheden te creëren. Wanneer de schuldenaar zijn verbintenis niet nakomt, verdient het dan ook de voorkeur om hem eerst schriftelijk in gebreke te stellen. Indien geen ingebrekestelling is verstuurd, kan de schuldenaar ook op andere gronden dan het verstrijken van de fatale termijn in verzuim verkeren. Dit kan het geval zijn wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar kan afleiden dat hij zijn verbintenis niet nakomt. Ten slotte biedt artikel 6:248 BW de mogelijkheid om met toepassing van de redelijkheid en billijkheid (en mogelijk zelfs het gewoonterecht) tot een wenselijke uitkomst te komen. Deze grond biedt echter weinig zekerheid en lijkt om die reden slechts als vangnet te fungeren voor de gevallen waarin geen fatale termijn is overeengekomen en de schuldenaar niet ingebreke is gesteld. mr. R.J. Boogers Dit artikel is gepubliceerd in Juridisch up to Date, 13 mei 2016. [post_title] => Zonder ingebrekestelling toch in verzuim [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => zonder-ingebrekestelling-toch-in-verzuim [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-01-03 10:53:41 [post_modified_gmt] => 2022-01-03 09:53:41 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=17414 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [7] => WP_Post Object ( [ID] => 17487 [post_author] => 26 [post_date] => 2016-04-22 14:30:39 [post_date_gmt] => 2016-04-22 12:30:39 [post_content] =>Inleiding
In het dagelijks leven komen iedere dag tientallen verbintenissen tot stand. Bij het aangaan van zo’n verbintenis kunnen opschortende voorwaarden gesteld worden. De werking van de verbintenis is dan afhankelijk van het in vervulling gaan van de voorwaarde, hetgeen een toekomstige en onzekere gebeurtenis betreft. Indien niet aan de voorwaarde wordt voldaan, zal de verbintenis niet in werking treden.Artikel 6:23 lid 1 BW
Wanneer één van de bij de verbintenis betrokken partijen bij de niet-vervulling van de voorwaarde belang had, en deze partij de vervulling van de voorwaarde heeft belet, geldt de voorwaarde als vervuld indien de redelijkheid en billijkheid dit verlangen. Dit volgt uit artikel 6:23 lid 1 BW. De voorwaarde wordt derhalve geacht vervuld te zijn, wanneer de partij, die bij de niet-vervulling belang had, de toestand van het niet vervuld zijn van de voorwaarde teweeg heeft gebracht. Voor de beantwoording van de vraag of de redelijkheid en billijkheid verlangen dat de voorwaarde als vervuld geldt, zijn alle feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de totstandkoming van de overeenkomst alsmede hetgeen partijen over en weer van elkaar mochten verwachten van belang.[1]Arrest Hoge Raad d.d. 5 februari 2016
Zeer recent heeft de Hoge Raad een oordeel geveld over het al dan niet vervuld zijn van een aan een verbintenis verbonden voorwaarde, op grond van artikel 6:23 lid 1 BW. Feiten Eiser heeft de Gemeente Sittard-Geleen [hierna “Gemeente”] om een optie op een kavel in het Kantorenpark van de Gemeente verzocht. De Gemeente heeft deze optie verstrekt onder een aantal voorwaarden. Ten eerste dient Eiser de bouw van de opstallen van het perceel, aldus het kantoorpand, binnen 18 maanden na de levering te zijn gestart en dient deze bouw binnen een jaar nadien te worden voltooid. Ten tweede dient minstens de helft van het te bouwen kantoorpand te zijn verhuurd. In reactie op de concept koopovereenkomst heeft Eiser opgemerkt dat de termijn van 18 maanden relatief kort is gezien de huidige economische teruggang en de daarmee corresponderende afnemende vraag naar kantoorruimte. Eiser heeft de Gemeente verzocht om deze termijn te verlengen met tenminste één jaar. Daarnaast heeft Eiser de Gemeente geïnformeerd over de opzegging van Thuiszorg Westelijke Mijnstreek [hierna “Thuiszorg”], inhoudende dat zij geen gebruik zal maken van de door Eiser aangeboden kantoorruimte. Thuiszorg was een belangrijke potentiële huurder. Eiser wenst desondanks op korte termijn tot afname van de kavel over te gaan tegen de eerder afgesproken prijscondities, onder de voorwaarde dat een redelijke