WP_Query Object
(
[query] => Array
(
[paged] => 112
[news-type] => blog
)
[query_vars] => Array
(
[paged] => 112
[news-type] => blog
[error] =>
[m] =>
[p] => 0
[post_parent] =>
[subpost] =>
[subpost_id] =>
[attachment] =>
[attachment_id] => 0
[name] =>
[pagename] =>
[page_id] => 0
[second] =>
[minute] =>
[hour] =>
[day] => 0
[monthnum] => 0
[year] => 0
[w] => 0
[category_name] =>
[tag] =>
[cat] =>
[tag_id] =>
[author] =>
[author_name] =>
[feed] =>
[tb] =>
[meta_key] =>
[meta_value] =>
[preview] =>
[s] =>
[sentence] =>
[title] =>
[fields] =>
[menu_order] =>
[embed] =>
[category__in] => Array
(
)
[category__not_in] => Array
(
)
[category__and] => Array
(
)
[post__in] => Array
(
)
[post__not_in] => Array
(
)
[post_name__in] => Array
(
)
[tag__in] => Array
(
)
[tag__not_in] => Array
(
)
[tag__and] => Array
(
)
[tag_slug__in] => Array
(
)
[tag_slug__and] => Array
(
)
[post_parent__in] => Array
(
)
[post_parent__not_in] => Array
(
)
[author__in] => Array
(
)
[author__not_in] => Array
(
)
[search_columns] => Array
(
)
[ignore_sticky_posts] =>
[suppress_filters] =>
[cache_results] => 1
[update_post_term_cache] => 1
[update_menu_item_cache] =>
[lazy_load_term_meta] => 1
[update_post_meta_cache] => 1
[post_type] =>
[posts_per_page] => 10
[nopaging] =>
[comments_per_page] => 50
[no_found_rows] =>
[taxonomy] => news-type
[term] => blog
[order] => DESC
)
[tax_query] => WP_Tax_Query Object
(
[queries] => Array
(
[0] => Array
(
[taxonomy] => news-type
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
[operator] => IN
[include_children] => 1
)
)
[relation] => AND
[table_aliases:protected] => Array
(
[0] => wp_term_relationships
)
[queried_terms] => Array
(
[news-type] => Array
(
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
)
)
[primary_table] => wp_posts
[primary_id_column] => ID
)
[meta_query] => WP_Meta_Query Object
(
[queries] => Array
(
)
[relation] =>
[meta_table] =>
[meta_id_column] =>
[primary_table] =>
[primary_id_column] =>
[table_aliases:protected] => Array
(
)
[clauses:protected] => Array
(
)
[has_or_relation:protected] =>
)
[date_query] =>
[queried_object] => WP_Term Object
(
[term_id] => 56
[name] => Blog van medewerkers
[slug] => blog
[term_group] => 0
[term_taxonomy_id] => 56
[taxonomy] => news-type
[description] =>
[parent] => 0
[count] => 1437
[filter] => raw
)
[queried_object_id] => 56
[request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS wp_posts.ID
FROM wp_posts LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT JOIN wp_icl_translations wpml_translations
ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type)
WHERE 1=1 AND (
wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
wpml_translations.language_code = 'nl'
AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
AND ( (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations
WHERE trid = wpml_translations.trid
AND language_code = 'nl'
) = 0
) OR (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations t2
JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
AND t2.language_code = 'nl'
AND (
p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR
( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
)
) = 0 ) )
) ) AND wp_posts.post_type IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) ) OR wp_posts.post_type NOT IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) )
GROUP BY wp_posts.ID
ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
LIMIT 1110, 10
[posts] => Array
(
[0] => WP_Post Object
(
[ID] => 9406
[post_author] => 26
[post_date] => 2016-06-17 10:04:26
[post_date_gmt] => 2016-06-17 08:04:26
[post_content] =>
Als een onderneming geld nodig heeft, dan kan zij een financieringsverzoek bij een bank indienen. De bank zal vervolgens bekijken in hoeverre zij het risico dat zij loopt bij het beschikbaar stellen van de financiering kan afdekken door het verkrijgen van pandrechten of hypotheken. Krijgt de bank het geld niet terug, dan kan zij verhaal nemen op de goederen waarop het pandrecht of hypotheekrecht rust. In de praktijk werd tot voor kort aangenomen dat goederen die de pandgever onder eigendomsvoorbehoud geleverd had gekregen, niet konden worden verpand, zolang de leverancier nog niet was betaald. De Hoge Raad heeft in een uitspraak van 3 juni 2016 nu geoordeeld dat dit wel mogelijk is. De pandgever moet namelijk als een voorwaardelijk eigenaar worden beschouwd en is ook bevoegd om onder deze voorwaarde een pandrecht te vestigen. De casus was als volgt.
Revadap koopt een teeltsysteem van Meteor voor € 600.000,=. Partijen komen overeen dat Revadap het eigendom pas verkrijgt, zodra de volledige koopsom is betaald. Daarnaast heeft Revadap een financiering bij de Rabobank lopen. De Rabobank heeft als zekerheid voor de verstrekte financiering een pandrecht verkregen op onder meer de huidige en toekomstige zaken waarvan Revadap voorwaardelijk en onvoorwaardelijk eigenaar is. Op het moment dat Revadap failliet wordt verklaard, is door Revadap al een bedrag van € 480.000,= aan Meteor betaald. Vervolgens betaalt Rabobank na faillissement het resterende bedrag, waarmee Revadap eigenaar wordt van het teeltsysteem. Het teeltsysteem wordt vervolgens weer verkocht aan een andere partij en de Rabobank ontvangt de koopsom. De curator vindt vervolgens dat de koopsom grotendeels de boedel toekomt, omdat Revadap eigenaar was. De Rabobank is van mening dat door de betaling van het laatste bedrag Revadap niet alleen eigenaar is geworden, maar ook dat de Rabobank een pandrecht hierop heeft verkregen en zich daarom mag verhalen op de koopsom.
De rechtbank en het gerechtshof geven de curator gelijk. De Hoge Raad doet dit niet. De overdracht van het teeltsysteem onder eigendomsvoorbehoud, maakt Revadap namelijk eigenaar onder de opschortende voorwaarden dat de koopsom wordt betaald. Als voorwaardelijk eigenaar mocht Revadap voor faillissement onder dezelfde voorwaarden (dat er betaald wordt) een pandrecht vestigen op het teeltsysteem. Volgens de Hoge Raad was Revadap voor het faillissement bevoegd om tot vestigen over te gaan. Wanneer na faillissement het laatste bedrag alsnog wordt betaald, vindt er geen leveringshandeling meer plaats en is het voorwaardelijk eigendom onvoorwaardelijk geworden. De bank mag zich vervolgens als pandhouder verhalen op de door haar ontvangen koopsom. De gehele uitspraak is hier te vinden.
Deze uitspraak kan als een belangrijke overwinning voor de financieringspraktijk worden gezien en is ook vanuit economisch oogpunt wenselijk. De gezamenlijke crediteuren zien met deze uitspraak daarentegen een mogelijkheid op verhaal verloren gaan.
