Blog van medewerkers
- de toevoeging ‘door Berend Ziengs’ bepalend voor de totaalindruk van het logo.
- het element 'De Schoenenfabriek’ is weliswaar het meest dominerende bestanddeel maar het onderdeel ‘door Berend Ziengs’ neemt een zelfstandige onderscheidende plaats in het logo in
- het onderschrift ‘leverancier van kwaliteit en trends’ en de decoratieve beeldelementen (o.a. een dames- en een herenschoen) zijn beschrijvend van aard.
Door het gebruik van het logo kan verwarring bij het publiek ontstaan. Het in aanmerking komende publiek zal namelijk op grond van het gebruikte logo op zijn minst kunnen menen dat de betrokken waren of diensten van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn. Verwarringsgevaar kan ook bestaan wanneer het logo wordt gevormd door samenvoeging van een firmanaam met een merk dat een normaal onderscheidend vermogen heeft en het merk dat daarin een zelfstandige onderscheidende plaats behoudt. Die situatie doet zich hier voor. Ook de hiervoor genoemde beschrijvende bestanddelen in het logo nemen het verwarringsgevaar niet weg.
Ziengs heeft e-mails in het geding gebracht van klanten en collega's die dachten dat De Schoenenfabriek gelinkt was aan Ziengs. De voorzieningenrechter oordeelt dat verwarring zich in de praktijk dus al heeft voorgedaan.
Ten aanzien van het gebruik van de familienaam overweegt de voorzieningenrechter dat een merkhouder zich niet met een beroep op zijn merkrecht kan verzetten tegen het gebruik door een derde van diens eigen naam (en adres) voor zover er sprake is van een eerlijk gebruik in nijverheid en handel.
Echter, hier is van eerlijk gebruik van het logo in nijverheid en handel geen sprake. Hier zal het publiek op grond van het logo op zijn minst kunnen menen dat er een economische band bestaat tussen De Schoenenfabriek en Ziengs Schoenen. En dit is niet het geval. Daarnaast is van belang dat tussen de directeur van Ziengs Schoenen en de oprichter van De Schoenenfabriek een familieband bestaat en dat deze laatste voorheen aandeelhouder was van Ziengs Schoenen en zijn aandelen aan de huidige directeur van Ziengs Schoenen heeft overgedragen.
De vorderingen op grond van merkinbreuk worden toegewezen.
Rechtbank Den Haag, 4 maart 2013 [Ziengs Schoenen / De Schoenenfabriek]
Kortom,
- het is zinvol om voordat een handelsnaam / logo in gebruik wordt genomen na te gaan of door dat gebruik mogelijk inbreuk op IE rechten van derden wordt gemaakt;
- het is niet altijd mogelijk om je familienaam in een handelsnaam op te nemen.
- ben er tijdig bij om een merk te registeren. Bestaande merkhouders kunnen een registratie voorkomen of daar jaren later nog tegen op komen. Dat leidt dan tot schade voor degene die zijn merk/logo/handelsnaam moet aanpassen.
Ziengs Schoenen exploiteert sinds 1946 schoenenwinkels onder de (familie)naam Ziengs, aanvankelijk vooral in het noorden van Nederland, waar oprichter Berend Ziengs de eerste winkel vestigde. Inmiddels is het woord ZIENGS als merk geregistreerd voor schoenen.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => gebruik-van-eigen-familienaam-in-logo-maakt-inbreuk-op-merkrechten-van-een-derde [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 09:23:02 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 09:23:02 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/03/06/gebruik-van-eigen-familienaam-in-logo-maakt-inbreuk-op-merkrechten-van-een-derde/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [2] => WP_Post Object ( [ID] => 6952 [post_author] => 26 [post_date] => 2013-03-06 00:00:00 [post_date_gmt] => 2013-03-06 00:00:00 [post_content] => Bij huiseigenaren valt binnenkort de aanslag onroerendezaakbelasting [OZB] op de mat. De OZB is een belasting die huiseigenaren aan de gemeente moeten betalen. De hoogte van deze aanslag wordt door de gemeente bepaald aan de hand van de WOZ-waarde. Uit de verschillende media volgt dat de OZB aanslag in veel gevallen te hoog is vastgesteld. Dit kan ook voor u gelden. Bent ook u het niet eens met deze aanslag, dan kunt u daartegen binnen zes weken bezwaar maken. Het is van groot belang dat u deze termijn niet laat verstrijken en dus tijdig bezwaar maakt. Wij kunnen u hierbij van dienst zijn. We kunnen met u een gunstig vast tarief hiervoor afspreken. [post_title] => Bezwaar maken tegen de aanslag onroerendezaakbelasting? [post_excerpt] =>Bij huiseigenaren valt binnenkort de aanslag onroerendezaakbelasting [OZB] op de mat.
De OZB is een belasting die huiseigenaren aan de gemeente moeten betalen. De hoogte van deze aanslag wordt door de gemeente bepaald aan de hand van de WOZ-waarde. Uit de verschillende media volgt dat de OZB aanslag in veel gevallen te hoog is vastgesteld. Dit kan ook voor u gelden. Bent ook u het niet eens met deze aanslag, dan kunt u daartegen binnen zes weken bezwaar maken. Het is van groot belang dat u deze termijn niet laat verstrijken en dus tijdig bezwaar maakt. Wij kunnen u hierbij van dienst zijn. We kunnen met u een gunstig vast tarief hiervoor afspreken. Maak dan ook gebruik van ons gratis spreekuur op onze vestigingen in Boxtel en Oisterwijk op iedere maandag van 17.00 uur tot 18.00 uur.
