Blog van medewerkers

WP_Query Object
(
    [query] => Array
        (
            [paged] => 105
            [news-type] => blog
        )

    [query_vars] => Array
        (
            [paged] => 105
            [news-type] => blog
            [error] => 
            [m] => 
            [p] => 0
            [post_parent] => 
            [subpost] => 
            [subpost_id] => 
            [attachment] => 
            [attachment_id] => 0
            [name] => 
            [pagename] => 
            [page_id] => 0
            [second] => 
            [minute] => 
            [hour] => 
            [day] => 0
            [monthnum] => 0
            [year] => 0
            [w] => 0
            [category_name] => 
            [tag] => 
            [cat] => 
            [tag_id] => 
            [author] => 
            [author_name] => 
            [feed] => 
            [tb] => 
            [meta_key] => 
            [meta_value] => 
            [preview] => 
            [s] => 
            [sentence] => 
            [title] => 
            [fields] => 
            [menu_order] => 
            [embed] => 
            [category__in] => Array
                (
                )

            [category__not_in] => Array
                (
                )

            [category__and] => Array
                (
                )

            [post__in] => Array
                (
                )

            [post__not_in] => Array
                (
                )

            [post_name__in] => Array
                (
                )

            [tag__in] => Array
                (
                )

            [tag__not_in] => Array
                (
                )

            [tag__and] => Array
                (
                )

            [tag_slug__in] => Array
                (
                )

            [tag_slug__and] => Array
                (
                )

            [post_parent__in] => Array
                (
                )

            [post_parent__not_in] => Array
                (
                )

            [author__in] => Array
                (
                )

            [author__not_in] => Array
                (
                )

            [search_columns] => Array
                (
                )

            [ignore_sticky_posts] => 
            [suppress_filters] => 
            [cache_results] => 1
            [update_post_term_cache] => 1
            [update_menu_item_cache] => 
            [lazy_load_term_meta] => 1
            [update_post_meta_cache] => 1
            [post_type] => 
            [posts_per_page] => 10
            [nopaging] => 
            [comments_per_page] => 50
            [no_found_rows] => 
            [taxonomy] => news-type
            [term] => blog
            [order] => DESC
        )

    [tax_query] => WP_Tax_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                    [0] => Array
                        (
                            [taxonomy] => news-type
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => blog
                                )

                            [field] => slug
                            [operator] => IN
                            [include_children] => 1
                        )

                )

            [relation] => AND
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                    [0] => wp_term_relationships
                )

            [queried_terms] => Array
                (
                    [news-type] => Array
                        (
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => blog
                                )

                            [field] => slug
                        )

                )

            [primary_table] => wp_posts
            [primary_id_column] => ID
        )

    [meta_query] => WP_Meta_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                )

            [relation] => 
            [meta_table] => 
            [meta_id_column] => 
            [primary_table] => 
            [primary_id_column] => 
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                )

            [clauses:protected] => Array
                (
                )

            [has_or_relation:protected] => 
        )

    [date_query] => 
    [queried_object] => WP_Term Object
        (
            [term_id] => 56
            [name] => Blog van medewerkers
            [slug] => blog
            [term_group] => 0
            [term_taxonomy_id] => 56
            [taxonomy] => news-type
            [description] => 
            [parent] => 0
            [count] => 1310
            [filter] => raw
        )

    [queried_object_id] => 56
    [request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS  wp_posts.ID
					 FROM wp_posts  LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT  JOIN wp_icl_translations wpml_translations
							ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
								AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type) 
					 WHERE 1=1  AND ( 
  wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
					wpml_translations.language_code = 'nl'
					AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
					AND ( ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
			  FROM wp_icl_translations
			  WHERE trid = wpml_translations.trid
			  AND language_code = 'nl'
			) = 0
			 ) OR ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
				FROM wp_icl_translations t2
				JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
				WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
				AND t2.language_code = 'nl'
                AND (
                    p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR 
                    ( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
                )
			) = 0 ) ) 
				) ) AND wp_posts.post_type  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  ) OR wp_posts.post_type  NOT  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  )
					 GROUP BY wp_posts.ID
					 ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
					 LIMIT 1040, 10
    [posts] => Array
        (
            [0] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 7064
                    [post_author] => 16
                    [post_date] => 2015-08-11 00:00:00
                    [post_date_gmt] => 2015-08-11 00:00:00
                    [post_content] => 

Toedracht

De heer X had een overeenkomst met Corendon afgesloten betreffende een vliegreis met verblijf in een hotel in Macedonië. De badkamer behorende bij de hotelkamer was betegeld. In de badkamer was geen rubberen antislip douchemat aanwezig.

Toen de heer X voor de eerste keer gebruik maakte van de badkamer ontstond er een lekkage. Water afkomstig uit de douchecel is in de badkamer gevloeid en daar blijven staan. Heer X heeft geklaagd bij de reisleider van Corendon en om een andere kamer verzocht. Hier werd geen gehoor aan gegeven.

Bij de volgende keer douchen is de heer X op zijn zijde gevallen en liep hierbij schouderletsel op en bezocht het ziekenhuis in Macedonië. Diezelfde dag heeft hij in het hotel een andere kamer gekregen.

Letsel

Bij aankomst in Nederland en bezoek aan het ziekenhuis blijkt dat de heer X geopereerd moest worden en blijvend letsel heeft opgelopen aan zijn schouder, o.a. een frozen shoulder.

De heer X stelt Corendon aansprakelijk voor de schade nu Corendon tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de reisovereenkomst.   

Rechtbank Noord-Holland wijst de vordering toe. Corendon gaat in beroep.

Verweer Corendon

  • stelt dat er meteen actie is ondernomen na de klacht
  • betwist dat de val is gekomen door de lekkage en wijst hierbij op de mogelijkheid dat de heer X bij het verlaten van de douchebak achter de rand is blijven haken. Immers de heer X is voorovergevallen en zou achterovergevallen zijn als hij was uitgegleden.
  • de val had eveneens plaats gevonden als de badkamer droog zou zijn geweest

Hof Amsterdam

Nergens blijkt wat voor actie er is ondernomen door Corendon en evenmin dat de lekkage is verholpen, althans deze stelling is niet onderbouwd door Corendon. Er zijn geen veiligheidsmaatregelen getroffen. Een badstoffen doek die op de grond kan worden gelegd volstaat niet.

De mogelijkheid dat de heer X over de rand is gestruikeld is niet onderbouwd. Alleen de stelling dat de heer X niet achterover is gevallen is ontoereikend.

Corendon betoogt ook nog dat de val ook zou hebben plaatsgevonden zonder de opgetreden lekkage. De neergelegde handdoek zou dan ook zijn weggegleden als de badkamervloer droog geweest zou zijn. Hiermee miskent Corendon dat er sprake is geweest van een lekkage, aldus het Hof. Dat er lekkage is geweest staat vast. Bovendien zijn de handdoeken juist neergelegd door de heer X vanwege de lekkage.

Nu vast staat dat de beschreven lekkage zich opnieuw heeft voorgedaan nadat de heer X daarover had geklaagd en er niets is ondernomen door Corendon, ook zijn verzoek om een andere kamer niet is ingewilligd volgt hieruit dat Corendon tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting uit reisovereenkomst. Het Hof Amsterdam stelt dus de heer X in het gelijk

Schade

De schade staat nog niet vast. Corendon wordt daarom veroordeeld tot vergoeding van de schade op te maken bij staat. Het Hof overweegt ook nog dat in de schadestaatprocedure tevens aan de orde zal kunnen komen welke schade Corendon als een gevolg van de val kan worden toegerekend, mede rekening houdend met de leeftijd van de heer X en of er sprake is van een vermindering van de vergoedingsplicht van Corendon op basis van eigen schuld.

Opmerkingen

Een uitspraak waaruit blijkt dat reisorganisatoren klachten serieus moeten nemen. Een ongeluk zit in een klein hoekje.

Hoe in deze zaak tot een eigenschuld percentage gekomen moet worden is de vraag. Wat valt het slachtoffer hier te verwijten? Een eventuele vermindering van de schade in verband met de leeftijd van het slachtoffer is niet op zijn plaats; Take the victim as you find him.

Zie uitspraak

[post_title] => Reisorganisator Corendon aansprakelijk voor val tijdens vakantie door lekkage in de doucheruimte [post_excerpt] =>