[post_title] => Een pandrecht op voorwaardelijk eigendom
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => voorwaardelijk-pandrecht-op-voorwaardelijk-eigendom-2
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2022-01-03 10:15:56
[post_modified_gmt] => 2022-01-03 09:15:56
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=9406
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[1] => WP_Post Object
(
[ID] => 9522
[post_author] => 19
[post_date] => 2016-06-09 16:42:22
[post_date_gmt] => 2016-06-09 14:42:22
[post_content] =>
‘Airbnb opent overlastmeldpunt voor buren’ meldt het NRC Handelsblad op 1 juni 2016.[1] Op zich niet verwonderlijk dat er een overlastmeldpunt wordt geopend. Immers, Airbnb is populair en deze populariteit lijkt niet af te nemen. Zo worden ook appartementseigenaren geconfronteerd met Airbnb in hun complex. De vraag is in hoeverre dat mogelijk is. Het is mogelijk, zo blijkt uit de rechtspraak.
- Airbnb is ongekend populair, een verhuurder verdient gemiddeld € 3.800,= euro per jaar[2]
1. Airbnb vergelijkbaar met hotelexploitatie?
Vrij recent op 8 maart 2016 oordeelde de rechtbank Amsterdam over een geschil tussen de VvE en een appartementseigenaar.[3] Het betrof een casus waarin de eigenaar van een verdieping op die verdieping een hotel wilde exploiteren. De VvE komt in het geweer en de eigenaar verzoekt aan de rechter vervangende toestemming voor de bouwplannen. De rechter weigert die machtiging. Als gevolg van de plannen van de eigenaar wordt de woonbestemming van zijn appartement gewijzigd in logies, wordt deze verdieping een uitbreiding van het naastgelegen hotel en verbouwd tot vijf hotelkamers. Verder krijgt de berging bestemming wonen en wordt verbouwd tot woning. De VvE vreest onder meer voor overlast van het hotel voor de bovengelegen verdiepingen, voor waardevermindering van het pand, voor overlast in het trappenhuis door de bewoners van de berging, voor hotelverhuur van de berging als deze gereed is gemaakt voor bewoning en voor overlast van hotelgasten op het aangelegde dakterras. Op deze gronden weigert de rechter de toestemming.
Vervolgens wijst de eigenaar op de Airbnb die in hetzelfde complex aanwezig is. De rechter ziet die vergelijking echter niet. Anders dan de eigenaar stelt is exploitatie als hotel niet vergelijkbaar met verhuur via airbnb. Bij verhuur via airbnb blijft immers de woonbestemming in stand en geldt de daaraan verbonden regelgeving, waardoor het potentiële risico op overlast veel kleiner is dan bij hotelexploitatie.
2. Airbnb geen ‘wonen’ maar ‘bedrijfsmatige exploitatie’
Eerder mocht het gerechtshof Arnhem zich al uitlaten over een Airnbnb in een appartementencomplex.[4] In die zaak overweegt het hof dat ‘short stay’ verhuur in strijd is met een woonbestemming. Het tegen betaling aan derden in gebruik geven van een als woning bestemd appartement voor een korte periode, wordt aangemerkt als bedrijfsmatige exploitatie en niet voor gebruik als woning, hetgeen in strijd is met de splitsingsakte en het bijbehorende reglement en derhalve niet is toegestaan.
Conclusie: in het geval van een woonbestemming kan de VvE op goede gronden de Airbnb weigeren.
3. Verzekering bij Airbnb
Mocht overigens Airbnb wel toegestaan zijn, dan zijn veel Airbnbverhuurders zich niet bewust van het feit dat zij niet verzekerd zijn tegen brand, schade of ongelukken van hun gasten. Uit veel polisvoorwaarden is gebleken dat tijdelijke verhuur aan toeristen niet is toegestaan. Verzekeraars hebben daar op ingespeeld en is een aparte polis voor Airbnb verhuur.
4. Overheidsregels en Airbnb?
Voor verhuurders is ook het bestemmingsplan nog een punt van aandacht. De Raad van State concludeerde eerder[5], dat bij de definitie van woning in een bestemmingsplan veelal een zekere duurzaamheid in het gebruik moet zijn. Het kortstondig recreatief verhuren van de woning werd in strijd met de bestemming “woondoeleinden” geacht en derhalve kon de gemeente tot handhaving over gaan.
Conclusie: Airbnb bij ‘woondoeleinden’ levert vaak strijdig gebruik met het bestemmingsplan op.
CONCLUSIE
Airbnb is enorm populair, maar verhuur is vaak niet zonder risico’s. Ook overheden hebben de toename van het aantal Airbnb’s gezien en – bijvoorbeeld – de gemeente Amsterdam is een soepeler beleid gaan voeren ten aanzien van korte verhuur. Desalniettemin zal er binnen de VvE’s nog de nodige onrust ontstaan wanneer Airbnb’s ook in appartementencomplexen vaker voorkomen. Overlast ligt op de loer en de Splitsingsakte staat vaak in de weg aan verhuur.
Rutger Boogers
[1] http://www.nrc.nl/nieuws/2016/06/01/airbnb-opent-overlastmeldpunt-voor-buren
[2] http://www.rtlnieuws.nl/geld-en-werk/airbnb-ongekend-populair-verhuurder-verdient-gemiddeld-3800-euro-jaar
[3] rb. Amsterdam 8 maart 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:1194
[4] gerechtshof Arnhem 10 september 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2857
[5] ABRvS 3 juni 2015, zaaknummer 201408319/1/A1.
[post_title] => VvE en AIRBNB
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => vve-en-airbnb
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2016-07-05 16:48:45
[post_modified_gmt] => 2016-07-05 14:48:45
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=9522
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[2] => WP_Post Object
(
[ID] => 8606
[post_author] => 10
[post_date] => 2016-05-10 14:08:54
[post_date_gmt] => 2016-05-10 12:08:54
[post_content] => Bij een meervoudige onderhandse procedure ten behoeve van een aanbesteding staat het de aanbesteder in beginsel vrij zelf de partijen te selecteren die hij tot de procedure wenst toe te laten. Wel geldt dat de beginselen van gelijke behandeling en transparantie door de aanbesteder moeten worden gerespecteerd. Dit leidt ertoe dat de criteria die de aanbesteder hanteert voor zijn selectie wel “objectief” moeten zijn.
In een lang aanslepende zaak tussen een logistiek adviesbureau [verder: HLA] en het Kadaster heeft de Hoge Raad op 25 maart 2016 een eindoordeel
[1] geveld waarin de grenzen aan de selectievrijheid nog eens zijn verduidelijkt.
De feiten in het kort.
In 2009 heeft het Kadaster in het kader van een meervoudige onderhandse aanbesteding offertes gevraagd voor de ontwikkeling van een zogenoemde “KLIC-viewer”. Dit is een desktopapplicatie voor ontsluiting van KLIC-gegevens. KLIC-gegevens zijn gegevens omtrent de ligging van kabels en leidingen. Deze uitvraag hield verband met het feit dat met de inwerkingtreding van de Wet informatie uitwisseling ondergrondse netten [WION] op 1 juli 2008, het Kadaster verantwoordelijk was geworden voor de informatie-uitwisseling tussen grondroerders en netbeheerders met betrekking tot ondergrondse netten.
Het Kadaster had de uitvraag verzonden aan bedrijven die in het kader van WION-congressen hun interesse voor het project hadden getoond, en als zodanig op een lijst waren geplaatst. HLA stond niet op die lijst.
HLA stelde in kort geding dat het Kadaster onrechtmatig had gehandeld door HLA niet uit te nodigen voor de meervoudige onderhandse aanbesteding terwijl het Kadaster wist van de expertise van HLA en nu HLA al een ontwikkelde KLIC-viewer “op de plank had liggen”. HLA stelde dat indien zij was uitgenodigd, zij de opdracht zou hebben verworven en dat zij dus door niet uitgenodigd te zijn door het Kadaster en door het mislopen van de opdracht, omzetschade had geleden.