Mocht u vragen hebben of komt u er met uw gemeente niet uit, dan kunt u contact opnemen met Tim Delmée via 0411-657526 of delmee@bg.legal
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => bezwaar-maken-tegen-de-aanslag-onroerendezaakbelasting [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-09 10:31:56 [post_modified_gmt] => 2022-02-09 09:31:56 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/03/06/bezwaar-maken-tegen-de-aanslag-onroerendezaakbelasting/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [3] => WP_Post Object ( [ID] => 6950 [post_author] => 26 [post_date] => 2013-03-06 00:00:00 [post_date_gmt] => 2013-03-06 00:00:00 [post_content] => Er verandert nogal wat in incassoland. Vorig jaar werd per 1 juli al de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten ingevoerd, waarmee een staffel geïntroduceerd werd voor de hoogte van buitengerechtelijke incassokosten. Deze regeling strekt in beginsel ter bescherming van consumenten, maar ook B2B wordt er gebruik van gemaakt, als er niets afwijkends geregeld is. Per 16 maart 2013 wordt een nieuwe EU-richtlijn van kracht [richtlijn bestrijding van betalingsachterstanden bij handelstransacties] die regelt dat tussen zakelijke partijen standaard een betalingstermijn geldt van 30 dagen, tenzij partijen iets anders overeenkomen. In dat geval kan de termijn maximaal tot 60 dagen worden opgerekt. Het Burgerlijk Wetboek wordt daarop aangepast. De belangrijkste, aanvullende instrumenten ter bestrijding van betalingsachterstand zijn:- een minimumvergoeding van 40 euro voor invorderingskosten;
- een maximum betaaltermijn voor overheidsinstanties van in beginsel 30 dagen;
- een maximum betaaltermijn voor handelstransacties tussen ondernemingen van 60 dagen;
- een maximum verificatieperiode van in beginsel 30 dagen;
- een verhoging van de wettelijke handelsrente met 1 procentpunt;
- het stellen van grenzen aan de contractsvrijheid met de introductie van een regeling van kennelijk onbillijke contractbepalingen en kennelijk onbillijke praktijken.
Er verandert nogal wat in incassoland. Vorig jaar werd per 1 juli al de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten ingevoerd, waarmee een staffel geïntroduceerd werd voor de hoogte van buitengerechtelijke incassokosten. Deze regeling strekt in beginsel ter bescherming van consumenten, maar ook B2B wordt er gebruik van gemaakt, als er niets afwijkends geregeld is.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => standaard-betaaltermijn [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2019-07-25 10:47:09 [post_modified_gmt] => 2019-07-25 08:47:09 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/03/06/standaard-betaaltermijn/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [4] => WP_Post Object ( [ID] => 6949 [post_author] => 6 [post_date] => 2013-03-05 00:00:00 [post_date_gmt] => 2013-03-05 00:00:00 [post_content] =>Bij een aanbesteding voor WMO hulpmiddelen stelt een gemeente als eis dat de inschrijver voldoet aan een gemiddelde liquiditeit van 1,00 over de laatste drie afgesloten boekjaren. Een inschrijver die een current ratio van 0,96 naar boven afrondt, voldoet niet aan de eis en de inschrijving wordt terzijde gelegd. De voorzieningenrechter overweegt dat de gemeente een liquiditeitseis van 1,00 mocht stellen en dat de gemeente het gelijkheidsbeginsel zou schenden wanneer zij de current ratio naar boven zou afronden. Het gelijkheidsbeginsel brengt mee dat deze eis strikt dient te worden gehandhaafd. Geen strijd met Proportionaliteitsgids 2012.
In de aanbestedingsdocumenten had de gemeente als selectiecriterium opgenomen dat een inschrijver over de laatste drie afgesloten boekjaren een gemiddelde liquiditeit moest hebben van 1,00. De inschrijver Vegro voldoet (net) niet aan deze eis. Zij had over de betreffende boekjaren een gemiddelde liquiditeit van 0,96. De gemeente heeft deze inschrijving terzijde gelegd en dus ongeldig verklaard.
Vegro heeft aangegeven dat de accountant de current ratio van 0,96 naar boven heeft afgerond omdat volgens hem de liquiditeitspositie van Vegro een gezonde ontwikkeling laat zien. De voorzieningenrechter overweegt dat dit het oordeel niet anders maakt. Het hanteren van objectieve criteria en eisen zoals voorgeschreven door de wet en de aanbestedingsrechtelijke beginselen, brengt nu eenmaal mee dat een leverancier mogelijk wel capabel is om de opdracht uit te voeren, doch niet voldoet aan een formeel criterium en om die reden niet voor gunning in aanmerking komt. Het aanbestedingsdocument biedt voor een dergelijke afronding evenmin mogelijkheid en gesteld noch gebleken is dat voornoemde, duidelijk gedefinieerde eis ruimte laat voor de normaal behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver om deze in die zin te begrijpen of interpreteren dat afronding wel is toegestaan, ook niet bij een minimale afwijking. Zie ook: Rb Den Haag, 6 december 2012, LJN: BY5674, r.o. 3.7.
Vegro had vervolgens gesteld dat de eis van een gemiddelde liquiditeit van 1,00 over de laatste drie afgesloten boekjaren disproportioneel is. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de aanbestedende dienst bij het stellen van eisen aan financiële en economische draagkracht ruime discretionaire bevoegdheid toekomt. Zie ook: Rb Den Haag, 30 oktober 2012, LJN BY4999, r.o. 4.4
De aanbestedende dienst dient na te gaan welke daadwerkelijke risico’s er zijn en of die risico’s worden afgedekt door de eisen die worden gesteld. De door de aanbestedende dienst gestelde eisen moeten wel in redelijke verhouding staan tot de aard en de omvang van de opdracht. De voorzieningenrechter overweegt dat hij dit slechts beperkt kan toetsen.
Liquiditeit geeft [mede] de financiële positie van een onderneming weer en is een middel om financiële en economische draagkracht te toetsen. De voorzieningenrechter overweegt dat een current ratio van groter dan 1,00 over het algemeen als gezond wordt beschouwd. De gemeente heeft gesteld dat een current ratio lager dan 1,00 door haar niet is gewenst, omdat de continuïteit gedurende de looptijd van de opdracht dan onvoldoende gewaarborgd zou zijn.
