WP_Query Object
(
[query] => Array
(
[paged] => 7
[news-type] => blog
)
[query_vars] => Array
(
[paged] => 7
[news-type] => blog
[error] =>
[m] =>
[p] => 0
[post_parent] =>
[subpost] =>
[subpost_id] =>
[attachment] =>
[attachment_id] => 0
[name] =>
[pagename] =>
[page_id] => 0
[second] =>
[minute] =>
[hour] =>
[day] => 0
[monthnum] => 0
[year] => 0
[w] => 0
[category_name] =>
[tag] =>
[cat] =>
[tag_id] =>
[author] =>
[author_name] =>
[feed] =>
[tb] =>
[meta_key] =>
[meta_value] =>
[preview] =>
[s] =>
[sentence] =>
[title] =>
[fields] =>
[menu_order] =>
[embed] =>
[category__in] => Array
(
)
[category__not_in] => Array
(
)
[category__and] => Array
(
)
[post__in] => Array
(
)
[post__not_in] => Array
(
)
[post_name__in] => Array
(
)
[tag__in] => Array
(
)
[tag__not_in] => Array
(
)
[tag__and] => Array
(
)
[tag_slug__in] => Array
(
)
[tag_slug__and] => Array
(
)
[post_parent__in] => Array
(
)
[post_parent__not_in] => Array
(
)
[author__in] => Array
(
)
[author__not_in] => Array
(
)
[search_columns] => Array
(
)
[ignore_sticky_posts] =>
[suppress_filters] =>
[cache_results] => 1
[update_post_term_cache] => 1
[update_menu_item_cache] =>
[lazy_load_term_meta] => 1
[update_post_meta_cache] => 1
[post_type] =>
[posts_per_page] => 10
[nopaging] =>
[comments_per_page] => 50
[no_found_rows] =>
[taxonomy] => news-type
[term] => blog
[order] => DESC
)
[tax_query] => WP_Tax_Query Object
(
[queries] => Array
(
[0] => Array
(
[taxonomy] => news-type
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
[operator] => IN
[include_children] => 1
)
)
[relation] => AND
[table_aliases:protected] => Array
(
[0] => wp_term_relationships
)
[queried_terms] => Array
(
[news-type] => Array
(
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
)
)
[primary_table] => wp_posts
[primary_id_column] => ID
)
[meta_query] => WP_Meta_Query Object
(
[queries] => Array
(
)
[relation] =>
[meta_table] =>
[meta_id_column] =>
[primary_table] =>
[primary_id_column] =>
[table_aliases:protected] => Array
(
)
[clauses:protected] => Array
(
)
[has_or_relation:protected] =>
)
[date_query] =>
[queried_object] => WP_Term Object
(
[term_id] => 56
[name] => Blog van medewerkers
[slug] => blog
[term_group] => 0
[term_taxonomy_id] => 56
[taxonomy] => news-type
[description] =>
[parent] => 0
[count] => 1400
[filter] => raw
)
[queried_object_id] => 56
[request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS wp_posts.ID
FROM wp_posts LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT JOIN wp_icl_translations wpml_translations
ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type)
WHERE 1=1 AND (
wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
wpml_translations.language_code = 'nl'
AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
AND ( (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations
WHERE trid = wpml_translations.trid
AND language_code = 'nl'
) = 0
) OR (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations t2
JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
AND t2.language_code = 'nl'
AND (
p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR
( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
)
) = 0 ) )
) ) AND wp_posts.post_type IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) ) OR wp_posts.post_type NOT IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) )
GROUP BY wp_posts.ID
ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
LIMIT 60, 10
[posts] => Array
(
[0] => WP_Post Object
(
[ID] => 42674
[post_author] => 43
[post_date] => 2024-07-01 16:38:56
[post_date_gmt] => 2024-07-01 14:38:56
[post_content] => Inleiding
Bij een aandelenoverdracht verkoopt en levert de huidige aandeelhouder (een deel van) zijn aandelen in een vennootschap aan een bestaande of nieuwe aandeelhouder. Deze transactie kan in beginsel niet zomaar ongedaan worden gemaakt. Toch komt het wel eens voor dat partijen de koopovereenkomst sluiten op basis van foutieve informatie. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verkoper verkeerde inlichtingen verstrekt over de financiële status van het bedrijf. In dat geval ontstaat de vraag of de aandelenoverdracht ongedaan kan worden gemaakt. Deze vraag kwam recentelijk aan bod in een arrest van de Hoge Raad.
De casus
ABC Hekwerk Participatie B.V. (hierna: ABC Hekwerk) neemt eind 2011 de aandelen in Promis Security Systems B.V. (hierna: PSS) over. Eind 2012 verkoopt ABC Hekwerk de aandelen in PSS aan Rookie B.V. (hierna: Rookie). In de koopovereenkomst tussen ABC Hekwerk en Rookie was een bepaling opgenomen over de juistheid van de overnamebalans. Uit de tussentijdse cijfers van 2012 volgde dat PSS dat jaar meer dan €94.000,- winst zou maken. ABC Hekwerk erkende daarbij dat het verstrekken van correcte, nauwkeurige en volledige verklaringen essentieel was voor het besluit van Rookie om de koopovereenkomst aan te gaan.
Na de aandelenovername blijkt echter dat ABC Hekwerk onjuiste informatie heeft verstrekt over de financiële situatie van PSS. Over 2012 lijdt PSS een verlies van ruim € 100.000,- en niet veel later wordt het bedrijf failliet verklaard.
De rechtbank en het hof
Rookie vernietigt de koopovereenkomst op grond van dwaling. Uit artikel 6:228 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt namelijk dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling vernietigbaar is. Een beroep op dwaling zou in dit geval mogelijk zijn wanneer de overeenkomst bij een juiste weergave van zaken niet zou zijn gesloten. Rookie start een gerechtelijke procedure, maar de rechtbank oordeelt dat geen sprake is geweest van dwaling en wijst de vordering tot vernietiging van de koopovereenkomst af. Wel stelt de rechtbank vast dat ABC Hekwerk toerekenbaar tekortgeschoten is door schending van de balansgarantie. Daarvoor moet een schadevergoeding van ruim € 107.000,- betaald worden.
Vervolgens gaat Rookie in hoger beroep. Volgens het hof slaagt het beroep op dwaling wel, waardoor de aandelenoverdracht in beginsel vernietigd dient te worden. Als gevolg moet Rookie de gekochte aandelen terugleveren aan ABC Hekwerk. Het hof is echter van mening dat de aandelen niet in exact dezelfde staat kunnen worden teruggegeven, mede vanwege het faillissement van PSS. ABC Hekwerk wordt daarom onredelijk benadeeld indien de volledige koopsom terugbetaald moet worden.
Op grond van artikel 3:53 lid 2 BW kan de partij die bij de ongedaanmaking van een rechtshandeling onbillijk wordt bevoordeeld, worden verplicht om een vergoeding te betalen aan de tegenpartij. Hiervan is sprake als de enkele ongedaanmaking van een overeenkomst wel mogelijk, maar niet wenselijk is. Er is dan sprake van zogenoemde ‘bezwaarlijke ongedaanmaking’. De rechter maakt gebruik van deze mogelijkheid door 25% van de door ABC Hekwerk terug te betalen koopprijs voor rekening van Rookie te laten komen.
De Hoge Raad
Volgens Rookie is het oordeel van het hof onjuist, waardoor de zaak bij de Hoge Raad terecht komt. De Hoge Raad bevestigt dat rechters de mogelijkheid hebben om aan de vernietiging van een overeenkomst geheel of ten dele haar werking te ontzeggen. Dat volgt uit artikel 3:53 BW. Het enkele gegeven dat de aandelen in casu al zijn overgedragen, brengt volgens de Hoge Raad echter nog niet met zich mee dat deze bepaling toegepast dient te worden. Het hof had dan ook uitvoeriger toe moeten lichten waarom er sprake was van bezwaarlijke ongedaanmaking. Indien sprake zou zijn geweest van bezwaarlijke ongedaanmaking, heeft het hof daarnaast onvoldoende gemotiveerd dat Rookie in dat geval onbillijk zou worden bevoordeeld. Het hof kon de billijke vergoeding daarom niet zomaar toekennen en heeft onjuist gehandeld.