termijn kan worden overeengekomen waarbinnen aanvang kan worden gemaakt met de bouw. Nadat Eiser hierop geen reactie van de Gemeente heeft ontvangen, heeft Eiser de Gemeente gedagvaard en onder andere gevorderd dat de Gemeente wordt veroordeeld om mee te werken aan de levering van de kavel. Oordeel van de Hoge Raad Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij een huurder had, die door een ambtenaar van de Gemeente is “weggekaapt”, zodat de voorwaarde dat minstens 50% van het te bouwen kantoorpand moet zijn verhuurd, op grond van artikel 6:23 lid 1 BW moet worden geacht te zijn vervuld. De Gemeente heeft als verweer gevoerd dat zij niet gehouden was om de koopovereenkomst met Eiser aan te gaan omdat aan een tweetal voorwaarden daarvoor niet was voldaan. Ten eerste wilde Eiser niet akkoord gaan met [of kon niet voldoen aan] de bepaling dat binnen 18 maanden met de bouw moest worden begonnen en deze binnen een jaar moest zijn voltooid. Ten tweede had Eiser niet overeenkomstig de voorwaarde 50% van het te bouwen kantoorpand verhuurd.[2] Het Hof heeft overwogen dat vast is komen te staan dat de Gemeente het beleidsvoornemen had om de zorginstellingen te concentreren in een zorgboulevard. Voor Thuiszorg hing de belangstelling voor het door Eiser te ontwikkelen kantoorpand sterk samen met de aanvankelijke wens om zelfstandig te blijven ten opzichte van Orbis. Uiteindelijk heeft de Raad van Toezicht van Thuiszorg daar echter niet voor gekozen en is Thuiszorg toch opgenomen in Orbis, waarmee zij ook het huisvestingsbeleid van Orbis volgde en dientengevolge haar belangstelling voor het pand van Eiser verloor. Gelet op dit feit kan volgens de Hoge Raad niet worden geoordeeld dat de Gemeente de vervulling van de voorwaarde, dat 50% van het kantoorpand verhuurd zou zijn, in de zin van artikel 6:23 lid 1 BW heeft belet. Voor het beletten in de zin van die bepaling is vereist dat de niet-vervulling van de voorwaarde is veroorzaakt door toedoen van de partij die daarbij belang heeft. Indien, zoals in dit geval, de niet-vervulling van de voorwaarde haar oorzaak vindt in andere omstandigheden dan de gedragingen van die partij, is van beletten in de zin van artikel 6:23 lid 1 BW geen sprake. Dat bij de besluitvorming van Orbis en daardoor bij die van Thuiszorg mede het beleid van de Gemeente een rol heeft gespeeld om alle zorginstellingen op één plaats te huisvesten, is volgens de Hoge Raad onvoldoende voor het oordeel dat het terugtrekken door Thuiszorg als huurder door toedoen van de Gemeente is veroorzaakt. Dat terugtrekken berustte immers op een eigen afweging van Thuiszorg, terwijl niet valt in te zien dat de Gemeente zich van dat beleid zou hebben moeten onthouden. Het terugtreden van Thuiszorg als mogelijke huurder valt derhalve niet aan de Gemeente toe te rekenen. Vast staat dus dat Eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarde dat 50% van het kantoorpand verhuurd zou zijn. Hieruit volgt volgens de Hoge Raad dat de Gemeente zonder meer mocht weigeren om de koopovereenkomst met Eiser aan te gaan, nu het gaat om een voorwaarde voor het kunnen uitoefenen van de optie.[3]Goedkeuring College van B&W
Ook in het hierboven besproken arrest heeft de Gemeente de opschortende voorwaarde van goedkeuring door het College van B&W verbonden aan de koopovereenkomst met Eiser. Dit betrof niet één van de voorwaarden die in het betreffende arrest ter discussie stond, maar het betreft desondanks een voorwaarde die een nadere bespreking verdient. In zijn arrest van 1 juni 2012 heeft de Hoge Raad namelijk een oordeel geveld over de vraag of een dergelijke voorwaarde aangemerkt kan worden als een opschortende voorwaarde in de zin van artikel 6:21 BW, zodat in een voorkomend geval ook artikel 6:23 lid 1 BW van toepassing kan zijn. De Hoge Raad oordeelt dat artikel 160 lid 1 sub e Gemeentewet het College van B&W de bevoegdheid tot het aangaan van privaatrechtelijke handelingen toekent. Deze bevoegdheid sluit niet uit dat met instemming van het College van B&W onderhandelingen over een voorgenomen