In eerste aanleg werd door de rechtbank voor recht verklaard dat het Kadaster onrechtmatig jegens HLA had gehandeld door na te laten HLA op de hoogte te stellen van de aanbesteding met betrekking tot de KLIC-viewer en het Kadaster werd veroordeeld tot een vergoeding van geleden schade, begroot op 10 miljoen euro.
In hoger beroep heeft het Hof de verklaring voor recht dat het Kadaster onrechtmatig ten opzichte van HLA had gehandeld, bekrachtigd. Een en ander gebaseerd op de stelling dat zich hier bijzondere omstandigheden hadden voorgedaan die het niet uitnodigen van HLA onrechtmatig maakte. Daarbij ging het dan vooral om het feit dat het de bedoeling van de uitvraag was dat in beginsel alle potentieel geïnteresseerde IT-bedrijven gelegenheid zouden hebben om een aanbieding te doen en het Kadaster wist dat HLA bij uitstek actief was op het bewuste terrein.
Het Hof heeft overigens wel de vorderingen van HLA alsnog afgewezen op de grond dat niet was komen vast te staan dat HLA door het onrechtmatig handelen van het Kadaster schade had geleden. Anders gezegd, HLA had niet voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de opdracht zou hebben verworven.
Het Kadaster gaat in cassatie in verband met de door het Hof bekrachtigde verklaring voor recht dat het Kadaster onrechtmatig had gehandeld. Het Kadaster klaagt erover dat het een aanbesteder vrij staat om bij een meervoudige onderhandse aanbesteding zelf te selecteren wie hij tot de procedure wenst toe te laten en dat de door het Hof genoemde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden zijn die meebrengen dat het niet uitnodigen van HLA onrechtmatig was.
De Hoge Raad volgt de klacht van het Kadaster. Er wordt vooropgesteld dat het Kadaster niet gehouden was de ontwikkeling van de KLIC-viewer aan te besteden, maar vrijwillig had gekozen voor een meervoudige onderhandse aanbesteding en dat bij zo’n aanbesteding de aanbesteder vrij is in de keuze van degene die hij wenst uit te nodigen voor het doen van een dergelijke aanbieding. Wel brengen de beginselen van gelijke behandeling en transparantie met zich mee dat de aanbesteder zijn selectie van uit te nodigen aanbieders dient op te maken op basis van “objectieve criteria”. Reeds voor de inwerkingtreding van de Aanbestedingswet 2012 [in april 2013] [toe ook onderhavige zaak al was begonnen] golden de beginselen van gelijkheid en transparantie ook al als geldend recht. Daarnaast, ook voor opdrachten die buiten het toepassingsbereik van de Europese aanbestedingsrichtlijnen vallen gelden de beginselen van gelijkheid en transparantie die voortkomen uit de voor bestuurs-organen reeds geldende algemene beginselen van behoorlijk bestuur. En in andere gevallen komen de beginselen van gelijkheid en transparantie voort uit de in de pré-contractuele fase geldende maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
De “objectieve criteria” die het Kadaster hier heeft gehanteerd, betrof de insteek om alle bedrijven te selecteren die in het kader van WION-congressen daadwerkelijk van hun interesse voor het onderhavige project hadden doen blijken [en als zodanig op een lijst waren geplaatst]. Dit is aldus de Hoge Raad een objectief selectiecriterium waaraan HLA niet voldeed. Dat HLA in het verleden geografische automatiseringssystemen had ontwikkeld ter voorkoming van kabel- en leidingschade en dat het Kadaster HLA uit dien hoofde kende, maakt het vernoemde niet anders.
De Hoge Raad doet de zaak zelf af en wijst de gevorderde verklaring voor recht omtrent de onrechtmatigheid alsnog af.
Rik Wevers
[1] HR 25 maart 2016, Aequi:NL:HR:2016:503
[post_title] => Meervoudige onderhandse aanbesteding en de selectievrijheid
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => meervoudige-onderhandse-aanbesteding-en-de-selectievrijheid
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2016-07-04 21:32:23
[post_modified_gmt] => 2016-07-04 19:32:23
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=8606
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[3] => WP_Post Object
(
[ID] => 8569
[post_author] => 26
[post_date] => 2016-04-12 14:50:10
[post_date_gmt] => 2016-04-12 12:50:10
[post_content] =>
In het Brabants Dagblad van 12 april jl. stond een groot artikel[1] dat aandacht besteedt aan de gegevens die door moderne auto’s worden verzameld. Het gaat hier bijvoorbeeld over het rijgedrag van de bestuurder, zoals de maximum snelheid, de snelheid van optrekken, enzovoorts. Deze gegevens worden vervolgens doorgestuurd naar de fabrikant, mits de auto in verbinding staat met internet. Zo niet, dan worden zij vermoedelijk bij iedere onderhoudsbeurt gedeeld met de fabrikant van de auto.
De genoemde gegevens kunnen door de fabrikant onder meer worden gebruikt om de auto veiliger te maken en het geeft bijvoorbeeld ook waardevolle informatie over het daadwerkelijke verbruik van de auto op de weg. Maar het kan bijvoorbeeld ook data verschaffen over files, het weer, de staat van het wegdek, en noem het maar op. Het verzamelen en analyseren van al deze gegevens is een goed voorbeeld van de toepassing van Big Data.
Men is het er wel over eens dat de toekomst van de automobiel industrie meer en meer van deze mogelijkheden gebruik zal maken. Het merk Tesla bijvoorbeeld, loopt al langere tijd voorop, door al haar auto’s continu met het internet en dus ook met elkaar in verbinding te laten staan en ook steeds live (software) updates door te voeren zodra deze beschikbaar zijn.
Er zijn ook kritische geluiden. Zo zijn bijvoorbeeld verzekeraars al bezig om te bezien of zij door middel van een analyse van de rijstijl (en dus het gevaar) van een verzekerde, kunnen bepalen hoe hoog de polis zou moeten zijn. Het is echter ook geen gekke stap om te bedenken dat ook bijvoorbeeld justitie op basis van de gebruiksgegevens van een auto boetes zou kunnen uitdelen. Er is immers geen makkelijker manier denkbaar om vast te stellen of iemand de maximum snelheid heeft overschreden. De vraag is of het die kant op zal gaan en ook zou moeten gaan, maar feit is dat het technisch gezien zeker mogelijk is.
Laatste puntje van aandacht is dat in het genoemde artikel van het Brabants Dagblad werd gesteld dat niemand precies weet welke gegevens worden verzameld en dat de huidige wetgeving hiertoe ook niet voldoet. Ik ben het met dit laatste niet eens. De Wet Bescherming Persoonsgegevens, en om precies te zijn artikel 35 daarvan, biedt immers al aan de betrokkene [de bestuurder van de auto] de mogelijkheid om aan de verantwoordelijke [de autofabrikant] op te vragen welke persoonsgegevens van hem worden verzameld en voor welk doeleinden. De betrokkene kan ook vorderen dat het verzamelen van die gegevens wordt gestaakt. Zelfs een schadevergoeding behoort tot de mogelijkheden.
Juridisch gezien kan er dus zeker iets tegen deze verzameling van gegevens gedaan worden, maar de vraag is of dit voldoende zal zijn om de praktijk een halt toe te roepen. Dit nog los van de vraag of we dat überhaupt moeten willen.
