Blog van medewerkers
- Een verzoek om inschrijving van een vormmerk kan alleen worden geweigerd wanneer tenminste één van de weigeringsgronden volledig van toepassing is.
- De weigeringsgrond “vorm die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen”, ziet op de manier waarop het product functioneert en niet op de wijze van vervaardiging.
Een vormmerk kan een interessante optie zijn om een monopolie te krijgen op de vorm van een product. Een modelrecht zou een andere optie zijn. Het grote voordeel van een merk is dat het in beginsel oneindig kan duren. Dit geldt niet voor een modelrecht. Nadat Nestlé in de UK een vormmerk registratie had gekregen voor de vorm van een chocoladeblok heeft Cadbury oppositie in gesteld tegen de merkregistratie. Dat heeft geleid tot vragen van de Britse rechter aan het Hof van Justitie EU over de uitleg van een artikel uit de Merkenrichtlijn.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => vormmerk-kitkat-toegelaten [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2016-07-29 14:27:01 [post_modified_gmt] => 2016-07-29 12:27:01 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/11/02/vormmerk-kitkat-toegelaten/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [3] => WP_Post Object ( [ID] => 7176 [post_author] => 19 [post_date] => 2015-10-28 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-10-28 00:00:00 [post_content] =>Op 28 september 2014 vond het ongeluk met de inmiddels bekende monstertruck plaats in Haaksbergen. Tijdens het evenement reed de monstertruck in het publiek waarbij 3 doden vielen en 28 gewonden. Op 28 oktober 2015 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de vraag of het college van B&W van de gemeente Haaksbergen al dan niet terecht een vergunning had verleend en gehandhaafd. De rechter concludeert dat het college ten onrechte de vergunning heeft verleend.
Ontvankelijkheid bezwaarmakers
Door vier personen is bezwaar gemaakt tegen de vergunningverlening. De rechter toetst eerst of deze personen ontvankelijk zijn in hun bezwaar. In artikel 1:2 Awb is bepaald dat een belanghebbende een persoonlijk aangaand belang moet hennen dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. De rechtbank is van oordeel dat eisers ten tijde van het primaire besluit niet als belanghebbende konden worden aangemerkt, omdat hun situatie zich onvoldoende onderscheiudde van die van vele andere inwoners van Haalsbergen. De bezwaarmakers zijn nabestaande van een van de slachtoffers en waren bezoeker van het evenement. De groep bezoekers van het evenement was te groot en te onbepaald om hen daarom als belanghebbende van het primaire besluit te kunnen aanmerken.
Dan is de vervolgvraag of eisers ten gevolge van het ongeval belanghebbend zijn geworden bij het primaire besluit. De rechtbank concludeert dat niet is vereist dat belanghebbendheid reeds bestond ten tijde van het nemen van het besluit waartegen men opkomt. Met andere woorden: die belanghebbendheid kan later ontstaan. Echter is ook dan vereist dat iemand door het besluit rechtstreeks in zijn belang is getroffen. Dat is in dit geval niet geval. De groep bezoekers van het evenement is daarvoor te groot en te onbepaald. In dit geval kan bovendien evenmind wordne geoordeeld dat het letsel van de slachtoffers een rechtstreeks gevolg is van het van de verlening van de vergunning als zodanig. Het is veel meer het gevolg van de wijze waarop gebruik is gemaakt van de vergunning.
Het lijkt er dus op dat de eisers niet-ontvankelijk worden verklaard, maar toch is dan niet het geval. De rechter overweegt dat er sprake is van een bijzondere situatie waarin – ondanks het voorgaande – toch de rechtmatigheid van het besluit beoordeeld dient te worden. De rechtbank neemt dan de gevolge van het ongeval in ogenschouw. Voor de slachtoffers van het ongeval zijn fundamentele rechten, zoals het recht op leven en het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, in het geding. Verder vereist het belang van de veiligheid van bezoekers van een dergelijk evenement dat op effectieve wijze moet kunnen worden getoetst of verweerder met het belang van de veiligheid voldoende rekening heeft gehouden. Het antwoord op de vraag hoe een burgemeester in het kader van de uitoefening van zijn bevoegdheden dient te beoordelen of de veiligheid van bezoekers van een evenement voldoende is gewaarborgd, is een zaaksoverstijgend belang, niet slechts voor de burgemeester van Haaksbergen, maar ook voor andere burgemeesters. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aanvaardbaar dat een strikte toepassing van het begrip belanghebbende van artikel 1:2 van de Awb er toe leidt dat het belang van de veiligheid van bezoekers naar aanleiding van de verlening van een evenementenvergunning in een bestuursrechtelijk geschil niet aan de orde zou kunnen worden gesteld. Derhalve worden eisers – via deze omweg – toch als belanghebbende aangemerkt.
Had de vergunning verleend mogen worden?
Nu eisers ontvankelijk zijn in hun beroep, kan de rechter inhoudelijk ingaan op de vraag of de vergunning al dan niet stand kan houden.
Artikel 1:8 van de APV bepaalt dat de vergunning of ontheffing door het daartoe bevoegde gezag kan worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.