privaatrechtelijke rechtshandeling namens een gemeente door ambtenaren kunnen worden gevoerd en dat als resultaat van die onderhandelingen een rechtshandeling tot stand komt onder de voorwaarde van goedkeuring door het College van B&W. In een dergelijk geval kan een zodanige voorwaarde worden aangemerkt als een opschortende voorwaarde in de zin van artikel 6:21 BW, zodat ook artikel 6:23 lid 1 BW toepassing kan vinden. Daartoe is het niet nodig dat de onderhandelaars aan de zijde van een gemeente een mandaat van het College van B&W hebben om een gemeente te binden, omdat vanwege de opschortende voorwaarde de overeenkomst een gemeente pas bindt nadat de voorwaarde in vervulling is gegaan, of op grond van artikel 6:23 lid 1 BW geacht wordt in vervulling te zijn gegaan.[4]Conclusie
Het uitgangspunt blijft een ieder in vrijheid kan onderhandelen en de onderhandelingen dus kan beëindigen als die niet leiden tot een aanvaardbaar resultaat. De twee bovenstaande uitspraken laten echter zien dat men, en dus ook een gemeente, zich bewust dient te zijn van de gevolgen van het verbinden van [opschortende] voorwaarden aan een overeenkomst. Indien de vervulling van een dergelijke voorwaarde door toedoen van één van de partijen wordt gefrustreerd, kan dit ertoe leiden dat de voorwaarde wordt geacht te zijn vervuld en er dus een overeenkomst tot stand gekomen is, waar beide partijen aan gebonden zijn. Dit is zelfs het geval indien de opschortende voorwaarde bijvoorbeeld de veelvuldig door een gemeente gebruikte voorwaarde van toestemming van het College van B&W betreft. [1] HR 26 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1737. [2] GH ‘s-Hertogenbosch 16 oktober 2007, ECLI:NL:GHSHE:2007:BB7385. [3] HR 5 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:200. [4] HR 1 juni 2012, LJN BV1748. Anne van der Steen Dit artikel is gepubliceerd in Juridisch up to Date, 1 april 2016. [post_title] => Een opschortende voorwaarde? Ben je bewust van de gevolgen ervan! [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => een-opschortende-voorwaarde-ben-je-bewust-van-de-gevolgen-ervan [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2021-12-23 11:26:26 [post_modified_gmt] => 2021-12-23 10:26:26 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=17487 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [8] => WP_Post Object ( [ID] => 10495 [post_author] => 16 [post_date] => 2016-03-14 11:34:16 [post_date_gmt] => 2016-03-14 10:34:16 [post_content] => Helaas blijken ongevallen met aangelijnde honden in de lift vaak voor te komen. Het Hof Den Bosch heeft onlangs geoordeeld over de aansprakelijkheid. Het betreft een man die een hond probeerde te redden en in de liftschacht is gevallen. Hij liep ernstig letsel op. Gebeurtenis Een bewoonster van het appartementencomplex liep vanuit de centrale hal de lift op de begane grond in. Zij had een klein hondje bij zich aan de riem. Het betrof een zgn. uitschuifriem. Op het moment dat de liftdeuren zich sloten en de lift op het punt stond naar boven te vertrekken, glipte het hondje terug de hal in. De vrouw kon niet voorkomen dat het hondje in de hal bleef , terwijl zij in de lift naar boven vertrok. De vrouw en het hondje bleven aan elkaar verbonden door middel van de riem. De vrouw zag nog kans om de deblokkeerknop los te laten van de uitschuifriem, waardoor de lengte van de lijn groter werd. Het hondje kwam niettemin klem te zitten in de rechterbovenhoek van de liftopening. Een andere vrouw in de hal zag het hondje in ademnood en probeerde hem te bevrijden, hetgeen niet lukte. Volgens deze vrouw waren de liftdeuren geopend en was er geen lift te zien. Zij heeft niemand gezien die de liftdeuren heeft geopend. Omdat zij last had van hoogtevrees en hierdoor niet in staat was om verder te helpen riep zij om hulp. Er kwam een man aangerend maar nog voordat de vrouw aan kon geven dat er geen lift in de schacht was hij in de diepte van de schacht gevallen. Aansprakelijkheid De man stelt de eigenaar van het appartementencomplex aansprakelijk voor de gevolgen van het