Door Vegro is ter ondersteuning van de gestelde disproportionaliteit een beroep gedaan op de Gids Proportionaliteit 2012 (hierna: de gids). De voorzieningenrechter stelt vast dat de gids tot stand is gekomen in het kader van het flankerend beleid bij het wetsontwerp van de nieuwe aanbestedingswet, maar dat deze nieuwe wet op dit moment nog niet van kracht is. Overigens bepaalt het door Vegro aangehaalde artikel 2.90 van de gids niet dat de aanbestedende dienst moet motiveren waarom zij een current ratio vereist, maar dat de aanbestedende dienst met zwaarwegende argumenten moet motiveren in de aanbestedingsstukken waarom zij eisen stelt die betrekking hebben op de hoogte van de totale omzet en de omzet van de bedrijfsactiviteit die het voorwerp van de overheidsopdracht is. Een current ratio heeft echter betrekking op de liquiditeit van de onderneming (vlottende activa/vlottende passiva). Daarover staat, zo overweegt de voorzieningenrechter, in de gids alleen dat het raadzaam is om met het stellen van eisen in de vorm van financiële ratio’s terughoudend om te gaan, omdat er nogal eens problemen ontstaan met onderlinge vergelijkbaarheid van die ratio’s vanwege diversiteit in boekhoudmethoden, maar dat deze problemen kunnen worden voorkomen door de ratio’s duidelijk te definiëren aan de hand van het aanbestedingsdocument. Van onduidelijkheid over de wijze van berekenen van de current ratio is evenwel niet gebleken; evenmin zijn daarover vragen gesteld. In paragraaf 4.4.2 van het aanbestedingsdocument ten aanzien van betreffende eis is bovendien duidelijk gedefinieerd dat het hier gaat om een gemiddelde liquiditeit van 1,00 over de laatste drie afgesloten boekjaren.
Door Vegro zijn documenten uit andere aanbestedingsprocedures in het geding gebracht waarin een current ratio van 0,50 of lager werd geëist. De voorzieningenrechter overweegt dat de enkele omstandigheid dat in die stukken een current ratio van 0,50 wordt gehanteerd, onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat een current ratio van 1,00 niet gebruikelijk is in de markt en niet in redelijke verhouding staat tot de opdracht, zoals door Vegro gesteld.
De vorderingen van Vegro worden vervolgens afgewezen.
Rechtbank Rotterdam , 31-01-2013, LJN: BZ1903 [gemeente Capelle a/d IJssel / Vegro]
Bij een aanbesteding voor WMO hulpmiddelen stelt een gemeente als eis dat de inschrijver voldoet aan een gemiddelde liquiditeit van 1,00 over de laatste drie afgesloten boekjaren. Een inschrijver die een current ratio van 0,96 naar boven afrondt, voldoet niet aan de eis en de inschrijving wordt terzijde gelegd. De voorzieningenrechter overweegt dat de gemeente een liquiditeitseis van 1,00 mocht stellen en dat de gemeente het gelijkheidsbeginsel zou schenden wanneer zij de current ratio naar boven zou afronden. Het gelijkheidsbeginsel brengt mee dat deze eis strikt dient te worden gehandhaafd. Geen strijd met Proportionaliteitsgids 2012.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => liquiditeitseis-van-1-00-bij-aanbesteding-wmo-hulpmiddelen-niet-disproportioneel [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 09:23:16 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 09:23:16 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/03/05/liquiditeitseis-van-1-00-bij-aanbesteding-wmo-hulpmiddelen-niet-disproportioneel/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [5] => WP_Post Object ( [ID] => 6947 [post_author] => 6 [post_date] => 2013-03-04 00:00:00 [post_date_gmt] => 2013-03-04 00:00:00 [post_content] =>Humana had ingeschreven op een aanbesteding van de gemeente Venlo voor het inzamelen van glas en textiel. De inschrijving was ondertekend door de directeur van Human. Uit het handelsregister en de statuten bleek dat de directeur niet bevoegd is “tot het verrichten van betalingen die het bedrag van EUR 150.000 per betaling te boven gaan, met de beperking dat de directieleden tevens niet bevoegd zijn contracten af te sluiten, waarvan de jaarlijkse financiële netto last voor de stichting dit bedrag overschrijdt, tenzij hierna anders vermeld."
De gemeente had deze inschrijving ongeldig verklaard. In kort geding wordt deze ongeldigverklaring aangevochten.
De rechtbank overweegt dat de inschrijving van Humana er op neer komt dat zij een financiële last aanvaardt van € 213.000,-- per jaar, terwijl uit de statuten van Humana volgt de directeur niet bevoegd is contracten te sluiten waarvan de jaarlijkse financiële netto last voor Humana het bedrag van € 150.000,-- overschrijdt.
In het aanbestedingsrecht geldt als uitgangspunt dat de aanbestedende dienst erop moet kunnen vertrouwen dat de inschrijver instaat voor de inhoud van de inschrijving en voor het volledige bedrag waartoe de inschrijving zal kunnen leiden. De inschrijving voorzien van een handtekening door een daartoe bevoegde persoon of daartoe bevoegde personen, is daarvoor de geëigende weg. Omdat volgens de gemeente niet eenduidig uit de inschrijvingsstukken bleek dat de directeur ten tijde van de inschrijving bevoegd was om de inschrijving namens Humana in te dienen, heeft de gemeente Humana tot tweemaal toe in de gelegenheid gesteld die bevoegdheid aan te tonen. Uiteindelijk heeft de gemeente geconcludeerd dat de directeur daartoe niet bevoegd was.