Toedracht

De heer X had een overeenkomst met Corendon afgesloten betreffende een vliegreis met verblijf in een hotel in Macedonië. De badkamer behorende bij de hotelkamer was betegeld. In de badkamer was geen rubberen antislip douchemat aanwezig.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => reisorganisator-corendon-aansprakelijk-voor-val-tijdens-vakantie-door-lekkage-in-de-doucheruimte [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:27:00 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:27:00 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/08/11/reisorganisator-corendon-aansprakelijk-voor-val-tijdens-vakantie-door-lekkage-in-de-doucheruimte/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [1] => WP_Post Object ( [ID] => 7152 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-08-05 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-08-05 00:00:00 [post_content] => Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 26 augustus 2015 [zaaknummer 201405958/1/R3], zie uitspraak, is geoordeeld over een besluit van 10 juni 2014 van het College van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant [verder: ‘het college’] waarbij het college heeft besloten om de raad van de gemeente Bergen op Zoom een aantal aanwijzingen te geven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (verder: ‘Wro’’) met betrekking tot het door de raad bij besluit van 10 april 2014 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Noord". Tegen dit besluit is onder meer door het gemeentebestuur beroep ingesteld.
Waarom deze uitspraak? In deze uitspraak komt de rol van het provinciaal bestuur duidelijk tot uiting als het gaat om gemeentelijke bestemmingsplannen. Waar het provinciaal bestuur een bestemmingsplan moest goedkeuren, heeft het nu instrumenten om ervoor te zorgen dat bestemmingsplannen die afwijken van de provinciale regelgeving de eindstreep niet ongewijzigd halen. Bij de toetsing van de het optreden van de provincie stelt de rechter zich terughoudend op, hetgeen past in het denken van de machtenscheiding. Waar gaat het om? De Afdeling overweegt dat het college de bevoegdheid heeft om een zogenoemde reactieve aanwijzing te geven die het ter bescherming van provinciale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het college in redelijkheid van de noodzaak van het geven van een reactieve aanwijzing heeft kunnen uitgaan. De Afdeling toetst de beslissing van het college om van de bevoegdheid gebruik te maken terughoudend. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Vervolgens zoomt de Afdeling in op de concrete punten waarom het provinciaal toezicht aan de bel trekt. Het gaat te ver om deze nu hier uitgebreid te bespreken en leid af van de rode draad. Vandaar dat ik de geïnteresseerden daarvoor verwijs naar de uitgebreide uitspraak, te vinden op de website van de Raad van State. Het college heeft bij het bestreden besluit een aanwijzing gegeven met betrekking tot bepaalde percelen. Het college heeft aan deze aanwijzing strijd met artikelen in de provinciale Verordening ruimte 2014 (hierna: Verordening 2014) ten grondslag gelegd. Wat zegt de rechter? De Afdeling gaat mee in het betoog van het provinciaal bestuur. Het gemeentebestuur heeft bij de vaststelling op een aantal punten gehandeld in strijd met de provinciale Verordening 2014 en kon het provinciebestuur met recht een reactieve aanwijzing geven. Vervolgens komt de Afdeling toe aan de belangenafweging, maar doet dit kort af als volgt: ‘Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter belang kunnen toekennen aan het door de Verordening 2014 beschermde belang om nieuwe bouwmogelijkheden in het buitengebied te voorkomen dan aan het belang van de betreffende appellant.’ Met andere woorden: de Verordening 2014 vertegenwoordigt het algemeen belang en prevaleert in beginsel ten opzichte van een individueel belang. Er is nog een aspect waar ik aandacht voor vraag: vaak wordt gedacht dat rechten op basis van een verleende milieuvergunning automatisch recht geeft op planologische rechten. De Afdeling overweegt met verwijzing naar de eigen uitspraak van 20 mei 2015, in zaaknr. 201403596/1/R1, dat aan een milieuvergunning geen planologische rechten kunnen worden ontleend. Het college heeft in dit verband terecht geen rekening gehouden met deze milieuvergunning, aldus de Afdeling. Bespreking en conclusie
Niet alleen de opstellers van bestemmingsplannen en de verantwoordelijken binnen het gemeentehuis moeten rekening houden met provinciale regelgeving, dat geldt ook voor derden die overwegen een inspraakreactie in te dienen of een omgevingsvergunning wensen aan te vragen die mogelijk strijd zou kunnen opleveren met het bestemmingsplan waardoor afwijking nodig is en ook dan getoetst wordt aan provinciale regelgeving. Dat geldt zeker voor de verordening die in deze zaak wordt aangehaald. Het is het Streekplan nieuwe stijl. Handelt u in strijd daarmee, dan heeft u ongetwijfeld een probleem met de provincie. En zoals u ziet is de kans op succes dan niet bijzonder groot, zeker ook omdat de rechterlijke toetsing terughoudend is. [post_title] => Uitspraak van de week; Provincie laat spierballen zien bij gemeentelijk bestemmingsplan [post_excerpt] =>

Elke woensdag selecteert Robert Wannink een uitspraak van de Raad van State die hij in kort bestek bespreekt.

Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 26 augustus 2015 [zaaknummer 201405958/1/R3], zie uitspraak, is geoordeeld over een besluit van 10 juni 2014 van het College van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant [verder: ‘het college’] waarbij het college heeft besloten om de raad van de gemeente Bergen op Zoom een aantal aanwijzingen te geven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (verder: ‘Wro’’) met betrekking tot het door de raad bij besluit van 10 april 2014 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Noord".

Tegen dit besluit is onder meer door het gemeentebestuur beroep ingesteld.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => uitspraak-van-de-week-provincie-laat-spierballen-zien-bij-gemeentelijk-bestemmingsplan [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-11 12:27:16 [post_modified_gmt] => 2022-02-11 11:27:16 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/08/05/uitspraak-van-de-week-provincie-laat-spierballen-zien-bij-gemeentelijk-bestemmingsplan/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [2] => WP_Post Object ( [ID] => 7149 [post_author] => 6 [post_date] => 2015-07-24 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-07-24 00:00:00 [post_content] =>

De term “Basterdsuiker” is op 6 november 2013 als benaming ingeschreven in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten (GTS), waarbij ‘Traditioneel’ staat voor onveranderd en aantoonbaar gebruik op de EU-markt voor een periode van minimaal 30 jaar. Dit houdt in dat vanaf die datum deze benaming volgens de Verordening (EG) nr. 509/2006 niet langer mag worden gebruikt indien niet aan het productdossier is voldaan.

Dit kwam aan de orde bij een klacht bij de Reclame Code Commissie. De klager had het product van de adverteerder laten onderzoeken bij een eigen onderzoeksinstituut. Dat instituut concludeerde dat de basterdsuiker van de adverteerder niet aan alle vereisten uit het productdossier van basterdsuiker voldeed; de korrelgrootte was te fijn en het gehalte invertsuiker was te hoog.

De Reclame Code Commissie overweegt dat niet in geschil is dat het product van adverteerder dat in deze procedure centraal staat, te weten een suikerproduct met de benaming ‘donkere basterdsuiker’ op de verpakking, dient te worden getoetst aan Verordening (EU) Nr. 1151/2012 van 21 november 2012 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1104/2013 van de Europese Commissie van 6 november 2013.

Het onderzoek dat klager heeft laten uitvoeren is door de adverteerder betwist. Het onderzoek is niet uitgevoerd door de daartoe volgens de Verordening of het productdossier aangewezen autoriteit maar door een, naar klager erkent, niet als onafhankelijk aan te merken instantie.

De Commissie constateert dat artikel 37 van de Verordening bepaalt dat alvorens een uit de Europese Unie afkomstig product onder een als beschermde gegarandeerde traditionele specialiteit geregistreerde naam op de markt wordt gebracht, dient te worden geverifieerd of het product in overeenstemming is met het productdossier. Deze verificatie wordt verricht door:

a) één of meer van de bevoegde autoriteiten zoals bedoeld in artikel 36 van de Verordening, en/of

b) één of meer van de controleorganen in de zin van artikel 2, punt 5) van Verordening (EG) nr. 882/2004, die optreden als orgaan voor productcertificering.

Nu deze verificatie door een daartoe aangewezen autoriteit / controleorgaan niet heeft plaats gevonden moet dit alsnog plaats vinden. De commissie houdt de zaak voor twee maanden aan om de adverteerder in de gelegenheid te stellen de verificatie te laten uitvoeren. Deze verificatie door de daartoe bevoegde autoriteit moet antwoord geven op de vraag of het product van adverteerder voldoet aan de daaraan op grond van vorenbedoelde regelgeving te stellen vereisten.

Reclame Code Commissie, 7 juli 2015, 2014/00731

Wat betekent dit voor de praktijk:

  • Voordat een product in Europa op de markt kan worden gebracht is het raadzaam advies in te winnen over de toepasselijke Nederlandse benaming van het product en de verpakkingsvoorschriften. Daarbij moet ook gekeken worden of een benaming is ingeschreven in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten of daar een aanvraag voor is ingediend. Bepalend is de situatie ten tijde van het daadwerkelijk op de markt brengen van een product.
  • Wanneer een concurrent reclame regelgeving overtreedt dan kan het indienen van een klacht bij de  Reclame Code Commissie wel degelijk effectief zijn.
  • Wij adviseren onder meer bij vragen over verpakkingsvoorschriften, voedings- en gezondheidsclaims en merkregistraties.

Zie ook branche AgriFood

[post_title] => Gebruik term “basterdsuiker” in reclame in strijd met Europese regelgeving [post_excerpt] =>