Naar het oordeel van de rechtbank is bij het nemen van het primaire besluit niet slechts sprake geweest van een te beperkte of onzorgvuldige beoordeling van het evenement, maar heeft in het geheel geen risico-inschatting ten aanzien van de stunt met de monstertruck plaatsgevonden. Verweerder had ten tijde van het nemen van het primaire besluit geen concreet beeld van wat tijdens de stunt met de monstertruck zou plaatsvinden. Dit was bij de aanvraag niet toegelicht en verweerder heeft hier ook geen navraag naar gedaan. Verweerder heeft geen inschatting gemaakt van de veiligheidsrisico’s die een dergelijke stunt met zich brengt en verweerder heeft zich geen oordeel gevormd met betrekking tot de vraag welke opstelling van het publiek onder deze omstandigheden verantwoord was. Dit had in het kader van de toets aan artikel 1:8 van de APV onderzocht moeten worden.
De bij het primaire besluit aan de vergunning verbonden voorwaarde, dat het publiek op een afstand van ten minste 10 meter achter dranghekken dient te staan, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een voorwaarde om de veiligheid van de toeschouwers adequaat te waarborgen tijdens de stunt met de monstertruck. Daartoe overweegt de rechtbank dat deze voorwaarde, voortvloeide uit de vergunning van het jaar daarvoor, toen echter geen sprake was van een stunt met een monstertruck, maar van een andersoortige, niet vergelijkbare stunt en voorts dat niet valt in te zien dat dranghekken een rijdend object zouden kunnen tegenhouden.
De rechtbank is van oordeel dat de geconstateerde gebreken in het primaire besluit niet bij het bestreden besluit [dat wil zeggen de beslissing op bezwaar] gerepareerd konden worden. Een reële risico-inschatting met betrekking tot het evenement en een zorgvuldige afweging van de betrokken belangen, op basis daarvan, konden niet alsnog bij het bestreden besluit, na afloop van het evenement, plaatsvinden. Juist bij een evenement als waarvan hier sprake was, is essentieel dat een zorgvuldige risico-inschatting voorafgaand aan het evenement plaatsvindt.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de gebreken in het primaire besluit onder de gegeven omstandigheden slechts tot herroeping van dat besluit wegens de onrechtmatigheid daarvan hadden kunnen en moeten leiden. Dat betekent dat de rechter nu oordeelt dat het college in de bezwaarfase het besluit in primo had moeten herroepen. De beslissing op bezwaar wordt vernietigt en het besluit in primo herroepen.
Hoe nu verder?
Deze uitspraak zal een stevige zet in de rug zijn voor de slachtoffers van het ongeval voor zover zij voornemens zijn de gemeente aansprakelijk te stellen voor de geleden schade. Met deze uitspraak – waartegen overigens hoger beroep kan worden ingesteld, welke kans zeer aannemelijk is – is de onrechtmatigheid van het besluit waarin de vergunning is verleend gegeven. Dat betekent dat een belangrijk obstakel in het kader van schadevergoeding al is genomen.
Op 28 september 2014 vond het ongeluk met de inmiddels bekende monstertruck plaats in Haaksbergen. Tijdens het evenement reed de monstertruck in het publiek waarbij 3 doden vielen en 28 gewonden. Op 28 oktober 2015 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de vraag of het college van B&W van de gemeente Haaksbergen al dan niet terecht een vergunning had verleend en gehandhaafd. De rechter concludeert dat het college ten onrechte de vergunning heeft verleend.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => monstertruckongeval-haaksbergen-vergunning-had-niet-verleend-mogen-worden-en-perikelen-rondom-ontvankelijkheid [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 05:48:09 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 05:48:09 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/28/monstertruckongeval-haaksbergen-vergunning-had-niet-verleend-mogen-worden-en-perikelen-rondom-ontvankelijkheid/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [4] => WP_Post Object ( [ID] => 7175 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-10-27 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-10-27 00:00:00 [post_content] =>De eerste uitspraken van de rechtbanken laten zien dat de kantonrechters vooropstellen dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing niet mogelijk is.
De redelijke gronden zijn:
- Verval van arbeidsplaats[1];
- 104 weken ziekte[2];
- Ziekte of gebrek met onaanvaardbare gevolgen voor bedrijfsvoering;
- Ongeschiktheid werknemer;
- Verwijtbaar handelen of nalaten werknemer;
- Weigering werknemer bedongen arbeid te verrichten wegens gewetensbezwaar;
- Verstoorde arbeidsverhouding;
- Restcategorie [illegaliteit of detentie van werknemer].
Optellen ontslagredenen niet toegestaan!
Op 4 september 2015 heeft de Kantonrechter van de Rechtbank Den Haag de verzochte ontbinding afgewezen omdat de kantonrechter heeft vastgesteld dat in het verzoekschrift geen duidelijk onderscheid is gemaakt tussen de verschillende gronden en dat hetzelfde feitencomplex geldt voor g-grond en de d-grond. Vooropgesteld wordt dat in het huidige ontslagrecht verschillende ontslagredenen die elk op zich onvoldoende zijn voor ontslag, niet bij elkaar kunnen worden “opgeteld” om een ontslag te kunnen dragen. Er dient gekozen te worden voor een grond, die op zichzelf voldoende voldragen moet zijn om de ontbinding te rechtvaardigen.