De Hoge Raad concludeert dat de klachten van Rookie slagen en vernietigt het arrest van het hof. De zaak wordt doorverwezen naar het verwijzingshof voor verdere behandeling en beslissing.
Conclusie
De uitspraak van de Hoge Raad illustreert dat de bezwaarlijke ongedaanmaking van een overeenkomst die tot stand komt onder invloed van dwaling een complexe aangelegenheid is. De ongedaanmaking van een overeenkomst kan bezwaarlijk zijn indien ongedaanmaking van de reeds ingetreden rechtsgevolgen wel mogelijk, maar niet wenselijk is. Dat ongedaanmaking van een aandelenoverdracht bezwaarlijk is, mag volgens de Hoge Raad dan ook niet te snel aangenomen worden. Het enkele feit dat de aandelenoverdracht al heeft plaatsgevonden volstaat niet en vereist nadere motivering. Daarnaast kan niet zomaar worden vastgesteld dat in het geval van bezwaarlijke ongedaanmaking sprake is van onbillijke bevoordeling van de koper.
Heeft u zelf te maken met een overeenkomst die tot stand gekomen is onder invloed van dwaling en/of heeft u behoefte aan juridisch advies? Neem dan contact op met één van onze specialisten van de sectie Ondernemingsrecht!
[post_title] => Terugdraaien van een aandelenoverdracht in geval van dwaling: bezwaarlijk of niet?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => terugdraaien-van-een-aandelenoverdracht-in-geval-van-dwaling-bezwaarlijk-of-niet
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-07-01 16:38:56
[post_modified_gmt] => 2024-07-01 14:38:56
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=42674
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[1] => WP_Post Object
(
[ID] => 42652
[post_author] => 73
[post_date] => 2024-06-28 09:51:43
[post_date_gmt] => 2024-06-28 07:51:43
[post_content] => Eerder schreef ik al een blog over het wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz). Hier ging ik dieper in op de vraag wat het wetsvoorstel voor zorgaanbieders betekent. Hoe staat het nu met het wetsvoorstel? Daar wordt in deze blog bij stilgestaan.
Aanpassingen na consultatie
Eind 2022 is het wetsvoorstel in consultatie gegaan. De toen gepubliceerde versie is op een aantal punten aangepast, met name ten aanzien van het tegenstrijdige belang en winstuitkeringen.
De eerdere tegenstrijdigheidsbelangregeling is vervangen door een open norm voor integere bedrijfsvoering. Eventuele details kunnen nog wel bij lagere regelgeving geregeld worden als de open norm onvoldoende duidelijk blijkt.
Ook wordt nu, gelijktijdig met de wet, al lagere regelgeving voorbereid met basisvoorwaarden voor winstuitkering om de onzekerheid voor zorgaanbieders te beperken. Bij signalen van risico's in specifieke sectoren kunnen dan nog wel aanvullende voorwaarden gesteld worden aan winstuitkeringen.
Hoofdpunten wetsvoorstel
De belangrijkste onderdelen van de Wibz zijn:
- Een introductie van een norm voor integere bedrijfsvoering, waaronder het voorkomen van benadeling van de zorgaanbieder bij tegenstrijdige belangen en het waarborgen van marktconforme voorwaarde bij ‘van betekenis zijnde transacties’;
- Winstuitkeringen blijven mogelijk voor de meeste zorgaanbieders, maar er komt een wettelijke basis om via lagere regelgeving voorwaarden te stellen aan winstuitkering, gekoppeld aan onder meer de kwaliteit en continuïteit van zorg;
- De Wtza-vergunning kan straks geweigerd of ingetrokken worden bij niet-integere bedrijfsvoering;
- De specifieke toestemming die nu nodig is voor vastgoedtransacties wordt geschrapt en meegenomen onder de algemene regels voor ‘van betekenis zijnde transacties’.
Van betekenis zijnde transacties
Van betekenis zijn de transacties die van grote invloed kunnen zijn op de financiële positie van
een zorg- of jeugdhulpaanbieder. Dit soort transacties worden extra gereguleerd, omdat ze significante risico's of voordelen met zich kunnen brengen voor de financiële bedrijfsvoering.
Voorbeelden van dergelijke transacties zijn vastgoedtransacties, grote ICT-projecten, het uitbesteden van administratie en het inhuren van een groot deel van het personeel.
Bij dit soort grote en impactvolle transacties moeten zorg- en jeugdhulpaanbieders volgens de Wibz nagaan of betrokken bestuurders, interne toezichthouders en adviseurs persoonlijke belangen hebben die mogelijk conflicteren met het organisatiebelang. Is dit het geval, dan moet hier zorgvuldig mee omgegaan worden in de besluitvorming.
Het gaat dus om een open norm die zorgaanbieders dwingt goed na te denken over transacties die een grote impact kunnen hebben op de organisatie. Door hier vooraf al zorgvuldigheidseisen aan te stellen, moet voorkomen worden dat persoonlijke belangen de overhand krijgen bij belangrijke deals en beslissingen.
Private equity nog mogelijk?
In de politiek gingen stemmen op om
private equity in de zorg- en jeugdhulpsectoren te verbieden doordat
private equity steeds actiever is geworden op de zorgmarkt. Minister Helder voor Langdurige Zorg en Sport heeft echter recent laten weten dat een dergelijk verbod er niet komt.
Volgens haar ontbreekt de juridische basis hiervoor en zou een verbod op gespannen voet staan met Europese regels over vrij verkeer van kapitaal. Ook waarschuwt ze dat private investeringen soms nodig zijn voor de continuïteit en innovatie in de zorg.
De Wibz is een generieke aanpak van risico’s die kunnen spelen bij investeringen. De Wibz maakt geen onderscheid tussen verschillende typen investeerders, maar kijkt enkel naar het gedrag en de integriteit van de bedrijfsvoering.
Gevolgen voor de praktijk
Zorgaanbieders krijgen dus te maken met aanvullende eisen rondom
integere bedrijfsvoering en winstuitkering. Denk hierbij aan het zorgvuldig omgaan met situaties van (potentieel) tegenstrijdige belangen en het hanteren van marktconforme voorwaarden bij grote transacties.
Ook jeugdhulpaanbieders vallen onder de basisvoorwaarden voor winstuitkering. En voor alle aanbieders moet rekening gehouden worden met de uitgebreidere toets bij de Wtza-vergunning.
Tot slot
Minister Helder streeft er nog steeds naar de wet per 1 januari 2025 in werking te laten treden. Na het advies van de Raad van State volgen nog de behandeling in Tweede en Eerste Kamer. Of de invoeringsdatum gehaald wordt hangt af van het verdere verloop. Het is in elk geval verstandig voor zorg- en jeugdhulpaanbieders om de ontwikkelingen goed te blijven volgen en zich voor te bereiden op de nieuwe eisen.
Mocht u vragen hebben over de nieuwe regels of andere zorgkwesties,
kunt u contact met mij opnemen!
[post_title] => Hoe gaat het nu met het wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz)?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => hoe-gaat-het-nu-met-het-wetsvoorstel-integere-bedrijfsvoering-zorg-en-jeugdhulpaanbieders-wibz
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-06-28 10:10:09
[post_modified_gmt] => 2024-06-28 08:10:09
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=42652
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[2] => WP_Post Object
(
[ID] => 42620
[post_author] => 60
[post_date] => 2024-06-26 09:27:11
[post_date_gmt] => 2024-06-26 07:27:11
[post_content] =>
We kennen in Nederland geen wettelijke regel die banken verplicht om aan ondernemers een zakelijke bankrekening te verstrekken. In 2021 oordeelde de Hoge Raad dat banken onder bijzondere omstandigheden toch verplicht zijn om een zakelijke bankrekening te openen. De afgelopen jaren is over deze kwestie dan ook meermaals geprocedeerd. Zo besliste het hof 26 maart in een kort geding dat SNS Bank een coffeeshophouder een zakelijke rekening moest aanbieden.
Juridisch kader
Op banken rust de verplichting om aan consumenten een bankrekening aan te bieden. Deze wettelijke regel geldt niet voor zakelijke cliënten, waardoor banken
niet verplicht zijn om ondernemers een zakelijke bankrekening aan te bieden. Een zakelijke bankrekening is voor ondernemers echter essentieel om deel te kunnen nemen aan het betalingsverkeer. Onder bepaalde omstandigheden kunnen banken daarom toch verplicht worden om ondernemers een zakelijke bankrekening aan te bieden.
