Blog van medewerkers

WP_Query Object
(
    [query] => Array
        (
            [paged] => 105
            [news-type] => blog
        )

    [query_vars] => Array
        (
            [paged] => 105
            [news-type] => blog
            [error] => 
            [m] => 
            [p] => 0
            [post_parent] => 
            [subpost] => 
            [subpost_id] => 
            [attachment] => 
            [attachment_id] => 0
            [name] => 
            [pagename] => 
            [page_id] => 0
            [second] => 
            [minute] => 
            [hour] => 
            [day] => 0
            [monthnum] => 0
            [year] => 0
            [w] => 0
            [category_name] => 
            [tag] => 
            [cat] => 
            [tag_id] => 
            [author] => 
            [author_name] => 
            [feed] => 
            [tb] => 
            [meta_key] => 
            [meta_value] => 
            [preview] => 
            [s] => 
            [sentence] => 
            [title] => 
            [fields] => 
            [menu_order] => 
            [embed] => 
            [category__in] => Array
                (
                )

            [category__not_in] => Array
                (
                )

            [category__and] => Array
                (
                )

            [post__in] => Array
                (
                )

            [post__not_in] => Array
                (
                )

            [post_name__in] => Array
                (
                )

            [tag__in] => Array
                (
                )

            [tag__not_in] => Array
                (
                )

            [tag__and] => Array
                (
                )

            [tag_slug__in] => Array
                (
                )

            [tag_slug__and] => Array
                (
                )

            [post_parent__in] => Array
                (
                )

            [post_parent__not_in] => Array
                (
                )

            [author__in] => Array
                (
                )

            [author__not_in] => Array
                (
                )

            [search_columns] => Array
                (
                )

            [ignore_sticky_posts] => 
            [suppress_filters] => 
            [cache_results] => 1
            [update_post_term_cache] => 1
            [update_menu_item_cache] => 
            [lazy_load_term_meta] => 1
            [update_post_meta_cache] => 1
            [post_type] => 
            [posts_per_page] => 10
            [nopaging] => 
            [comments_per_page] => 50
            [no_found_rows] => 
            [taxonomy] => news-type
            [term] => blog
            [order] => DESC
        )

    [tax_query] => WP_Tax_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                    [0] => Array
                        (
                            [taxonomy] => news-type
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => blog
                                )

                            [field] => slug
                            [operator] => IN
                            [include_children] => 1
                        )

                )

            [relation] => AND
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                    [0] => wp_term_relationships
                )

            [queried_terms] => Array
                (
                    [news-type] => Array
                        (
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => blog
                                )

                            [field] => slug
                        )

                )

            [primary_table] => wp_posts
            [primary_id_column] => ID
        )

    [meta_query] => WP_Meta_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                )

            [relation] => 
            [meta_table] => 
            [meta_id_column] => 
            [primary_table] => 
            [primary_id_column] => 
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                )

            [clauses:protected] => Array
                (
                )

            [has_or_relation:protected] => 
        )

    [date_query] => 
    [queried_object] => WP_Term Object
        (
            [term_id] => 56
            [name] => Blog van medewerkers
            [slug] => blog
            [term_group] => 0
            [term_taxonomy_id] => 56
            [taxonomy] => news-type
            [description] => 
            [parent] => 0
            [count] => 1315
            [filter] => raw
        )

    [queried_object_id] => 56
    [request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS  wp_posts.ID
					 FROM wp_posts  LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT  JOIN wp_icl_translations wpml_translations
							ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
								AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type) 
					 WHERE 1=1  AND ( 
  wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
					wpml_translations.language_code = 'nl'
					AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
					AND ( ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
			  FROM wp_icl_translations
			  WHERE trid = wpml_translations.trid
			  AND language_code = 'nl'
			) = 0
			 ) OR ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
				FROM wp_icl_translations t2
				JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
				WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
				AND t2.language_code = 'nl'
                AND (
                    p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR 
                    ( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
                )
			) = 0 ) ) 
				) ) AND wp_posts.post_type  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  ) OR wp_posts.post_type  NOT  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  )
					 GROUP BY wp_posts.ID
					 ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
					 LIMIT 1040, 10
    [posts] => Array
        (
            [0] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 7151
                    [post_author] => 26
                    [post_date] => 2015-08-19 00:00:00
                    [post_date_gmt] => 2015-08-19 00:00:00
                    [post_content] => 

Elke woensdag selecteert Robert Wannink een uitspraak van de Raad van State die hij in kort bestek bespreekt.

Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 19 augustus 2015 [zaaknummer 201403738/1/A2, zie Uitspraak] is geoordeeld over een besluit van 20 juni 2013 heeft het college van B&W van Den Haag [verder: ‘het college’] aan appellant een bestuurlijke boete opgelegd van € 8.000,00.

Bij besluit van 24 oktober 2013 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 26 maart 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 oktober 2013 vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

Waarom deze uitspraak?

De wet geeft aan dat een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan [denk aan het college van B&W] kan worden verzonden [een email derhalve] voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg.

Veelal heeft het bestuursorgaan dat niet gedaan maar krijgt het vaak wel te maken met emails waarin min of meer bezwaar wordt gemaakt tegen een beslissing [een besluit] van datzelfde bestuursorgaan.

De vraag is dan hoe het bestuursorgaan daarmee om moet gaan. Een tweede vraag is dan of diegene die op deze manier bezwaar maakt geen rechten verliest. Want als de bezwarentermijn van zes weken voor bij kan normaal gesproken geen ontvankelijk bezwaarschrift worden ingediend. 

Waar gaat het om?

Het college heeft het besluit van 20 juni 2013 op dezelfde dag aangetekend verzonden. Op 15 juli 2013 heeft PostNL het besluit als onbestelbaar retour gezonden omdat het niet is afgehaald. Op 18 juli 2013 heeft een medewerkster van de gemeente Den Haag na telefonisch contact met bezwaarmaakster het besluit per e-mail aan haar verzonden. In die e-mail is ze erop gewezen dat het besluit op 20 juni 2013 bekend is gemaakt, zodat de bezwaartermijn op 21 juni 2013 aanving en op 1 augustus 2013 afliep.

Bij e-mail van 23 juli 2013 heeft ze daarop gereageerd en de ambtenaar gevraagd om uitstel voor het indienen van een bezwaarschrift. Daarbij heeft bezwaarmaakster naar voren gebracht dat zij graag de kans zou krijgen om de in het besluit genoemde zaken te weerleggen.

Bij e-mail van 25 juli 2013 heeft een collega van de betreffende ambtenaar haar geantwoord dat de bezwaartermijn strikt wordt toegepast, dat geen uitstel kan worden verleend en dat ze zo nodig pro forma bezwaar kan maken. Daarbij heeft de ambtenaar erop gewezen dat zowel het pro forma-bezwaarschrift als de later in te dienen gronden op tijd naar het onderaan het besluit vermelde adres moet worden gestuurd, omdat het bezwaar anders niet-ontvankelijk zou worden verklaard.

Bij e-mail van 8 augustus 2013 heeft ze aan de betreffende ambtenaar zowel een pro forma-bezwaarschrift als een bezwaarschrift met gronden gezonden. De ambtenaar heeft per ommegaande gereageerd en haar laten weten dat zij niet op deze wijze bezwaar kon maken, waarbij onder verwijzing naar de rechtsmiddelenclausule in het besluit van 20 juni 2013 is aangegeven op welke wijze dat wel kon.

Bezwaarmaakster heeft bij brief van 19 augustus 2013 alsnog op de in het besluit aangegeven wijze pro forma-bezwaar gemaakt.

Wat zegt de rechter?

De Afdeling gaat niet mee in het betoog van mevrouw.

De Afdeling onderbouwt dit als volgt. Vast staat dat het college de weg van het indienen van een bezwaarschrift per e-mail, anders dan via de gemeentelijke website met gebruikmaking van DigiD, niet heeft opengesteld. Een bestuursorgaan mag, indien met een ingekomen e-mail is beoogd een bezwaarschrift in te dienen waarop het bestuursorgaan bevoegd is te beslissen, het bezwaar pas niet-ontvankelijk verklaren op de grond dat het die elektronische weg niet heeft opengesteld, nadat het op de voet van artikel 6:6, aanhef en onder b, van de Awb een herstelmogelijkheid aan de indiener heeft geboden.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 augustus 2012 in zaak nr. 201112596/1/A1) dient een herstelmogelijkheid te worden geboden indien uit het e-mailbericht valt af te leiden dat daarmee beoogd wordt bezwaar te maken en het bericht is verzonden naar het officiële e-mailadres van het betrokken overheidslichaam of van de ambtelijke dienst die het aangaat, dan wel naar het zakelijk e-mailadres van de ambtenaar met wie de indiener zodanig contact over de zaak heeft gehad, dat deze ervan mocht uitgaan dat het e-mailbericht met het bezwaar ook aan die ambtenaar mocht worden gestuurd.

Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, blijkt uit de e-mail van 23 juli 2013 niet dat zij heeft beoogd pro forma bezwaar te maken. Zij heeft daarin slechts vermeld op een later moment bezwaar te willen maken en te verzoeken om verlenging van de bezwaartermijn. In elk geval volgt uit het dossier niet dat ze zodanig contact over de zaak heeft gehad, dat zij ervan mocht uitgaan dat zij per e-mail pro forma bezwaar mocht maken. Dat zij het besluit ook op 18 juli 2013 per e-mail toegezonden heeft gekregen is daarbij niet van belang, omdat het besluit eerst op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt door het per post te verzenden en het pas na telefonisch contact naar aanleiding van het retour komen ervan is verzonden per e-mail.

Bovendien is ze in die e-mail uitdrukkelijk gewezen op de bezwaarclausule van het besluit, waarin is vermeld dat een bezwaarschrift slechts per brief of via de website kan worden ingediend. Het college behoefde haar dan ook geen herstelmogelijkheid te bieden als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb.

Bezwaarmaakster heeft pas bij brief van 19 augustus 2013 op de voorgeschreven wijze bezwaar gemaakt. Dat is buiten de bezwaartermijn. Anders dan de rechtbank heeft overwogen doen zich in dit geval geen zeer bijzondere omstandigheden voor, die maken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Zij is er meermalen uitdrukkelijk en ondubbelzinnig op gewezen binnen welke termijn en op welke wijze zij tegen de opgelegde boete bezwaar kon maken.

Ook in reactie op de e-mail van bezwaarmaakster van 23 juli 2013 heeft de ambtenaar haar op 25 juli 2013 laten weten dat een bezwaar of pro forma bezwaar tijdig moest worden gestuurd naar het adres dat onderaan het besluit is vermeld, omdat het anders niet-ontvankelijk zou worden verklaard. Op dat moment liep de termijn nog. Dat zij  vervolgens pas na afloop van de bezwaartermijn verdere actie heeft ondernomen, door eerst wederom per e-mail en later bij brief een bezwaarschrift in te dienen, komt geheel voor haar rekening, aldus de Afdeling.

Bespreking en conclusie

Hoewel de zaak in deze casus alsnog schipbreuk heeft geleden is de conclusie dat je niet zomaar via email bezwaar kunt maken. Als het betreffende bestuursorgaan niet van tevoren kenbaar heeft gemaakt dat dit kan, maar er komt wel een email binnen waaruit zou blijken dat er bezwaar wordt gemaakt tegen een besluit, dan is er toch nog een vangnet. Het bestuursorgaan moet dan namelijk een herstelmogelijkheid aanbieden. Wordt daarvan niet tijdig en accuraat gebruik gemaakt, dan kan wel de niet-ontvankelijkheid volgen. 

[post_title] => Uitspraak van de week; kun je bezwaar maken door een mailtje te sturen? [post_excerpt] =>

Elke woensdag selecteert Robert Wannink een uitspraak van de Raad van State die hij in kort bestek bespreekt.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => uitspraak-van-de-week-kun-je-bezwaar-maken-door-een-mailtje-te-sturen [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:24:43 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:24:43 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/08/19/uitspraak-van-de-week-kun-je-bezwaar-maken-door-een-mailtje-te-sturen/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [1] => WP_Post Object ( [ID] => 7150 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-08-18 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-08-18 00:00:00 [post_content] =>

Op 3 augustus jl. heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties via een circulaire het beleid bekend gemaakt over welke aanbestedingsprocedure in een concreet geval gebaseerd op de waarde van de opdracht de aangewezen procedure is. De circulaire geldt voor aanbestedende diensten die tot het Rijk behoren en de in de circulaire genoemde grensbedragen gelden vanaf 1 september 2015.