In de onderhavige kwestie is onvoldoende gebleken dat er sprake is van een duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. Bovendien is niet gebleken van inspanningen van de werkgever om de relatie te herstellen. De grondslag van disfunctioneren was in het geheel niet onderbouwd. Voorts is niet komen vast te staan dat de werknemer niet voldoet aan de eisen die aan haar functie worden gesteld. Voorts heeft de werkgever wel gesteld maar niet onderbouwd dat zij de werknemer voldoende in de gelegenheid haar functioneren te verbeteren.
Volgens de kantonrechter is het “stapelen” van gronden niet toegestaan. Er kan wel worden gekozen voor twee gronden, maar wil ontbinding volgen, dan moet elke grond op zich de ontbinding kunnen rechtvaardigen. Het is ook niet de bedoeling van de wetgever dat een bepaalde grond, bijvoorbeeld de h-grond als restgrond zou worden gebruikt.
De conclusie is dat de kantonrechter niet meer – zoals voor 1 juli 2015 mogelijk was – gronden zal verzamelen en uiteindelijk zal ontbinden met mogelijk een hogere vergoeding. De ontslaggronden zullen voldoende concreet moeten zijn en het bewijs zal moeten worden geleverd. Het draait om goede dossieropbouw!
Geregelde ontbinding niet langer meer mogelijk?
Er zijn diverse uitspraken van kantonrechters of een zogenaamde geregelde ontbinding nog mogelijk is. Immers, daar waar partijen het eens zijn over het ontslag kunnen zij er zelf uit komen en is een onnodige belasting van het rechtelijke apparaat niet nodig. Voorts wordt door kantonrechters verschillend gedacht over de vraag of in een pro forma ontbinding de door partijen overeengekomen vergoeding kan worden toegekend. Sommige kantonrechters zien hierin geen taak voor zichzelf weggelegd, anderen kennen de vergoeding wel toe of “verstaan” in de uitspraak dat deze is overeengekomen. De wet biedt geen basis voor toekenning van een vergoeding. De lijn op dit moment is dat pro forma’s onder omstandigheden nog wel mogelijk zijn, maar men moet er wel op bedacht zijn dat – onder het huidige recht - tegen een ontbindingsbeschikking hoger beroep en cassatie is.
[1] Indien de toestemming van het UWV is geweigerd of indien er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die niet tussentijds kan worden opgezegd.
[2] Indien de toestemming van het UWV is geweigerd of indien er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die niet tussentijds kan worden opgezegd.
De eerste uitspraken van de rechtbanken laten zien dat de kantonrechters vooropstellen dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing niet mogelijk is.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => wwz-levert-meer-afwijzingen-van-ontbindingsverzoeken-op [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 05:51:18 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 05:51:18 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/27/wwz-levert-meer-afwijzingen-van-ontbindingsverzoeken-op/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [5] => WP_Post Object ( [ID] => 7174 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-10-26 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-10-26 00:00:00 [post_content] =>De WWZ heeft niets veranderd aan de wettelijke opzegtermijnen. Wat de WWZ wel heeft gewijzigd is dat indien er een beëindigingsprocedure wordt gestart, in alle gevallen – dus zowel via de UWV als ook via de kantonrechter – rekening wordt gehouden met de tussen partijen geldende opzegtermijn en deze wordt verkort.
UWV
Voor de UWV procedure is – in plaats van de korting van 1 maand die gold voor 1 juli 2015 – bepaald dat de door werkgever na verkregen toestemming van het UWV in acht te nemen termijn van opzegging (inclusief datum waartegen), wordt verkort met de duur van de periode die aanvangt op de datum waarom het volledige ontslagvergunningsverzoek is ontvangen en eindigt op de datum van de beslissing waarbij toestemming wordt verleend. Net als onder het voordien geldende recht moet de resterende opzegtermijn ten minste één maand bedragen.
Kantonrechter
Voor de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter geldt een soortgelijke regeling. De WWZ verplicht de kantonrechter – in tegenstelling tot voorheen – de ontbindingsdatum te bepalen op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging (lees: met in acht name van de tussen partijen geldende opzegtermijn inclusief datum waartegen) zou zijn geëindigd. Dit tenzij bij een ontbindingsverzoek van de werkgever wordt geoordeeld dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. De periode die in mindering wordt gehouden, begint op de datum van ontvangst van ontbindingsverzoek door de kantonrechter en eindigt op de datum van dagtekening van de ontbindingsbeschikking. Ook hier geldt dat er tussen de datum van de ontbindingsbeschikking en de ontbindingsdatum minimaal 1 maand moet resteren.