Humana had een verklaring van een notaris en van de accountant in het geding gebracht. De notaris die de statuten van Humana had opgesteld, had toegelicht hoe het artikel in de statuten uitgelegd zou moeten worden. De accountant had toegelicht dat onder netto financiële last verstaan dient te worden het saldo van de opbrengsten voor Humana uit het betreffende contract minus de kosten voor Humana die uit dat contract voortvloeien. Het saldo zou aldus zelfs een verlies voor Humana mogen inhouden, zolang dat verlies niet meer dan € 150.000,-- per jaar bedraagt.
De rechtbank overweegt dat de bevoegdheid van de directeur om namens Humana overeenkomsten aan te gaan naar objectieve maatstaven dient te worden beoordeeld. De uitleg van Humana, zoals die werd gegeven, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter subjectief van aard. Die subjectieve uitleg van Humana acht de voorzieningenrechter strijdig met de beoogde bescherming van derden die op grond van objectieve maatstaven moeten kunnen vertrouwen op de in openbare registers ingeschreven feiten.
De voorzieningenrechter overweegt dat de bevoegdheid om een rechtshandeling aan te gaan niet wordt bepaald door het (al dan niet onzekere) bedrijfseconomische resultaat van de volmachtgever in de toekomst. Daardoor zou pas achteraf komen vast te staan of de directeur wel of niet bevoegd was om de rechtshandeling te verrichten, hetgeen tot niet gewenste onduidelijkheden bij het sluiten van overeenkomsten kan leiden.
Dit betekent dat de voorzieningenrechter de interpretatie door de gemeente van de bewoordingen "jaarlijkse financiële netto last" zoals opgenomen in artikel 10 lid 4 van de statuten en de daaraan verbonden conclusie niet onjuist oordeelt, zodat de gemeente de inschrijving van Humana terecht terzijde heeft gelegd. De vorderingen van Humana worden afgewezen.
Voorzieningenrechter Rechtbank Roermond, 29-01-2013, LJN: BZ2299
Humana had ingeschreven op een aanbesteding van de gemeente Venlo voor het inzamelen van glas en textiel. De inschrijving was ondertekend door de directeur van Human. Uit het handelsregister en de statuten bleek dat de directeur niet bevoegd is “tot het verrichten van betalingen die het bedrag van EUR 150.000 per betaling te boven gaan, met de beperking dat de directieleden tevens niet bevoegd zijn contracten af te sluiten, waarvan de jaarlijkse financiële netto last voor de stichting dit bedrag overschrijdt, tenzij hierna anders vermeld."
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => inschrijving-aanbesteding-ongeldig-door-onbevoegdheid-directeur [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 09:23:54 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 09:23:54 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/03/04/inschrijving-aanbesteding-ongeldig-door-onbevoegdheid-directeur/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [6] => WP_Post Object ( [ID] => 6948 [post_author] => 6 [post_date] => 2013-03-04 00:00:00 [post_date_gmt] => 2013-03-04 00:00:00 [post_content] =>Als eerste moet de rechtbank de vraag beantwoorden hoe een overeenkomst om een website te bouwen juridisch gekwalificeerd moet worden. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst moet worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW. Van aanneming van werk als bedoeld in artikel 7:750 BW is in dit geval geen sprake omdat de opdracht niet strekt tot het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard.
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of er een [fatale] datum is overeengekomen waarop de website door de websitebouwer moest zijn opgeleverd. In de offerte is geen datum genoemd waarop de website klaar zou zijn. Wel is vermeld dat zoveel mogelijk zou worden opgeleverd in juli en augustus 2007, maar uit deze vermelding kan niet worden afgeleid dat de websitebouwer verplicht was uiterlijk eind augustus 2007 op te leveren.
De rechtbank overweegt dat het voor de hand had gelegen dat, indien de harde afspraak zou zijn gemaakt dat de website uiterlijk op 21 september 2008 af moest zijn, deze afspraak in enige vorm zou zijn vastgelegd. Dit geldt zeker nu de eerdere streefdatum niet was gehaald. Maar van enige vastlegging van een harde deadline is echter niet gebleken.
Omdat partijen in het najaar van 2008, kennelijk zonder voorbehoud, nader zijn overeengekomen dat de websitebouwer de website zou afmaken, heeft de websitebouwer daaraan de redelijke verwachting mogen ontlenen dat ArtOlive hem thans niet alsnog zou tegenwerpen dat hij de website niet uiterlijk in de zomer van 2008 heeft opgeleverd.
De website is uiteindelijk in mei 2010 opgeleverd, in die zin dat de website toen ‘live’ is gegaan. Uit dit gegeven en uit de e-mails die aan de oplevering vooraf zijn gegaan, leidt de rechtbank af dat partijen het erover eens waren dat de site in ieder geval op de datum van ‘live’ gaan moest worden opgeleverd.
De rechtbank overweegt verder dat zij uit de stellingen van partijen afleidt dat tussen partijen niet in geschil is dat als een website ‘live’ gaat, deze doorgaans niet direct vlekkeloos werkt en dat het in zijn algemeen dus te verwachten valt dat enige nadere aanpassingen nodig zullen zijn. Dit brengt mee dat het feit dat de website na het ‘live’ gaan nog gebreken vertoonde, op zichzelf onvoldoende is om te oordelen dat sprake is van een tekortkoming.
Maar in dit geval is sprake van meer dan “te verwachten gebreken”. Door ArtOlive is een andere websitebouwer in geschakeld. Deze heeft in een brief gemotiveerd aangegeven dat de in mei 2010 opgeleverde website structurele gebreken vertoonde die alleen met aanzienlijke inspanningen konden worden opgelost. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de website in mei 2010 ernstiger gebreken vertoonde dan bij de oplevering van een website in zijn algemeenheid mag worden verwacht.
Dit leidt tot de conclusie dat de website bij de oplevering niet de eigenschappen had die ArtOlive daarvan mocht verwachten en dat de websitebouwer dus tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting de website in mei 2010 op te leveren.
