Is aantasting privacy reden om vergunning te weigeren? Jazeker!

30 apr 2020

In veel bezwaar- en beroepsprocedures stellen belanghebbenden aantasting van privacy aan de kaak. In de meeste gevallen zonder succes. Er wordt in deze bezwaar- en beroepsprocedures een strak onderscheid gemaakt tussen bestuursrecht en privaatrecht. Dat wil zeggen dat privaatrechtelijke aspecten – zoals privacy – niet van belang zijn bij vergunningverlening. Dat is slechts anders in het geval van een zogenoemde ‘evidente privaatrechtelijke belemmering’. Dat er niet snel sprake is van zo’n evidente privaatrechtelijke belemmering, beschreef ik in een eerder artikel hierover. Uit dit artikel blijkt dat er twee eisen zijn:

  1. Is er sprake van een privaatrechtelijke belemmering?
  2. Is die beperking evident zodat die in de weg staan aan vergunningverlening?

Dat zijn strenge eisen. Deze eisen gelden ook bij een aantasting van privacy. Desondanks is het mogelijk om vergunningverlening tegen te houden met een beroep op aantasting van privacy. Dit blijkt uit een recente uitspraak van de hoogste bestuursrechter van Nederland.

Wat speelde er in die zaak?

Er was door de gemeente Haarlem een vergunning verleend voor het realiseren van een dakterras op een aanbouw. De buren van de vergunninghouder zijn het niet eens met de verleende vergunning. De buren vrezen een aantasting van hun privacy door inkijk in de woonkamer vanaf het dakterras. Zij stellen dat er vanaf het dakterras rechtstreeks zicht is in hun woonkamer. De buren verwijzen naar artikel 5:50 BW. Daarin is bepaald dat het niet geoorloofd is binnen twee meter van de grenslijn van een erf vensters of andere muuropeningen, dan welk balkons of soortelijke werken te hebben voor zover deze op dit erf uitzicht geven. De gemeente stelt dat er van een evidente privaatrechtelijke belemmering geen sprake is, terwijl de buren stellen dat daarvan wel sprake is. Met het uitzicht wordt inbreuk gemaakt op hun privacy en tevens wordt gehandeld in strijd met het verbod van artikel 5:50 BW.

Wat zegt de hoogste bestuursrechter?

De hoogste bestuursrechter verwijst eerst naar de vaste rechtspraak waaruit blijkt dat van een evidente privaatrechtelijke belemmering niet snel sprake is. Vervolgens overweegt de bestuursrechter:

“Op basis van de door partijen overgelegde en ter zitting getoonde foto’s stelt de Afdeling vast dat er vanaf de korte zijde van het door vergunninghouder gewenste balkon rechtstreeks zicht is op het naburige erf van appellanten. Omdat de korte zijde van het balkon rechtstreeks uitkijkt op dit erf, volgt de Afdeling het college niet in de stelling dat er om een hoekje moet worden gekeken en een kwartslag moet worden gedraaid om zicht te hebben op dit erf. De korte zijde van het voorziene balkon bevindt zich binnen twee meter van de grens met het erf van appellanten en heeft een open hekwerk met een hoogte van 1,20 m. Daarmee is er sprake van zicht op het erf binnen 2 m van de grenslijn als bedoeld in artikel 5:50 van het BW. Vanaf het balkon is er door de twee glazen lichtkoepels in het dak van de aanbouw van appellanten in ieder geval ’s avonds met kunstmatige verlichting aan rechtstreeks zicht in hun woonkamer. Daargelaten of het zicht vanwege de bolling van de lichtkoepels overdag beperkt is, levert ook zicht dat wegens verlichting in de woonkamer beperkt is tot de avonduren, rechtstreeks zicht op als bedoeld in artikel 5:50 van het BW. Aangezien in het bouwplan geen voorzieningen zijn opgenomen om het rechtstreekse zicht weg te nemen, levert het bouwplan strijd op met artikel 5:50 van het BW. Dit betekent dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan vergunningverlening voor het bouwplan in de weg staat. De rechtbank heeft dit niet onderkend.”

Conclusie en relevantie voor de praktijk

Er is dus sprake van een privaatrechtelijke belemmering. Maar dat niet alleen, de belemmering staat ook in de weg aan vergunningverlening. De belemmering is ‘evident’. De gemeente had de vergunning dus niet mogen verlenen. De reden is dat er niet voldaan is aan de eis van artikel 5:50 BW.

Uit deze uitspraak blijkt dat privaatrechtelijke belemmeringen dus zeker van belang kunnen zijn bij vergunningverlening. Dat geldt in het bijzonder voor dit soort ‘harde normen’ die privacy beschermen. Dit soort beperkingen in het burenrecht zal een gemeente dus in de besluitvorming – zeker in bezwaar – moeten meenemen. In een eerdere blog ben ik hier wat verder op ingegaan en heb ik meerdere voorbeelden hiervan genoemd.

BG.legal zal deze ontwikkelingen nauwgezet volgen.

Heeft u een vraag over privacy of een evidente privaatrechtelijke belemmering?

Neem dan gerust vrijblijvend contact met mij op.

Rutger Boogers,

Advocaat, specialist omgevingsrecht

Rutger Boogers