VSO en (fictieve) opzegtermijn
Als partijen met wederzijds goedvinden uiteen gaan hoeft in de beëindigingsovereenkomst – al dan niet in de vorm van een vaststellingsovereenkomst (VSO) – bij het in onderling overleg bepalen van de einddatum nog steeds vanuit wettelijk oogpunt niet verplicht een opzegtermijn in acht te worden genomen. Dat dit wel gebeurde en ook, naar mijn verwachting, onder de WWZ veelal zal blijven gebeuren, hangt samen met de wijze waarop de Werkloosheidswet (WW) is ingericht. Indien de werknemer er niet voor heeft gezorgd dat in het kader van de vaststelling van einddatum van de arbeidsovereenkomst in de VSO rekening is gehouden met de opzegtermijn, kan er sprake zijn van de zogenaamde fictieve opzegtermijn. Dit is de periode dat de werknemer nog in dienst zou zijn geweest als wel rekening zou zijn gehouden met de tussen partijen geldende opzegtermijn. Het UWV kan dan bepalen, dat als er wel een toereikende beëindigingsvergoeding is toegekend, de werknemer over de duur van de fictieve opzegtermijn (de termijn dat de werknemer nog in dienst zou zijn geweest als de opzegtermijn wel in acht zou zijn genomen) geen WW-uitkering krijgt. Dit op grond van art. 1 en 2 van de Gelijkstellingsregeling arbeidsuren. De werknemer wordt geacht de beëindigingsvergoeding aan te wenden ter overbrugging. Na afloop van de fictieve opzegtermijn start de WW-uitkering alsnog (de duur verandert niet, alleen de aanvangsdatum wijzigt). Als de beëindigingsvergoeding echter niet toereikend is om de fictieve opzegtermijn van de werknemer te overbruggen, zal dit tot onderzoek door het UWV leiden en mogelijkerwijs sanctieoplegging aan de werknemer. Omdat de transitievergoeding niet staat opgenomen in de WW als vergoeding die valt onder de Gelijkstellingsregeling arbeidsuren, is de gedachte dat vanaf 1 juli 2015 door het in de VSO enkel toekennen van een transitievergoeding conform 7:673 BW, kan worden voorkomen dat de ingangsdatum van de WW verschuift. Inmiddels is er echter reeds een wetsvoorstel aanhangig, die de WW dusdanig beoogt te wijzigen, dat het recht op WW-uitkering niet eerder kan ontstaan dan nadat de rechtens geldende opzegtermijn is verstreken en de arbeidsovereenkomst is geëindigd door opzegging of doordat daarover schriftelijke overeenstemming is bereikt.
Advies
Uitzonderingsgevallen daargelaten blijft het mijns inziens dus raadzaam, in ieder geval voor de werknemer die gelijk aansluitend aan het einde van de arbeidsovereenkomst een WW-uitkering wenst te kunnen ontvangen, dat bij het bepalen van de einddatum in de VSO rekening wordt gehouden met de tussen partijen geldende opzegtermijn. Ook voor de werkgever kan dit overigens voordelen bieden in het kader van mogelijke toerekening van een Ziektewetuitkering aan deze werkgever, indien een ex-werknemer, niet direct aansluitend aan het einde van de arbeidsovereenkomst, maar wel binnen 4 weken na einde hiervan ziek wordt.
De WWZ heeft niets veranderd aan de wettelijke opzegtermijnen. Wat de WWZ wel heeft gewijzigd is dat indien er een beëindigingsprocedure wordt gestart, in alle gevallen – dus zowel via de UWV als ook via de kantonrechter – rekening wordt gehouden met de tussen partijen geldende opzegtermijn en deze wordt verkort.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => beeindiging-van-de-arbeidsovereenkomst-onder-de-wwz-welke-fictieve-opzegtermijn-geldt [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 05:52:25 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 05:52:25 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/26/beeindiging-van-de-arbeidsovereenkomst-onder-de-wwz-welke-fictieve-opzegtermijn-geldt/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [6] => WP_Post Object ( [ID] => 7177 [post_author] => 6 [post_date] => 2015-10-26 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-10-26 00:00:00 [post_content] =>Woordmerk voor kaas gaat onderuit omdat het beschrijvend zou zijn voor eigenschappen van de kaas die niet gemonopoliseerd mogen worden. Het voordeel van een merkregistratie is dat het een monopolie oplevert. Aanduidingen die beschrijvend zijn of kunnen worden voor eigenschappen van het product, kunnen niet worden gemonopoliseerd. Daar ging het in deze zaak over.
De feiten
Wijngaard verhandelt kazen onder de merknamen: ‘Wyngaard’ en ‘Reypenaer’. Wijngaard is ook houder van Benelux en Europese merkregistraties van het woordmerk ‘XO’. Wijngaard brengt oude kazen op de markt waar (ook) het XO merk op is aangebracht.
Vergeer verhandelt ook kazen en brengt sinds kort ook oude kazen op de markt met daarop het woord XO.
Wijngaard dagvaardt Vergeer in kort geding stellende dat Vergeer inbreuk maakt op de XO merken van Wijngaard. Wijngaard vordert een verbod tot het verhandelen van de producten met het XO merk, een recall en vernietiging van de producten. Vergeers’ belangrijkste verweer is dat de XO merken geen geldige merken zijn omdat ze beschrijvend zijn voor kenmerken van de kaas. XO is een aanduiding voor ‘extra old’ en is overgewaaid van gebruik bij andere producten zoals cognac. Vergeer heeft bij het Gemeenschapsmerkenbureau ook een verzoek ingediend om de gemeenschapsmerk registratie door te halen. Wijngaard beroept zich er tevens op dat het XO zodanig bekend is dat het door inburgering onderscheidend vermogen heeft gekregen.