ArtOlive heeft gesteld dat zij als gevolg van de tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst schade heeft geleden. Uit de brief van de nieuwe websitebouwer blijkt dat in totaal 161 uur nodig zijn geweest om de tekortkomingen van de website te herstellen zo dat deze beantwoordt aan de offerte van de eerste websitebouwer.
Als schade wordt toegewezen de kosten van herstel van de gebreken van de website zijnde € 12.880,-.
Rechtbank Amsterdam, 23-01-2013,LJN: BZ2674
Kortom,
- Indien een datum van oplevering van een website een “fatale” datum is, leg dit dan duidelijk vast in correspondentie. Zolang daar geen sprake van is, moet een redelijke termijn worden gegeven om gebreken te herstellen.
- Na oplevering vertoont een website nog gebreken. De toets is vervolgens of de website bij de oplevering niet de eigenschappen had die de gebruiker daarvan mocht verwachten. Indien een gebruiker vindt dat daar sprake van is, dan moet hij dat deugdelijk kunnen onderbouwen.
- Indien sprake is van een website die niet voldoet aan deze toets, dan zijn de kosten die een andere websitebouwer moet maken om de gebreken te herstellen, schade die verhaalbaar is op de websitebouwer.
Als eerste moet de rechtbank de vraag beantwoorden hoe een overeenkomst om een website te bouwen juridisch gekwalificeerd moet worden. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst moet worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW. Van aanneming van werk als bedoeld in artikel 7:750 BW is in dit geval geen sprake omdat de opdracht niet strekt tot het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => een-website-heeft-zodanige-gebreken-dat-deze-niet-goed-is-opgeleverd-en-schade-moet-worden-vergoed [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 09:23:29 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 09:23:29 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/03/04/een-website-heeft-zodanige-gebreken-dat-deze-niet-goed-is-opgeleverd-en-schade-moet-worden-vergoed/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [7] => WP_Post Object ( [ID] => 6957 [post_author] => 26 [post_date] => 2013-02-28 00:00:00 [post_date_gmt] => 2013-02-28 00:00:00 [post_content] =>Nadat het wetsvoorstel al op 6 december 2011 was aangenomen door de Tweede Kamer, ging op 13 november 2012 ook de Eerste Kamer akkoord met het wetsvoorstel normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector topinkomens [WNT]. De WNT is met ingang van 1 januari 2013 in werking getreden.
Aan de wet lag de toenemende maatschappelijke verontwaardiging over de hoge salarissen en ontslagvergoedingen van bestuurders in de [semi]publieke sector ten grondslag. De huidige Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde Topinkomens [WOPT] komt als zelfstandige wet te vervallen, maar komt terug in de WNT als regime 3.
De WOPT kende enkel een openbaarmakingsverplichting van salarissen voor alle functionarissen in de [semi]publieke sector die boven een jaarlijks vast te stellen grens lagen [voor 2012 € 194.000,=], maar geen normering. De WNT gaat veel verder. Deze wet stelt ook daadwerkelijk grenzen aan de hoogte van zowel salarissen als afvloeiingsregelingen van topfunctionarissen in de [semi]publieke sector.
Topfunctionarissen zijn in het algemeen de bestuurders, toezichthouders, de hoogste ondergeschikten binnen een instelling en degenen die belast zijn met de dagelijkse leiding.
Er is sprake van drie regimes in de WNT.
In regime 1 mag de bezoldiging van een topfunctionaris niet hoger zijn dan 130% van het bruto ministersalaris. Deze zogenoemde WNT-norm bedraagt in 2013 in totaal
€ 228.599,= [€ 187.340 salaris, € 8.069,= onkostenvergoeding en € 33.190,= pensioenbijdrage werkgever]. Voor toezichthouders geldt een afwijkende norm van 5% [leden RvT of RvC] of 7,5% [voorzitter RvT of RvC] van de maximale bezoldiging die voor de instelling geldt.
Alle topfunctionarissen hebben bovendien hoe dan ook een individuele publicatieplicht, of zij nu meer of minder verdienen dan de norm. Ook gewezen topfunctionarissen die voor een instelling werkzaam blijven, vallen onder deze individuele openbaarmakingsplicht.
Dit beloningsregime geldt voor de gehele publieke sector en semipublieke instellingen als woningbouwcorporaties, zorginstellingen, het onderwijs, de publieke omroep en drinkwaterbedrijven.
Bij regime 2 stelt de minister voor een bepaalde sector een sectorale norm vast, de zogenaamde bezoldigingsnormering. Deze norm zal worden vastgesteld voor zorgverzekeraars.
Voor onder regime 1 en 2 vallende instellingen bepaalt de WNT mede dat het verstrekken van winstdelingen, bonussen of andere vormen van variabele beloning aan topfunctionarissen niet is toegestaan. Daarnaast geldt voor deze instellingen een verbod om met topfunctionarissen een ontslagvergoeding overeen te komen die meer bedraagt dan € 75.000,= dan wel één jaarsalaris zo dit lager is dan dit bedrag. Afwijkende afspraken zijn nietig. Dit mag ook niet worden omzeild door bijvoorbeeld de betrokkene langer op de loonlijst te laten staan, terwijl hij is vrijgesteld van werkzaamheden omdat de WNT het betalen van een bezoldiging terwijl de werknemer niet werkt [behoudens ziekte en vakantie] verbiedt.
Regime 3 betreft de openbaarmakingsplicht. Voor alle instellingen die onder het bereik van de WNT vallen, geldt een publicatieplicht. Op naam voor alle [gewezen] topfunctionarissen – ongeacht of hun bezoldiging boven of onder de norm valt – en op functie voor alle niet-topfunctionarissen indien hun bezoldiging boven hun bezoldigingsmaximum van regime 1 uitkomt.