zware ongeval dat hem is overkomen. Volgens hem heeft de eigenaar een gevaarlijke situatie geschapen door toe te staan dat met een aangelijnde hond gebruik wordt gemaakt van de lift. Een hondenlijn kan immers het sluiten van de deuren niet voorkomen. Oordeel Rechtbank De rechtbank oordeelt echter dat de gevaarzettende situatie niet is ontstaan door toedoen of nalaten van de eigenaar van het appartementencomplex. De rechtbank oordeelt dat de opeenstapeling van gebeurtenissen een droevige samenloop van omstandigheden is , die redelijkerwijs niet voorzienbaar was. Het slachtoffer gaat in hoger beroep. Oordeel Hof Den Bosch Uit onderzoeken door het Liftinstituut blijkt dat de liftinstallatie in alle opzichten voldoet aan de voorschriften. Na technisch onderzoek blijkt dat het niet anders kan dan dat de liftdeur middels handkracht/externe kracht open is gemaakt. Volgens het Hof heeft het ongeval plaatsgevonden door een combinatie van menselijk handelen en een inschattingsfout. Het Hof acht de eigenaar van het appartementencomplex niet aansprakelijk. Waarschuwingspictogram Naar aanleiding van de vele ongevallen heeft het Liftinstituut sinds geruime tijd pictogrammen uitgegeven voor lifteigenaren die oproepen tot kort aanlijnen van de hond in de lift. Wellicht zijn er ook technische mogelijkheden om de lift hondveiliger te maken. Hopelijk zal dit leiden tot minder ongevallen. [post_title] => Man valt in liftschacht tijdens reddingspoging van een hondje. Woningbouwvereniging aansprakelijk? [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => man-valt-liftschacht-tijdens-reddingspoging-hondje-woningbouwvereniging-aansprakelijk [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2017-01-31 11:36:35 [post_modified_gmt] => 2017-01-31 10:36:35 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=10495 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [9] => WP_Post Object ( [ID] => 10493 [post_author] => 16 [post_date] => 2016-02-08 11:26:49 [post_date_gmt] => 2016-02-08 10:26:49 [post_content] => Op 18 augustus 2005 gebeurt een verschrikkelijk ongeval waarbij een fietser blijvend letsel oploopt en haar dochtertje komt te overlijden. Vader claimt shockschade bij de aansprakelijke partij. Rechtbank Rotterdam doet op 16 december 2015 uitspraak. Het ongeval Een moeder fietst, met haar dochtertje achterop, op een fietsstrook langs de rijbaan. Een vrachtwagen met aanhangwagen raakt de fiets. De moeder komt hierdoor ten val. Het dochtertje komt onder de wielen van de vrachtwagen en overlijdt ter plaatse. Shock De vader heeft de sirenes gehoord en de traumahelikopter gezien. Hij was ongeveer 5 minuten nadat zijn verongelukte dochter en zwaar gewonde vrouw naar het ziekenhuis zijn gebracht op de plaats van het ongeval. Op het wegdek lagen nog bebloede lakens en stoffelijke overschotten van zijn dochter, die niet waren afgedekt. Zoals de dekens en lakens lagen kon zeer goed de illusie worden gewekt dat er nog iemand onder lag. Vader dacht dit ook. De agenten vertelden hem dat zijn vrouw zwaargewond was en zijn dochtertje overleden en overgebracht naar het ziekenhuis. Vader werd hevig geëmotioneerd naar het ziekenhuis gebracht. Psychisch letsel vader De vader heeft door het ongeval een PTSS [posttraumatisch stresssyndroom] en een depressie. Vader is hierdoor arbeidsongeschikt en krijgt een WIA uitkering. Vorderingen vader Op basis van shockschade vordert de vader smartengeld en materiële schade. Wat is shockschade? Shockschade is schade ten gevolge van psychisch letsel, veroorzaakt door de confrontatie met een ernstige gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. Hier werd vader geconfronteerd met de plaats waar kort van te voren het ongeval had plaats gevonden. Voor een schadevergoeding is vereist dat een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is vastgesteld. Vader heeft een PTSS en een depressie. Shockschade moet niet verward worden met affectieschade. Affectieschade is het verdriet om het verlies of letsel van een partner of naast familielid. Tot op heden is het niet mogelijk