De voorzieningenrechter in Den Haag is met Vergeer van oordeel dat de kans groot is dat de merkregistraties het niet redden. Omdat in een kort geding procedure geen vordering tot het doorhalen van merkregistraties behandeld kan worden, moet de voorzieningenrechter uitgaan van de geldigheid van een merk. Maar omdat voor zowel de Beneluxmerken als voor het gemeenschapsmerk een verzoek is ingediend om deze door te halen, overweegt de voorzieningenrechter dat hij de aangevoerde nietigheidsgronden inhoudelijk kan beoordelen.
De voorzieningenrechter overweegt dat het teken XO al lange tijd wordt gebruikt als leeftijdsaanduiding van cognac. XO heeft in dat verband de betekenis van ‘Extra Old’. De aanduiding XO is sinds 2005 ook in de Van Dale woordenboeken opgenomen met de verklaring: “extra old ((kwaliteitsaanduiding van) cognac of een andere brandenwijnsoort, beter dan VVSOP’”.
Inmiddels wordt deze leeftijdsaanduiding ook voor andere dranken en ook voor kaas gebruikt.
De uitspraak
De voorzieningenrechter moet de vraag beantwoorden of de XO-merken beschrijvend zijn voor de waar kaas. Immers een merk mag niet (louter) beschrijvend zijn voor de klasse van waren en/of producten waarvoor het is geregistreerd.
Wijngaard stelt dat het teken XO in haar merken een voldoende rechtstreeks en concreet verband heeft met de betrokken waren, i.e. kaas. Het teken XO wordt volgens Wijngaard door het relevante publiek niet opgevat als een beschrijving van een kenmerk van kaas.
De nietigheid kan worden ingeroepen van de inschrijving van een merk dat uitsluitend bestaat uit tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, hoedanigheid, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst of het tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten (artikel 7 lid 1 sub c GMVo respectievelijk artikel 2.28 lid 1 sub c BVIE). De voorzieningenrechter overweegt: “het woord ‘kunnen’ geeft aan dat het voor de toepassing van deze weigeringsgrond niet nodig is dat het merk de betreffende kenmerken op het tijdstip van de inschrijvingsaanvraag daadwerkelijk beschrijft, maar dat voldoende is dat die kenmerken door het merk kunnen worden beschreven. Zelfs als het merk de kenmerken thans nog niet beschrijft, vindt de weigeringsgrond toepassing als het redelijkerwijs mogelijk is dat het merk die in de toekomst wel zal gaan beschrijven.”
De achterliggende gedachte hierbij is dat alle marktdeelnemers die vergelijkbare waren of diensten aanbieden, beschrijvende termen vrij moeten kunnen gebruiken en dat niemand deze mag monopoliseren.
De voorzieningenrechter concludeert dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat het teken XO gangbaar is geworden als algemene aanduiding van de leeftijd van een aantal voedings- en drankwaren. Alleen al omdat het teken XO bij andere (voedings-)waren wordt gebruikt om kenmerken van die waren te beschrijven, moet er rekening mee worden gehouden dat de XO-merken de kenmerken van de waar kaas in de toekomst (wel) zullen gaan beschrijven. Daarnaast, zo overweegt de voorzieningenrechter, gebruikt ook Wijngaard het teken XO op een beschrijvende wijze; zij gebruikt het immers om de extra gerijptheid van haar kazen aan te duiden. Ten aanzien van de gestelde inburgering overweegt de voorzieningenrechter dat dit niet aannemelijk is geworden. Er is geen marktonderzoek overgelegd waaruit die bekendheid bij het publiek blijkt. Daarnaast worden de XO-merken altijd gebruikt in combinatie met het ‘paraplumerk’ Reypenaer zodat niet kan worden vastgesteld of het XO merk wel zelfstandig onderscheidend vermogen heeft gekregen.
Rechtbank Den Haag, 22 oktober 2015, C/09/494640 / KG ZA 15-1249 (Wijngaard / Vergeer)
Wat betekent dit voor de praktijk
- Wanneer een teken beschrijvend is / kan zijn voor kenmerken van het product dan moet een merkhouder voorkomen dat hij zijn eigen zaak onderuit haalt door het teken zelf (ook) op een beschrijvende wijze te gebruiken.
- Bij het kiezen van een woordmerk moet rekening worden gehouden met beschrijvend gebruik van een woord in een andere branche.
- Wanneer je stelt dat een merk is ingeburgerd bij het publiek dan moet je dat degelijk onderbouwen met marktonderzoeken.