De term “Basterdsuiker” is op 6 november 2013 als benaming ingeschreven in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten (GTS), waarbij ‘Traditioneel’ staat voor onveranderd en aantoonbaar gebruik op de EU-markt voor een periode van minimaal 30 jaar. Dit houdt in dat vanaf die datum deze benaming volgens de Verordening (EG) nr. 509/2006 niet langer mag worden gebruikt indien niet aan het productdossier is voldaan.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => gebruik-term-basterdsuiker-in-reclame-in-strijd-met-europese-regelgeving [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:27:23 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:27:23 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/07/24/gebruik-term-basterdsuiker-in-reclame-in-strijd-met-europese-regelgeving/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [3] => WP_Post Object ( [ID] => 7148 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-07-15 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-07-15 00:00:00 [post_content] => Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 15 juli 2015 [zaaknummer 201500914/1/A4] is geoordeeld over een besluit van het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, waarbij een peilbesluit en een projectplan zijn vastgesteld. Bij uitspraak van 12 december 2014 heeft de rechtbank het door de maatschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de maatschap hoger beroep ingesteld. Waarom deze uitspraak? Deze uitspraak is uitgekozen omdat een beroep is gedaan op het zogenaamde specialiteitsbeginsel. Een beginsel dat niet zo vaak wordt aangehaald. Dat beginsel houdt in dat een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit alleen acht moet slaan op de belangen van de belanghebbende[n] en de belangen die de wettelijke regeling ter uitvoering waarvan het besluit genomen wordt, beoogt te beschermen. Het gedeelte van de uitspraak die daarop ziet wordt door mij samengevat en besproken. Het specialiteitsbeginsel is opgenomen in artikel 3:4, eerste lid, Awb: ‘Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit’. Alle belangen die mogen worden meegewogen, moeten dus worden meegewogen. Waar gaat het om? |In dit geval gaat het om een projectplan dat voorziet in de realisering van een collectieve hoogwatervoorziening. Met de collectieve hoogwatervoorziening wordt een bebouwingslint waterhuishoudkundig gescheiden van het achterliggende landbouwgebied. Daartoe zullen onder meer alle sloten rondom de collectieve hoogwatervoorziening worden voorzien van een peilscheidingsconstructie. Tegelijkertijd met het projectplan is een peilbesluit vastgesteld. De maatschap exploiteert in het betrokken gebied een biologische melkveehouderij. Zij vreest negatieve gevolgen voor haar bedrijf en de omgeving daarvan als gevolg van het projectplan en het peilbesluit. Volgens haar zullen die gevolgen zich niet voordoen als wordt gekozen voor individuele hoogwatervoorzieningen in plaats van een collectieve hoogwatervoorziening. Wat zegt de rechter? De Afdeling geeft eerst aan wat de wettelijke aanknopingspunten zijn. Op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Waterwet is een beheerder verplicht voor daartoe aan te wijzen oppervlaktewater- of grondwaterlichamen onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast te stellen. Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, geschiedt de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan. Met de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk wordt gelijkgesteld de uitvoering van een werk tot beïnvloeding van een grondwaterlichaam. Ingevolge het tweede lid bevat het plan ten minste een beschrijving van het betrokken werk en de wijze waarop dat zal worden uitgevoerd, alsmede een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk. Voor in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen bevat het plan een inventarisatie van maatschappelijke functies en ambities en mogelijke innovaties waarmee de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk gecombineerd zou kunnen worden, inclusief de mogelijkheden om het desbetreffende werk middels een concessie voor werken of andere vorm van publiek-private samenwerking te realiseren. Het uitgangspunt van de Afdeling is dat het algemeen bestuur beoordelingsruimte heeft. De Afdeling verwijst daarvoor naar een eerdere eigen uitspraak van 27 maart 2013 [zaak nr. 201112517/1/A4] waarin is overwogen dat artikel 5.2, eerste lid, van de Waterwet het bevoegd gezag, in dit geval het algemeen bestuur, beoordelingsvrijheid verschaft. De rechtbank heeft voorts terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2013 in zaak nr. 201303838/1/A4 overwogen dat het aan het bevoegd gezag is om alle verschillende bij een projectplan betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de toetsing van een projectplan, net als bij de toetsing van een peilbesluit, aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te beperken tot de vraag of het bevoegd gezag in redelijkheid het projectplan heeft kunnen vaststellen. De maatschap betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voor zover het projectplan en het peilbesluit zijn vastgesteld ter bescherming van de houten funderingen van gebouwen dit buiten het bereik valt van de belangen die de Waterwet ingevolge artikel 2.1 beschermt. Volgens haar zijn het projectplan en het peilbesluit dan ook in strijd met het specialiteitsbeginsel vastgesteld en heeft het algemeen bestuur gebruik gemaakt van een bevoegdheid waarvoor deze niet is bedoeld. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet is de toepassing van deze wet gericht op: a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. De Afdeling stelt vast dat het algemeen bestuur ingevolge artikel 5.2, eerste lid, van de Waterwet, gelezen in verbinding met de lokale Waterverordening, voor oppervlaktewaterlichamen een peilbesluit dient vast te stellen. Voorts dient de aanleg van de collectieve hoogwatervoorziening ingevolge artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet te geschieden overeenkomstig een projectplan. In zoverre heeft de rechtbank volgens de Afdeling terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het algemeen bestuur ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheden uit de Waterwet. De verwijzing van de maatschap naar artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet biedt daarvoor evenmin grond. Het beschermen van houten funderingen staat niet op gespannen voet met die bepaling, aangezien dit past binnen de in die bepaling opgenomen doelstelling van voorkoming en waar nodig beperking van waterschaarste. Reeds hierom faalt het betoog volgens de Afdeling. Het projectplan en peilbesluit zijn bovendien niet alleen vastgesteld ten behoeve van de bescherming van houten funderingen, maar primair ten behoeve van waterstaatkundige belangen, zodat de doelstellingen van artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet in zoverre eveneens worden gediend. Bespreking en conclusie Allereest geeft de Afdeling aan dat de rechter in het kader van de trias politicia gedachte een terughoudende toetsing uitvoert als het bestuursorgaan beschikt over beoordelingsruimte. De Afdeling kan natuurlijk wel aangeven of het genomen besluit voldoende gemotiveerd is en zorgvuldig tot stand gekomen is. Maar de innerlijke afweging van het bestuursorgaan valt grofweg buiten het bereik van de rechter.
Maar uiteraard analyseert de rechter wel of voldaan is aan het specialiteitsbeginsel, zoals appellante stelt. Als hiervoor al gezegd houdt dit in dat een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit alleen acht moet slaan op de belangen van de belanghebbende[n] en de belangen die de wettelijke regeling ter uitvoering waarvan het besluit genomen wordt, beoogt te beschermen. Het beginsel is gecodificeerd in artikel 3:4 lid 1 Awb.
De belangen die de wet beschermt kan uit de wettelijke regeling zelf afgeleid worden. En vervolgens blijkt uit de redenatie van de Afdeling dat de rechter dit ruim opvat, in de zin dat al snel hieraan voldaan wordt als de betreffende wettelijke bepaling maar voldoende aanknopingspunten biedt. Zou de wet daar overigens onvoldoende inzicht in geven dan zal de rechter ook in de parlementaire geschiedenis, bijvoorbeeld de Memorie van Toelichting, speuren naar aanknopingspunten waarop het specialiteitsbeginsel ziet. Het is aan de betreffende vertegenwoordiger om de rechter op dat spoor te zetten. [post_title] => Uitspraak van de week; specialiteitsbeginsel & waterwet [post_excerpt] =>

Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 15 juli 2015 [zaaknummer 201500914/1/A4] is geoordeeld over een besluit van het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, waarbij een peilbesluit en een projectplan zijn vastgesteld. Bij uitspraak van 12 december 2014 heeft de rechtbank het door de maatschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de maatschap hoger beroep ingesteld.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => uitspraak-van-de-week-specialiteitsbeginsel-waterwet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-11 11:43:41 [post_modified_gmt] => 2022-02-11 10:43:41 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/07/15/uitspraak-van-de-week-specialiteitsbeginsel-waterwet/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [4] => WP_Post Object ( [ID] => 7140 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-07-01 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-07-01 00:00:00 [post_content] =>

De voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland heeft in een op 5 juni jl. gepubliceerde uitspraak van 4 juni jl. [zie Uitspraak] een beroep op de zogenoemde "Exceptio plurium litis consortium" ofwel het verweer van de ondeelbare rechtsverhouding gehonoreerd. Van ondeelbaarheid van een rechtsverhouding in die zin dat daaromtrent door een rechter slechts kan worden beslist in een geding waarin alle bij deze rechtsverhouding betrokkenen partij zijn, is sprake indien het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van al die betrokkenen in dezelfde zin luidt. Of daarvan sprake is kan niet in algemene zin worden beantwoord omdat de bijzonderheden van het gegeven geval van doorslaggevende betekenis kunnen zijn [aldus Hoge Raad 26 maart 1993, NJ 1993, 489].

In onderhavige zaak heeft de gedaagde partij HHNK [Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier] een Europees openbare aanbestedingsprocedure uitgeschreven voor meetdiensten op basis van het gunningcriterium economisch meest voordelige inschrijving.

In de Inschrijvingsleidraad is onder het kopje "aanbestedende dienst/aanbesteder" opgenomen dat HHNK de aanbesteding uitvoert mede namens HHSK [Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard] en WSHD [Waterschap Hollandse Delta]. Opdrachtgever is volgens de Inschrijvingsleidraad HHNK, HHSK en WSHD na gunning van de opdracht. Ook vermeldt de Inschrijvingsleidraad dat HHNK deze aanbesteding mede uitvoert namens HHSK en WSHD.

De voorzieningenrechter oordeelt dat in samenhang gelezen ondermeer bovengenoemde bepalingen uit de Inschrijvingsleidraad niet anders kunnen worden begrepen dan dat HHNK, HHSK en WSHD voor de onderhavige aanbesteding gezamenlijk als één aanbestedende dienst optreden, met HHNK als penvoerder. Mede gelet op de – eveneens gezamenlijk – te sluiten langdurige overeenkomst, kan de strekking van de aanbesteding aldus de voorzieningenrechter bezwaarlijk een andere dan dat na gunning van de opdracht aan de winnende inschrijver rechten en plichten in het leven worden geroepen voor HHNK, HHSK en WSHD gezamenlijk.

Met die stand van zaken acht de voorzieningenrechter de rechtsverhouding tussen HHNK, HHSK en WSHD, zowel onderling als in relatie tot de inschrijvers processueel ondeelbaar, in die zin dat het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van [alle drie] de aanbesteders gezamenlijk in dezelfde zin luidt. Hierbij verwijst de voorzieningenrechter naar bovengenoemd arrest van de Hoge Raad.

De eisende partij zijnde Stedin heeft echter slechts HHNK als gedaagde opgeroepen in het onderhavige kort geding. Volgens vaste jurisprudentie is de consequentie daarvan dat Stedin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen aldus de voorzieningenrechter en overeenkomstig wordt beslist.

Overigens als doekje voor het bloeden overweegt de voorzieningenrechter ten overvloede dat het geen twijfel lijdt dat de vordering van Stedin, indien zij wel ontvankelijk zou zijn geweest, zou zijn afgewezen omdat Stedin geen belang bij haar vordering zou hebben gehad aangezien herbeoordeling niet tot een ander resultaat zou hebben geleid.

De moraal van dit verhaal is dat inschrijvers en zeker hun verplichte procesvertegenwoordigers bij een voornemen tot het starten van een kort geding om een voorlopige gunning aan te vechten aan de hand van het gunningdocument in het voorkomende geval nauwgezet moeten inventariseren welke partijen mogelijk als één aanbestedende dienst optreden en er voor zorgen dat al die partijen ook daadwerkelijk als gedaagde in een kort geding worden opgeroepen. Opdat voorkomen wordt dat zoals in onderhavige zaak, voordat het überhaupt tot een bindend inhoudelijk oordeel kan komen, de eisende partij al niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering.  

Zie ook Aanbestedingsrecht

[post_title] => Drie partijen in een aanbesteding treden op als aanbestedende dienst betekent; drie partijen dagvaarden [post_excerpt] =>

De voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland heeft in een op 5 juni jl. gepubliceerde uitspraak van 4 juni jl. [zie Uitspraak] een beroep op de zogenoemde "Exceptio plurium litis consortium" ofwel het verweer van de ondeelbare rechtsverhouding gehonoreerd. Van ondeelbaarheid van een rechtsverhouding in die zin dat daaromtrent door een rechter slechts kan worden beslist in een geding waarin alle bij deze rechtsverhouding betrokkenen partij zijn, is sprake indien het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van al die betrokkenen in dezelfde zin luidt. Of daarvan sprake is kan niet in algemene zin worden beantwoord omdat de bijzonderheden van het gegeven geval van doorslaggevende betekenis kunnen zijn [aldus Hoge Raad 26 maart 1993, NJ 1993, 489].

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => drie-partijen-in-een-aanbesteding-treden-op-als-aanbestedende-dienst-betekent-drie-partijen-dagvaarden [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:30:14 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:30:14 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/07/01/drie-partijen-in-een-aanbesteding-treden-op-als-aanbestedende-dienst-betekent-drie-partijen-dagvaarden/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [5] => WP_Post Object ( [ID] => 7143 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-06-18 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-06-18 00:00:00 [post_content] =>

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘Afdeling’] heeft in de maand mei van dit jaar een tweetal uitspraken gewezen waarbij is geoordeeld over de vraag of een appellant ook daadwerkelijk als belanghebbende moet worden gezien ten aanzien van een bestemmingsplan waarin een windpark mogelijk wordt gemaakt.

Beide uitspraken zijn gewezen op 27 mei 2015 waarbij kritisch is gekeken naar de vraag of degene die beroep heeft ingesteld daadwerkelijk een belanghebbende is bij het betreffende bestemmingsplan.