In die gevallen moet er volgens de Hoge Raad een
belangenafweging gemaakt worden. De rechter moet vaststellen of het belang van de ondernemer bij het openen van een bankrekening zwaarder weegt dan het belang van de bank om geen bankrekening aan te bieden. Daarbij weegt zwaar dat het zonder bankrekening vrijwel onmogelijk is om een bedrijf te exploiteren. Dat rechters
terughoudend lijken te zijn in het opleggen van deze verplichting, is te lezen in
deze blog. Recentelijk legde het hof SNS Bank (hierna: SNS) echter wel de verplichting op om een ondernemer een zakelijke bankrekening aan te bieden.
De feiten
De eigenaar van een coffeeshop (hierna: de ondernemer) heeft al tientallen jaren een privérekening bij SNS. Van 2003 tot 2008 heeft hij daarnaast een zakelijke bankrekening bij SNS gehad. SNS heeft deze rekening
opgezegd, omdat de bank geen coffeeshop als cliënt wilde. Vanaf 2008 heeft de ondernemer zijn privérekening daarom ook voor zakelijke betalingen gebruikt. In augustus 2023 zegt SNS de klantrelatie op, omdat zakelijk gebruik van een privérekening in strijd met de voorwaarden is.
De beoordeling
De ondernemer vordert in een kort geding om SNS te veroordelen de klantrelatie en bankrekening in privé voort te zetten. Daarnaast wil de ondernemer dat er een
nieuwe zakelijke klantrelatie met zijn onderneming wordt aangegaan. De voorzieningenrechter wijst deze vorderingen af, waardoor de zaak bij het hof terecht komt.
Het hof erkent dat op banken ook ten aanzien van niet-consumenten de verplichting kan rusten een bankrekening aan te bieden. Daarbij weegt zwaar dat het zonder bankrekening vrijwel onmogelijk is om een bedrijf te exploiteren. Banken kunnen echter wel een
gerechtvaardigd belang hebben om een cliënt te weigeren, bijvoorbeeld vanwege toezichtrechtelijke eisen of integriteitsrisico’s. Dit gerechtvaardigd belang dient te worden afgewogen tegen het belang van de onderneming die een bankrekening aanvraagt.
SNS beroept zich voor de afwijzing op
intern beleid. Dit beleid houdt in dat een onderneming niet voor een zakelijke rekening in aanmerking komt als (o.a.) meer dan 10% van de omzet contant is. Het hof heeft echter twijfels over de consistente toepassing van dit beleid. De ondernemer laat daarbij steeds meer pinbetalingen verrichten en is bereid om zijn contante omzet zo veel mogelijk af te bouwen. Zonder bankrekening is de ondernemer daarnaast genoodzaakt zijn
onderneming te beëindigen, aangezien andere banken hem ook geen zakelijke rekening verstrekken. Uit eerdere rechtspraak volgt dat dit een
belangrijke voorwaarde is op basis waarvan een bank verplicht kan worden een zakelijke bankrekening te openen.
De beslissing
Volgens het hof dient de belangenafweging uit te vallen in het voordeel van de ondernemer. Het vonnis van de rechtbank wordt dus vernietigd en SNS wordt
verplicht om de ondernemer een zakelijke bankrekening aan te bieden. Ook de privérekening van de ondernemer moet voortgezet worden. De ondernemer dient zich volgens het hof wel te houden aan een aantal
voorwaarden. Zo moet het gebruik van de privérekening voor zakelijke doeleinden stoppen en is de ondernemer verplicht om binnen twee maanden na het ingaan van de rekening minstens 90% van zijn omzet via pinbetalingen te laten lopen.
Conclusie
De Hoge Raad oordeelde in 2021 dat banken onder bepaalde omstandigheden verplicht kunnen worden om een zakelijke bankrekening te openen. In dat geval wordt een
belangenafweging gemaakt en toetst de rechter of het belang van de ondernemer bij het openen van een bankrekening zwaarder weegt dan het belang van de bank om geen bankrekening aan te bieden. De afgelopen jaren zijn rechters in beginsel vrij
terughoudend geweest met het opleggen van deze verplichting.
In bovenstaande uitspraak van het hof werd de verplichting om een zakelijke bankrekening te verstrekken echter wel opgelegd. De ondernemer in kwestie was bereid om zijn contante omzet zo veel mogelijk af te bouwen en bovendien kon de ondernemer verder bij geen enkele bank terecht. Omdat er daarnaast twijfels bestonden over de
consistente toepassing van het beleid van SNS, oordeelde het hof dat de belangenafweging in dit geval wel uit moest vallen in het voordeel van de onderneming.
Als de bank weigert om u een zakelijke bankrekening te verstrekken, is het verstandig om dit besluit juridisch te laten toetsen. Neem in dat geval contact op met een van onze
specialisten van de sectie Ondernemingsrecht!
[post_title] => Hof: SNS bank verplicht om zakelijke cliënt bankrekening aan te bieden
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => hof-sns-bank-verplicht-om-zakelijke-client-bankrekening-aan-te-bieden
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-06-26 09:27:11
[post_modified_gmt] => 2024-06-26 07:27:11
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=42620
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[3] => WP_Post Object
(
[ID] => 42577
[post_author] => 73
[post_date] => 2024-06-19 15:05:43
[post_date_gmt] => 2024-06-19 13:05:43
[post_content] =>
Een recente tuchtrechtuitspraak onderstreept het belang van
zorgvuldige omgang met medische dossiers bij praktijksluiting. In dit artikel ga
ik dieper in op de zaak en wat andere zorgverleners hiervan kunnen leren.
De feiten
De zaak draait om een tandarts die in januari 2022 zijn praktijk beëindigde. Hij had nagelaten patiënten te informeren over de aanstaande sluiting. Ook had hij niet aan zijn patiënten gevraagd naar welke zorgverlener zij hun dossier wilden
laten overdragen.
Toen een patiënte zich bij een nieuwe tandarts meldde, bleek haar dossier te zijn vernietigd door de vorige tandarts. Hiervoor was zij vooraf
niet geïnformeerd, laat staan dat om toestemming was gevraagd. De nieuwe tandarts moest noodgedwongen extra onderzoek doen om de staat van het gebit vast te stellen.
Oordeel tuchtcollege
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in 's-Hertogenbosch oordeelde op 5 juni 2024 dat de tandarts
tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld. Door het dossier voortijdig te vernietigen had hij de wettelijke bewaartermijn van 20 jaar (art. 7:454 lid 3 BW) geschonden.
Het tuchtcollege legde de maatregel van berisping op. Deze wordt aangetekend in het openbare BIG-register. Ook moet de tandarts de proceskosten van de klagende patiënte vergoeden.
Belang van goede bewaartermijn
Deze zaak illustreert waarom de wettelijke bewaartermijn zo belangrijk is. Een patiëntendossier bevat essentiële medische informatie over uitgevoerde onderzoeken en behandelingen. Dit is cruciaal voor de continuïteit en kwaliteit van zorg.
Ontbreekt het dossier, dan mist de nieuwe zorgverlener de
volledige voorgeschiedenis van de patiënt. Dit kan leiden tot onnodige en belastende extra onderzoeken. Ook kunnen bepaalde gezondheidsrisico's over het hoofd worden gezien.
Verplichtingen bij praktijksluiting
Voor zorgverleners betekent dit dat zij
zeer zorgvuldig moeten omgaan met patiëntendossiers, zeker bij beëindiging van de praktijk. Patiënten moeten tijdig worden geïnformeerd en actief om toestemming worden gevraagd voor eventuele overdracht van hun dossier.
Vernietiging van dossiers binnen de bewaartermijn van 20 jaar is alleen toegestaan in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als de patiënt hier zelf uitdrukkelijk om verzoekt. Bij twijfel is het raadzaam juridisch advies in te winnen om kostbare fouten te voorkomen.