Woordmerk voor kaas gaat onderuit omdat het beschrijvend zou zijn voor eigenschappen van de kaas die niet gemonopoliseerd mogen worden. Het voordeel van een merkregistratie is dat het een monopolie oplevert. Aanduidingen die beschrijvend zijn of kunnen worden voor eigenschappen van het product, kunnen niet worden gemonopoliseerd. Daar ging het in deze zaak over.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => xo-merk-voor-kaas-redt-het-niet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 05:51:56 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 05:51:56 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/26/xo-merk-voor-kaas-redt-het-niet/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [7] => WP_Post Object ( [ID] => 7173 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-10-25 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-10-25 00:00:00 [post_content] =>Als gevolg van de invoering van de Wet Werk en Zekerheid [WWZ] geldt onder meer dat vanaf 1 januari 2015 arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur geen concurrentiebeding meer mogen hebben, tenzij in het contract de werkgever gemotiveerd aangeeft welke zwaarwichtige bedrijfsbelangen het concurrentiebeding vereisen. Op grond van het overgangsrecht van de WWZ geldt het voornoemde niet voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur van vóór 1 januari 2015. De beoordeling van een concurrentiebeding dat is opgenomen in een dergelijk “oud” contract wordt dus nog beoordeeld aan de hand van het “oude” recht van voor de WWZ.
Het voornoemde betekent echter niet dat het nieuwe recht onder de WWZ met betrekking tot een concurrentiebeding in een tijdelijk contract, niet zonder belang is voor “oude” zaken zoals blijkt uit de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 8 september 2015, zie Uitspraak [ECLI:NL:RBNNE:2015:4317].
In deze zaak vordert de werknemer schorsing van het concurrentiebeding betreffende een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd [van vóór 1 januari 2015]. De werknemer heeft aan het einde van zijn [niet meer verlengde] contract besloten zelfstandig verder te gaan en heeft in dat kader diensten aangeboden aan ex-cliënten van de werkgever. Kern van het geschil is of werknemer het overeengekomen concurrentiebeding heeft geschonden en of werknemer nog aan dat beding kan worden gehouden. De kantonrechter beantwoordt dit ontkennend omdat geen sprake is van door de ex-werknemer verrichte bedrijfsactiviteiten die identiek zijn aan die van de voormalige werkgever omdat werknemer zich op een andere doelgroep richt en de dienstverlening anders van aard is. Als gevolg hiervan heeft de werknemer het concurrentiebeding niet overtreden.
Vervolgens stelt de kantonrechter zich de vraag hoe de kwestie moet worden beoordeeld als de bedrijfsactiviteiten van partijen elkaar wel [deels] zouden overlappen en of in dat geval werknemer aan het concurrentiebeding moet worden gehouden of dat er grond is om het beding te schorsen [zoals de werknemer vordert]. Hierbij komt het in het kader van de algehele belangenafweging, onder meer aan op het belang dat de werkgever al dan niet heeft bij handhaving van het concurrentiebeding. Kortom, een alleszins gebruikelijke rechterlijke toets onder het “oude” recht.
Interessant wordt het echter nu de kantonrechter expliciet overweegt dat van de werkgever verlangd mag worden dat zij haar te beschermen zwaarwegend bedrijfsbelang onderbouwt en aannemelijk maakt omdat dit voortvloeit uit de wijziging via de WWZ waardoor een concurrentiebeding in een tijdelijk contract alleen is toegestaan als dit noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfsbelangen. De kantonrechter overweegt dat het zo moge zijn dat volgens het overgangsrecht van de WWZ op de zaak het “oude” recht nog van toepassing is, maar dat dit onverlet laat dat de inmiddels gewijzigde maatschappelijke opvatting, die ten grondslag ligt aan de bewuste wetswijziging, naar het oordeel van de kantonrechter in de algehele belangenafweging [of het concurrentiebeding wel of niet wordt geschorst] mag worden betrokken.
Aangezien de werkgever naar de mening van de kantonrechter onvoldoende heeft onderbouwd en aannemelijk heeft gemaakt welk zwaarwegend bedrijfsbelang ze met het vastleggen en het handhaven van het concurrentiebeding wenst te beschermen, luidt het oordeel dat tot schorsing van het concurrentiebeding moet worden overgegaan.
De les die werkgevers met “oude” contracten van bepaalde tijd met daarin opgenomen een concurrentiebeding uit deze zaak moeten trekken is dat ook bij een beoordeling omtrent al dan niet schorsing van het concurrentiebeding onder het “oude” recht waarbij het aankomt op een algehele belangenafweging, het “nieuwe” recht bij wijze van reflex zich al doet gelden.
Concreet betekent dit dat de werkgever bij zo’n “oud” tijdelijk contract met een concurrentiebeding, erop bedacht moet zijn dat het aantonen van een enkel belang bij handhaving van het concurrentiebeding mogelijk niet kan volstaan maar dat dat hij inspelend op de aldus door de kantonrechter genoemde “gewijzigde maatschappelijke opvatting” waar het gaat om het concurrentiebeding in een tijdelijk contract, ook moet proberen aan te tonen dat zijn belang een zwaarwegend bedrijfsbelang is.
Dit betekent dat ook bij zaken over een concurrentiebeding in tijdelijke contracten die nog onder het “oude” recht worden beoordeeld dat ten gevolge van de WWZ de werkgever in ieder geval de facto een zwaardere bewijslast heeft gekregen waar het gaat om het aantonen van zijn belang bij handhaving van het concurrentiebeding.