Tim de Klerck
[post_title] => Auto's verzamelen ongemerkt grote hoeveelheden data over de bestuurder
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => autos-verzamelen-ongemerkt-grote-hoeveelheden-data-over-de-bestuurder
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2017-06-08 13:55:35
[post_modified_gmt] => 2017-06-08 11:55:35
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=8569
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[4] => WP_Post Object
(
[ID] => 8567
[post_author] => 10
[post_date] => 2016-03-22 14:46:31
[post_date_gmt] => 2016-03-22 13:46:31
[post_content] => Op 22 maart jl. heeft de Tweede Kamer het Wetsvoorstel wijziging Aanbestedingswet 2012 aangenomen. In dat kader zijn ook diverse amendementen en moties aangenomen. Zo wordt onder meer de wettelijke verplichting voor het gebruik van de gids Proportionaliteit uitgebreid naar de speciale sector bedrijven. Verder zal de motiveringsplicht ook van toepassing zijn op het criterium “laagste kosten op basis van kosteneffectiviteit”. Ook zullen voor bij nadere regelgeving aan te wijzen categorieën van aanbestedende diensten en soorten van opdrachten, geregeld gaan worden dat het vaststellen van de economisch meest voordelige inschrijving op grond van uitsluitend de laagste prijs of kosteneffectiviteit, niet is toegestaan.
Voor meer informatie over wat de nieuwe Aanbestedingswet voor u in de praktijk gaat betekenen, kunt u vrijblijvend contact opnemen met ondergetekende.
Rik Wevers
[post_title] => Update aanbestedingen
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => update-aanbestedingen
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2016-06-15 12:44:41
[post_modified_gmt] => 2016-06-15 10:44:41
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=8567
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[5] => WP_Post Object
(
[ID] => 8559
[post_author] => 26
[post_date] => 2016-03-04 14:23:29
[post_date_gmt] => 2016-03-04 13:23:29
[post_content] =>
Het is een veel voorkomende situatie. Op enig moment wordt een levensverzekering afgesloten en in de polis worden de begunstigden van deze levensverzekering aangewezen door de verzekerde. Maar wat nu als de begunstigden van de levensverzekering conform de polis niet overeenstemmen met de begunstigden van de levensverzekering conform het testament van de overledene? Wie is dan de rechthebbende van op de uitkering van de levensverzekering?
Bij de beantwoording van deze vraag is conform het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2012
[1] en artikel 7:967 BW niet alleen van belang wat de overledene bij het
aangaan van de levensverzekering jegens de verzekeraar te kennen heeft gegeven. Er dient mede gelet te worden op de bedoeling van de erflater, die blijkt uit zijn verklaringen en gedragingen daarbuiten. Dat geldt ook in het geval die verklaringen en gedragingen niet jegens de verzekeraar zijn afgelegd of hebben plaatsgevonden.
In een recent arrest van de Rechtbank Noord-Holland van 7 oktober 2015
[2] stond deze vraag opnieuw centraal. Een man heeft bij een aanvulling op zijn testament zijn kinderen onterfd en zijn partner, met wie hij een samenlevingscontract was aangegaan, tot enig erfgenaam benoemd. Conform de polis van de levensverzekering was de man echter als eerste begunstigde van de levensverzekering aangewezen. Die aanwijzing is met het overlijden van de man komen te vervallen. Aangezien de man ten tijde van zijn overlijden niet gehuwd was, hij woonde enkel samen, vervalt ook de onder punt 2 van de polis aangewezen begunstigde [zijn weduwe] en komt de uitkering op de polis toe aan de onder punt 3 van de polis aangewezen begunstigden: zijn kinderen.
De partner van de overleden man vordert dat zij dient te worden aangemerkt als enige begunstigde met betrekking tot de levensverzekering van de man. Zij legt hieraan ten grondslag dat de kinderen geen recht hebben op de uitkering uit de levensverzekering, nu de bedoeling van de man ter zake de begunstiging van de levensverzekering niet in overeenstemming is met de begunstiging conform de polis. De Rechtbank Noord-Holland besliste als volgt.
Op grond van artikel 7:975 BW is een levensverzekering een in verband met het leven of de dood gesloten sommenverzekering. De artikelen 7:966 lid 1 en 7:974 BW schrijven voor dat bij een sommenverzekering de aanwijzing van een begunstigde plaatsvindt door een schriftelijke mededeling aan de verzekeraar. Dit betreffen dwingendrechtelijke bepalingen, waarvan derhalve niet kan worden afgeweken. De aanwijzing van de begunstigde is voorts een uitsluitende bevoegdheid van de verzekeringsnemer.
Conform het arrest van de Hoge Raad d.d. 21 september 2012 is er derhalve sprake van een eenzijdig karakter van de aanwijzing van de begunstigde van de levensverzekering. Om die reden dient in de eerste plaats te worden nagegaan wat de bedoeling is geweest van de verzekeringsnemer bij de aanwijzing en dat bij de vaststelling van die bedoeling mede gelet wordt op eventuele verklaringen en gedragingen van de verzekeringsnemer, buiten deze schriftelijke mededeling. Het gaat derhalve om de bedoeling, verklaringen en gedragingen van de verzekeringsnemer
ten tijde van de aanwijzing van de begunstigde.
De man heeft de polis en de begunstigden van zijn levensverzekering na 2003 niet meer gewijzigd. Eventuele intenties van de man om de begunstiging op de polis
nadien aan te passen, welke voortvloeien uit het testament van de man, zijn voor de beantwoording van de vraag wie de begunstigde is op de uitkering uit de levensverzekering niet relevant. Dat de man
bij het aangaan van de levensverzekering een andere bedoeling heeft gehad dan het aanwijzen van de huidige begunstigden is in dit geval niet gesteld en ook niet gebleken.
De vraag wie de rechthebbende is op de uitkering uit de levensverzekering van de man dient derhalve enkel te worden beoordeeld aan de hand van de polis. Nu er ten tijde van het overlijden van de man geen sprake was van een weduwe [omdat de man enkel samenwoonde en niet gehuwd was met zijn partner] en daarna als begunstigden de kinderen van de man worden genoemd, is de Rechtbank van oordeel dat de kinderen de begunstigden van de levensverzekering zijn en dus de rechthebbenden op de uitkering daarvan.
Mocht u derhalve van plan zijn om uw testament te wijzigen, bent u zich er dan van bewust dat dit niet automatisch gevolgen heeft voor de begunstigden van uw levensverzekering, die u eerder in uw polis als begunstigden heeft aangewezen. Indien u uw begunstigden van uw levensverzekering wenst te wijzigen, dient u naast uw testament, ook uw polis te wijzigen en derhalve uw wijziging door te geven aan uw verzekeraar.
[1] HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6728.
[2] Rb. Noord-Holland 7 oktober 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:8460.
[post_title] => Wie is na overlijden de begunstigde van de levensverzekering?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => wie-is-na-overlijden-de-begunstigde-van-de-levensverzekering
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-07-28 14:26:35
[post_modified_gmt] => 2021-07-28 12:26:35
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=8559
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[6] => WP_Post Object
(
[ID] => 8556
[post_author] => 19
[post_date] => 2016-02-25 14:19:48
[post_date_gmt] => 2016-02-25 13:19:48
[post_content] =>
Het Gerechtshof Den Haag heeft op 19 januari 2016 een voor de praktijk interessant arrest gewezen over een appartementseigenaar die zijn appartement had ondergesplitst in drie units. Deze units werden vervolgens aan drie huurders verhuurd. De VvE stelt zich op het standpunt dat dit ontoelaatbaar is en strijd oplevert met het splitsingsreglement. Het Gerechtshof stelt de VvE in het gelijk.