Conclusie: zorgvuldige dossieroverdracht loont
Een zorgvuldige omgang met patiëntendossiers bij praktijkbeëindiging kost tijd en moeite, maar is essentieel. Zo voorkomt u niet alleen tuchtrechtelijke maatregelen, maar ook
mogelijke schadeclaims van patiënten. Bovenal is het in het belang van goede zorg en tevreden patiënten.
Heeft u vragen over het medisch dossier of het beëindigen van uw praktijk? Neem gerust contact op!
[post_title] => De gevaren van vroegtijdige vernietiging medisch dossier
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => de-gevaren-van-vroegtijdige-vernietiging-medisch-dossier
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-06-19 15:05:43
[post_modified_gmt] => 2024-06-19 13:05:43
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=42577
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[4] => WP_Post Object
(
[ID] => 42553
[post_author] => 75
[post_date] => 2024-06-17 10:15:11
[post_date_gmt] => 2024-06-17 08:15:11
[post_content] => Om onze cliënten optimaal te kunnen adviseren volgt BG.legal advocaten nauwgezet de juridische ontwikkelingen die impact kunnen hebben op uw bedrijfsvoering. Een recente en belangrijke ontwikkeling is het wetsvoorstel tot opheffing van het verpandingsverbod. Mijn kantoorgenoot
Marc Heuvelmans schreef al in 2020 hierover
een blog. De Tweede Kamer heeft inmiddels ingestemd met dit wetsvoorstel, wat grote gevolgen kan hebben voor de financiering van het midden- en kleinbedrijf (mkb). Dit blog geeft een snel overzicht van wat het inhoudt en wat het voor u als mkb’er kan betekenen.
Wat is het verpandingsverbod?
Binnen het huidige recht kunnen partijen in een contract bepalen dat
een vordering niet te verpanden is, het zogeheten verpandingsverbod. Dit principe van contractsvrijheid stelt ondernemingen in staat om te regelen dat vorderingen die zij op hun debiteuren hebben, niet kunnen worden verpand aan derden zoals banken of factormaatschappijen. Dit verpandingsverbod kan een grote rol spelen in de manier waarop bedrijven afspraken maken met handelspartners en hoe zij hun financiering regelen.
Waarom afschaffen?
Het verpandingsverbod is vooral problematisch voor het mkb. Veel
mkb-ondernemers hebben te maken met grote opdrachtgevers die in hun inkoopvoorwaarden een verpandingsverbod opnemen. Dit beperkt de mogelijkheid voor banken om deze vorderingen als zekerheid te gebruiken bij het verstrekken van kredieten. Hierdoor wordt het moeilijker voor mkb-bedrijven om werkkapitaal en kredietruimte aan te trekken.
Juridische achtergrond
De juridische discussie rond verpandingsverboden is niet nieuw. In 2003 oordeelde de Hoge Raad in het arrest Oryx/Van Eesteren dat een verpandingsverbod goederenrechtelijke werking had, wat betekende dat een verpandingsverbod tegen iedereen (contractspartij of niet) werkte en banken op die manier geen rechtsgeldig pandrecht kon verkrijgen. In 2014 kwam de Hoge Raad hierop terug in het arrest Coface/Intergamma, waarin werd bepaald dat een verpandingsverbod slechts
verbintenisrechtelijke werking had, tenzij uitdrukkelijk anders was bepaald. Dus: Ook al is er een verpandingsverbod afgesproken tussen partijen, dan wil dat niet zeggen dat dit verpandingsverbod automatisch tegen iedereen kan worden ingeroepen.
Het nieuwe wetsvoorstel
Het nieuwe wetsvoorstel, dat recentelijk is aangenomen door de Tweede Kamer, maakt het onmogelijk om de overdraagbaarheid of verpandbaarheid uit te sluiten van een vordering die op naam staat en voortkomt uit de uitoefening van een beroep of bedrijf. Dit betekent dat banken en andere financiers door de nieuwe wetgeving meer zekerheid kunnen verkrijgen door pandrechten op vorderingen van mkb-ondernemingen te vestigen, zelfs als de oorspronkelijke overeenkomst een verpandingsverbod bevatte.
Voordelen voor het mkb
VNO-NCW en MKB-Nederland hebben zich sterk gemaakt voor deze wetswijziging. Zij wijzen op de cruciale voordelen voor het mkb:
Verbeterde kredietruimte: Mkb-ondernemers kunnen gemakkelijker financiering verkrijgen.
Snellere betaling: Doordat vorderingen gemakkelijker als zekerheid kunnen worden verpand, zullen financiers sneller bereid zijn om kredieten te verstrekken.
Meer werkkapitaal: De mogelijkheid om vorderingen te verpanden kan uiteindelijk leiden tot een betere liquiditeitspositie voor mkb-ondernemingen.
Conclusie
De opheffing van het verpandingsverbod is een belangrijke stap richting betere
financieringsmogelijkheden voor het mkb. Voor zakelijke cliënten betekent dit dat het eenvoudiger wordt om financiering te verkrijgen en de liquiditeitspositie te versterken. Dit wetsvoorstel, dat nog moet worden goedgekeurd door de Eerste Kamer voordat het in werking treedt, kan daarom goed uitpakken voor uw onderneming.
Blijf op de hoogte van deze en andere juridische ontwikkelingen die uw bedrijfsvoering kunnen beïnvloeden. Heeft u vragen over hoe dit wetsvoorstel specifiek voor uw bedrijf kan uitpakken? Wij praten u graag bij. Neem gerust contact met ons op voor vragen of juridisch advies met betrekking tot financieringen.
[post_title] => Het einde van het verpandingsverbod: wat betekent dit voor u?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => het-einde-van-het-verpandingsverbod-wat-betekent-dit-voor-u
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-06-17 10:15:11
[post_modified_gmt] => 2024-06-17 08:15:11
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=42553
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[5] => WP_Post Object
(
[ID] => 42535
[post_author] => 19
[post_date] => 2024-06-14 14:00:46
[post_date_gmt] => 2024-06-14 12:00:46
[post_content] =>
Inleiding
In het vijfde deel van onze jurisprudentiereeks over de Omgevingswet bespreken wij de rechtspraak gepubliceerd in mei. Zowel overgangsrechtelijke zaken als inhoudelijke zaken zijn voorbij gekomen. Een belangrijke conclusie is deze maand uitgebracht door staatsraad advocaat-generaal Nijmeijer, hierin wordt antwoord gegeven op vragen van de ABRvS over de toepassing van artikel 6:19 Awb bij ruimtelijke plannen. Over deze conclusie hebben wij in een eerder
blog de belangrijkste aspecten uiteengezet.
Inhoudelijk
Dit geschil draait om een omgevingsvergunning voor het oprichten van een tijdelijke grondopslag. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan de beoordelingsregels die het toetsingskader vormen voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Hieruit volgt dat er sprake moet zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (EFTAL). Een aspect dat bij de beoordeling van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties een rol kan spelen is verkeersveiligheid. De rechtsvraag is of het college het onderdeel verkeersveiligheid voldoende heeft meegewogen. Het college heeft volgens de voorzieningenrechter het aspect verkeersveiligheid nadrukkelijk betrokken in de besluitvorming door vergunningvoorschriften op te nemen die de verkeersveiligheid op de locatie beschermen. Het college heeft het aspect ook voldoende geborgd in de omgevingsvergunning. Hierdoor heeft het college in redelijkheid kunnen overwegen dat er geen verkeersonveilige situatie zal ontstaan door de tijdelijke grondopslag.
Deze uitspraak ziet op een handhavingsbesluit onder de Omgevingswet. Het gaat om evenementen die in strijd zijn met het omgevingsplan. Een activiteit die in strijd is met het omgevingsplan vereist een omgevingsvergunning. Omdat er in het geschil geen omgevingsvergunning was verleend, is er een bevoegdheid voor het college om handhavend op te treden. Hiertoe werd een verzoek gedaan, het college weigerde dit verzoek echter, met de stelling dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning wel was ingediend en er dus concreet zicht is op legalisatie. Tegen deze weigering werd bezwaar ingediend, maar tegen die tijd was de omgevingsvergunning verleend en was er dus niet langer sprake van een overtreding op grond van de Omgevingswet.