[post_title] => I. Reflexwerking nieuw [WWZ] recht op concurrentiebeding naar “oud” recht [post_excerpt] =>Als gevolg van de invoering van de Wet Werk en Zekerheid [WWZ] geldt onder meer dat vanaf 1 januari 2015 arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur geen concurrentiebeding meer mogen hebben, tenzij in het contract de werkgever gemotiveerd aangeeft welke zwaarwichtige bedrijfsbelangen het concurrentiebeding vereisen. Op grond van het overgangsrecht van de WWZ geldt het voornoemde niet voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur van vóór 1 januari 2015. De beoordeling van een concurrentiebeding dat is opgenomen in een dergelijk “oud” contract wordt dus nog beoordeeld aan de hand van het “oude” recht van voor de WWZ.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => i-reflexwerking-nieuw-wwz-recht-op-concurrentiebeding-naar-oud-recht [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 05:52:51 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 05:52:51 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/25/i-reflexwerking-nieuw-wwz-recht-op-concurrentiebeding-naar-oud-recht/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [8] => WP_Post Object ( [ID] => 7172 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-10-24 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-10-24 00:00:00 [post_content] =>Bij de meeste werkgevers is inmiddels wel doorgedrongen dat het non-concurrentiebeding [daaronder ook een relatiebeding begrepen] in de regel niet meer mag worden opgenomen in een contract voor bepaalde tijd. Slechts in het geval dat in het beding zelf wordt opgenomen dat er sprake is van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang én tevens waarom dat belang moet worden beschermd door een non-concurrentiebeding, is het mogelijk om een dergelijk beding toch in een contract voor bepaalde tijd op te nemen.
Bij de totstandkoming van de WWZ is de wetgever echter al duidelijk geweest door aan te geven dat een dergelijk zwaarwegend bedrijf- of dienstbelang slechts in uitzonderingsgevallen aan de orde zal zijn. Om die reden heeft Bogaerts & Groenen al steeds gewaarschuwd voor het lichtvaardige gebruik van een non-concurrentiebeding in een bepaalde tijd overeenkomst. Sommige werkgevers hebben toch de proef op de som genomen door wel een non-concurrentiebeding in een contract voor bepaalde tijd op te nemen.
In zijn uitspraak van 23 juli 2015 heeft de kantonrechter te Amsterdam nog een keer bevestigd hoe streng de toets van dit non-concurrentiebeding in een bepaalde tijd overeenkomst eigenlijk is. Een van de voornaamste motiveringen van de kantonrechter was dat de werkgever in die zaak niet voldoende specifiek had omschreven welke belangen van de werkgever nu precies beschermd moesten worden en wat het non-concurrentiebeding daaraan zou bijdragen. Het argument dat de werkgever zijn eigen belangen moet beschermen omdat hij zelf de werknemers heeft opgeleid is in ieder geval niet voldoende voor het gebruiken van een non-concurrentiebeding in een contract voor bepaalde tijd, zo leert deze uitspraak ons.
Hoewel de toepassing van de nieuwe wetgeving omtrent het non-concurrentiebeding in de praktijk nog uitgekristalliseerd zal moeten worden, kan in ieder geval wel de conclusie getrokken worden dat een non-concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd door rechters niet snel zal worden aanvaard.
Ik sluit af met twee praktische suggesties:
- Denk als werkgever bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst met een nieuwe werknemer goed na over de eventuele risico’s die een vertrek van de werknemer kan opleveren, met name natuurlijk in het geval dat de werknemer naar een concurrent vertrekt. Als die risico’s daadwerkelijk aanwezig zijn [bijvoorbeeld wanneer de werknemer via de werkgever toegang krijgt tot een groot netwerk] dan kan het verstandig zijn om de werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te geven. Daarin kan immers wel een non-concurrentie- en/of relatiebeding worden opgenomen.
- De tweede suggestie is meer juridisch van aard. Het kan namelijk het overwegen waard zijn als werkgever om ook in een contract voor bepaalde tijd een non-concurrentiebeding op te nemen, ook in het geval dat eigenlijk op voorhand al vast staat dat het non-concurrentiebeding in rechte geen stand zal houden. Feit is namelijk wel dat in dat geval wel een non-concurrentiebeding overeen is gekomen en het dus aan de werknemer zal zijn om naar de rechter te stappen en dit non-concurrentiebeding weer van tafel te krijgen. Aan de andere kant, wanneer de werkgever een beroep op dit non-concurrentiebeding zou willen doen, dan is het mogelijk ook niet meer dan een papieren tijger.
De recente wetswijzigingen nopen dus tot andere tactische keuzes en het is als werkgever goed om daar bij nieuwe werknemers bedacht op te zijn.
Bij de meeste werkgevers is inmiddels wel doorgedrongen dat het non-concurrentiebeding [daaronder ook een relatiebeding begrepen] in de regel niet meer mag worden opgenomen in een contract voor bepaalde tijd. Slechts in het geval dat in het beding zelf wordt opgenomen dat er sprake is van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang én tevens waarom dat belang moet worden beschermd door een non-concurrentiebeding, is het mogelijk om een dergelijk beding toch in een contract voor bepaalde tijd op te nemen.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => ii-non-concurrentiebeding-naar-nieuw-recht-streng-getoetst [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 05:53:20 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 05:53:20 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/24/ii-non-concurrentiebeding-naar-nieuw-recht-streng-getoetst/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [9] => WP_Post Object ( [ID] => 7170 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-10-20 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-10-20 00:00:00 [post_content] => Bij uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de voorzieningenrechter’] van 19 oktober 2015, zie Uitspraak (zaaknummer 201505949/2/A4) is geoordeeld over het besluit van 11 april 2014 waarbij het college GrondNet een last onder dwangsom heeft opgelegd.- Spoedeisend belang. Als er geen spoedeind belang is zal de rechter zich niet inhoudelijk uitlaten over de zaak en moet de bodemzaak worden afgewacht. Stel dat er een vergunning is verleend aan je buurman om een vijf meter hoog bijgebouw tegen je perceelgrens aan te bouwen en de bouwer staat klaar om aan de start te gaan. Dan dient je verzoek zeker een spoedeisend belang.