De uitspraak
Het Gerechtshof stelt vast dat het besluit van de VvE er in feite op neerkomt dat appellante op grond van artikel 17 lid 1 van het splitsingsreglement de unitsgewijze ingebruikgeving van het appartement dient te beëindigen bij vertrek van de huurder(s). Voorop wordt gesteld dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad bij de uitleg van notariële leverings- en vestigingsakten betreffende registergoederen een
objectieve maatstaf geldt. Dat geldt dus ook voor het splitsingsreglement. De ratio moet worden gezocht in het voor registergoederen geldende stelsel van publiciteit en de betrouwbaarheid van de openbare registers. In het verlengde van deze ratio moet worden aangenomen dat bij de uitleg van leverings- en vestigingsakten een beperking geldt ten aanzien van de in aanmerking te nemen gegevens: deze zullen objectief dat wil zeggen voor derden] uit dan wel aan de hand van de ingeschreven akte kenbaar moeten zijn. Volgens deze maatstaf moeten de bewoordingen “
slechts in zijn geheel in gebruik geven” in artikel 17 lid 1 van het splitsingsreglement naar het oordeel van het hof aldus worden uitgelegd dat het appartement één geheel moet blijven en slechts als één geheel in gebruik mag worden gegeven en dus niet in delen of units in gebruik mag worden gegeven
Wat betekent dit voor de praktijk?
Het in units ondersplitsten van een appartement levert strijd op met het splitsingsreglement en is dus niet toegestaan. Het verhuren van een appartement een één huurder is dus wel toegestaan, omdat het appartement dan in het geheel in gebruik wordt gegeven aan een huurder.
Rutger Boogers
[post_title] => Unitsgewijze verhuur van appartement niet toegestaan
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => unitsgewijze-verhuur-van-appartement-niet-toegestaan
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2016-05-31 14:43:45
[post_modified_gmt] => 2016-05-31 12:43:45
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=8556
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[7] => WP_Post Object
(
[ID] => 8553
[post_author] => 10
[post_date] => 2016-02-16 14:15:56
[post_date_gmt] => 2016-02-16 13:15:56
[post_content] =>
In hoger beroep heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage in een op 5 januari 2016 gepubliceerd arrest [ECLI:NL:GHSGR:2012:83, zie Uitspraak] geoordeeld dat in een zaak tussen de Gemeente Rotterdam en aannemer Saturn laatstgenoemde recht heeft op bijbetaling in verband met een niet verwachte stijging van de prijzen van staal.
In deze kwestie heeft de Gemeente Rotterdam in oktober 2003, als onderdeel van het RandstadRail-project de bouw van een tunnel en een stadion Europees aanbesteed. De gemeente heeft de opdracht vervolgens gegund aan Saturn. Bij de uitvoering van het werk stelt Saturn geconfronteerd te worden met kostenverhogende omstandigheden zoals in bedoeld paragraaf 47 UAV [Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989], en dit als gevolg van sterk stijgende staalprijzen door een toegenomen vraag naar staal vanuit China. De aannemer verlangt van de Gemeente Rotterdam een bijbetaling. De Gemeente Rotterdam wijst dit af omdat in het bestek een risicoregeling is opgenomen en die risicoregeling voorrang heeft op de UAV.
De eerste vraag die aan het Hof is voorgelegd is of Saturn als [vanuit het aanbestedingsrecht voorgeschreven] behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver, het bestek, in het bijzonder de daarin opgenomen risicoregeling en daaraan gegeven voorrang, aldus heeft behoren te begrijpen dat dientengevolge paragraaf 47 UAV niet van toepassing is. Het Hof stelt hierbij voorop dat het de taak van de aanbestedende dienst is om aan inschrijvers maximale duidelijkheid te verschaffen over de strekking van de bepalingen in het bestek. Gelet op de positie van de Gemeente Rotterdam als aanbestedende dienst, haar ervaring met aanbestedingen en haar kennis van de daarin bestaande gebruiken had het op de weg van de gemeente gelegen aldus het Hof, om indien de gemeente de toepassing van artikel 47 UAV geheel wenste uit te sluiten, dat uitdrukkelijk te bepalen. In arbitrale uitspraken over bouwrechtelijke geschillen is immers veelal bepaald dat een risicoregeling zoals [in deze] een zogenoemde prijsvastregeling, niet aan toepassing van artikel 47 UAV in de weg staat.
Zonder uitdrukkelijke bepaling aldus het Hof, behoefde een behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver niet bedacht te zijn op een afwijking van de arbitrale rechtspraak en op uitsluiting van paragraaf 47 UAV, omdat een risicoregeling is getroffen. Dat de gemeente door voor de gewone rechter te kiezen in plaats van voor arbitrage, afstand heeft willen nemen van de arbitrale rechtspraktijk, baat de Gemeente Rotterdam niet. Kortom, als de Gemeente Rotterdam de toepassing van paragraaf 47 UAV had willen uitsluiten dan had de gemeente op dit punt uitdrukkelijk een bepaling in het bestek moeten opnemen, hetgeen zij niet heeft gedaan.
De vervolgvraag is vervolgens of er sprake is van kostenverhogende omstandigheden op grond van paragraaf 47, eerste lid, UAV. Van kostenverhogende omstandigheden in de zin van voornoemde paragraaf is slechts sprake indien bij het tot stand komen van de overeenkomst geen rekening behoefde te worden gehouden met de kans dat deze omstandigheden zich zouden voordoen, deze de aannemer niet kunnen worden toegerekend en daardoor de kosten van het werk aanzienlijk worden verhoogd.
Het Hof overweegt dat van Saturn als deelnemer in de internationale markt van infrastructurele projecten verwacht mocht worden dat het nauwgezet de te verwachten ontwikkeling van de staalprijzen zou volgen en dat daardoor het Saturn niet kon en mocht zijn ontgaan dat er een reële kans was op substantiële prijsstijgingen voor de relevante staalproducten, zodanig dat het maximaal historisch bereikte prijsniveau tenminste zou worden geëvenaard. Aan de andere kant, de prijs-stijging boven het maximaal historisch bereikte prijsniveau zoals dat zich heeft ontwikkeld, was volgens het Hof niet te verwachten en dit “surplus” vormt dus een kostenverhogende omstandigheid waarmee Saturn bij het tot stand komen van de overeenkomst geen rekening behoefde te houden. Aangezien de prijsstijgingen de aannemer niet kunnen worden toegerekend en het surplus met zich meebrengt dat de kosten van het werk aanzienlijk worden verhoogd, wordt aan paragraaf 47, eerste lid 1, UAV voldaan en zal de Gemeente Rotterdam derhalve tot bijbetaling moeten overgaan.
Wat deze zaak in aanvulling op eerdere arbitrale jurisprudentie, leert, is dat een opdrachtgever er goed aan doet om in een bestek of een contract niet alleen te volstaan met het opnemen van een risicoregeling zoals een prijsvastregeling maar daarnaast expliciet in het bestek/het contract op te nemen dat paragraaf 47 UAV [zowel de UAV 1989 als de UAV 2012] uitgesloten is. De aannemer op zijn beurt kan vervolgens wanneer er over een contract onderhandeld wordt c.q. kan worden, proberen de bewuste paragraaf in het contract te behouden. Wanneer onderhandelingen niet mogelijk zijn [zoals in veel gevallen bij aanbestedingen] en de aannemer zich dus moet conformeren aan het bestek en voor zover de bewuste paragraaf 47 UAV niet van toepassing is verklaard in het bestek, doet de aannemer er goed aan er bij zijn inschrijving uitdrukkelijk rekening mee te houden dat kostenverhogende omstandigheden in dat geval niet kunnen worden doorberekend.