Onder de Omgevingswet is het niet toegestaan om zonder een omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten wanneer het gaat om een geval dat is aangewezen bij algemene maatregel van bestuur. In deze zaak is een vergunning verleend om wolven te verstoren door ze te beschieten met een paintballgeweer. Onder de Omgevingswet is de wolf een beschermd dier, uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) volgt namelijk dat het verbod geldt voor dieren die zijn genomen in de Habitatrichtlijn, hieronder valt de wolf. De Faunabescherming komt op tegen de verlening van de omgevingsvergunning, zij stellen dat er niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van de omgevingsvergunning; de noodzaak en het ontbreken van alternatieven is volgens hen onvoldoende aangetoond. De voorzieningenrechter oordeelt dat zowel de noodzaak als het ontbreken van alternatieven inderdaad onvoldoende is onderbouwd. Omdat het bezwaar van de Faunabescherming een redelijke kans van slagen heeft mag de omgevingsvergunning nog niet worden gebruikt.
Overgangsrecht
In dit geding kwam voor het eerst het overgangsrecht voor voorbereidingsbesluiten aan bod.
In 2023 is een voorbereidingsbesluit genomen waarin is besloten dat voor een perceel een bestemmingsplan zal worden voorbereid, hierbij is bepaald dat het verboden is het gebruik van het perceel te wijzigen. Hiermee kan vooruitlopend op het bestemmingsplan worden bewerkstelligd dat het perceel niet alsnog in gebruik wordt genomen. Uit artikel 4.14 lid 1 en 4 van de Omgevingswet en artikel 4.103 lid 2 van de Invoeringswet Omgevingswet volgt dat de geldigheidsduur van een voorbereidingsbesluit tot 1 jaar en 6 maanden na de inwerkingtreding van de Omgevingswet doorloopt. Hieruit volgt dus dat het voorbereidingsbesluit nog steeds van kracht is. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de situatie dat een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet of daarna. In deze zaak was het nog niet ter inzage gelegd en blijft het voorbereidingsbesluit dus geldig.
Wanneer vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet een gedoogplicht is opgelegd op grond van de Waterwet, dan blijft op grond van artikel 4.5, onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het oude recht van toepassing tot het besluit onherroepelijk is.
Deze zaak betreft een besluit op een verzoek om handhavend op te treden tegen het ontbreken van een projectplan. Voor dit soort besluiten is geen overgangsrecht geregeld in de Invoeringswet Omgevingswet. Vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet gold een plicht om voor de wijziging van een waterstaatswerk een projectplan vast te stellen. Onder de Omgevingswet is dit veranderd in een bevoegdheid om een projectbesluit te nemen. Doordat er geen overgangsrecht is, kan het ontbreken van een projectplan niet meer worden aangemerkt als een overtreding.
Door het college van burgemeester en wethouders werd in deze zaak een overtreding vastgesteld. Het ging om een erfafscheiding die niet voldeed aan de regels voor vergunningvrij bouwen. Wanneer vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet een last onder dwangsom is opgelegd voor een overtreding blijft het oude recht van toepassing, dat is het geval in deze zaak. Ondanks dat het oude recht van toepassing is, blikt de voorzieningenrechter vooruit of onder de Omgevingswet er ook sprake is van een overtreding. Hierover concludeert de voorzieningenrechter dat ook onder de Omgevingswet de erfafscheiding niet als vergunningvrij zal worden aangemerkt.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.
[post_title] => Jurisprudentie overzicht vijfde maand Omgevingswet
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => jurisprudentieoverzicht-vijfde-maand-omgevingswet
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-06-14 14:45:48
[post_modified_gmt] => 2024-06-14 12:45:48
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=42535
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[6] => WP_Post Object
(
[ID] => 42515
[post_author] => 6
[post_date] => 2024-06-14 12:02:10
[post_date_gmt] => 2024-06-14 10:02:10
[post_content] => Met de
definitieve versie van de AI Act kan de volgende cruciale stap worden genomen, namelijk het toezicht op de naleving ervan. Voor iedereen die AI ontwikkelt, op de markt brengt of gebruikt is het relevant om te weten wie in Nederland toezicht houdt op
AI-toepassingen. Begin 2025 treden de eerste onderdelen van de AI Act in werking. Dit betekent dat er vanaf dat moment daadwerkelijk toezicht zal worden gehouden op de naleving van de bepalingen/verplichtingen uit de AI Act. In Nederland zal dit voornamelijk door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) worden gedaan, die ook verantwoordelijk is voor toezicht op en handhaving van de AVG. De AP zal hierbij samenwerken met andere instanties, waaronder de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI).
In hun recente, gezamenlijke advies aan het kabinet wordt de noodzaak van samenwerking tussen toezichthouders benadrukt. Ze vragen bovendien om voldoende budget en personeel zodat voorlichting en handhaving rondom AI-toepassingen effectief kan worden uitgevoerd. Door de samenwerking tussen de verschillende toezichthouders zullen AI-gebruikers beter geïnformeerd worden over de wettelijke vereisten die gaan gelden. Dit zorgt ervoor dat bedrijven de juiste stappen kunnen nemen om compliant te worden en blijven.
Hoe gaat het toezicht op AI eruitzien in Nederland?
De AP en de RDI adviseren het kabinet om het toezicht op AI-toepassingen zoveel mogelijk te laten aansluiten bij het bestaande toezicht in verschillende sectoren. Voor AI-producten met een hoog risico die al een
CE-markering nodig hebben, kan het huidige toezicht volgens hen gehandhaafd blijven. Dit betekent bijvoorbeeld dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) speelgoed zal blijven keuren, ook als er AI in verwerkt zit, en dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zal toezien op AI in medische apparaten.
Voor AI-toepassingen met een hoog risico waarvoor momenteel nog geen CE-markering verplicht is, zal het toezicht grotendeels bij de AP komen te liggen. Ongeacht de sector waarin deze systemen worden ingezet, fungeert de AP dan als algemene markttoezichthouder. Deze rol omvat het toezien op onder andere het trainen van AI, transparantie en menselijke controle.
Er zijn echter uitzonderingen op deze algemene toezichtstructuur. Voor de financiële sector zullen de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) het markttoezicht uitvoeren. Voor kritieke infrastructuur zullen de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de RDI verantwoordelijk zijn. Verder zal het markttoezicht op AI-toepassingen die worden gebruikt in de rechtspraak zo moeten worden vormgegeven dat de onafhankelijkheid van rechterlijke autoriteiten gewaarborgd blijft.
Hieronder zijn twee overzichten uit het advies weergegeven, met de toezichthouders voor
hoog-risico en verboden AI-toepassingen.
Overzicht uit het advies van de toezichthouders per categorie van de AI-toepassingen die hoog-risico zijn onder de AI Act.
Overzicht uit het advies van de toezichthouders per categorie van de AI-toepassingen die verboden zijn onder de AI Act.
Wat betekent dit voor bedrijven die AI inzetten?
Van alle landen uit de
Europese Unie loopt Nederland momenteel voorop met het gereed maken van het nationale toezicht op AI. Dit onderstreept het belang van de naleving van de AI Act als gebruiker, importeur of producent van een AI-toepassing. Zorg er daarom voor dat het gebruik van AI binnen jouw bedrijf op orde is met een van
onze drie assessmentmethodes:
AI Category Assessment: Ontdek in welke risicocategorie jouw AI-systeem valt en welke regels voor jou van toepassing zijn met een op maat gemaakt advies.
AI High Risk Compliance Quickscan: Een praktische tool om snel te controleren of jouw AI-systeem voldoet aan de hoog-risico vereisten van de AI Act.
AI High Risk Conformity Assessment: Een grondige evaluatie waarbij we samen met jou zorgen dat je AI-systeem aan alle wettelijke eisen voldoet.
De komende maanden zal duidelijk worden hoe het kabinet het AI-toezicht in Nederland concreet vormgeeft. Bedrijven die AI inzetten zullen zich in de tussentijd moeten voorbereiden op de eisen uit de AI Act en zorgen dat hun systemen compliant zijn. Neem contact met ons op en ontdek hoe wij je kunnen helpen om aan de nieuwe regelgeving te voldoen en een veilige, verantwoorde inzet van AI-toepassingen te waarborgen.
