Tweede WHOA-uitspraak: Het akkoord ter beëindiging onderneming (korte analyse)

19 jan 2021

Op 18 januari 2021 verscheen de tweede WHOA-uitspraak. In de eerste uitspraak, die ik in een vorige blog behandelde, werd de WHOA ingezet om de onderneming te kunnen voortzetten. De tweede WHOA-uitspraak kenmerkt zich door de wens om de onderneming na het akkoord te beëindigen buiten faillissement. Bovendien verweren enkele (voormalige) werknemers zich tegen toekenning van de afkoelingsperiode. In dit blogje geef ik een korte analyse.

Het verzoek

Verzoekster betreft een onderneming die zich in het verleden bezighield met verslavingszorg. Binnen verzoekster bestaat een geschil over de vraag wie bestuurder is. Inmiddels ontplooit verzoekster zelf geen activiteiten meer en is er nog één werknemer in loondienst. Enkele (voormalige) werknemers van verzoekster hebben een verzoek ingediend tot faillietverklaring van verzoekster. Verzoekster geeft echter de voorkeur aan een gecontroleerde afwikkeling buiten faillissement om en wendt zich tot de rechtbank met het verzoek om een WHOA-traject te starten. Zij vraagt een afkoelingsperiode van vier maanden om het akkoord te kunnen voorbereiden, zodat schuldeisers geen individuele verhaalsacties (zoals beslagen) kunnen nemen.

Financiële situatie

Een inventarisatie door verzoeker leert dat de schuldenlast ongeveer EUR 199.000,= bedraagt. Aan de andere kant heeft verzoeker nog uitzicht op aanzienlijke inkomsten. De verwachting bestaat dat in ieder geval een bedrag van circa EUR 109.000,= wordt ontvangen. Daarnaast is er uitzicht op nog eens enkele tienduizenden euro’s. De exacte hoogte is onzeker ten tijde van het verzoek.

Verweer

De (voormalig) werknemers van verzoekster zijn het niet eens met (de duur van) de afkoelingsperiode. Zij zijn de mening toegedaan dat een afkoelingsperiode niet noodzakelijk is en voeren het volgende aan. Ten eerste zijn de activiteiten van verzoekster al gestaakt, dus bestaat er geen belang meer om de activa bij elkaar te houden. Ten tweede bestaan de gezamenlijke schuldeisers voornamelijk uit (voormalige) werknemers en geeft verzoekster geen garantie dat de vorderingen van de (voormalige) werknemers gedurende de afkoelingsperiode worden betaald. Aan de andere kant neemt het UWV de betalingsverplichting van verzoekster over als verzoekster zou failleren.

Oordeel

De rechtbank passeert het verweer van de (voormalige) werknemers. De WHOA staat volgens de Memorie van Toelichting wel degelijk open voor een akkoord waarbij een onderneming, die geen overlevingskansen meer heeft, wordt afgewikkeld. De WHOA dient in deze gevallen ervoor te zorgen dat het akkoord buiten faillissement de schuldeisers meer oplevert dan het faillissement. “Ook bij de voorbereiding van een dergelijk akkoord kan het noodzakelijk zijn dat de schuldenaar een beroep kan doen op de in de wet gegeven voorzieningen om te voorkomen dat schuldeisers (of aandeelhouders) die niet willen meewerken het proces blokkeren of vertragen, door bijvoorbeeld het faillissement van de schuldenaar aan te vragen of beslagen te leggen”, aldus de rechtbank.

Ook het tweede verweer van de (voormalige) werknemers vindt geen gehoor. De voormalige werknemers hebben hun vorderingen immers volledig betaald gekregen. Voor zover een werknemer nog wel een vordering zou hebben, constateert de rechtbank dat de periode waarover het UWV het loon vergoedt, inmiddels is verstreken.

De rechtbank concludeert dan ook dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers beter gediend zijn bij een afkoelingsperiode en de schuldeisers niet wezenlijk in hun belangen worden geschaad. Desalniettemin wijst zij een afkoelingsperiode voor de duur van twee maanden toe.

Observator

De rechtbank maakt ten slotte gebruik van haar mogelijkheid een observator te benoemen. De aanleiding voor de benoeming zijn de omstandigheden die op de zitting naar voren zijn gekomen. In ieder geval speelt hierbij een rol het geschil over de vraag wie de bestuurder van verzoekster is. De observator dient toezicht te houden op de totstandkoming van het akkoord en daarbij oog te hebben voor de belangen van de gezamenlijke schuldeisers. De kosten van de observator komen voor rekening van verzoekster.

Tot slot

Deze tweede uitspraak geeft nieuwe inzichten in de mogelijkheden die de WHOA biedt. Opnieuw wordt de WHOA uitgesproken op het verzoek van een kleinere onderneming. Ditmaal lijkt de verzoekster de zaken intern niet zo goed op orde te hebben. Er heerst een intern geschil over het bestuur en ook is er veel onzekerheid over de omvang van het actief. De keuze voor de rechtbank om in een dergelijke situatie een Observator aan te wijzen, lijkt begrijpelijk. Tegelijkertijd zijn aan de toewijzing van een observator de nodige kosten verbonden. Deze kosten strekken in mindering op het actief en dus in mindering op het bedrag dat in het akkoord kan worden betrokken. Daarmee lijkt de vraag gerechtvaardigd of de gezamenlijke schuldeisers niet beter af zouden zijn met een faillissement. Het faillissement zou als bijkomend voordeel kunnen hebben dat het zogeheten rechtmatigheidsonderzoek van de curator ook tot actief kan leiden.

Vormt de WHOA wellicht ook een oplossing voor de schulden van uw onderneming? Of wordt u geconfronteerd met een partij die een WHOA-traject wil starten? Neem dan eens vrijblijvend contact met ons op.

 

BG.legal