Rik Wevers
[post_title] => Stijging staalprijzen zijn kostenverhogende omstandigheden na aanbesteding werk
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => 8553
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2016-05-31 14:00:24
[post_modified_gmt] => 2016-05-31 12:00:24
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=8553
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[8] => WP_Post Object
(
[ID] => 8544
[post_author] => 19
[post_date] => 2016-02-11 13:30:56
[post_date_gmt] => 2016-02-11 12:30:56
[post_content] =>
Met regelmaat mag de rechter zich uitlaten over de vraag of het aanbrengen van een dakterras door een eigenaar van een appartement in een appartementencomplex, is toegestaan. Zo ook de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland op 18 december 2015 [ECLI:NL:RBNHO:2015:11320].
De feiten
De eigenaar [Y] woont sinds 2013 in het appartementencomplex en het appartementsrecht van deze eigenaar bestaat uit een woning op de eerste verdieping en een kamer op die vierde verdieping, die wordt aangeduid als berging. De berging en het aangrenzende platte dak liggen boven het appartement van een andere eigenaar van het complex [A]. A wil op het platte dak naast zijn berging een dakterras realiseren en heeft daarvoor een omgevingsvergunning aangevraagd en verkregen van de gemeente Amsterdam. Op 14 oktober 2014 heeft hij een verzoek tot toestemming voor het aanbrengen van een dakterras ingediend bij de VvE. Het verzoek is vervolgens op de Vergadering van 25 november 2014 afgewezen [vier stemmen voor, drie onthoudingen, achttien tegen].
Y start vervolgens een gerechtelijke procedure tegen de VvE waarin hij vervangende toestemming vraagt voor de aanleg van het dakterras. Hij stelt dat het besluit van de VvE tot stand is gekomen in strijd met de procedurele regels en de bezwaren van de VvE ongegrond zijn. De VvE stelt dat de afwijzing op goede gronden is geschiedt en het aanbrengen van het dakterras zal leiden tot overlast van het ondergelegen appartement van A en tot vermindering van de waarde van dat appartement zal leiden.
De uitspraak
De kantonrechter constateert dat Y niet duidelijk heeft gemaakt welke wettelijk of statutaire regel zou zijn geschonden in het kader van de procedure. Dat de stukken ter onderbouwing van het verzoek niet tijdig aan de leden van de VvE zijn toegestuurd moge zo zijn, maar Y heeft niet aangegeven in welke bepaling uit de wet, de akte of de splitsingsakte of het huishoudelijk reglement de toezending van stukken is geregeld. Er dus geen sprake van strijdigheid met enige regel uit deze documenten.
Of het besluit tot afwijzing in stand kan worden gelaten wordt getoetst aan de redelijkheid en billijkheid. Bij de toetsing van het besluit van de VvE aan dit criterium acht de kantonrechter de volgende omstandigheden van belang:
‘Het door [Y.] gewenste dakterras ligt op het gemeenschappelijke dak en boven het appartement van [A.] . De verwachting van [A.] dat hij van het dakterras (enige) overlast zal ondervinden en dat dit een neerwaarts effect op de waarde van zijn appartementsrecht zal hebben, is niet irreëel. Ook als het gebruik van het terras door [Y.] beperkt zal zijn, kan dat in een situatie van vervreemding van het appartement van [Y.] anders zijn. De omstandigheid dat de berging van [Y.] (en die van het appartement met indexnummer 22) thans ook al boven het appartement van [A.] gelegen is, maakt het voorgaande niet anders. Een berging is doorgaans niet een vertrek waar men langdurig of met meerdere personen verblijft, hetgeen voor een dakterras wel geldt. Bovendien is de berging een overdekte en geheel afgesloten ruimte, waardoor de kans op overlast veel geringer is dan bij een geheel open dakterras. Het is niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat de VvE de belangen van [A.] bij handhaving van de bestaande en voor iedereen bij aankoop bekende situatie heeft laten prevaleren boven de belangen van [Y.] bij wijziging van die situatie.
Daar komt bij dat de VvE belang heeft bij het voorkomen van precedentwerking. Indien de VvE zou toestaan dat [Y.] op het aan zijn berging grenzende dakvlak een dakterras realiseert, heeft de VvE geen argumenten meer om te verhinderen dat de eigenaren van de appartementen met indexnummers 22, 24, 4, 14 en 23 eveneens een dakterras op het aan hun bergingen grenzende dakvlak maken. Dat zou tot grote overlast voor niet alleen [A.] maar ook voor de eigenaren van het appartement met indexnummer 29 leiden. Het is niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid om (mede) op basis hiervan het verzoek van [Y.] af te wijzen.’
De rechtbank wijst het verzoek dus af en veroordeelt Y in de kosten van de procedure.
Wat betekent dit voor de praktijk
- Dat een eventueel beroep op schending van een procedureregel die gaat over het besluitvormingstraject binnen de VvE, wel moet zijn gebaseerd op een regel die volgt uit de wet, de splitsingsakte of het huishoudelijk reglement. Is dat niet het geval, dan zal niet snel sprake zijn van de schending van een procedureregel en kan aan een dergelijk standpunt eenvoudig voorbij worden gegaan. Aan een inhoudelijk oordeel kan dan niet meer worden toegekomen.
- Voor wat betreft de vraag of een dakterras moet worden toegestaan kijkt de rechter naar de vraag in welke mate er overlast valt te verwachten voor andere appartementseigenaren en naar de eventuele precedentwerking: indien immers een dakterras bij de ene eigenaar wel wordt toegestaan, dan zal de VvE dat moeilijk bij een andere eigenaar [in eenzelfde situatie] kunnen weigeren.
Rutger Boogers
[post_title] => Aanbrengen dakterras op gemeenschappelijk dak toegestaan?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => aanbrengen-dakterras-op-gemeenschappelijk-dak-toegestaan
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2016-05-31 14:44:44
[post_modified_gmt] => 2016-05-31 12:44:44
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=8544
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[9] => WP_Post Object
(
[ID] => 8561
[post_author] => 10
[post_date] => 2016-02-04 14:30:02
[post_date_gmt] => 2016-02-04 13:30:02
[post_content] =>
Het succesvol aansprakelijk stellen van [een instelling van] de Europese Unie op grond van onrechtmatige daad en meer in het bijzonder in de context van een verloren aanbestedingsprocedure, is geen gemakkelijke exercitie. Dit is recent eens te meer bevestigd in het arrest Agriconsulting Europe van 28 januari 2016 [zaak T-570/13].
In die zaak stelt Agriconsulting Europe schade te hebben geleden als gevolg van onregelmatigheden die de Europese Commissie zou hebben begaan in het kader van een aanbestedingsprocedure over – kort gezegd – een Europees innovatiepartnerschap. Agriconsulting Europe verzoekt het Gerecht de Europese Commissie te veroordelen tot betaling van een vergoeding van de schade die Agriconsulting Europe stelt te hebben geleden door het verlies van de opdracht in het kader van de bewuste aanbestedingsprocedure.
Het Gerecht haalt aan dat volgens vaste rechtspraak de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie wegens onrechtmatig gedrag van haar organen afhankelijk is van een aantal voorwaarden waaraan –cumulatief– moet worden voldaan.