[post_title] => AI toezicht in Nederland
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => ai-toezicht-in-nederland
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-06-14 12:13:49
[post_modified_gmt] => 2024-06-14 10:13:49
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=42515
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[7] => WP_Post Object
(
[ID] => 42495
[post_author] => 19
[post_date] => 2024-06-11 08:59:38
[post_date_gmt] => 2024-06-11 06:59:38
[post_content] =>
Inleiding
De staatsraad Advocaat-generaal Nijmeijer is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (
ABRvS) verzocht een conclusie uit te brengen over de toepassing van artikel 6:19 Awb bij opvolgende ruimtelijke plannen. Het verzoeken van een conclusie houdt in dat de ABRvS aan een staatsraad A-G kan vragen om een rechtsvraag te onderzoeken en hierover
aanbevelingen te doen. Op 29 mei 2024 heeft Nijmeijer deze conclusie uitgebracht. In dit artikel gaan wij in op de belangrijkste aspecten.
Artikel 6:19 Awb
In een bezwaar- of beroepsprocedure over een besluit kan door het bestuursorgaan een nieuw besluit worden genomen dat het bestreden besluit wijzigt. Op deze situatie ziet artikel 6:19 Awb. Het artikel regelt dat het bezwaar of beroep tegen het bestreden besluit van rechtswege ook ziet op het besluit tot intrekking, wijziging of vervanging, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Er ontstaat dus van rechtswege een beroep tegen het nadere besluit, dit wordt ook wel ‘
fictief beroep’ genoemd.
Artikel 6:19 Awb heeft twee doelen. Als eerste biedt het
rechtsbescherming. Een appellant die tegen een besluit beroep heeft ingesteld, hoeft hierdoor niet afzonderlijk beroep in te stellen tegen een besluit dat hangende het beroep wordt genomen. Ten tweede bevordert het
effectieve geschilbeslechting, er wordt voorkomen dat twee instanties tegelijk oordelen over besluiten die vallen binnen één geschil.
Aanleiding voor de conclusie
Bij de ABRvS loopt een zaak die ziet op een bestemmingsplan waarmee de recreatieve verhuur van woningen is beperkt. Onder dit plan was recreatieve verhuur slechts voor bepaalde woningen nog mogelijk. Tegen dit bestemmingsplan werd beroep ingesteld, waarop de gemeenteraad het bestemmingsplan opnieuw, gewijzigd vaststelde. Tegen het gewijzigde besluit werd door een grotere groep
opnieuw beroep ingesteld bij de Afdeling.
Vragen aan de staatsraad A-G
Is er aanleiding om de rechtspraak over de toepassing van artikel 6:19 Awb in bestemmingsplanzaken onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aan te passen?
Ondanks het vervallen van de Wro door de inwerkingtreding van de Omgevingswet is deze vraag nog relevant omdat het nog enige tijd zal duren voordat alle lopende bestemmingsplanprocedures zijn afgedaan. Daarnaast kan het beantwoorden van deze vraag inzicht bieden voor toekomstige toepassing van artikel 6:19 Awb in omgevingsplanzaken.
Is er aanleiding om de toepassing van artikel 6:19 Awb te veranderen in zaken die gaan over de wijziging van een omgevingsplan op grond van de Omgevingswet?
De conclusie
Bestemmingsplanzaken
In bestemmingsplanzaken wordt artikel 6:19 Awb ruim toegepast. De drempel voor het aannemen van een fictief beroep is laag, doordat er in de rechtspraak
nauwelijks eisen worden gesteld aan het nieuwe besluit dat hangende beroep is genomen.
In de literatuur werd dit al eerder geconstateerd. De ruime toepassing van artikel 6:19 Awb is dus al vele jaren een bekend verschijnsel. Het brengt zowel voordelen als nadelen.
Een belangrijk nadeel dat hierdoor ontstaat is dat de omvang van het geding groter wordt, deze uitdijende werking kan volgens Nijmeijer worden beperkt door de rechtspraak op de
volgende punten aan te passen:
- Fictief beroep alleen mogelijk maken voor herstel- en reparatiebesluiten.
- Voor het aannemen van een reparatiebesluit een nadrukkelijke relatie eisen met de beroepsgronden in het reële beroep (het beroep tegen het oorspronkelijke besluit). De gebiedsgewijze benadering moet worden verlaten.
- De kring van gerechtigden beperken tot degenen die door het hangende beroep genomen besluit in een nadeligere positie komen en degenen die tegen het oorspronkelijke besluit geen beroep hebben ingesteld, maar door gewijzigde feiten of omstandigheden nu wel in beroep gaan.
- Bij gecombineerde besluiten geen fictief beroep aannemen maar rechtsbescherming construeren door het instellen van reëel beroep tegen het hangende beroep genomen besluit.
Omgevingsplanzaken
Het omgevingsplan is een
geconsolideerde regeling. Dit betekent dat iedere wijziging van een omgevingsplan (een wijzigingsbesluit) plaatsvindt in dezelfde planologische regeling en op grond van dezelfde regelgevende bevoegdheid. Een wijzigingsbesluit brengt dus altijd veranderingen aan in het omgevingsplan zoals dat is vastgesteld. Dit betekent dat de gebiedsgewijze benadering geen onderscheidend vermogen heeft en dus achterwege moet blijven. De uitdijende werking van het fictief beroep op de omvang van het geding kan door de regelstructuur van het omgevingsplan toenemen. Om te beoordelen of er sprake is van een nader besluit waarop artikel 6:19 Awb van toepassing is, kan de aanpak in bestemmingsplanzaken worden gevolgd. Hierdoor wordt uitdijende werking beperkt.
Onder de Omgevingswet is het mogelijk dat de gemeenteraad de omgevingsplanbevoegdheid delegeert aan het college van B&W. Daarom adviseert Nijmeijer dat artikel 6:19 Awb moet kunnen worden toegepast wanneer een besluit dat hangende beroep wordt genomen afkomstig is van een
ander bestuursorgaan.
Afsluitende opmerkingen
Nu de conclusie is uitgebracht zullen de partijen in de procedure de mogelijkheid krijgen om op de conclusie te reageren. Daarna kan de ABRvS uitspraak doen. De conclusie is hiervoor niet bindend, maar dient als een voorlichting voor de Afdeling.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.
[post_title] => Conclusie staatsraad A-G over toepassing van artikel 6:19 Awb bij ruimtelijke plannen
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => conclusie-staatsraad-a-g-over-toepassing-van-artikel-619-awb-bij-ruimtelijke-plannen
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-06-14 14:50:18
[post_modified_gmt] => 2024-06-14 12:50:18
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=42495
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[8] => WP_Post Object
(
[ID] => 42454
[post_author] => 68
[post_date] => 2024-06-06 09:57:13
[post_date_gmt] => 2024-06-06 07:57:13
[post_content] => Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 5 juni zich uitgelaten in het langlopende geschil tussen het Ierse Supermac’s en fastfoodgigant McDonald’s over het EU-merk ‘BIG MAC’. Ditmaal ging het om het normale gebruik van
de term ‘BIG MAC’ voor kipburgers. In deze blog zet ik uiteen hoe het HvJEU heeft geoordeeld over het normale gebruik van de ‘BIG MAC’ ten aanzien van kip- en gevogelteproducten.
Feiten
Zoals gezegd zijn Supermac’s en McDonald’s al lange tijd verwikkeld in een geschil over het EU-merk ‘Big Mac’ van McDonald’s. In 1996 heeft McDonald’s het merk Big Mac geregistreerd binnen de Europese Unie. Al sinds 2017 probeert Supermac’s het merk door te halen ten aanzien van bepaalde goederen en diensten, aangezien het merk niet normaal zou zijn gebruikt in de Europese Unie voor een onafgebroken periode van vijf jaar.
Het Bureau voor
Intellectuele Eigendom van de Europese Unie (EUIPO) heeft in eerste instantie het verzoek van Supermac’s slechts deels toegewezen. McDonald’s behield het alleen recht om het merk ‘BIG MAC’ te gebruiken voor diverse waren en diensten, zoals: voedingsmiddelen bereid uit vlees en gevogelteproducten en vlees- en kipburgers, en diensten verleend of geassocieerd met het exploiteren van restaurants en andere etablissementen of faciliteiten die voedsel en drank voor consumptie leveren, inclusief drive-through faciliteiten en diensten voor het bereiden van afhaalmaaltijden.