In de Algemene wet bestuursrecht [verder: ‘Awb’] is bepaald dat alleen een belanghebbende een ontvankelijk bezwaar of beroep kan instellen. Om belanghebbende te kunnen zijn moet de betreffende persoon of entiteit [denk aan een stichting of vereniging] zich kunnen onderscheiden van de grote amorfe massa. Volgens artikel 1:2 lid 1 Awb moet onder een belanghebbende worden verstaan: ‘[…] degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.’

Als het gaat om het mogelijk maken van windturbines op een windpark speelt ten aanzien van bijvoorbeeld particulieren met name de vraag of zij vanuit de woning direct zicht hebben op de nog te realiseren turbines.

Onderstaand bespreek ik op het punt van belanghebbende & windparken de twee genoemde recente uitspraken van de Afdeling. 

Vianen
In de uitspraak ‘Vianen’ [zaaknummer 201409190/1/R6] overweegt de Afdeling dat er geen sprake is van het zijn van belanghebbende omdat de betreffende persoon op een afstand woont van ruim twee kilometer van het plangebied en bovendien vanuit de woning geen zicht heeft op het plangebied. De Afdeling geeft verder aan dat mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkeling die met het plan mogelijk worden gemaakt, de afstand te groot is om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.

Ook heeft appellant geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks de grote afstand een objectief en persoonlijk belang van appellant rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Met andere woorden: ook al wordt niet voldaan aan het zogenaamde zichtcriterium, dan zouden er nog andere belangen kunnen zijn die desondanks wel zouden kunnen nopen tot het aannemen van het zijn van belanghebbende.

Bij een andere appellant is in deze zaak geconstateerd dat deze woont op een afstand van ongeveer 500 meter van het plangebied. En blijkt zijn bedrijf te zijn gevestigd op een afstand van ongeveer 100 meter van het plangebied. De percelen zijn gelegen in een open landschap buiten de kern van Vianen. Omdat het plan voorziet in de bouw van drie windturbines met een maximale ashoogte van 100 meter zal er vanaf beide plekken zicht zijn op de voorziene windturbines. Dat betekent dat deze appellant rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken.

Oude IJsselstreek
In de uitspraak met betrekking tot een bestemmingsplan in de gemeente Oude IJsselstreek [201400754/1/R2] oordeelt de Afdeling als volgt. De betreffende appellant woont op een afstand van ongeveer 850 meter tot het voorziene windpark. De maximale ashoogte van de voorziene windturbines bedraagt 139 meter en de maximale rotordiameter mag volgens de bestemmingsplanregels niet meer bedragen dan 122 meter.

De betreffende appellant heeft op de zitting gesteld dat hij vanaf de bovenverdieping van zijn woning zicht heeft op de voorziene windturbines. Gelet op de afstand van de woning van appellant tot het bedrijfsgebouw en de voorziene windturbines in samenhang bezien met de hoogte van de windturbines acht de Afdeling dit niet onaannemelijk.

Daarbij betrekt de Afdeling het gegeven dat het windpark haar vermoeden -dat appellant geen zicht heeft op het voorziene windpark- niet heeft onderbouwd. Gelet op de aard en de omvang van de ruimtelijke ontwikkeling is de afstand van de woning van appellant tot het voorziene windpark zodanig groot zodat niet is uitgesloten dat appellant de gevolgen van de plannen zou kunnen ondervinden. Appellant is dan ook belanghebbende bij het bestreden besluit.

Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het niet eenvoudig is om vast te stellen of iemand belanghebbende is bij de ontwikkeling van een windpark [in een bestemmingsplan].

Allereerst speelt het zicht vanaf de woning, maar moet dit worden gezien in samenhang met de hoogte/omvang van de windturbines. De aard en de omvang van de ruimtelijke ontwikkeling speelt immers een grote rol.

En als er dan een vrij zicht bestaat op de voorziene ontwikkeling vanuit de woning zal al snel worden geredeneerd dat de betreffende appellant wel belanghebbende is. Ook als de belanghebbende op bijna een kilometer van het voorziene plan woont.

Tenslotte kan het toch zo zijn dat iemand belanghebbende is, hoewel er geen direct zicht bestaat vanuit de woning op de turbines. Er moet dan sprake zijn van een objectief en persoonlijk belang van appellant, welke rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Als je al op grote afstand woont zal het in de praktijk lastig zijn om dan toch nog een objectief en persoonlijk belang aan te tonen.

Alternatief

In zijn algemeenheid is het raadzaam om te overwegen met buurtgenoten een stichting of vereniging op te richten [met duidelijke statuten en notulen van regelmatig terugkerende bijeenkomsten of vergaderingen]. Doe dat wel voordat de relevante besluiten worden genomen door het gemeentebestuur [in dit geval]. Dan is de hobbel van ontvankelijkheid eerder genomen en kan er meer druk worden uitgeoefend als collectief. 

[post_title] => Belanghebbende bij een windpark? [post_excerpt] =>

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘Afdeling’] heeft in de maand mei van dit jaar een tweetal uitspraken gewezen waarbij is geoordeeld over de vraag of een appellant ook daadwerkelijk als belanghebbende moet worden gezien ten aanzien van een bestemmingsplan waarin een windpark mogelijk wordt gemaakt.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => belanghebbende-bij-een-windpark [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:31:02 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:31:02 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/06/18/belanghebbende-bij-een-windpark/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [6] => WP_Post Object ( [ID] => 7142 [post_author] => 6 [post_date] => 2015-06-15 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-06-15 00:00:00 [post_content] =>

Het Gerecht van Eerste Aanleg EU heeft op 12 juni 2015 het beroep verworpen om Verordening 1924/2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims en om de beslissing van de Commissie met de lijst met ‘hangende gezondheidsclaims’ nietig te verklaren,

Op 20 december 2006 is vastgesteld verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen. De aanleiding voor de Verordening was de constatering dat er steeds meer levensmiddelen op de markt kwamen waarvoor op het etiket of in reclameboodschappen voedings- en gezondheidsclaims werden gedaan. De Commissie was van oordeel dat om een hoog beschermingsniveau voor de consumenten te waarborgen en hun keuze te vergemakkelijken, de in de handel gebrachte producten, met inbegrip van de geïmporteerde producten, veilig en naar behoren geëtiketteerd dienen te zijn. De Verordening geeft hier regels voor.

Artikel 13 van de Verordening ziet op gezondheidsclaims die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen gaan. In dit artikel is een vergunningsprocedure bepaald voor het vaststellen van toegestane gezondheidsclaims. Via de lidstaten zijn ongeveer 44.000 claims voorgelegd aan de Commissie. Op 16 mei 2012 heeft de Commissie de lijst vastgesteld met de 222 toegestane gezondheidsclaims voor levensmiddelen die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen gaan. Over een aantal claims werd nog geen uitspraak gedaan. Deze mochten hangende het onderzoek worden gebruikt (de ‘hangende claims’).

Op 2 juli 2012 hebben verschillende partijen, waaronder Natuur-& gezondheidsProducten Nederland en New Care Supplements B.V. uit Oisterwijk, bij het Gerecht van Eerste Aanleg EU een verzoek ingediend waarin zij vorderen de nietigverklaring van verordening nr. 432/2012 en nietigverklaring van de beslissing van de Commissie waarbij de hangende claims zijn vastgesteld;

De ondernemingen die het verzoek hebben ingediend, gebruiken dagelijks gezondheidsclaims op de etikettering van hun producten en in de reclame ervoor.

Nietigverklaring Verordening 1924/2006

Verzoeksters baseren hun verzoek om verordening nr. 1924/2006 niet-toepasselijk te verklaren op twee middelen; schending van het recht te worden gehoord en schending van het rechtszekerheidsbeginsel.

Allereerst stellen verzoeksters dat zij in het kader van de vergunningsprocedure waarin de toegestane gezondheidsclaims werden vastgesteld in de gelegenheid hadden moeten worden gesteld om met name voor de EFSA opmerkingen te maken over de hen betreffende claims. Immers zij worden rechtstreeks geraakt door deze overheidsmaatregel. Het Gerecht verwerpt deze argumenten en wijst erop dat aan de vaststelling van verordening nr. 432/2012 een fase van openbare raadpleging vooraf ging waarin de belanghebbenden, waaronder verzoeksters, opmerkingen konden maken. Bovendien, zo overweegt het Gerecht, zijn de exploitanten van levensmiddelenbedrijven in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord in geregelde contacten die de Commissie, het Parlement en de Raad alsook de autoriteiten van de lidstaten met de betrokkenen hebben onderhouden.

Verder stellen verzoeksters dat Verordening 432/2012 niet voorziet in redelijke overgangsperiodes om de bepalingen ervan na te leven. In feite bekritiseren verzoeksters de verplichting om na de inwerkingtreding van Verordening vóór 2012 legaal op de markt gebrachte levensmiddelen uit de distributieketen te halen.

In de Verordening wordt een termijn van 6 maanden gehanteerd. Het Gerecht overweegt dat er voedingssupplementen of dieetvoeding met een lange bewaartijd van twee à drie jaar op de markt zijn en dat daarvoor in een langere overgangsperiode had moeten worden voorzien. Het Gerecht verwerpt deze stelling. De termijn van zes maanden moet kunnen volstaan voor de aanpassing van de etikettering ervan en de reclame ervoor. Verzoeksters hebben klaarblijkelijk zelf ook niet aangegeven wat huns inziens dan wel een redelijke termijn zou zijn. Het Gerecht wijst er nog op dat verordening nr. 432/2012 niet tot doel heeft de handel van verzoeksters’ producten als zodanig te verbieden, maar alleen de met verordening nr. 1924/2006 onverenigbare gezondheidsclaims van hun etikettering weg te nemen.

Nietigverklaring beslissing Commissie inzake ‘hangende claims’

Als eerste overweegt het Gerecht dat de Commissie ‘slechts’ een lijst heeft vastgesteld met gezondheidsclaims waarvan de evaluatie nog aan de gang is en waarover de Commissie zich nog niet definitief heeft uitgesproken. Het gaat hier dus slechts om een tussenmaatregel waarvan het doel is elk van deze claims al dan niet in de lijst van de toegestane claims op te nemen. De beslissing een claim al dan niet in de lijst op te nemen vormt de eindbeslissing. Tegen dat besluit zou wel kunnen worden opgekomen.

Verder overweegt het Gerecht dat de ondernemingen waarvoor deze hangende claims van belang zijn, deze claims bij hun verkoop van levensmiddelen overeenkomstig kunnen blijven gebruiken tot de eindbeslissing is genomen. Derhalve kan de nietigverklaring van de lijst van hangende claims geen enkel voordeel opleveren. Klaarblijkelijk konden de verzoeksters desgevraagd ter terechtzitting door het Gerecht een dergelijk voordeel ook niet aantonen.