- Voorlopige rechtmatigheid. Omdat het om een voorlopig oordeel gaat en het onderzoek door de beperkte tijd niet uitgebreid kan zijn toetst de voorzieningenrechter op voorlopige rechtmatigheid. Kan het dus inhoudelijk door de beugel? Het is geen garantie dat een bodemrechter er hetzelfde –na uitgebreid onderzoek- over denkt.
- Belangenafweging. Als er onduidelijkheden bestaan zal de rechter het belang de vergunninghouder sneller ondergeschikt maken aan het belang van zorgvuldige beoordeling en dus het belang van de buurman om nog even te wachten met de bouw totdat de discussie beter is uitgekristalliseerd, ook al omdat na afronding van de bouw feitelijk een onomkeerbare situatie ontstaat.
Elke woensdag selecteert Robert Wannink een uitspraak van de Raad van State die hij in kort bestek bespreekt. Deze keer wijk ik daarvan af en bespreek ik een uitspraak van de voorzieningenrechter, ter lering en inspiratie.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => voorzieningenrechter-in-actie [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-11 16:00:02 [post_modified_gmt] => 2022-02-11 15:00:02 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/20/voorzieningenrechter-in-actie/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) ) [post_count] => 10 [current_post] => -1 [before_loop] => 1 [in_the_loop] => [post] => WP_Post Object ( [ID] => 7180 [post_author] => 16 [post_date] => 2015-11-24 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-11-24 00:00:00 [post_content] => Door een gynaecoloog in het UMC Utrecht wordt, in verband met klachten, weefsel uit de baarmoederhals afgenomen in 2011. Patiënte was hiervan niet op de hoogte. Het weefsel blijkt kwaadaardige cellen te bevatten. Ook hier wist patiënte niets van. Pas na twee jaar werd de uitslag bij toeval ontdekt. Er zijn inmiddels uitzaaiingen en de patiënte is ongeneeslijk ziek. Na onderhandelingen kent het UMC een smartengeldvergoeding toe van € 350.000,00. Er is niet eerder een dergelijk hoog bedrag aan smartengeld in Nederland uitgekeerd. Het lijkt erop dat de smartengeldvergoedingen eindelijk omhoog gaan. Hopelijk volgt de rechter ook deze trend. Het onlangs door de rechter toegekende hoogste bedrag was € 200.000,00. [post_title] => Het UMC kent een smartengeldvergoeding toe van € 350.000,00 [post_excerpt] =>Door een gynaecoloog in het UMC Utrecht wordt, in verband met klachten, weefsel uit de baarmoederhals afgenomen in 2011. Patiënte was hiervan niet op de hoogte. Het weefsel blijkt kwaadaardige cellen te bevatten. Ook hier wist patiënte niets van.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => het-umc-kent-een-smartengeldvergoeding-toe-van-e-350-00000 [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2016-09-20 17:23:17 [post_modified_gmt] => 2016-09-20 15:23:17 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/11/24/het-umc-kent-een-smartengeldvergoeding-toe-van-e-350-00000/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [comment_count] => 0 [current_comment] => -1 [found_posts] => 1413 [max_num_pages] => 142 [max_num_comment_pages] => 0 [is_single] => [is_preview] => [is_page] => [is_archive] => 1 [is_date] => [is_year] => [is_month] => [is_day] => [is_time] => [is_author] => [is_category] => [is_tag] => [is_tax] => 1 [is_search] => [is_feed] => [is_comment_feed] => [is_trackback] => [is_home] => [is_privacy_policy] => [is_404] => [is_embed] => [is_paged] => 1 [is_admin] => [is_attachment] => [is_singular] => [is_robots] => [is_favicon] => [is_posts_page] => [is_post_type_archive] => [query_vars_hash:WP_Query:private] => ca22b6742c67d1afea23d68b1790faf5 [query_vars_changed:WP_Query:private] => [thumbnails_cached] => [allow_query_attachment_by_filename:protected] => [stopwords:WP_Query:private] => [compat_fields:WP_Query:private] => Array ( [0] => query_vars_hash [1] => query_vars_changed ) [compat_methods:WP_Query:private] => Array ( [0] => init_query_flags [1] => parse_tax_query ) [tribe_is_event] => [tribe_is_multi_posttype] => [tribe_is_event_category] => [tribe_is_event_venue] => [tribe_is_event_organizer] => [tribe_is_event_query] => [tribe_is_past] => [tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object ( [filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object *RECURSION* ) )