Aanleiding voor de circulaire is een verandering van beleid met betrekking tot opdrachten [voor leveringen of diensten] met een waarde tussen de € 33.000,= en € 50.000,=. Voor deze opdrachten moet op basis van de in de Gids Proportionaliteit genoemde afwegingsaspecten, gekozen worden voor of de enkelvoudige onderhandse [één op één] gunning of de meervoudig onderhandse procedure van artikel 1.14 Aanbestedingswet 2012. Voornoemde afweging moet door de aanbestedende dienst worden vastgelegd in het inkoopdossier. Voor potentiële inschrijvers is van belang te weten dat de motivering voor de procedure op grond van artikel 1.4 3e lid Aanbestedingswet 2012 op diens schriftelijk verzoek aan een ondernemer moet worden verstrekt. 

De circulaire heeft tot gevolg dat voor de motivering van de keuze voor de procedure voor opdrachten met betrekking tot leveringen of diensten met een waarde tot € 33.000,= en voor opdrachten voor leveringen of diensten met een waarde vanaf € 50.000,= tot aan de Europese drempelwaarde, de aanbestedende dienst kan volstaan met te verwijzen naar de circulaire. Voor de eerdergenoemde categorie van opdrachten [voor leveringen of diensten] met een waarde van € 33.000,= tot een bedrag van € 50.000,= kan niet door de aanbestedende dienst worden volstaan met te verwijzen naar de circulaire maar moet de motivering dus worden vastgelegd.

Bij opdrachten voor leveringen of diensten met een duidelijk grensoverschrijdend belang schrijft [op grond van de Aanbestedingswet 2012]  de circulaire voor dat door de aanbestedende dienst aan de aankondiging van de opdracht een passende mate van openbaarheid geeft. Dit opdat ook ondernemers uit andere lidstaten kennis nemen van de overheidsopdracht. Een nationale aanbesteding [dat wil zeggen een aanbesteding met een voorafgaande publicatie] is in dat geval de meest aangewezen procedure. 

Voor opdrachten voor werken gelden zoals uit de circulaire blijkt, andere drempelbedragen en de circulaire heeft geen betrekking op zogenoemde uitgezonderde opdrachten en op B-diensten. Uitgezonderde opdrachten zijn opdrachten die vanwege hun aard van de toepassing van de Aanbestedingswet 2012 zijn uitgezonderd. Zogenoemde B-diensten worden naar hun aard geacht geen grensoverschrijdend belang te hebben en vallen onder een bijzonder regiem. Dat regiem voor B-diensten is in de Aanbestedingswet 2012 geregeld. Genoemde uitzonderingen houden ook in dat wanneer voor deze opdrachten [die dus niet onder de circulaire vallen] een ondernemer de aanbestedende dienst om een motivering van de keuze voor de procedure vraagt, de aanbestedende dienst de keuze voor de procedure moet kunnen motiveren en deze motivering in het inkoopdossier moet zijn vastgelegd.

Zie ook Aanbestedingsrecht 

[post_title] => Bekendmaking grensbedragen voor aanbestedingsprocedures bij het Rijk [post_excerpt] =>

Op 3 augustus jl. heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties via een circulaire het beleid bekend gemaakt over welke aanbestedingsprocedure in een concreet geval gebaseerd op de waarde van de opdracht de aangewezen procedure is. De circulaire geldt voor aanbestedende diensten die tot het Rijk behoren en de in de circulaire genoemde grensbedragen gelden vanaf 1 september 2015.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => bekendmaking-grensbedragen-voor-aanbestedingsprocedures-bij-het-rijk [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:25:49 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:25:49 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/08/18/bekendmaking-grensbedragen-voor-aanbestedingsprocedures-bij-het-rijk/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [2] => WP_Post Object ( [ID] => 7065 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-08-13 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-08-13 00:00:00 [post_content] =>

De media wereldwijd hebben het bericht opgepikt, Google gaat in de toekomst door het leven als Alphabet, of beter gezegd alle ondernemingen die nu nog onder de paraplu van Google vallen zullen straks vallen onder de paraplu Alphabet. De Google zoekmachine zoals iedereen die kent zal blijven bestaan.