Voor zittende topfunctionarissen geldt overgangsrecht. Beloningsafspraken die tot 6 december 2011 [datum dat het wetsvoorstel werd aangenomen in de Tweede Kamer] zijn overeengekomen blijven nog maximaal 4 jaar gelden. Vervolgens vindt stapsgewijs een afbouw plaats in 3 jaar tot het voor de instelling geldende maximum. Met betrekking tot met zittende topfunctionarissen na 6 december 2011 gemaakte afspraken gelden direct de nieuwe regels.
De WNT kent de minister ingrijpende handhavingsbevoegdheden toe. De topfunctionaris én de werkgever kunnen [zo nodig met last onder dwangsom], gedwongen worden om betalingen in strijd met de wet ongedaan te maken. De minister kan niet toegestane betalingen als onverschuldigd betaald terugvorderen, hetgeen dan publiekelijk gemaakt wordt. Op accountants rust een meldingsplicht en pensioenfondsen, verzekeraars en de belastingdienst moeten desgevraagd inlichtingen verschaffen over ontslagvergoedingen.
Uit het regeerakkoord bleek bovendien dat het kabinet-Rutte-Asscher van plan is de WNT-norm met betrekking tot het maximuminkomen in de [semi]publieke nog verder omlaag te brengen, van 130% naar 100%. Daarnaast bestaat het plan de groep functionarissen uit te breiden, waarvoor de norm geldt voor alle medewerkers. Dit zou in een nieuwe wet moeten worden uitgewerkt, nadat de minister hierover eerst in gesprek is gegaan met de sectoren.
De door verschillende sectoren geuite bezwaren tegen de ingrijpende gevolgen van de WNT, hebben vooralsnog geen effect gesorteerd. Het door de NVZD Vereniging van Bestuurders in de Zorg tegen de Staat aangespannen kort geding bleek tevergeefs. De NVDZ maakte bezwaar tegen het feit dat de zorgstellingen volgens de huidige WNT – in afwijking van het oorspronkelijke wetsvoorstel – in regime 1 vallen in plaats van in regime 2 waarbij de sector zelf in overleg met de minister een beloningscode opstelt, die wettelijk verankerd wordt. Hun vordering dat wat betreft zorginstellingen de WNT buiten toepassing zou dienen te worden gelaten op het punt van de maximale bezoldigingsnorm, werd door de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2013 afgewezen.
Wij adviseren u graag bij eventuele verdere concrete vragen omtrent de toepassing van de WNT en zullen de verder door het kabinet aangekondigde plannen voor u blijven volgen.
[post_title] => Wet normering topinkomens per 1 januari 2013 in werking [post_excerpt] =>Nadat het wetsvoorstel al op 6 december 2011 was aangenomen door de Tweede Kamer, ging op 13 november 2012 ook de Eerste Kamer akkoord met het wetsvoorstel normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector topinkomens [WNT]. De WNT is met ingang van 1 januari 2013 in werking getreden.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => wet-normering-topinkomens-per-1-januari-2013-in-werking [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 09:24:28 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 09:24:28 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/02/28/wet-normering-topinkomens-per-1-januari-2013-in-werking/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [8] => WP_Post Object ( [ID] => 6999 [post_author] => 12 [post_date] => 2013-02-27 00:00:00 [post_date_gmt] => 2013-02-27 00:00:00 [post_content] =>Ondernemingen dragen nog regelmatig activiteiten over aan een ander bedrijf, bijvoorbeeld uit specialisatieoogpunt of kostenreductie. De vraag is alsdan aan de orde of de betrokken personeelsleden moeten worden overgenomen. In de praktijk is deze vraag niet eenvoudig te beantwoorden, maar in het onderstaande stuk bespreek ik enkele aspecten die van belang zijn voor de beoordeling van die vraag.
Het leerstuk van overgang voor onderneming is opgenomen in artikel 7:662 BW en wint daar basis in een aantal Europese Richtlijnen. Deze wetgeving heeft tot doel om werknemers bescherming te bieden indien het bedrijf of een onderdeel van het bedrijf wordt overgenomen door een ander bedrijf. Of sprake is van een onderdeel van een bedrijf dat wordt overgenomen door een ander moet worden beoordeeld aan de feitelijke omstandigheden van het geval. Volgens de wet en jurisprudentie is sprake van een overgang van onderneming “indien er ingevolge een overeenkomst, een fusie of een splitsing een [onderdeel van] economische eenheid wordt overgedragen aan een ander, waarbij deze wel haar eigen identiteit behoudt”. Er moet dus worden beoordeeld of de overgedragen activiteit een zelfstandig onderdeel/activiteit is, die los van de overige activiteiten van de onderneming, kan worden overgedragen. In het verleden was dit van toepassing op onder meer schoonmaakwerkzaamheden en receptiewerkzaamheden, maar het geldt voor diverse andere activiteiten.
Als bovengenoemde vraag positief wordt beantwoord moet worden beoordeeld welke personeelsleden behoren tot het onderdeel van de onderneming welke wordt overgedragen. De Hoge Raad heeft bepaald dat hiervoor de feitelijke benadering moet worden gevolgd, zodat feitelijk moet worden vastgesteld welke activiteiten door welke personeelsleden worden uitgevoerd. De arbeidsovereenkomst is in deze van belang, doch niet alles beslissend!
Als wordt vastgesteld dat een werknemer onderdeel is van de onderneming geldt dat deze van rechtswege overgaat op de verkrijger. De vervreemder is echter nog wel gedurende één jaar na overgang hoofdelijk verbonden voor nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, die zijn ontstaan voor de overgang. De werknemer gaat derhalve van rechtswege over en expliciete instemming is niet vereist. Indien de werknemer weigert in dienst of werkzaamheden te verrichten voor de verkrijger, heeft dit grote consequenties voor de werknemer. De werknemer kan immers tussen wal en schip vallen. De vervreemder heeft geen werk meer voor de betrokken werknemer en bij de verkrijger wil deze werknemer niet werken. De consequentie laat zich raden. Er wordt hierover veel geprocedeerd.