om affectieschade te claimen bij een aansprakelijke partij. Standpunt verzekeraar vrachtauto Naast de discussie over de aansprakelijkheid volgt er ook nog een onsmakelijke discussie over de shockschade met de verzekeraar van de vrachtauto. Deze verzekeraar stelt namelijk dat de vader een rouwreactie laat zien. De verzekeraar betwist de PTSS en stelt dat het geestelijk letsel van de vader is ontstaan door het gemis van zijn dochter; affectieschade dus. Oordeel rechtbank T.a.v. de aansprakelijkheid De vrachtwagenbestuurder heeft onrechtmatig gehandeld door op een plek in te halen waar onvoldoende ruimte was om de fietsster te passeren. Dit volgt uit een reconstructie. Er is dus sprake van overtreding van een verkeersnorm waardoor een ernstig verkeersongeval is veroorzaakt. de bestuurder is dus aansprakelijk voor het ontstaan van het ongeval. de verzekeraar zal de schade moeten voldoen. T.a.v. de shockschade Volgens de rechtbank is het voor deskundigen niet mogelijk om vast te stellen of de psychische klachten zijn veroorzaakt door de confrontatie met het ongeval/ongevalsgevolgen of door het gemis van zijn dochtertje. Op basis van de rapporten van de deskundigen en de verklaring van de politieagent, die de vader heeft opgevangen vlak na het ongeval, gaat de rechtbank uit van shockschade. De aansprakelijkheidsverzekeraar dient aldus de volledige shockschade te voldoen. De verzekeraar voerde ook nog aan dat zij alleen smartengeld [immateriële schade] diende te vergoeden. Volgens de rechtbank blijkt noch uit de wet noch uit eerdere uitspraken dat alleen smartengeld vergoed hoeft te worden. De rechtbank heeft zich thans dus expliciet uitgesproken over het feit dat ook materiële schade [bijvoorbeeld ziektekosten, loonschade e.d.] van de vader vergoed moet worden. Ook oordeelt de rechtbank dat leed niet gesplitst kan worden. In eerdere uitspraken werd wel voorgesteld dit te doen op 50/50 basis. In dat opzicht dus een bijzondere [terechte] uitspraak voor shockschadeslachtoffers. [post_title] => Rechtbank Rotterdam: belangrijke uitspraak over shockschade [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => rechtbank-rotterdam-belangrijke-uitspraak-shockschade [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2017-01-31 11:31:12 [post_modified_gmt] => 2017-01-31 10:31:12 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=10493 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) ) [post_count] => 10 [current_post] => -1 [before_loop] => 1 [in_the_loop] => [post] => WP_Post Object ( [ID] => 10370 [post_author] => 16 [post_date] => 2016-12-20 09:20:16 [post_date_gmt] => 2016-12-20 08:20:16 [post_content] => Vader heeft een posttraumatisch syndroom en een depressie opgelopen door een ernstig ongeval van zijn vrouw en dochtertje. Komt het leed van de vader door de waarneming van [de gevolgen van] het ongeval? Dit is shockschade. Of komt het leed van de vader door het overlijden van zijn dochtertje? Dit is affectieschade. Feiten Een moeder met een dochtertje achterop de fiets wordt aangereden door een vrachtwagen. De moeder komt hierdoor ten val. Het dochtertje is onder de wielen van een vrachtwagen gekomen en ter plaatse overleden. De moeder is zwaargewond. Kort na het ongeval komt de vader/echtgenoot ter plaatse. Op het wegdek lagen nog bebloede lakens en stoffelijke overschotten van zijn dochter die niet waren afgedekt. De man hoorde het verhaal van de politie en is hevig geëmotioneerd naar het ziekenhuis gebracht. De man ontwikkelt PTSS [Posttraumatisch Stressyndroom] en een depressie. De man is hierdoor arbeidsongeschikt. Hij vordert op basis van shockschade smartengeld en materiële schade. Shockschade algemeen Vergoeding van shockschade is in Nederland mogelijk onder strenge voorwaarden.- er moet sprake zijn van een ernstig ongeval/mishandeling
- er moet sprake zijn van waarnemen van de ernstige gevolgen of directe confrontatie met het ongeval/mishandeling
- er moet sprake zijn van geestelijk letsel
- er moet sprake zijn van een nauwe band
18 nov 2016
20 okt 2016
03 jun 2016
14 mrt 2016