Waar de media vooral op inzoomen is de vraag wat er gaat gebeuren met de bedrijven die nu al het merk Alphabet gebruiken in de praktijk? Daarbij krijgt vooral merkhouder Bayerische Motoren Werke AG, oftewel het automerk BMW, de meeste aandacht. BMW heeft immers diverse merken in diverse landen geregistreerd die allemaal gebruik maken van het woord Alphabet. Overigens valt hier bij BMW een specifieke tak van dienstverlening onder die zich richt op lease auto’s. BMW heeft ten overstaan van de media te kennen gegeven dat het zich momenteel beraadt op het nemen van eventuele stappen tegen Google voor het bestrijden van het gebruik van het merk Alphabet.

Wanneer afgegaan wordt op deze nieuwsberichten dan ontstaat al snel het beeld dat BMW een soort monopolie heeft op het gebruik van het merk Alphabet. Dit blijkt echter geenszins het geval te zijn, want een korte zoektocht op internet leert dat er wereldwijd honderden merken met de naam Alphabet zijn geregistreerd of geregistreerd zijn geweest. Het betreft hier zeer uiteenlopende woordmerken, beeldmerken en combinaties van die twee. Met andere woorden, ofwel BMW is slechts een van de vele merkhouders die in het geweer zouden kunnen komen tegen de eventuele registratie van het merk Alphabet door Google, dan wel, en meer voor de hand liggend, is dat het Alphabet van Google in de toekomst door het leven zal gaan als een van de vele geregistreerde merken Alphabet.

Dit zal uiteindelijk ook pas problemen opleveren, in ieder geval naar Europees [en Benelux] merkenrecht, wanneer sprake is van het gebruik van het merk voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan, inhoudende het gevaar van associatie met het merk. Het is niet ondenkbaar dat de bekende zelfrijdende auto’s van Google, herstel: Alphabet, een zekere associatie kunnen opleveren met het merk Alphabet van BMW. Hetzelfde geldt echter natuurlijk ook voor alle andere Alphabet merkhouders die waren of diensten op de markt brengen waarbij in de toekomst mogelijk associatie met het merk zou kunnen ontstaan.

Overigens is ook niet ondenkbaar dat een soortgelijke discussie zich zal ontvouwen omtrent de handelsnaam Alphabet. Zo wordt bijvoorbeeld al gesproken over het voor veel geld verkopen van het Twitteraccount met de naam Alphabet. Hetzelfde geldt voor de domeinnamen in diverse landen.

Hoe een en ander in de praktijk uit zal gaan pakken is natuurlijk de vraag, maar dat het machtige Google, oftewel Alphabet, daarbij vaak aan het langste eind zal trekken lijkt op voorhand wel aannemelijk.

[post_title] => Google wordt Alphabet, kan dat zomaar? [post_excerpt] =>

De media wereldwijd hebben het bericht opgepikt, Google gaat in de toekomst door het leven als Alphabet, of beter gezegd alle ondernemingen die nu nog onder de paraplu van Google vallen zullen straks vallen onder de paraplu Alphabet. De Google zoekmachine zoals iedereen die kent zal blijven bestaan.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => google-wordt-alphabet-kan-dat-zomaar [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:25:35 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:25:35 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/08/13/google-wordt-alphabet-kan-dat-zomaar/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [3] => WP_Post Object ( [ID] => 7066 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-08-12 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-08-12 00:00:00 [post_content] =>

Elke woensdag selecteert Robert Wannink een uitspraak van de Raad van State die hij in kort bestek bespreekt.

Procedure

Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 12 augustus 2015 [zaaknummer 201410200/1/A2] is geoordeeld over een besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Bij besluit van 15 november 2013 heeft de minister een aanvraag van de Stichting Vrienden Stoomgemaal Halfweg om subsidie voor onderhoud aan het rijksmonument met monumentnummer 19916, het gemaal Halfweg waarvan de stichting eigenaar is, afgewezen.