Het is derhalve verstandig om voordat u een onderdeel van uw onderneming overdraagt aan een derde, al dan niet in groepsverband, na te gaan of de regels van overgang van onderneming uit het BW en de Europese Richtlijnen van toepassing zijn. Dit geldt zowel voor de ondernemer als de betrokken werknemers. Natuurlijk kunnen wij u daarbij helpen.
[post_title] => Overgang van onderneming; werknemer en werkgever let op [post_excerpt] =>
Ondernemingen dragen nog regelmatig activiteiten over aan een ander bedrijf, bijvoorbeeld uit specialisatieoogpunt of kostenreductie. De vraag is alsdan aan de orde of de betrokken personeelsleden moeten worden overgenomen. In de praktijk is deze vraag niet eenvoudig te beantwoorden, maar in het onderstaande stuk bespreek ik enkele aspecten die van belang zijn voor de beoordeling van die vraag.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => overgang-van-onderneming-werknemer-en-werkgever-let-op [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 09:25:27 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 09:25:27 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/02/27/overgang-van-onderneming-werknemer-en-werkgever-let-op/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [9] => WP_Post Object ( [ID] => 7000 [post_author] => 26 [post_date] => 2013-02-27 00:00:00 [post_date_gmt] => 2013-02-27 00:00:00 [post_content] => Het is mogelijk dat werkgever en werknemer bij het aangaan van de arbeidsrelatie in de arbeidsovereenkomst opnemen dat de werknemer recht heeft op een bepaalde ontslagvergoeding indien ontslag zou volgen. Het is ook mogelijk dat een werkgever daar spijt van krijgt, bijvoorbeeld door het verslechteren van de onderlinge verhouding. Kan een werkgever nog onder deze overeengekomen betalingsverplichting uit komen? Een schriftelijke arbeidsovereenkomst wordt niet voor niets opgesteld. Hierin worden de afspraken die tussen werkgever en werknemer gelden op een duidelijke wijze vastgelegd. Het uitgangspunt is dan ook dat de inhoud van de arbeidsovereenkomst geldig is; afspraak is afspraak. Toch heeft de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Arnhem op 10 december jl. aanleiding gezien om van dit uitgangspunt af te wijken [vindplaats: LJN: BY8265]. Ondanks dat de arbeidsovereenkomst van deze technisch directeur van een bouwbedrijf een duidelijke formule bevat ter berekening van de hoogte van de ontslagvergoeding [in casu een bedrag van € 365.256,=], oordeelde de Voorzieningenrechter dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden die met zich meebrengen dat de werknemer naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag verwachten dat de gemaakte afspraken in stand zouden blijven. De onvoorziene omstandigheden laten zich raden. De algehele crisis in de bouw en het afscheid moeten nemen van 250 werknemers, die een zeer beperkte vergoeding ontvangen. In deze kwestie heeft zwaar meegewogen dat het bouwbedrijf bij de uitbetaling van een vergoeding conform afspraak [van € 365.256,=] in serieuze financiële problemen zou zijn gekomen. Het uitgangspunt is dat de ontslagvergoeding moet worden betaald. Indien echter een eenzijdig wijzigingsbeding in de arbeidsovereenkomst is opgenomen, kan het onder omstandigheden dus gerechtvaardigd zijn om niet tot uitbetaling over te gaan. Let op met het vooraf opnemen van een ontslagvergoeding; het ontheven worden van deze betalingsverplichting is een absolute uitzondering. Dirk School [post_title] => Het niet betalen van een ontslagvergoeding uit de arbeidsovereenkomst [post_excerpt] =>Het is mogelijk dat werkgever en werknemer bij het aangaan van de arbeidsrelatie in de arbeidsovereenkomst opnemen dat de werknemer recht heeft op een bepaalde ontslagvergoeding indien ontslag zou volgen. Het is ook mogelijk dat een werkgever daar spijt van krijgt, bijvoorbeeld door het verslechteren van de onderlinge verhouding. Kan een werkgever nog onder deze overeengekomen betalingsverplichting uit komen?