Het Gerecht verklaart verzoekers niet ontvankelijk in hun vorderingen.

Gerecht van Eerste Aanleg EU, 12 juni 2015, zaak T‑296/12. Zie Uitspraak

Wat betekent dit voor de praktijk

  • Verordening nr. 1924/2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen blijft van kracht en dus moeten levensmiddelenbedrijven hiermee werken;
  • de lijst met hangende claims blijft in stand tot er ten aanzien van een gezondheidsclaim een eindbeslissing is genomen.

[post_title] => Verordening nr. 1924/2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen blijft van kracht [post_excerpt] =>

Het Gerecht van Eerste Aanleg EU heeft op 12 juni 2015 het beroep verworpen om Verordening 1924/2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims en om de beslissing van de Commissie met de lijst met ‘hangende gezondheidsclaims’ nietig te verklaren,

Op 20 december 2006 is vastgesteld verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen. De aanleiding voor de Verordening was de constatering dat er steeds meer levensmiddelen op de markt kwamen waarvoor op het etiket of in reclameboodschappen voedings- en gezondheidsclaims werden gedaan. De Commissie was van oordeel dat om een hoog beschermingsniveau voor de consumenten te waarborgen en hun keuze te vergemakkelijken, de in de handel gebrachte producten, met inbegrip van de geïmporteerde producten, veilig en naar behoren geëtiketteerd dienen te zijn. De Verordening geeft hier regels voor.

Artikel 13 van de Verordening ziet op gezondheidsclaims die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen gaan. In dit artikel is een vergunningsprocedure bepaald voor het vaststellen van toegestane gezondheidsclaims. Via de lidstaten zijn ongeveer 44.000 claims voorgelegd aan de Commissie. Op 16 mei 2012 heeft de Commissie de lijst vastgesteld met de 222 toegestane gezondheidsclaims voor levensmiddelen die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen gaan. Over een aantal claims werd nog geen uitspraak gedaan. Deze mochten hangende het onderzoek worden gebruikt (de ‘hangende claims’).

Op 2 juli 2012 hebben verschillende partijen, waaronder Natuur-& gezondheidsProducten Nederland en New Care Supplements B.V. uit Oisterwijk, bij het Gerecht van Eerste Aanleg EU een verzoek ingediend waarin zij vorderen de nietigverklaring van verordening nr. 432/2012 en nietigverklaring van de beslissing van de Commissie waarbij de hangende claims zijn vastgesteld;

De ondernemingen die het verzoek hebben ingediend, gebruiken dagelijks gezondheidsclaims op de etikettering van hun producten en in de reclame ervoor.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => verordening-nr-19242006-inzake-voedings-en-gezondheidsclaims-voor-levensmiddelen-blijft-van-kracht [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:31:18 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:31:18 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/06/15/verordening-nr-19242006-inzake-voedings-en-gezondheidsclaims-voor-levensmiddelen-blijft-van-kracht/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [7] => WP_Post Object ( [ID] => 7141 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-06-10 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-06-10 00:00:00 [post_content] =>

10 juni 2015: Vanochtend heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de ‘Afdeling’) een drietal uitspraken bekendgemaakt waarbij artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) centraal staat.

Artikel 19d Nbw 1998 bepaalt dat een vergunning verplicht is om activiteiten uit te kunnen voeren die onder meer een zogenaamd Habitat gebied kunnen verslechteren.

1. Deurne (201402020/1/R2)

Besluit
In een rechtszaak aangespannen door de Stichting Werkgroep Behoud de Peel toetste de Afdeling een besluit van het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant voor de uitbreiding en wijziging van een vleeskuikenhouderij.

Uitgangspunten
De vergunning heeft betrekking op de wijziging en uitbreiding van een bestaande veehouderij. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 31 maart 2010 (zaak nr. 200903784/1/R2) kan een vergunning voor een uitbreiding of wijziging van een veehouderij op grond van artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 worden verleend als de wijziging of uitbreiding van de veehouderij niet leidt tot een verhoging van de stikstofdepositie ten opzichte van de vergunde situatie op de relevante referentiedatum. De vergunde situatie op de referentiedatum kan worden ontleend aan hetgeen is vergund krachtens de Wet milieubeheer of de daaraan voorafgaande Hinderwet.

Verder heeft de Afdeling overwogen in de uitspraak van 13 november 2013 (zaak nr. 201211640/1/R2) dat de vergunde situatie op de referentiedatum niet zonder meer als uitgangspunt kan worden genomen bij de beoordeling van de vraag of de aangevraagde situatie leidt tot een toename van stikstofdepositie, indien de ten tijde van de referentiedatum geldende vergunning niet meer of niet meer geheel van kracht is.

De Afdeling stelt vast dat voor het bedrijf voorafgaand aan de relevante referentiedata Hinderwetvergunningen zijn verleend. Voor het bedrijf is op 9 januari 1979 een vergunning verleend waaruit volgt dat op deze locatie een veebestand met een ammoniakemissie van 4160 kg per jaar mag worden gehouden. Voor het bedrijf is op 27 augustus 1991 een vergunning verleend, waaruit volgt dat op deze locatie een veebestand met een ammoniakemissie van 160 kg mag worden gehouden. Voorts is bij besluit van 24 juni 2008 voor het bedrijf op de locatie een vergunning.

Bij het bestreden besluit is voor het gehele bedrijf een vergunning krachtens de Nbw 1998 verleend voor een veebestand met een ammoniakemissie van 3954 kg per jaar. Voor de exploitatie van de vleeskuikenhouderij is niet eerder een vergunning op grond van de Nbw 1998 of de vorige Natuurbeschermingswet verleend. Uit deze vergunning volgt dat hiermee een veebestand met een ammoniakemissie 2339,73 kg per jaar is toegestaan.

Oordeel rechter 
Uit het bestreden besluit volgt dat het college de vergunde situatie op de referentiedata heeft ontleend aan de voorafgaand aan die data verleende Hinderwetvergunningen. Na de referentiedata is bij besluit van 24 juni 2008 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (verder: ‘Wm’) verleend voor een activiteit die minder ammoniakemissie tot gevolg heeft.

De bij besluit van 24 juni 2008 verleende vergunning is verleend op grond van de Wm. Hiervoor is nimmer een bouwvergunning verleend. Uit de Wm (oud) volgt dat de verleende milieuvergunning daardoor niet in werking is getreden, waardoor de vergunning van 24 juni 2008 de eerder verleende vergunningen niet heeft vervangen. Geconcludeerd moet worden dat de Hinderwetvergunningen waaraan het college de referentiesituatie heeft ontleend geheel van kracht zijn gebleven.

Anders dan in de situatie die voorlag in de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2013, waarbij sprake was van vervanging van de op de referentiedatum geldende vergunning door een andere milieuvergunning, mocht in dit geval het op de referentiedata bestaande project dan ook worden voorgezet nu de op de referentiedata geldende vergunningen nadien niet zijn vervangen door een andere milieuvergunning. Het college heeft dan ook terecht de op 24 juni 2008 verleende milieuvergunning niet in aanmerking genomen bij de beoordeling of de aangevraagde situatie leidt tot een toename van stikstofdepositie.

Ten aanzien van het betoog van Werkgroep Behoud de Peel dat het college bij de vaststelling van de ammoniakemissie in de referentiesituatie ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de uit het Besluit huisvesting voorvloeiende eisen ten aanzien van emissie van ammoniak, heeft de Afdeling bij uitspraak van 5 november 2014 (zaak nr. 201309729/1/R2) al overwogen dat de Hinderwetvergunningen die relevant zijn voor de berekening van de referentiesituatie door de inwerkingtreding van het Besluit huisvesting niet geheel of gedeeltelijk zijn komen te vervallen. Aan die vergunningen komt derhalve volgens de Afdeling nog steeds betekenis toe.

Verder heeft de Afdeling in de uitspraak van 5 november 2014 overwogen dat voor het bepalen van de toegestane ammoniakemissie in de referentiesituatie geen rekening hoeft te worden gehouden met de emissiefactoren van het Besluit huisvesting, in de zin dat ervan moet worden uitgegaan dat de in de referentiesituatie vergunde veestapel wordt gehouden in stalsystemen die voldoen aan het Besluit huisvesting. Dat in dit geval na de referentiedata een milieuvergunning is verleend waarmee mogelijk beoogd is te voldoen aan de vereisten van het Besluit Huisvesting, doet aan het voorgaande niet af, nu met die vergunning, de op de referentiedata bestaande toestemming niet is komen te vervallen. Het betoog faalt volgens de Afdeling.

2. Grubbenvorst (201403308/1/R2)

Besluit

De vergunning heeft onder meer betrekking op een uitbreiding van het veebestand van een varkenshouderij. Daartoe zullen twee stallen worden gerealiseerd. Daarnaast voorziet de vergunning in een nieuwe voerinstallatie, mestopslagsilo’s en een warmte-krachtkoppelingsinstallatie (hierna: WKK-installatie).

Uitgangspunten
In de omgeving van de varkenshouderij bevinden zich het in Nederland gelegen Natura 2000-gebied Maasduinen en het in Duitsland gelegen Natura 2000-gebied Hangmoor Damerbruch.
Het college van Gedeputeerde Staten heeft berekend dat de door de varkenshouderij veroorzaakte ammoniakemissie en de stikstofdepositie in beide betrokken gebieden, in de aangevraagde situatie lager is dan in de vergunde situatie op de referentiedata. Daarbij heeft het college de voor de varkenshouderij op 3 september 1991 krachtens de Hinderwet en de op 2 februari 1999 krachtens de Wm verleende vergunningen tot uitgangspunt genomen. Deze vergunningen hebben betrekking op het houden van vleesvarkens in een traditioneel stalsysteem met een emissiefactor van 3 kg NH3/dier/jr, hetgeen niet in overeenstemming is met het Besluit huisvesting.

Oordeel rechter
Het betoog van appellanten komt erop neer dat bij de berekening van de maximaal toegestane ammoniakemissie op de referentiedata ervan moet worden uitgegaan dat het destijds vergunde veebestand wordt gehouden in een stalsysteem dat wel aan het Besluit huisvesting voldoet. Uit een uitspraak van de Afdeling van 5 november 2014 vloeit voort dat geen grond bestaat voor een dergelijke correctie. Hetgeen is aangevoerd, geeft geen aanleiding om thans tot een ander oordeel te komen, zo stelt de Afdeling. Vergelijk ook de hiervoor besproken uitspraak ‘Deurne’.