Arrest HvJ EU
In haar arrest perkt het HvJEU
de bescherming van het ‘BIG MAC’-merk nog verder in. Het HvJEU oordeelt namelijk dat McDonald’s er niet in is geslaagd om te bewijzen dat zij het merk ‘BIG MAC’ normaal heeft gebruikt voor een onafgebroken periode van vijf jaar met betrekking tot onder meer de goederen 'kipburgers' en 'voedingsmiddelen bereid uit gevogelteproducten'.
Het bewijs dat door McDonald’s in het geding is gebracht, geeft immers geen uitsluitsel over de mate van gebruik van het merk in verband met kipburgers en gevogelteproducten, zoals het verkoopvolume, de duur van de periode waarin het merk werd gebruikt en de frequentie van het gebruik.
Conclusie
Als
merkhouder kun je geconfronteerd worden met het feit dat een ander je merk probeert door te halen op de grond dat het merk niet ‘normaal’ gebruikt is. Op dat moment is het cruciaal dat de merkhouder afdoende bewijs voor handen heeft om aan te kunnen tonen dat het merk alsnog normaal gebruikt is. Heeft u een vraag over het normaal gebruik, of een andere vraag over het merkenrecht?
Neem contact op met één van onze specialisten!
[post_title] => McDonald’s verliest merkrecht ten aanzien van Big Mac Chicken
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => mcdonalds-verliest-merkrecht-ten-aanzien-van-big-mac-chicken
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-06-06 09:57:13
[post_modified_gmt] => 2024-06-06 07:57:13
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=42454
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[9] => WP_Post Object
(
[ID] => 42447
[post_author] => 73
[post_date] => 2024-06-05 16:52:37
[post_date_gmt] => 2024-06-05 14:52:37
[post_content] => Op 29 mei 2024 deed de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een belangrijke uitspraak in een zaak tussen een recruitmentbedrijf en
de Autoriteit Persoonsgegevens. Deze zaak draait om een opgelegde boete van €6.000 wegens overtreding van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Hier volgt een overzicht van de gebeurtenissen en de uiteindelijke uitspraak van de rechtbank.
Achtergrond van de zaak
In juli 2020 legde de Autoriteit Persoonsgegevens een boete van €6.000 op aan het recruitmentbedrijf. De boete werd opgelegd vanwege
overtreding van de AVG, specifiek artikel 17, eerste lid, in samenhang met artikel 12, derde lid. Deze artikelen betreffen het recht op gegevenswissing (het recht om vergeten te worden) en de plicht om tijdig op dergelijke verzoeken te reageren. De boete volgde op klachten van drie personen, die hadden gemeld dat het recruitmentbedrijf niet tijdig had gereageerd op hun verzoeken om hun persoonsgegevens te verwijderen.
Onderzoek en bezwaarfase
De Autoriteit Persoonsgegevens voerde
een onderzoek uit naar aanleiding van de klachten en concludeerde dat het recruitmentbedrijf inderdaad in strijd met de AVG had gehandeld. Ondanks bezwaren van het recruitmentbedrijf tegen deze bevindingen, handhaafde de Autoriteit zowel de boete als de beslissing om deze openbaar te maken.
Uitspraak van de rechtbank Amsterdam
Op 15 januari 2024 verklaarde de rechtbank Amsterdam de beroepen van het recruitmentbedrijf tegen de besluiten van de Autoriteit ongegrond. Hierop ging het recruitmentbedrijf in
hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Overwegingen in hoger beroep
Tijdens de zitting van 2 mei 2024 werd de zaak uitgebreid besproken. Het recruitmentbedrijf betoogde dat de Autoriteit de overtreding ten onrechte als ernstig had aangemerkt en dat een boete onredelijk was. Zij stelde dat de overtredingen het gevolg waren van menselijke fouten en dat zij een gedegen privacybeleid hadden.
De Afdeling Bestuursrechtspraak beoordeelde de zaak op basis van de Boetebeleidsregels van de Autoriteit Persoonsgegevens. Hierin is vastgelegd dat het niet tijdig reageren op verwijderingsverzoeken een
basisboete van €310.000 rechtvaardigt, met een mogelijke bandbreedte van €120.000 tot €500.000. Gezien de omstandigheden matigde de Autoriteit de boete tot €6.000, een significant lager bedrag dan de basisboete.
Het oordeel van de afdeling
De Afdeling Bestuursrechtspraak oordeelde dat de Autoriteit juist had gehandeld. Hoewel het recruitmentbedrijf
een privacybeleid had, bleek dit in de praktijk niet effectief te zijn. De drie klachten toonden aan dat verwijderingsverzoeken niet adequaat werden afgehandeld. Bovendien was er geen sprake van een opzettelijke overtreding, maar wel van nalatigheid. De boete van €6.000 werd daarom als proportioneel en rechtvaardig beschouwd.
Openbaarmaking van de boete
Een ander punt van geschil was de openbaarmaking van de boete. Het recruitmentbedrijf stelde dat dit haar reputatie en financiële situatie zou schaden. De Autoriteit en de rechtbank meenden echter dat de publicatie van de boete een algemeen belang diende door transparantie en verantwoording te bevorderen. De Afdeling Bestuursrechtspraak bevestigde dit oordeel en wees erop dat de mogelijke
reputatieschade niet onevenredig was in verhouding tot de omzet van het recruitmentbedrijf.
Conclusie
Hoger beroep van het recruitmentbedrijf werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank Amsterdam werd bevestigd. Deze zaak onderstreept het belang van een effectief privacybeleid en de noodzaak voor bedrijven om zorgvuldig om te gaan met verzoeken om
gegevenswissing onder de AVG.
Deze uitspraak benadrukt het belang van naleving van de AVG en de consequenties van nalatigheid. Voor bedrijven is het cruciaal om te zorgen voor een robuust en effectief
privacybeleid om dergelijke boetes en reputatieschade te voorkomen.
[post_title] => Gebrekkig privacybeleid afgestraft
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => gebrekkig-privacybeleid-afgestraft
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-06-05 16:52:37
[post_modified_gmt] => 2024-06-05 14:52:37
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=42447
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
)
[post_count] => 10
[current_post] => -1
[before_loop] => 1
[in_the_loop] =>
[post] => WP_Post Object
(
[ID] => 42674
[post_author] => 43
[post_date] => 2024-07-01 16:38:56
[post_date_gmt] => 2024-07-01 14:38:56
[post_content] =>
Inleiding
Bij een
aandelenoverdracht verkoopt en levert de huidige aandeelhouder (een deel van) zijn aandelen in een vennootschap aan een bestaande of nieuwe aandeelhouder. Deze transactie kan in beginsel niet zomaar ongedaan worden gemaakt. Toch komt het wel eens voor dat partijen de koopovereenkomst sluiten op basis van foutieve informatie. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verkoper verkeerde inlichtingen verstrekt over de financiële status van het bedrijf. In dat geval ontstaat de vraag of de aandelenoverdracht ongedaan kan worden gemaakt. Deze vraag kwam recentelijk aan bod in een
arrest van de Hoge Raad.
De casus
ABC Hekwerk Participatie B.V. (hierna: ABC Hekwerk) neemt eind 2011 de aandelen in Promis Security Systems B.V. (hierna: PSS) over. Eind 2012 verkoopt ABC Hekwerk de aandelen in PSS aan Rookie B.V. (hierna: Rookie). In de koopovereenkomst tussen ABC Hekwerk en Rookie was een bepaling opgenomen over de juistheid van de overnamebalans. Uit de tussentijdse cijfers van 2012 volgde dat PSS dat jaar meer dan €94.000,- winst zou maken. ABC Hekwerk erkende daarbij dat het verstrekken van correcte, nauwkeurige en volledige verklaringen
essentieel was voor het besluit van Rookie om de koopovereenkomst aan te gaan.
Na de aandelenovername blijkt echter dat ABC Hekwerk onjuiste informatie heeft verstrekt over de financiële situatie van PSS. Over 2012 lijdt PSS een verlies van ruim € 100.000,- en niet veel later wordt het bedrijf failliet verklaard.