In de eerste plaats moet sprake zijn van een onrechtmatige gedraging waarvoor vereist is dat er sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die er ook toe strekt aan particulieren rechten toe te kennen. Hierbij is het beslissende criterium de kennelijke en ernstige miskenning door de betrokken instelling van de Europese Unie van de grenzen die aan haar beoordelingsvrijheid zijn gesteld.
Ten tweede moet sprake zijn van werkelijk geleden schade wat inhoudt dat de schade waarvan vergoeding wordt gevraagd, reëel en zeker is. De verzoeker om vergoeding van schade dient dit te bewijzen.
Ten derde is vereist dat er sprake is van een causaal verband tussen de verweten gedraging en de gestelde schade en wel in die zin dat de gestelde schade een voldoende rechtstreeks gevolg van het verweten gedrag moet zijn. Dit wil zeggen dat het verweten gedrag de beslissende oorzaak van de schade moet zijn. Ook hier rust de bewijslast op de verzoeker van de schade.
Van belang is voorts dat in het kader van onderhavige aanbesteding, de Europese Commissie een aanzienlijke beoordelingsvrijheid heeft met betrekking tot de gegevens die in aanmerking worden genomen bij een besluit tot gunning van een overheidsopdracht via een aanbesteding. Die ruime beoordelingsbevoegdheid heeft de Europese Commissie ook om zowel de inhoud als de uitvoering van de toepasselijke regels voor het gunnen van een opdracht voor eigen rekening te bepalen. Het is tegen de achtergrond van deze overwegingen dat de vordering van Agriconsulting Europe tot vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden door de onrechtmatige afwijzing van haar inschrijving, moet worden onderzocht, aldus het Gerecht
Dit onderzoek pakt voor Agriconsulting Europe negatief uit. De vordering van Agriconsulting Europe is gebaseerd, ten eerste, op [hier verder niet besproken] onrechtmatigheden betreffende gunningscriteria 1 en 2, ten tweede op de onrechtmatigheden met betrekking tot het kwalificeren van de inschrijving van Agriconsulting Europe als een "abnormaal lage inschrijving" en, ten derde, op onrechtmatigheden betreffende gunningscriterium 3.
Wat betreft de gestelde onrechtmatigheden aangaande de gunningscriteria 1 en 2 stelt het Gerecht dat moet worden onderzocht of de voorwaarden met betrekking tot de beweerde schade en het oorzakelijk verband tussen deze schade en de gestelde onrechtmatigheden, al dan niet vervuld zijn. Het Gerecht constateert dat de afwijzing van de inschrijving van Agriconsulting Europe enkel was gebaseerd op de beoordeling aan de hand van gunningscriterium 3 en op het abnormaal lage karakter van de offerte. Hieruit volgt dat de beweerde onrechtmatigheden met betrekking tot gunningscriteria 1 en 2, al zouden deze kunnen worden bewezen, geen rechtstreeks oorzakelijk verband vertonen met de door Agriconsulting Europe aangevoerde schade betreffende het verlies van de kans om de overeenkomst te sluiten.
Met betrekking tot de beoordeling door de Europese Commissie van het abnormaal lage karakter van de offerte van Agriconsulting Europe en de grief van Agriconsulting Europe dat deze beoordeling onrechtmatig is geweest, concludeert het Gerecht in [hier niet aangehaalde] uitgebreide overwegingen dat alle grieven van Agriconsulting Europe geen doel treffen. Hierdoor wordt het verzoek om schadevergoeding op grond van de beweerdelijke onrechtmatigheid, afgewezen en dit zonder dat behoeft te worden onderzocht of de voorwaarden met betrekking tot het ontstaan van schade en een oorzakelijk verband zijn vervuld.
Tot slot is er het verzoek van Agriconsulting Europe om schadevergoeding op grond van gestelde onrechtmatigheden betreffende gunningscriterium 3. Agriconsulting Europe betoogt in wezen dat de selectiecriteria en de gunningscriteria door elkaar zijn gehaald en dat er ondermeer inbreuk is gemaakt op de regels van de aanbestedingsprocedure en het evenredigheidsbeginsel is geschonden. In dat kader vordert Agriconsulting vier soorten schade, namelijk winstderving, verlies van de kans om de overeenkomst te sluiten, schade door de gemaakte kosten van de aanbestedingsprocedure alsmede immateriële schade.
Het Gerecht onderzoekt als eerste of er daadwerkelijk sprake is van de beweerde schade en of er een oorzakelijk verband is tussen het gelaakte onrechtmatige gedrag en deze schade.
Met betrekking tot de winstderving geldt dat omdat de Europese Commissie in beginsel steeds haar aanbesteding mag staken, deze winstderving toekomstige en hypothetische schade is en dus niet werkelijk en actueel en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Wat betreft de schade die verband houdt met het verlies van de kans om de overeenkomst te sluiten overweegt het Gerecht dat de uitslag van de aanbesteding waarin Agriconsulting Europe als eerste was geëindigd, terecht door de Europese Commissie is gecorrigeerd omdat de inschrijving van Agriconsulting Europe niet voldeed en er door Agriconsulting Europe abnormaal laag was ingeschreven. Hierdoor is niet voldaan aan het voor schadevergoeding vereiste causale verband.
Wat betreft de vergoeding van de kosten van de aanbesteding geldt dat partijen zelf de economische risico's moeten dragen die inherent zijn aan hun activiteiten. In het kader van de aanbesteding geldt dat ondermeer voor voorbereidingskosten. Juist omdat inschrijvers er niet zeker van kunnen zijn dat een aanbestedende dienst überhaupt gaat gunnen [gelet op de beoordelingsvrijheid dienaangaande] kunnen voorbereidingskosten in beginsel geen vergoedbare schade opleveren. Dit laatste zou anders komen te liggen wanneer er een schending van het Europees recht zou hebben plaatsgevonden maar daarvan was in dit geval geen sprake omdat er een abnormaal lage inschrijving door Agriconsulting Europe was ingediend.
Tot slot wat betreft de door Agriconsulting Europe gevorderde vergoeding van immateriële schade, geldt dat het Gerecht deze als onvoldoende onderbouwd afwijst.
Voornoemde uitspraak illustreert hoe moeilijk het is om in de context van een aanbestedingsprocedure [in ieder geval op het niveau van aanbestedingen van de Europese Unie zelf] vergoeding van schade te krijgen. Genoemde drie cumulatieve voorwaarden voor niet-contractuele aansprakelijkheid zijn op zich al lastig ook vanwege de bewijslast, te vervullen. Dit gecombineerd met het feit dat binnen een aanbesteding een aanbestedende dienst zoals de Europese Commissie een aanzienlijke beoordelingsvrijheid toekomt op het punt van het toepassen van de aanbestedingsregels en de beoordeling van inschrijvingen, maakt het alleen maar nog moeilijker om beweerdelijke onrechtmatigheden in de aanbestedingsprocedure ook daadwerkelijk vastgesteld te krijgen.