Bij besluit van 18 april 2014 heeft de minister het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 november 2014 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld. De stichting heeft op 26 maart 2013 een subsidieaanvraag ingediend in het kader van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2013 (hierna: Brim) voor (groot) onderhoud, begroot op ruim € 275.000,00, aan het stoomgemaal Halfweg aan de Haarlemmermeerstraat 4 te Halfweg, dat in 1983 definitief als rijksmonument is aangewezen.

Bij besluit van 15 november 2013, gehandhaafd bij besluit van 18 april 2014, heeft de minister de aanvraag afgewezen, omdat het beschikbare budget niet toereikend was om die aanvraag te honoreren. Het beschikbare budget was al uitgeput door subsidieverlening ten behoeve van aanvragen uit twee voorrangsgroepen en aanvragen uit dezelfde groep die vanwege een lagere totale begroting voorrang hadden gekregen.

De rechtbank heeft eerst vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de verdeling van het beschikbare subsidiebedrag heeft plaatsgevonden op de wijze zoals voorgeschreven in de Subsidieregeling instandhouding monumenten (hierna: Sim). Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de stichting aan een brief van 15 december 1981 van een rechtsvoorganger van de minister aan het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland noch aan een Koninklijk Besluit van 24 oktober 1983 het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat zij thans aanspraak heeft op subsidie. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de toezeggingen van de minister in die stukken zowel in tijd als in omvang niet ongeclausuleerd waren. De minister is volgens de rechtbank derhalve niet gehouden om dertig jaar na dato en in strijd met de geldende wet- en regelgeving subsidie te verlenen.

De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Zij voert aan dat de minister tijdens de openbare vergadering van de toenmalige Afdeling voor de geschillen van bestuur van de Raad van State (hierna: de Afdeling geschillen) in de aanwijzingsprocedure in 1983 ongeclausuleerd de toezegging heeft gedaan de stichting financieel te ondersteunen bij de instandhouding, het beheer en het onderhoud van het stoomgemaal. Deze toezegging was volgens de stichting voor de Afdeling geschillen van doorslaggevende betekenis voor het aan de Kroon voorgedragen Koninklijk Besluit. De brief van 15 december 1981, waarin een voorbehoud is gemaakt, was destijds niet bij haar bekend. Indien thans voorbij wordt gegaan aan die toezegging, betekent dat volgens de stichting een abrupt doorgevoerde en om die reden onredelijke beleidswijziging. Bovendien had de minister, gelet op de bijzondere omstandigheid van de toezegging, moeten afwijken van het Brim en de Sim. Voorts voert zij aan dat het onredelijk is dat de minister bij de verlening van subsidie professionele organisaties heeft laten voorgaan, nu vrijwilligersorganisaties die steun ook hard nodig hebben. Tot slot voert zij aan dat het besluit van de minister onzorgvuldig tot stand is gekomen, nu de minister haar in de gelegenheid had moeten stellen om voor een lager bedrag subsidie aan te vragen.

De destijds verantwoordelijke staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk heeft in een brief van 15 december 1981, met nummer 66.890, aan het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland verklaard dat hij bereid is de helft van de geraamde consolidatiekosten te dragen, onder de voorwaarde dat het eigendom overgaat naar een stichting die zich uitsluitend de instandhouding van het gemaal ten doel stelt, of 40% van die kosten wanneer het eigendom in provinciale of gemeentelijke handen overgaat dan wel bij het Hoogheemraadschap blijft. Daarin is voorts opgenomen dat de staatssecretaris zich realiseert dat na de consolidatie het nodige onderhoud zal moeten worden verricht teneinde het gemaal in redelijke staat te houden. In dat verband heeft hij verklaard dat hij tevens bereid is, voor zover de wetgever hem de nodige middelen verschaft en uitsluitend wanneer het gemaal eigendom is van een stichting, jaarlijks een onderhoudssubsidie te bevorderen op grond van de Voorlopige Regeling Onderhoudssubsidie Monumenten.

In het Koninklijk Besluit van 24 oktober 1983, nummer 8, dat is genomen naar aanleiding van het Kroonberoep door dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland in het kader van de aanwijzing van het stoomgemaal als beschermd monument, is vermeld "dat van de zijde van Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur bij de behandeling van het beroep ter openbare vergadering van de Afdeling, voornoemd, is verklaard dat desgevraagd een subsidie in de consolidatie- en onderhoudskosten zal worden verleend".

Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat de destijds verantwoordelijke minister ter zake concrete en ondubbelzinnige mededelingen heeft gedaan waaraan de stichting thans nog een rechtens te honoreren verwachting kan ontlenen dat ook nu nog subsidie aan haar wordt verstrekt.

Uit het Koninklijk Besluit valt af te leiden dat aan het stoomgemaal, nadat het door het Hoogheemraadschap in 1977 buiten werking was gesteld, de onderhoudswerkzaamheden werden verricht die noodzakelijk waren voor instandhouding van het gemaal, maar dat voor het behoud op langere termijn aanzienlijke kosten voor restauratie moesten worden gemaakt die dijkgraaf en hoogheemraden niet wilden en konden dragen. In het licht daarvan is in de procedure tegen de aanwijzing, die heeft geleid tot het Koninklijk Besluit, in het kader van de belangenafweging aan de orde geweest welke mogelijkheden er waren om de financiële lasten die aan de instandhouding van het gemaal waren verbonden, te beperken. In die omstandigheid waarbij aan de orde was de toenmalige restauratie voor behoud op langere termijn, heeft de toenmalige minister verklaard desgevraagd een subsidie in de consolidatie- en onderhoudskosten te verstrekken. De minister heeft daarmee niet de concrete en ondubbelzinnige toezegging gedaan dat hij zonder meer ook in de verdere toekomst subsidie aan de stichting zou verstrekken. Daarbij had de staatssecretaris in zijn brief van 15 december 1981, die in de procedure bij de Afdeling geschillen aan de orde is geweest, derhalve bij de stichting bekend had moeten zijn en bij de totstandkoming van het Koninklijk Besluit is betrokken, er reeds eerder op gewezen dat eventuele toekomstige subsidieverstrekking afhankelijk is van de dan beschikbare financiële middelen voor monumentenzorg. De rechtbank heeft aldus terecht geoordeeld dat de toezegging van de minister in ieder geval niet zover strekt, dat de minister dertig jaar na het Koninklijk Besluit inzake de aanwijzing tot monument zonder meer gehouden was subsidie te verlenen.

Voor zover de stichting heeft betoogd dat haar aanvraag voorrang moet krijgen op die van professionele organisaties, mocht de minister de keuze maken om in de Sim - een ministeriële regeling als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Brim - bij verdeling van subsidies aan aanvragen van professionele organisaties voor monumentenbehoud als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, een hogere prioriteit te geven dan aan aanvragen van anderen als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder c, van die regeling. De Sim bevat voorts geen hardheidsclausule op grond waarvan de minister van die regeling kon afwijken, ook niet in het licht van de gang van zaken in het verleden.

De minister was voorts niet gehouden om de stichting in de gelegenheid te stellen voor een lager bedrag subsidie aan te vragen. De minister heeft terecht de aanvraag aan het besluit ten grondslag gelegd. De aard van de gevolgde tendersystematiek, waarbij alle in enig jaar ingediende aanvragen gelijktijdig worden beoordeeld en gerangschikt, verzet zich tegen de door de stichting voorgestelde werkwijze.

Waarom deze uitspraak?

Deze uitspraak is uitgekozen omdat een beroep is gedaan op het zogenaamde vertrouwensbeginsel. Een oude toezegging, begin tachtig, kun je daar nog steeds een beroep op doen? Wat is dus de waarde van een aantal decennia oude toezegging?

Waar gaat het om?

De stichting heeft op 26 maart 2013 een subsidieaanvraag ingediend in het kader van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2013 (hierna: Brim) voor (groot) onderhoud, begroot op ruim € 275.000,00, aan het stoomgemaal Halfweg aan de Haarlemmermeerstraat 4 te Halfweg, dat in 1983 definitief als rijksmonument is aangewezen.

Bij besluit van 15 november 2013, gehandhaafd bij besluit van 18 april 2014, heeft de minister de aanvraag afgewezen, omdat het beschikbare budget niet toereikend was om die aanvraag te honoreren. Het beschikbare budget was al uitgeput door subsidieverlening ten behoeve van aanvragen uit twee voorrangsgroepen en aanvragen uit dezelfde groep die vanwege een lagere totale begroting voorrang hadden gekregen.