De rechtbank en het hof
Rookie vernietigt de koopovereenkomst op grond van
dwaling. Uit artikel 6:228 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt namelijk dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling
vernietigbaar is. Een beroep op dwaling zou in dit geval mogelijk zijn wanneer de overeenkomst bij een juiste weergave van zaken
niet zou zijn gesloten. Rookie start een gerechtelijke procedure, maar de rechtbank oordeelt dat geen sprake is geweest van dwaling en wijst de vordering tot vernietiging van de koopovereenkomst af. Wel stelt de rechtbank vast dat ABC Hekwerk toerekenbaar tekortgeschoten is door schending van de balansgarantie. Daarvoor moet een
schadevergoeding van ruim € 107.000,- betaald worden.
Vervolgens gaat Rookie in hoger beroep. Volgens het hof slaagt het beroep op dwaling wel, waardoor de aandelenoverdracht in beginsel vernietigd dient te worden. Als gevolg moet Rookie de gekochte aandelen
terugleveren aan ABC Hekwerk. Het hof is echter van mening dat de aandelen niet in exact dezelfde staat kunnen worden teruggegeven, mede vanwege het faillissement van PSS. ABC Hekwerk wordt daarom onredelijk benadeeld indien de volledige koopsom terugbetaald moet worden.
Op grond van artikel 3:53 lid 2 BW kan de partij die bij de ongedaanmaking van een rechtshandeling
onbillijk wordt bevoordeeld, worden verplicht om een vergoeding te betalen aan de tegenpartij. Hiervan is sprake als de enkele ongedaanmaking van een overeenkomst wel mogelijk, maar niet wenselijk is. Er is dan sprake van zogenoemde ‘
bezwaarlijke ongedaanmaking’. De rechter maakt gebruik van deze mogelijkheid door 25% van de door ABC Hekwerk terug te betalen koopprijs voor rekening van Rookie te laten komen.
De Hoge Raad
Volgens Rookie is het oordeel van het hof onjuist, waardoor de zaak bij de Hoge Raad terecht komt. De Hoge Raad bevestigt dat rechters de mogelijkheid hebben om aan de vernietiging van een overeenkomst geheel of ten dele haar werking te
ontzeggen. Dat volgt uit artikel 3:53 BW. Het enkele gegeven dat de aandelen in casu al zijn overgedragen, brengt volgens de Hoge Raad echter nog niet met zich mee dat deze bepaling toegepast dient te worden. Het hof had dan ook uitvoeriger
toe moeten lichten waarom er sprake was van bezwaarlijke ongedaanmaking. Indien sprake zou zijn geweest van bezwaarlijke ongedaanmaking, heeft het hof daarnaast onvoldoende gemotiveerd dat Rookie in dat geval onbillijk zou worden bevoordeeld. Het hof kon de billijke vergoeding daarom niet zomaar toekennen en heeft onjuist gehandeld.
De Hoge Raad concludeert dat de klachten van Rookie slagen en
vernietigt het arrest van het hof. De zaak wordt doorverwezen naar het verwijzingshof voor verdere behandeling en beslissing.
Conclusie
De uitspraak van de Hoge Raad illustreert dat de bezwaarlijke ongedaanmaking van een overeenkomst die tot stand komt onder invloed van dwaling een complexe aangelegenheid is. De ongedaanmaking van een overeenkomst kan bezwaarlijk zijn indien ongedaanmaking van de reeds ingetreden rechtsgevolgen wel mogelijk, maar niet wenselijk is. Dat ongedaanmaking van een aandelenoverdracht bezwaarlijk is, mag volgens de Hoge Raad dan ook niet te snel aangenomen worden. Het enkele feit dat de aandelenoverdracht al heeft plaatsgevonden volstaat niet en vereist nadere motivering. Daarnaast kan niet zomaar worden vastgesteld dat in het geval van bezwaarlijke ongedaanmaking sprake is van onbillijke bevoordeling van de koper.
Heeft u zelf te maken met
een overeenkomst die tot stand gekomen is onder invloed van dwaling en/of heeft u behoefte aan juridisch advies? Neem dan contact op met één van onze specialisten van de
sectie Ondernemingsrecht!
[post_title] => Terugdraaien van een aandelenoverdracht in geval van dwaling: bezwaarlijk of niet?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => terugdraaien-van-een-aandelenoverdracht-in-geval-van-dwaling-bezwaarlijk-of-niet
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-07-01 16:38:56
[post_modified_gmt] => 2024-07-01 14:38:56
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=42674
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[comment_count] => 0
[current_comment] => -1
[found_posts] => 1400
[max_num_pages] => 140
[max_num_comment_pages] => 0
[is_single] =>
[is_preview] =>
[is_page] =>
[is_archive] => 1
[is_date] =>
[is_year] =>
[is_month] =>
[is_day] =>
[is_time] =>
[is_author] =>
[is_category] =>
[is_tag] =>
[is_tax] => 1
[is_search] =>
[is_feed] =>
[is_comment_feed] =>
[is_trackback] =>
[is_home] =>
[is_privacy_policy] =>
[is_404] =>
[is_embed] =>
[is_paged] => 1
[is_admin] =>
[is_attachment] =>
[is_singular] =>
[is_robots] =>
[is_favicon] =>
[is_posts_page] =>
[is_post_type_archive] =>
[query_vars_hash:WP_Query:private] => 46046a2997558118ded8dea7a512e057
[query_vars_changed:WP_Query:private] =>
[thumbnails_cached] =>
[allow_query_attachment_by_filename:protected] =>
[stopwords:WP_Query:private] =>
[compat_fields:WP_Query:private] => Array
(
[0] => query_vars_hash
[1] => query_vars_changed
)
[compat_methods:WP_Query:private] => Array
(
[0] => init_query_flags
[1] => parse_tax_query
)
[tribe_is_event] =>
[tribe_is_multi_posttype] =>
[tribe_is_event_category] =>
[tribe_is_event_venue] =>
[tribe_is_event_organizer] =>
[tribe_is_event_query] =>
[tribe_is_past] =>
[tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object
(
[filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object
*RECURSION*
)
)
Inleiding Bij een aandelenoverdracht verkoopt en levert de huidige aandeelhouder (een deel van) zijn aandelen in een vennootschap aan een bestaande of nieuwe aandeelhouder. Deze transactie kan in beginsel niet...
Lees meer
Eerder schreef ik al een blog over het wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz). Hier ging ik dieper in op de vraag wat het wetsvoorstel voor zorgaanbieders betekent. Hoe...
Lees meer
We kennen in Nederland geen wettelijke regel die banken verplicht om aan ondernemers een zakelijke bankrekening te verstrekken. In 2021 oordeelde de Hoge Raad dat banken onder bijzondere omstandigheden toch...
Lees meer
Een recente tuchtrechtuitspraak onderstreept het belang van zorgvuldige omgang met medische dossiers bij praktijksluiting. In dit artikel ga ik dieper in op de zaak en wat andere zorgverleners hiervan kunnen...
Lees meer
Om onze cliënten optimaal te kunnen adviseren volgt BG.legal advocaten nauwgezet de juridische ontwikkelingen die impact kunnen hebben op uw bedrijfsvoering. Een recente en belangrijke ontwikkeling is het wetsvoorstel tot...
Lees meer
Inleiding In het vijfde deel van onze jurisprudentiereeks over de Omgevingswet bespreken wij de rechtspraak gepubliceerd in mei. Zowel overgangsrechtelijke zaken als inhoudelijke zaken zijn voorbij gekomen. Een belangrijke conclusie...
Lees meer
Met de definitieve versie van de AI Act kan de volgende cruciale stap worden genomen, namelijk het toezicht op de naleving ervan. Voor iedereen die AI ontwikkelt, op de markt...
Lees meer
Inleiding De staatsraad Advocaat-generaal Nijmeijer is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) verzocht een conclusie uit te brengen over de toepassing van artikel 6:19 Awb bij...
Lees meer
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 5 juni zich uitgelaten in het langlopende geschil tussen het Ierse Supermac’s en fastfoodgigant McDonald’s over het EU-merk ‘BIG MAC’....
Lees meer
Op 29 mei 2024 deed de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een belangrijke uitspraak in een zaak tussen een recruitmentbedrijf en de Autoriteit Persoonsgegevens. Deze zaak draait om...
Lees meer