Zoals de Afdeling in de uitspraak van 5 november 2014 heeft overwogen, verplicht het Besluit huisvesting immers niet tot een reductie van ammoniakemissie op bedrijfsniveau. Het Besluit huisvesting verplicht bedrijven hun bedrijfsvoering zodanig in te richten dat gemiddeld wordt voldaan aan de maximale emissiefactor die voor een diersoort is vastgesteld. De veehouder kan ervoor kiezen om bestaande stallen die niet aan de emissiefactor voldoen te verbouwen, maar hij kan ook gebruik maken van intern salderen door verdergaande technieken voor nieuwe stallen toe te passen waardoor het niet nodig is om de bestaande stallen met een hoge emissie aan te passen. Deze keuzemogelijkheid heeft een veehouder ongeacht of hij zijn bedrijfsvoering tijdig of te laat in overeenstemming brengt met het Besluit huisvesting.

Het Besluit huisvesting staat er dan ook niet aan in de weg dat een vergunning wordt verleend voor een bedrijfsvoering met een ammoniakemissie die gelijk is aan de emissie van de bedrijfsvoering die aanpassing behoeft om daaraan te voldoen.

3. Vroomshoop (201403949/1/R2)

Besluit

Bij besluit van 28 augustus 2013 heeft het college van Gedeputeerde Staten een vergunning als bedoeld in artikel 19d Nbw 1998 verleend voor het uitbreiden, wijzigen en exploiteren van een pluimveehouderij.

Uitgangspunten
Voor de pluimveehouderij is bij besluit van 6 november 1979 krachtens de Hinderwet een vergunning verleend voor een veebestand van 24.000 vleeskuikens met een ammoniakemissie van 1.920 kg per jaar. Vervolgens is bij besluit van 21 juni 2004 een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor een veebestand van 22.000 legkippen met een ammoniakemissie van 1.980 kg per jaar. Bij besluit van 1 mei 2007 is ten slotte een uitbreidingsvergunning verleend voor een veebestand van 33.000 legkippen en een ammoniakemissie van 7.700 kg per jaar. Voor de exploitatie van de pluimveehouderij is nog niet eerder een vergunning op grond van de Nbw 1998 of de Natuurbeschermingswet (oud) verleend.

De verleende vergunning heeft betrekking op een bestaande pluimveehouderij in de omgeving van de Natura 2000-gebieden Vecht- en Beneden Reggegebied, Engbertsdijkvenen en Sallandse Heuvelrug. Deze gebieden zijn geheel gelegen in de provincie Overijssel.

De uitbreiding en wijziging van de pluimveehouderij omvat onder meer een uitbreiding van het veebestand.

Oordeel rechter
Het college heeft berekend dat de door de pluimveehouderij veroorzaakte ammoniakemissie in de aangevraagde situatie 1.880 kg per jaar bedraagt. De stikstofdepositie in de betrokken natuurgebieden zal volgens de berekeningen van het college niet toenemen. Daarbij heeft het college 10 juni 1994 (Engbertsdijkvenen), 24 maart 2000 (Sallandse Heuvelrug) en 7 december 2004 (Engbertsdijkvenen en Vecht- en Beneden Reggegebied) als referentiedata gehanteerd.

Op 13 november 2013 heeft de Afdeling (zoals bekend) in een andere zaak geoordeeld dat, indien de op de referentiedatum geldende vergunning niet meer of niet meer geheel van kracht is, de vergunde situatie op de referentiedatum niet zonder meer als uitgangspunt kan worden genomen bij de beantwoording van de vraag of de aangevraagde situatie leidt tot een toename van de stikstofdepositie.

Bij de beantwoording van de vraag of de aangevraagde situatie leidt tot een toename van stikstofdepositie dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen activiteit met de stikstofdepositie in de vergunde situatie met de laagst toegestane ammoniakemissie in de periode vanaf de referentiedatum tot de datum van het nemen van het bestreden besluit. De vergunde situatie met de laagste ammoniakemissie heeft als uitgangspunt te gelden, nu slechts dat deel van de vergunning als voortzetting van het project kan worden aangemerkt.

Het college heeft de toegestane ammoniakemissie op de referentiedata vastgesteld aan de hand van de Hinderwetvergunning van 6 november 1979 en de revisievergunning van 21 juni 2004. Dit is in overeenstemming met hetgeen de Afdeling in voornoemde uitspraak van 13 november 2013 heeft geoordeeld. Anders dan is aangevoerd, behoefde het college geen rekening te houden met het afbranden van een van de stallen in 2012. Deze omstandigheid heeft weliswaar de feitelijke situatie ter plaatse veranderd, maar laat de op de referentiedata vergunde situatie onverlet. De vergunde situatie is bepalend bij de beantwoording van de vraag of een project leidt tot een toename van de stikstofdepositie. Het afbranden van een van de stallen maakt niet dat het op de referentiedata vergunde project moet worden geacht in zoverre niet te zijn voortgezet.

Kortom
De hoofdregel is: ga uit van de vergunde situatie.

Analyseer grondig wat nu precies vergund is, bijvoorbeeld omdat een vergunning niet meer van kracht is.

Het Besluit huisvesting wordt vaak aangehaald, maar biedt weinig ruimte voor souplesse.

Vragen
Voor meer informatie kunt u terecht bij

 

[post_title] => Drie uitspraken van de Raad van State van 10 juni; Boeren bij natuur [post_excerpt] =>

10 juni 2015: Vanochtend heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de ‘Afdeling’) een drietal uitspraken bekendgemaakt waarbij artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) centraal staat.

Artikel 19d Nbw 1998 bepaalt dat een vergunning verplicht is om activiteiten uit te kunnen voeren die onder meer een zogenaamd Habitat gebied kunnen verslechteren.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => drie-uitspraken-van-de-raad-van-state-van-10-juni-boeren-bij-natuur [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:31:38 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:31:38 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/06/10/drie-uitspraken-van-de-raad-van-state-van-10-juni-boeren-bij-natuur/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [8] => WP_Post Object ( [ID] => 7136 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-06-09 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-06-09 00:00:00 [post_content] =>

Het Brabants Dagblad bericht ons op 8 juni 2015 dat de waterschappen de vergunningen voor grondwaterputten gaan controleren.

Zo meldt de krant:

‘Controleurs van Waterschap Aa en Maas gaan binnenkort op pad om te kijken of de afgegeven vergunningen van grondwaterputten in beschermde gebieden kloppen met de werkelijkheid. De controles vinden plaats na een inventarisatieronde die gehouden wordt onder vergunninghouders. Zij ontvangen met de post een conceptvergunning thuis. Deze moet getekend en voorzien van actuele informatie retour. Ook bij Waterschap De Dommel staan controles op de rol, alleen het tijdstip waarop is nog onduidelijk. "Ergens dit jaar nog'', aldus een woordvoerder.

De rondgang is nodig omdat het bestaande overzicht verouderd is. De controleurs tellen de hoeveelheid putten en vergelijken deze met het aantal afgegeven vergunningen. Ook de locatie van de putten wordt gecontroleerd. Grondwaterputten zijn van belang voor beregening van gebieden in droge perioden, maar hiervoor zijn wel regels opgesteld. Dit om de verdroging tegen te gaan. De bestaande vergunningen blijven daarom gehandhaafd, maar er worden geen nieuwe meer verstrekt.’

Juridische basis
In de Keuren van de waterschappen Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta is geregeld dat ook onttrekking van grondwater door een particulier vergunningplichtig is.

Als een bedrijf grondwater wil onttrekken valt het al snel onder het regime van de Waterwet. Zo is volgens de Waterwet Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag voor de grondwateronttrekkingen en infiltraties ten behoeve van:

  1. industriële toepassingen, indien meer dan 150 000 m3 per jaar wordt onttrokken
  2. de openbare drinkwatervoorziening
  3. een bodemenergiesysteem

Op de vraag wanneer er sprake is van ‘ten behoeve van industriële toepassingen' wordt in de toelichting op de Waterwet uitgebreid ingegaan. Voor het begrip 'industriële toepassingen' is bepalend wie er onttrekt (industrie). Het doel waarvoor het grondwater wordt ingezet (hoogwaardige toepassing of niet) is niet relevant.

Niet elke grondwateronttrekking door een bedrijf s een industriële onttrekking. Het gaat specifiek om grondwateronttrekkingen voor toepassingen in het bedrijfsproces. Onttrekkingen binnen een inrichting voor bijvoorbeeld ontwatering (bouwputbemaling) of een bodemsanering vallen hier niet onder; voor deze onttrekkingen is in beginsel het waterschap bevoegd gezag.

De term openbare drinkwatervoorziening sluit aan bij de Drinkwaterwet. Het betreft derhalve het infiltreren van water en het onttrekken van grondwater door drinkwaterbedrijven. Het oppompen van grondwater voor bijvoorbeeld individueel gebruik of voor de verkoop in flessen valt dus niet onder openbare drinkwatervoorziening.

Bodemenergiesystemen zijn alle systemen waarbij koude of warmte aan de bodem wordt onttrokken en waarbij grondwater wordt verplaatst. Het grondwater hoeft dus niet per se boven maaiveld gebracht te worden; ook het verpompen van grondwater tussen twee watervoerende bodemlagen valt onder de term onttrekken. De winning van aardwarmte op een diepte van meer dan 500 meter valt echter niet onder de Waterwet. Hierop is de Mijnbouwwet van toepassing.

Natuurlijk zijn uitzonderingen mogelijk als de wet het toelaat. Zo staat in artikel 6.5 van de Verordening Water van de provincie Noord-Brabant:

‘Een vergunning tot het onttrekken van grondwater ten behoeve van een bodemenergiesysteem (…) is niet vereist ten aanzien van inrichtingen waarvan de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 10 m³ per uur, voor zover deze inrichtingen gelegen zijn buiten de beschermde gebieden waterhuishouding (…) en de onttrekkingsput niet dieper is dan 30 meter minus maaiveld.’

Niet-vergunningplichtige onttrekkingen moeten in principe wel gemeld worden. In het Waterbesluit en de Waterregeling is een generieke regeling opgenomen voor de melding van niet-vergunningplichtige onttrekkingen en infiltraties. Ook hiervoor geldt echter dat bij verordening kan worden bepaald dat bepaalde onttrekkingen of infiltraties niet meldingplichtig zijn.

Vragen?

[post_title] => 'Controle grondwatervergunningen in Brabant' door een juridische bril [post_excerpt] =>

Het Brabants Dagblad bericht ons op 8 juni 2015 dat de waterschappen de vergunningen voor grondwaterputten gaan controleren.

