Recht op inzage in een medisch advies van een beoordelend arts na een aansprakelijkheidsclaim?
Wanneer een patiënt meent dat een zorgverlener een medische fout heeft gemaakt, komt het regelmatig voor dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar een andere arts inschakelt om de situatie te beoordelen. Aan de hand van diens bevindingen kan de verzekeraar inventariseren of de behandelend arts correct heeft gehandeld en of zij al dan niet gehouden is tot vergoeding van de door de patiënt geleden schade.
Een kritisch advies kan de juridische positie van de gedupeerde patiënt dan ook ten goede komen. Vandaar dat een patiënt vaak inzage probeert te krijgen in het medisch advies op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) of de Algemene Vordering Gegevensbescherming (AVG). Volgens advocaat-generaal (A-G) Hartman zou dit niet mogelijk moeten zijn. Naar aanleiding van verschillende uitspraken van (tucht)rechters over dit onderwerp, heeft hij namens de procureur-generaal (PG) een vordering tot cassatie in het belang der wet ingesteld bij de Hoge Raad. In deze blog worden de belangrijkste overwegingen uit zijn conclusie nader toegelicht.[1]
Wat ging eraan vooraf?
Een patiënte meent dat er bij haar behandeling een medische fout is gemaakt. Zij stelt haar gynaecoloog en het ziekenhuis daarvoor aansprakelijk. De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van het ziekenhuis heeft vervolgens een beoordelend arts ingeschakeld om advies uit te brengen met betrekking tot de vraag of de gynaecoloog lege artis (volgens de regelen der kunst) heeft gehandeld.
Nadat het onderzoek was afgerond, heeft de advocaat van de patiënte om een kopie van het medisch advies gevraagd. De verzekeraar weigerde echter een kopie te verschaffen. Zij stelde zich namelijk op het standpunt dat men in het kader van een aansprakelijkheidsprocedure vrijelijk en vertrouwelijk van gedachten moet kunnen wisselen over de verschillende inhoudelijke aspecten en de juridische beoordeling van een casus
De patiënte heeft vervolgens een klacht ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG). De patiënte vindt namelijk dat de beoordelend arts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door geen inzage te verschaffen. In dat kader verwijst de patiënte (onder meer) naar artikel 7:464 lid 1 BW, waarin staat dat de bepalingen uit de WGBO – en dus het inzagerecht uit artikel 7:456 BW – eveneens van toepassing zijn, wanneer een arts anders dan uit hoofde van een behandelingsovereenkomst handelingen op het gebied van de geneeskunde verricht.
Uitspraak van het Regionaal en Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG/CTG)
Het RTG heeft geoordeeld dat – voor zover het adviseren al als handeling op het gebied van de geneeskunst kan worden aangemerkt – de aard van de rechtsbetrekking zich tegen toepasselijkheid van het inzagerecht verzet (artikel 7:464 lid 1 BW). Volgens het RTG heeft iedere partij namelijk het recht om een partijdeskundige in te schakelen en diens eigen verdediging in vrijheid en beslotenheid voor te bereiden. Aan dat recht zou afbreuk worden gedaan wanneer er een verplichting bestaat tot het openbaar maken/verlenen van inzage in het medisch advies van een partijdeskundige. Het RTG concludeert dan ook dat de beoordelend arts in het onderhavige geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door geen inzage te verschaffen.
De patiënte heeft aansluitend daarop beroep ingesteld tegen de beslissing van het RTG bij het CTG. Het CTG heeft echter de uitspraak van het RGT gevolgd: de klacht van de patiënte werd ongegrond verklaard en het beroep werd verworpen.
Conclusie van de A-G
Volgens de A-G zijn de bepalingen uit de WGBO in de voornoemde uitspraken verkeerd toegepast. Daartoe voert hij de volgende argumenten aan.
Geen sprake van een geneeskundige behandelingsovereenkomst
Volgens de A-G is er geen sprake van een geneeskundige behandelingsovereenkomst, omdat er in het onderhavige geval geen handelingen zijn verricht op het gebied van de geneeskunst. Het advies ziet namelijk enkel op de vraag of de behandelend arts lege artis heeft gehandeld. Het advies draagt verder niet bij aan de gezondheid van de patiënte.
Bovendien heeft de beoordelend arts de patiënte noch gezien, noch is de patiënte op enige andere wijze betrokken geweest bij het onderzoek. Het advies is dus enkel gebaseerd op (de bestudering van) het bestaande medische dossier. Volgens de A-G is deze gang van zaken zó ver verwijderd van een geneeskundige behandeling, dat een gelijkstelling daarmee niet te rechtvaardigen is.
Het CTG had volgens de A-G dus kunnen volstaan met de conclusie dat het advies niet onder de definitie van de geneeskundige behandelingsovereenkomst valt (artikel 7:446 lid 2 BW). Het CTG heeft haar betoog echter gebaseerd op artikel 7:446 lid 4 BW, waarin het volgende staat:
Geen behandelingsovereenkomst is aanwezig, indien het betreft handelingen ter beoordeling van de gezondheidstoestand of medische begeleiding van een persoon, verricht in opdracht van een ander dan die persoon in verband met de vaststelling van aanspraken of verplichtingen, de toelating tot een verzekering of voorziening, of de beoordeling van de geschiktheid voor een opleiding, een arbeidsverhouding of voor de uitvoering van bepaalde werkzaamheden.