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => het-niet-betalen-van-een-ontslagvergoeding-uit-de-arbeidsovereenkomst [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2019-07-05 10:12:47 [post_modified_gmt] => 2019-07-05 08:12:47 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/02/27/het-niet-betalen-van-een-ontslagvergoeding-uit-de-arbeidsovereenkomst/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) ) [post_count] => 10 [current_post] => -1 [before_loop] => 1 [in_the_loop] => [post] => WP_Post Object ( [ID] => 6953 [post_author] => 26 [post_date] => 2013-03-11 00:00:00 [post_date_gmt] => 2013-03-10 23:00:00 [post_content] => Mede om te besparen op de uitvoeringskosten voor de overheid en de administratieve lasten voor werkgevers en werknemers te verlichten is per 1 januari 2013 de Wet Vereenvoudiging regelingen UWV ingevoerd. Deze wet brengt verschillende wijzigingen met zich mee. Onderstaand allereerst de wijzigingen in de startersregeling WW en vervolgens nog kort een overzicht van enkele andere wijzigingen in de WW. Wijziging startersregeling WW Als gevolg van deze regeling kunnen startende ondernemers gedurende 6 maanden aan de slag met behoud van een deel van hun WW-uitkering. Voorwaarde is dat zij hiervoor toestemming van het UWV hebben gekregen. Het UWV toetst onder andere of de verwachting bestaat dat in dit half jaar een rendabel ondernemerschap tot stand kan komen. Tot 2013 kreeg de startende ondernemer na verkregen toestemming gedurende 26 weken een volledige uitkering en werden 70% van de inkomsten die gedurende die periode waren verdiend later verrekend. Vanaf 2013 wordt in plaats van verrekening van inkomsten achteraf, standaard 29% van de uitkering gekort (hoogte uitkering aldus gedurende de eerste twee maanden 71% van 75% en de volgende 4 maanden 71% van 70%). Als gevolg van deze wijziging gaan startende ondernemers met hogere inkomsten dan 29% onder de nieuwe regeling ten opzichte van de oude regeling meer ontvangen. Degenen met lagere inkomsten dan 29% gaan minder ontvangen. Van groot belang is daarnaast dat aan de door het UWV te geven toestemming een nieuwe voorwaarde wordt verbonden, namelijk dat de startende ondernemer geen directe of indirecte werkzaamheden mag gaan verrichten voor zijn werkgever bij wie hij als werknemer in dienst was onmiddellijk voorafgaand aan zijn werkloosheid. Deze voorwaarde kent als achtergrond om misbruik van ondernemerschap door ‘schijnzelfstandigheid’ tegen te gaan, maar gaat zo ver dat ook het incidenteel werkzaamheden verrichten voor de voormalig werkgever in de eerste 6 maanden hieronder valt. Door dus binnen deze termijn van 6 maanden na einde dienstverband toch als zelfstandige, al is het maar beperkt in omvang, werkzaamheden te verrichten voor de ex-werkgever verspeelt de startende ondernemer zijn WW-rechten. Pro forma ontbindingen bij kantonrechter geven geen maand aftrek meer bij fictieve opzegtermijn De verkorting van de WW-fictieve opzegtermijn met één maand (minimum altijd één maand) door het voeren van een pro forma ontbindingsprocedure - veelal in combinatie met vaststellingsovereenkomst - geldt niet langer. Deze korting geldt alleen nog indien de UWV ontslagroute wordt gevolgd. Uitkeringsvaststelling WW Bij het vaststellen van het recht op uitkering gelden met ingang van 1 januari 2013 onder andere de navolgende wijzigingen: a) Bij het beoordelen van het recht op een WW-uitkering zal worden uitgegaan van arbeidsuren waarover door werknemer inkomen uit arbeid (loon) is ontvangen danwel waarover hij recht heeft op loon, in plaats van uren waarin is gewerkt. b) Om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen moet aan twee getalscriteria worden voldaan, de wekeneis en de jareneis. Bij de wekeneis (26 uit 36) gaat het voortaan om kalenderweken in plaats van weken. Bij de jareneis, moet in de vijf jaar voorafgaand aan het jaar waarin de werknemer werkloos werd minimaal 4 jaar voldoende zijn gewerkt. Tot 2013 werd als voldoende aangemerkt 52 gewerkte dagen per jaar. Thans geldt dat er een eis is van 204 uren per jaar, maar alleen met betrekking tot het arbeidsverleden vanaf 2013. Voor de jaren daarvoor geldt de oude regeling. Calamiteitenregeling De WW-regelingen Onwerkbaar weer en Werktijdverkorting (WTV) zijn in de nieuwe wet samengevoegd tot een nieuwe Calamiteitenregeling. Deze nieuwe Calamiteitenregeling, die op 1 september 2013 moet ingaan is bedoeld om er voor te zorgen dat pas op een later moment – na 4 weken – een WW-uitkering kan worden verstrekt of een werktijdverkorting kan worden toegepast bij onwerkbaar weer (vorst of sneeuwval). De eerste 4 weken van winters weer komen daarmee voor rekening van werkgever. [post_title] => Let op! Wijziging Startersregeling WW per 1 januari 2013 en andere wijzigingen als gevolg van Wet Vereenvoudiging Regelingen UWV [post_excerpt] =>Mede om te besparen op de uitvoeringskosten voor de overheid en de administratieve lasten voor werkgevers en werknemers te verlichten is per 1 januari 2013 de Wet Vereenvoudiging regelingen UWV ingevoerd. Deze wet brengt verschillende wijzigingen met zich mee. Onderstaand allereerst de wijzigingen in de startersregeling WW en vervolgens nog kort een overzicht van enkele andere wijzigingen in de WW.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => let-op-wijziging-startersregeling-ww-per-1-januari-2013-en-andere-wijzigingen-als-gevolg-van-wet-vereenvoudiging-regelingen-uwv [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-09 10:31:45 [post_modified_gmt] => 2022-02-09 09:31:45 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/03/11/let-op-wijziging-startersregeling-ww-per-1-januari-2013-en-andere-wijzigingen-als-gevolg-van-wet-vereenvoudiging-regelingen-uwv/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [comment_count] => 0 [current_comment] => -1 [found_posts] => 1448 [max_num_pages] => 145 [max_num_comment_pages] => 0 [is_single] => [is_preview] => [is_page] => [is_archive] => 1 [is_date] => [is_year] => [is_month] => [is_day] => [is_time] => [is_author] => [is_category] => [is_tag] => [is_tax] => 1 [is_search] => [is_feed] => [is_comment_feed] => [is_trackback] => [is_home] => [is_privacy_policy] => [is_404] => [is_embed] => [is_paged] => 1 [is_admin] => [is_attachment] => [is_singular] => [is_robots] => [is_favicon] => [is_posts_page] => [is_post_type_archive] => [query_vars_hash:WP_Query:private] => a2020ef9c0c5e931cb359a5244405135 [query_vars_changed:WP_Query:private] => [thumbnails_cached] => [allow_query_attachment_by_filename:protected] => [stopwords:WP_Query:private] => [compat_fields:WP_Query:private] => Array ( [0] => query_vars_hash [1] => query_vars_changed ) [compat_methods:WP_Query:private] => Array ( [0] => init_query_flags [1] => parse_tax_query ) [tribe_is_event] => [tribe_is_multi_posttype] => [tribe_is_event_category] => [tribe_is_event_venue] => [tribe_is_event_organizer] => [tribe_is_event_query] => [tribe_is_past] => [tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object ( [filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object *RECURSION* ) )