Zo meldt de krant:

‘Controleurs van Waterschap Aa en Maas gaan binnenkort op pad om te kijken of de afgegeven vergunningen van grondwaterputten in beschermde gebieden kloppen met de werkelijkheid. De controles vinden plaats na een inventarisatieronde die gehouden wordt onder vergunninghouders. Zij ontvangen met de post een conceptvergunning thuis. Deze moet getekend en voorzien van actuele informatie retour. Ook bij Waterschap De Dommel staan controles op de rol, alleen het tijdstip waarop is nog onduidelijk. "Ergens dit jaar nog'', aldus een woordvoerder.

De rondgang is nodig omdat het bestaande overzicht verouderd is. De controleurs tellen de hoeveelheid putten en vergelijken deze met het aantal afgegeven vergunningen. Ook de locatie van de putten wordt gecontroleerd. Grondwaterputten zijn van belang voor beregening van gebieden in droge perioden, maar hiervoor zijn wel regels opgesteld. Dit om de verdroging tegen te gaan. De bestaande vergunningen blijven daarom gehandhaafd, maar er worden geen nieuwe meer verstrekt.’

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => controle-grondwatervergunningen-in-brabant-door-een-juridische-bril [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:32:31 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:32:31 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/06/09/controle-grondwatervergunningen-in-brabant-door-een-juridische-bril/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [9] => WP_Post Object ( [ID] => 7134 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-06-05 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-06-05 00:00:00 [post_content] =>

Uitspraak van 3 juni 2015

Op 3 juni 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zaaknummer 201406766/1/A4) nog eens duidelijk gemaakt dat het voor een waterschap/hoogheemraadschap niet eenvoudig is om te bepalen wie aangesproken kan worden vanwege een illegale situatie. 

Casus

In  dit geval had het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (verder: het college) bij besluit van 6 juli 2012 aan appellant een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van de Keur.

De rechter geeft eerst aan dat het op grond van de Keur verboden is zonder vergunning van het college een oppervlaktewaterlichaam aan te leggen, geheel of gedeeltelijke te dempen of in de afmetingen of constructies daarvan veranderingen aan te brengen of oppervlaktewaterlichamen met elkaar te verbinden. Ook is het verboden zonder vergunning van het college gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam en beschermingszone door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen, te behouden of te verwijderen.

Het college heeft aan de last ten grondslag gelegd dat op 5 januari 2012 door een toezichthouder is geconstateerd dat ter hoogte van het perceel, waarvan appellant eigenaar is, zonder vergunning beschoeiing werd geplaatst in het natte profiel van de Kromme Rijn. Bij brief van 21 maart 2012 is appellant gewezen op deze constatering en op het feit dat voor de in 2009 aangebrachte steiger evenmin vergunning is verleend. Appellant is daarbij in de gelegenheid gesteld binnen drie weken een vergunning aan te vragen voor zowel de beschoeiing als de steiger. Dat heeft hij niet gedaan.

Tijdens hercontroles op 23 april 2012 en 24 mei 2012 is geconstateerd dat de nieuwe beschoeiing gereed was en niet op dezelfde locatie als de oude beschoeiing was geplaatst, maar verder in de watergang. Hierdoor is de watergang volgens het college deels gedempt, hetgeen een vernauwing van het doorstroomprofiel betekent. Verder is geconstateerd dat de steunpalen van de steiger in het natte profiel van de watergang zijn geplaatst. Appellant heeft derhalve de Keur overtreden, aldus het college. De last houdt in dat appellant voor 30 juli 2012 het profiel van de watergang in oorspronkelijke staat dient te herstellen, waarbij de overtollige grond dient te worden afgevoerd en maatregelen dienen te worden getroffen ter voorkoming van afkalving van het talud, en de steiger dient te verwijderen en verwijderd te houden. Indien op 30 juli 2012 wordt geconstateerd dat de beschoeiing en de steiger niet verwijderd zijn, zal het college een aannemer opdracht geven dit te doen. De kosten daarvan zullen op appellant worden verhaald, aldus het college.

Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij in zijn hoedanigheid van eigenaar van het perceel als overtreder van de Keur kan worden aangemerkt. Daartoe voert hij aan dat hij geen eigenaar is van de grondstrook langs de Kromme Rijn, grenzend aan de achterzijde van zijn perceel, waar de toenmalig huurder van zijn villa een verbetering aan de reeds bestaande vlonder en aanlegplek voor boten heeft aangebracht zonder zijn toestemming of opdracht. Verder voert hij aan dat die huurder ook maatregelen heeft genomen om afkalving van de oever van de Kromme Rijn te voorkomen, waar het waterschap zelf in gebreke bleef.

Het college heeft de stelling van appellant dat de huurder van zijn villa veranderingen aan de steiger heeft aangebracht en opdracht heeft gegeven tot het plaatsen van de nieuwe beschoeiing niet betwist. Wel heeft het erop gewezen dat voor de beschoeiing benodigd materiaal is besteld op naam van de stichting waarvan appellant bestuurder is. Het college stelt verder dat appellant het via de huurovereenkomst in zijn macht had om aan de overtreding een einde te maken. Hoewel hij strikt formeel geen eigenaar is van de strook grond langs de Kromme Rijn, gedraagt hij zich volgens het college wel als eigenaar. De strook is bij de tuin achter zijn woning getrokken en de steiger kan door hem worden gebruikt. Zo nodig geeft de provincie Utrecht, ten tijde van belang eigenaar van de strook grond, toestemming om de grond te betreden, de steiger weg te halen en het profiel van de watergang te herstellen, aldus het college.

Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 15 oktober 2008 in zaak nr. 200707345/1, is degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift schendt in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht; daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt.

En nu komt de Afdeling tot de volgende constateringen en conclusie: vaststaat dat de huurder van de villa de steunpalen van de steiger in het natte profiel van de watergang heeft geplaatst en behouden en dat hij tevens opdracht heeft gegeven om de nieuwe beschoeiing in het natte profiel van de Kromme Rijn aan te brengen. Appellant heeft derhalve niet fysiek de handelingen verricht waardoor, zoals tussen partijen niet in geschil is, de Keur is overtreden. Niet gebleken is dat appellant zijn huurder opdracht heeft gegeven tot het verrichten van deze handelingen dan wel dat deze hem anderszins kunnen worden toegerekend. Dit kan niet worden afgeleid uit het enkele feit dat benodigd materiaal is besteld op naam van de stichting waarvan hij bestuurder is. De omstandigheid dat tussen appellant en zijn huurder een huurovereenkomst bestond, is daarvoor eveneens onvoldoende. Overigens is, zoals het college heeft bevestigd, appellant geen eigenaar van de strook grond waarop de overtreding heeft plaatsgevonden, zodat hij geen zeggenschap over of invloed op het gebruik daarvan heeft. De rechtbank heeft niet onderkend dat het college appellant derhalve ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt op wie de kosten van het toepassen van bestuursdwang kunnen worden verhaald. De omstandigheid dat de provincie toestemming heeft gegeven om de strook grond te betreden, is hierbij niet van belang.

Kortom

Het is al met al dus een flinke klus voor een waterschap/hoogheemraadschap om een mogelijke overtreder daadwerkelijk ter verantwoording te kunnen roepen en op zijn kosten de illegale situatie ongedaan te maken. In dit geval zou diegene die is aangesproken niet de eigenaar zijn en bovendien onvoldoende zeggenschap hebben. Ook een huurovereenkomst zou onvoldoende zijn. Voor een  waterschap/hoogheemraadschap is het derhalve van belang om de interne werkwijze zodanig in te richten dat het dossier niet alleen door de vakafdeling wordt ‘gemaakt’ maar ook door de juridische afdeling scherp wordt geanalyseerd en begeleid. 

Zie ook branche Water & Energie

[post_title] => Het waterschap en de zoektocht naar de dader [post_excerpt] =>

Uitspraak van 3 juni 2015

Op 3 juni 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zaaknummer 201406766/1/A4) nog eens duidelijk gemaakt dat het voor een waterschap/hoogheemraadschap niet eenvoudig is om te bepalen wie aangesproken kan worden vanwege een illegale situatie. 

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => het-waterschap-en-de-zoektocht-naar-de-dader [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:35:13 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:35:13 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/06/05/het-waterschap-en-de-zoektocht-naar-de-dader/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) ) [post_count] => 10 [current_post] => -1 [before_loop] => 1 [in_the_loop] => [post] => WP_Post Object ( [ID] => 7064 [post_author] => 16 [post_date] => 2015-08-11 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-08-11 00:00:00 [post_content] =>

Toedracht

De heer X had een overeenkomst met Corendon afgesloten betreffende een vliegreis met verblijf in een hotel in Macedonië. De badkamer behorende bij de hotelkamer was betegeld. In de badkamer was geen rubberen antislip douchemat aanwezig.

Toen de heer X voor de eerste keer gebruik maakte van de badkamer ontstond er een lekkage. Water afkomstig uit de douchecel is in de badkamer gevloeid en daar blijven staan. Heer X heeft geklaagd bij de reisleider van Corendon en om een andere kamer verzocht. Hier werd geen gehoor aan gegeven.

Bij de volgende keer douchen is de heer X op zijn zijde gevallen en liep hierbij schouderletsel op en bezocht het ziekenhuis in Macedonië. Diezelfde dag heeft hij in het hotel een andere kamer gekregen.

Letsel

Bij aankomst in Nederland en bezoek aan het ziekenhuis blijkt dat de heer X geopereerd moest worden en blijvend letsel heeft opgelopen aan zijn schouder, o.a. een frozen shoulder.

De heer X stelt Corendon aansprakelijk voor de schade nu Corendon tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de reisovereenkomst.   

Rechtbank Noord-Holland wijst de vordering toe. Corendon gaat in beroep.

Verweer Corendon

  • stelt dat er meteen actie is ondernomen na de klacht
  • betwist dat de val is gekomen door de lekkage en wijst hierbij op de mogelijkheid dat de heer X bij het verlaten van de douchebak achter de rand is blijven haken. Immers de heer X is voorovergevallen en zou achterovergevallen zijn als hij was uitgegleden.
  • de val had eveneens plaats gevonden als de badkamer droog zou zijn geweest

Hof Amsterdam

Nergens blijkt wat voor actie er is ondernomen door Corendon en evenmin dat de lekkage is verholpen, althans deze stelling is niet onderbouwd door Corendon. Er zijn geen veiligheidsmaatregelen getroffen. Een badstoffen doek die op de grond kan worden gelegd volstaat niet.