Volgens de A-G volgt uit de wetsgeschiedenis dat deze bepaling enkel ziet op medische keuringen. In het onderhavige geval is er echter sprake van een papieren exercitie die buiten de patiënte om heeft plaatsgevonden. De A-G stelt zich dan ook op het standpunt dat het advies eerder doet denken aan een juridische beoordeling dan aan een medische keuring. Het medisch advies van de beoordelend arts kan dan ook niet op één lijn worden gesteld met een medische keuring.
Schakelbepaling
Het CTG verwijst in haar uitspraak naar de schakelbepaling van artikel 7:464 lid 1 BW. Daarin wordt het toepassingsgebied van een aantal bepalingen uit de WGBO uitgebreid naar bepaalde situaties waarin geen sprake is van een behandelovereenkomst. Volgens het CTG is deze bepaling – en dus het inzagerecht – in het onderhavige geval niet van toepassing, omdat de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen verzet.
Volgens de A-G bestaat er echter geen rechtsbetrekking tussen de beoordelend arts en de patiënte. Uit de wetsgeschiedenis blijkt namelijk dat er sprake moet zijn van een niet contractuele, doch daarmee vergelijkbare relatie, waarbij de arts handelingen verricht op het gebied van de geneeskunst. De A-G heeft al eerder betoogd dat daar in het onderhavige geval geen sprake is van een handeling op het gebied van de geneeskunst, omdat het advies op geen enkele wijze bijdraagt aan de gezondheid van de patiënte.
Waar het CTG bovendien verwijst naar artikel 7:464 lid 1 BW, stelt de A-G – omdat het CTG (ten onrechte) uitgaat van artikel 7:446 lid 4 BW (medische keuring) – dat men in dergelijke gevallen is aangewezen op artikel 7:464 lid 2 aanhef en onder b BW. Dit is een apart regime dat het inzagerecht bij medische keuringen regelt. De schakelbepaling in artikel 4:464 lid 1 BW zou dus – gelet op de argumentatie van het CTG – überhaupt niet van toepassing zijn.
Inzage via een andere grondslag?
Om discussie in de toekomst te voorkomen, heeft de A-G volledigheidshalve onderzocht of inzage wellicht mogelijk is op basis van een andere rechtsgrond.
Medisch dossier
In dat kader zou artikel 7:456 BW toch relevant kunnen zijn, wanneer de patiënt zich daarop beroept ten opzichte van het ziekenhuis. Tussen de patiënt hen het ziekenhuis bestaat namelijk wel een geneeskundige behandelingsovereenkomst. Volgens de A-G behoort het medisch advies echter niet tot het medisch dossier en hoeft er derhalve geen inzage te worden verschaft. Het advies wordt namelijk niet opgesteld in het kader van de behandeling en is evenmin noodzakelijk voor een goede hulpverlening.
AVG
De A-G komt tot de conclusie dat het medisch advies wel degelijk (althans gedeeltelijk) aangemerkt kan worden als een persoonsgegeven. In dat kader wordt verwezen naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), waarin wordt bepaald dat het begrip persoonsgegeven niet beperkt is tot persoonlijke informatie, maar zich mogelijk ook uitstrekt tot iedere soort informatie (zowel objectieve informatie als subjectieve informatie in de vorm van meningen/beoordelingen) voor zover deze informatie de betrokkene betreft.[2] Er is dus sprake van een persoonsgegeven wanneer de informatie wegens haar inhoud, doel of gevolg gelieerd is aan een bepaalde persoon.
Ondanks dat er in het onderhavige geval dus sprake kan zijn van een persoonsgegeven, schept de AVG enige ruimte voor het beperken van het inzagerecht. Meer in het bijzonder verwijst de A-G naar artikel 23 lid 1 sub i AVG jo 41 lid 1 sub 1 AVG. Daarin wordt de mogelijkheid geboden om het inzagerecht te beperken, wanneer dit noodzakelijk is ter waarborging van de rechten en vrijheden van derden.
Volgens de A-G is het belang om bijzondere persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de verdediging tegen een rechtsvordering een in de AVG onderkend belang (e.g. artikel 9 lid 2 sub f AVG). Uit deze bepaling blijkt dan ook dat men dit belang in enige mate heeft willen beschermen en dat hiervoor andere aanspraken van derden (e.g. het inzagerecht) soms moeten wijken.
De A-G concludeert dan ook dat in het onderhavige geval aan de voorwaarden voor een beperking van het inzagerecht op grond van artikel 23 AVG is voldaan.
Conclusie
De vraag of aan een patiënt inzage moet worden verleend in het medisch advies dat door een beoordelend arts is opgesteld, speelt in veel zaken. In zijn conclusie probeert de A-G de correcte toepassing van de bepalingen uit de WGBO te bewaken, waarbij meer in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de bepalingen inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst en het inzagerecht. In dat kader heeft de A-G (volledigheidshalve) ook gekeken naar de bepalingen uit de AVG. Volgens de A-G vloeit uit deze bepalingen doorgaans geen recht op inzage voort. Het belang van partijen om hun verdediging in vrijheid en beslotenheid voor te kunnen bereiden, weegt namelijk – in het onderhavige geval – zwaarder dan het belang van de betrokkene bij inzage in het medisch advies.
Heeft u vragen met betrekking tot het inzagerecht in een medisch advies of dossier? Neem dan contact op.
[1] HR 26 augustus 2022, ECLI:NL:PHR:2022:726 (concl. A-G T. Hartlief).
[2] HvJEU 20 december 2017, ECLI:EU:C:2017:994 (Nowak / Data Protection Commissioner).