Rik Wevers
[post_title] => Aanbesteding van Europese Commissie en de niet-contractuele aansprakelijkheid
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => aanbesteding-van-europese-commissie-en-de-niet-contractuele-aansprakelijkheid
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2016-05-31 13:59:49
[post_modified_gmt] => 2016-05-31 11:59:49
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=8561
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
)
[post_count] => 10
[current_post] => -1
[before_loop] => 1
[in_the_loop] =>
[post] => WP_Post Object
(
[ID] => 9406
[post_author] => 26
[post_date] => 2016-06-17 10:04:26
[post_date_gmt] => 2016-06-17 08:04:26
[post_content] =>
Als een onderneming geld nodig heeft, dan kan zij een financieringsverzoek bij een bank indienen. De bank zal vervolgens bekijken in hoeverre zij het risico dat zij loopt bij het beschikbaar stellen van de financiering kan afdekken door het verkrijgen van pandrechten of hypotheken. Krijgt de bank het geld niet terug, dan kan zij verhaal nemen op de goederen waarop het pandrecht of hypotheekrecht rust. In de praktijk werd tot voor kort aangenomen dat goederen die de pandgever onder eigendomsvoorbehoud geleverd had gekregen, niet konden worden verpand, zolang de leverancier nog niet was betaald. De Hoge Raad heeft in een uitspraak van 3 juni 2016 nu geoordeeld dat dit wel mogelijk is. De pandgever moet namelijk als een voorwaardelijk eigenaar worden beschouwd en is ook bevoegd om onder deze voorwaarde een pandrecht te vestigen. De casus was als volgt.
Revadap koopt een teeltsysteem van Meteor voor € 600.000,=. Partijen komen overeen dat Revadap het eigendom pas verkrijgt, zodra de volledige koopsom is betaald. Daarnaast heeft Revadap een financiering bij de Rabobank lopen. De Rabobank heeft als zekerheid voor de verstrekte financiering een pandrecht verkregen op onder meer de huidige en toekomstige zaken waarvan Revadap voorwaardelijk en onvoorwaardelijk eigenaar is. Op het moment dat Revadap failliet wordt verklaard, is door Revadap al een bedrag van € 480.000,= aan Meteor betaald. Vervolgens betaalt Rabobank na faillissement het resterende bedrag, waarmee Revadap eigenaar wordt van het teeltsysteem. Het teeltsysteem wordt vervolgens weer verkocht aan een andere partij en de Rabobank ontvangt de koopsom. De curator vindt vervolgens dat de koopsom grotendeels de boedel toekomt, omdat Revadap eigenaar was. De Rabobank is van mening dat door de betaling van het laatste bedrag Revadap niet alleen eigenaar is geworden, maar ook dat de Rabobank een pandrecht hierop heeft verkregen en zich daarom mag verhalen op de koopsom.
De rechtbank en het gerechtshof geven de curator gelijk. De Hoge Raad doet dit niet. De overdracht van het teeltsysteem onder eigendomsvoorbehoud, maakt Revadap namelijk eigenaar onder de opschortende voorwaarden dat de koopsom wordt betaald. Als voorwaardelijk eigenaar mocht Revadap voor faillissement onder dezelfde voorwaarden (dat er betaald wordt) een pandrecht vestigen op het teeltsysteem. Volgens de Hoge Raad was Revadap voor het faillissement bevoegd om tot vestigen over te gaan. Wanneer na faillissement het laatste bedrag alsnog wordt betaald, vindt er geen leveringshandeling meer plaats en is het voorwaardelijk eigendom onvoorwaardelijk geworden. De bank mag zich vervolgens als pandhouder verhalen op de door haar ontvangen koopsom. De gehele uitspraak is
hier te vinden.
Deze uitspraak kan als een belangrijke overwinning voor de financieringspraktijk worden gezien en is ook vanuit economisch oogpunt wenselijk. De gezamenlijke crediteuren zien met deze uitspraak daarentegen een mogelijkheid op verhaal verloren gaan.
[post_title] => Een pandrecht op voorwaardelijk eigendom
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => voorwaardelijk-pandrecht-op-voorwaardelijk-eigendom-2
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2022-01-03 10:15:56
[post_modified_gmt] => 2022-01-03 09:15:56
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=9406
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[comment_count] => 0
[current_comment] => -1
[found_posts] => 1437
[max_num_pages] => 144
[max_num_comment_pages] => 0
[is_single] =>
[is_preview] =>
[is_page] =>
[is_archive] => 1
[is_date] =>
[is_year] =>
[is_month] =>
[is_day] =>
[is_time] =>
[is_author] =>
[is_category] =>
[is_tag] =>
[is_tax] => 1
[is_search] =>
[is_feed] =>
[is_comment_feed] =>
[is_trackback] =>
[is_home] =>
[is_privacy_policy] =>
[is_404] =>
[is_embed] =>
[is_paged] => 1
[is_admin] =>
[is_attachment] =>
[is_singular] =>
[is_robots] =>
[is_favicon] =>
[is_posts_page] =>
[is_post_type_archive] =>
[query_vars_hash:WP_Query:private] => ca22b6742c67d1afea23d68b1790faf5
[query_vars_changed:WP_Query:private] =>
[thumbnails_cached] =>
[allow_query_attachment_by_filename:protected] =>
[stopwords:WP_Query:private] =>
[compat_fields:WP_Query:private] => Array
(
[0] => query_vars_hash
[1] => query_vars_changed
)
[compat_methods:WP_Query:private] => Array
(
[0] => init_query_flags
[1] => parse_tax_query
)
[tribe_is_event] =>
[tribe_is_multi_posttype] =>
[tribe_is_event_category] =>
[tribe_is_event_venue] =>
[tribe_is_event_organizer] =>
[tribe_is_event_query] =>
[tribe_is_past] =>
[tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object
(
[filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object
*RECURSION*
)
)
Als een onderneming geld nodig heeft, dan kan zij een financieringsverzoek bij een bank indienen. De bank zal vervolgens bekijken in hoeverre zij het risico dat zij loopt bij...
Lees meer
‘Airbnb opent overlastmeldpunt voor buren’ meldt het NRC Handelsblad op 1 juni 2016.[1] Op zich niet verwonderlijk dat er een overlastmeldpunt wordt geopend. Immers, Airbnb is populair en deze...
Lees meer
Bij een meervoudige onderhandse procedure ten behoeve van een aanbesteding staat het de aanbesteder in beginsel vrij zelf de partijen te selecteren die hij tot de procedure wenst toe te...
Lees meer
In het Brabants Dagblad van 12 april jl. stond een groot artikel[1] dat aandacht besteedt aan de gegevens die door moderne auto’s worden verzameld. Het gaat hier bijvoorbeeld over het...
Lees meer
Op 22 maart jl. heeft de Tweede Kamer het Wetsvoorstel wijziging Aanbestedingswet 2012 aangenomen. In dat kader zijn ook diverse amendementen en moties aangenomen. Zo wordt onder meer de wettelijke...
Lees meer
Het is een veel voorkomende situatie. Op enig moment wordt een levensverzekering afgesloten en in de polis worden de begunstigden van deze levensverzekering aangewezen door de verzekerde. Maar wat nu...
Lees meer
Het Gerechtshof Den Haag heeft op 19 januari 2016 een voor de praktijk interessant arrest gewezen over een appartementseigenaar die zijn appartement had ondergesplitst in drie units. Deze units werden...
Lees meer
In hoger beroep heeft het Gerechtshof ‘s-Gravenhage in een op 5 januari 2016 gepubliceerd arrest [ECLI:NL:GHSGR:2012:83, zie Uitspraak] geoordeeld dat in een zaak tussen de Gemeente Rotterdam en aannemer Saturn...
Lees meer
Met regelmaat mag de rechter zich uitlaten over de vraag of het aanbrengen van een dakterras door een eigenaar van een appartement in een appartementencomplex, is toegestaan. Zo ook de...
Lees meer
Het succesvol aansprakelijk stellen van [een instelling van] de Europese Unie op grond van onrechtmatige daad en meer in het bijzonder in de context van een verloren aanbestedingsprocedure, is geen...
Lees meer