De mogelijkheid dat de heer X over de rand is gestruikeld is niet onderbouwd. Alleen de stelling dat de heer X niet achterover is gevallen is ontoereikend.

Corendon betoogt ook nog dat de val ook zou hebben plaatsgevonden zonder de opgetreden lekkage. De neergelegde handdoek zou dan ook zijn weggegleden als de badkamervloer droog geweest zou zijn. Hiermee miskent Corendon dat er sprake is geweest van een lekkage, aldus het Hof. Dat er lekkage is geweest staat vast. Bovendien zijn de handdoeken juist neergelegd door de heer X vanwege de lekkage.

Nu vast staat dat de beschreven lekkage zich opnieuw heeft voorgedaan nadat de heer X daarover had geklaagd en er niets is ondernomen door Corendon, ook zijn verzoek om een andere kamer niet is ingewilligd volgt hieruit dat Corendon tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting uit reisovereenkomst. Het Hof Amsterdam stelt dus de heer X in het gelijk

Schade

De schade staat nog niet vast. Corendon wordt daarom veroordeeld tot vergoeding van de schade op te maken bij staat. Het Hof overweegt ook nog dat in de schadestaatprocedure tevens aan de orde zal kunnen komen welke schade Corendon als een gevolg van de val kan worden toegerekend, mede rekening houdend met de leeftijd van de heer X en of er sprake is van een vermindering van de vergoedingsplicht van Corendon op basis van eigen schuld.

Opmerkingen

Een uitspraak waaruit blijkt dat reisorganisatoren klachten serieus moeten nemen. Een ongeluk zit in een klein hoekje.

Hoe in deze zaak tot een eigenschuld percentage gekomen moet worden is de vraag. Wat valt het slachtoffer hier te verwijten? Een eventuele vermindering van de schade in verband met de leeftijd van het slachtoffer is niet op zijn plaats; Take the victim as you find him.

Zie uitspraak

[post_title] => Reisorganisator Corendon aansprakelijk voor val tijdens vakantie door lekkage in de doucheruimte [post_excerpt] =>

Toedracht

De heer X had een overeenkomst met Corendon afgesloten betreffende een vliegreis met verblijf in een hotel in Macedonië. De badkamer behorende bij de hotelkamer was betegeld. In de badkamer was geen rubberen antislip douchemat aanwezig.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => reisorganisator-corendon-aansprakelijk-voor-val-tijdens-vakantie-door-lekkage-in-de-doucheruimte [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:27:00 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:27:00 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/08/11/reisorganisator-corendon-aansprakelijk-voor-val-tijdens-vakantie-door-lekkage-in-de-doucheruimte/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [comment_count] => 0 [current_comment] => -1 [found_posts] => 1310 [max_num_pages] => 131 [max_num_comment_pages] => 0 [is_single] => [is_preview] => [is_page] => [is_archive] => 1 [is_date] => [is_year] => [is_month] => [is_day] => [is_time] => [is_author] => [is_category] => [is_tag] => [is_tax] => 1 [is_search] => [is_feed] => [is_comment_feed] => [is_trackback] => [is_home] => [is_privacy_policy] => [is_404] => [is_embed] => [is_paged] => 1 [is_admin] => [is_attachment] => [is_singular] => [is_robots] => [is_favicon] => [is_posts_page] => [is_post_type_archive] => [query_vars_hash:WP_Query:private] => 0b4c5416582f27e314f3102b5ee7a9ee [query_vars_changed:WP_Query:private] => [thumbnails_cached] => [allow_query_attachment_by_filename:protected] => [stopwords:WP_Query:private] => [compat_fields:WP_Query:private] => Array ( [0] => query_vars_hash [1] => query_vars_changed ) [compat_methods:WP_Query:private] => Array ( [0] => init_query_flags [1] => parse_tax_query ) [tribe_is_event] => [tribe_is_multi_posttype] => [tribe_is_event_category] => [tribe_is_event_venue] => [tribe_is_event_organizer] => [tribe_is_event_query] => [tribe_is_past] => [tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object ( [filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object *RECURSION* ) )
Toedracht De heer X had een overeenkomst met Corendon afgesloten betreffende een vliegreis met verblijf in een hotel in Macedonië. De badkamer behorende bij de hotelkamer was betegeld. In de badkamer was geen rubberen antislip douchemat aanwezig.
Lees meer
Elke woensdag selecteert Robert Wannink een uitspraak van de Raad van State die hij in kort bestek bespreekt. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 26 augustus 2015 [zaaknummer 201405958/1/R3], zie uitspraak, is geoordeeld over een besluit van 10 juni 2014 van het College van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant [verder: ‘het college’] waarbij het college heeft besloten om de raad van de gemeente Bergen op Zoom een aantal aanwijzingen te geven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (verder: ‘Wro’’) met betrekking tot het door de raad bij besluit van 10 april 2014 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Noord". Tegen dit besluit is onder meer door het gemeentebestuur beroep ingesteld.
Lees meer
De term “Basterdsuiker” is op 6 november 2013 als benaming ingeschreven in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten (GTS), waarbij ‘Traditioneel’ staat voor onveranderd en aantoonbaar gebruik op de EU-markt voor een periode van minimaal 30 jaar. Dit houdt in dat vanaf die datum deze benaming volgens de Verordening (EG) nr. 509/2006 niet langer mag worden gebruikt indien niet aan het productdossier is voldaan.
Lees meer
Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 15 juli 2015 [zaaknummer 201500914/1/A4] is geoordeeld over een besluit van het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, waarbij een peilbesluit en een projectplan zijn vastgesteld. Bij uitspraak van 12 december 2014 heeft de rechtbank het door de maatschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de maatschap hoger beroep ingesteld.
Lees meer
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland heeft in een op 5 juni jl. gepubliceerde uitspraak van 4 juni jl. [zie Uitspraak] een beroep op de zogenoemde "Exceptio plurium litis consortium" ofwel het verweer van de ondeelbare rechtsverhouding gehonoreerd. Van ondeelbaarheid van een rechtsverhouding in die zin dat daaromtrent door een rechter slechts kan worden beslist in een geding waarin alle bij deze rechtsverhouding betrokkenen partij zijn, is sprake indien het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van al die betrokkenen in dezelfde zin luidt. Of daarvan sprake is kan niet in algemene zin worden beantwoord omdat de bijzonderheden van het gegeven geval van doorslaggevende betekenis kunnen zijn [aldus Hoge Raad 26 maart 1993, NJ 1993, 489].
Lees meer
18 jun 2015
BG.legal
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘Afdeling’] heeft in de maand mei van dit jaar een tweetal uitspraken gewezen waarbij is geoordeeld over de vraag of een appellant ook daadwerkelijk als belanghebbende moet worden gezien ten aanzien van een bestemmingsplan waarin een windpark mogelijk wordt gemaakt.
Lees meer
Het Gerecht van Eerste Aanleg EU heeft op 12 juni 2015 het beroep verworpen om Verordening 1924/2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims en om de beslissing van de Commissie met de lijst met ‘hangende gezondheidsclaims’ nietig te verklaren, Op 20 december 2006 is vastgesteld verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen. De aanleiding voor de Verordening was de constatering dat er steeds meer levensmiddelen op de markt kwamen waarvoor op het etiket of in reclameboodschappen voedings- en gezondheidsclaims werden gedaan. De Commissie was van oordeel dat om een hoog beschermingsniveau voor de consumenten te waarborgen en hun keuze te vergemakkelijken, de in de handel gebrachte producten, met inbegrip van de geïmporteerde producten, veilig en naar behoren geëtiketteerd dienen te zijn. De Verordening geeft hier regels voor. Artikel 13 van de Verordening ziet op gezondheidsclaims die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen gaan. In dit artikel is een vergunningsprocedure bepaald voor het vaststellen van toegestane gezondheidsclaims. Via de lidstaten zijn ongeveer 44.000 claims voorgelegd aan de Commissie. Op 16 mei 2012 heeft de Commissie de lijst vastgesteld met de 222 toegestane gezondheidsclaims voor levensmiddelen die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen gaan. Over een aantal claims werd nog geen uitspraak gedaan. Deze mochten hangende het onderzoek worden gebruikt (de ‘hangende claims’). Op 2 juli 2012 hebben verschillende partijen, waaronder Natuur-& gezondheidsProducten Nederland en New Care Supplements B.V. uit Oisterwijk, bij het Gerecht van Eerste Aanleg EU een verzoek ingediend waarin zij vorderen de nietigverklaring van verordening nr. 432/2012 en nietigverklaring van de beslissing van de Commissie waarbij de hangende claims zijn vastgesteld; De ondernemingen die het verzoek hebben ingediend, gebruiken dagelijks gezondheidsclaims op de etikettering van hun producten en in de reclame ervoor.
Lees meer
10 juni 2015: Vanochtend heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de ‘Afdeling’) een drietal uitspraken bekendgemaakt waarbij artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) centraal staat.

Artikel 19d Nbw 1998 bepaalt dat een vergunning verplicht is om activiteiten uit te kunnen voeren die onder meer een zogenaamd Habitat gebied kunnen verslechteren.
Lees meer
Het Brabants Dagblad bericht ons op 8 juni 2015 dat de waterschappen de vergunningen voor grondwaterputten gaan controleren. Zo meldt de krant:

‘Controleurs van Waterschap Aa en Maas gaan binnenkort op pad om te kijken of de afgegeven vergunningen van grondwaterputten in beschermde gebieden kloppen met de werkelijkheid. De controles vinden plaats na een inventarisatieronde die gehouden wordt onder vergunninghouders. Zij ontvangen met de post een conceptvergunning thuis. Deze moet getekend en voorzien van actuele informatie retour. Ook bij Waterschap De Dommel staan controles op de rol, alleen het tijdstip waarop is nog onduidelijk. "Ergens dit jaar nog'', aldus een woordvoerder.

De rondgang is nodig omdat het bestaande overzicht verouderd is. De controleurs tellen de hoeveelheid putten en vergelijken deze met het aantal afgegeven vergunningen. Ook de locatie van de putten wordt gecontroleerd. Grondwaterputten zijn van belang voor beregening van gebieden in droge perioden, maar hiervoor zijn wel regels opgesteld. Dit om de verdroging tegen te gaan. De bestaande vergunningen blijven daarom gehandhaafd, maar er worden geen nieuwe meer verstrekt.’

Lees meer
Uitspraak van 3 juni 2015 Op 3 juni 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zaaknummer 201406766/1/A4) nog eens duidelijk gemaakt dat het voor een waterschap/hoogheemraadschap niet eenvoudig is om te bepalen wie aangesproken kan worden vanwege een illegale situatie. 
Lees meer