De rechtbank heeft eerst vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de verdeling van het beschikbare subsidiebedrag heeft plaatsgevonden op de wijze zoals voorgeschreven in de Subsidieregeling instandhouding monumenten (hierna: Sim). Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de stichting aan een brief van 15 december 1981 van een rechtsvoorganger van de minister aan het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland noch aan een Koninklijk Besluit van 24 oktober 1983 het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat zij thans aanspraak heeft op subsidie. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de toezeggingen van de minister in die stukken zowel in tijd als in omvang niet ongeclausuleerd waren. De minister is volgens de rechtbank derhalve niet gehouden om dertig jaar na dato en in strijd met de geldende wet- en regelgeving subsidie te verlenen.

Wat zegt de rechter?

Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat de destijds verantwoordelijke minister ter zake concrete en ondubbelzinnige mededelingen heeft gedaan waaraan de stichting thans nog een rechtens te honoreren verwachting kan ontlenen dat ook nu nog subsidie aan haar wordt verstrekt.

Uit het Koninklijk Besluit valt af te leiden dat aan het stoomgemaal, nadat het door het Hoogheemraadschap in 1977 buiten werking was gesteld, de onderhoudswerkzaamheden werden verricht die noodzakelijk waren voor instandhouding van het gemaal, maar dat voor het behoud op langere termijn aanzienlijke kosten voor restauratie moesten worden gemaakt die dijkgraaf en hoogheemraden niet wilden en konden dragen. In het licht daarvan is in de procedure tegen de aanwijzing, die heeft geleid tot het Koninklijk Besluit, in het kader van de belangenafweging aan de orde geweest welke mogelijkheden er waren om de financiële lasten die aan de instandhouding van het gemaal waren verbonden, te beperken. In die omstandigheid waarbij aan de orde was de toenmalige restauratie voor behoud op langere termijn, heeft de toenmalige minister verklaard desgevraagd een subsidie in de consolidatie- en onderhoudskosten te verstrekken.

De minister heeft daarmee niet de concrete en ondubbelzinnige toezegging gedaan dat hij zonder meer ook in de verdere toekomst subsidie aan de stichting zou verstrekken. Daarbij had de staatssecretaris in zijn brief van 15 december 1981, die in de procedure bij de Afdeling geschillen aan de orde is geweest, derhalve bij de stichting bekend had moeten zijn en bij de totstandkoming van het Koninklijk Besluit is betrokken, er reeds eerder op gewezen dat eventuele toekomstige subsidieverstrekking afhankelijk is van de dan beschikbare financiële middelen voor monumentenzorg. De rechtbank heeft aldus terecht geoordeeld dat de toezegging van de minister in ieder geval niet zover strekt, dat de minister dertig jaar na het Koninklijk Besluit inzake de aanwijzing tot monument zonder meer gehouden was subsidie te verlenen.

Voor zover de stichting heeft betoogd dat haar aanvraag voorrang moet krijgen op die van professionele organisaties, mocht de minister de keuze maken om in de Sim - een ministeriële regeling als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Brim - bij verdeling van subsidies aan aanvragen van professionele organisaties voor monumentenbehoud als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, een hogere prioriteit te geven dan aan aanvragen van anderen als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder c, van die regeling. De Sim bevat voorts geen hardheidsclausule op grond waarvan de minister van die regeling kon afwijken, ook niet in het licht van de gang van zaken in het verleden.

De minister was voorts niet gehouden om de stichting in de gelegenheid te stellen voor een lager bedrag subsidie aan te vragen. De minister heeft terecht de aanvraag aan het besluit ten grondslag gelegd. De aard van de gevolgde tendersystematiek, waarbij alle in enig jaar ingediende aanvragen gelijktijdig worden beoordeeld en gerangschikt, verzet zich tegen de door de stichting voorgestelde werkwijze.

Bespreking en conclusie

De Afdeling herhaalt een veel voorkomende zin in uitspraken van de Afdeling zelf: ‘ Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat de destijds verantwoordelijke minister ter zake concrete en ondubbelzinnige mededelingen heeft gedaan waaraan de stichting thans nog een rechtens te honoreren verwachting kan ontlenen dat ook nu nog subsidie aan haar wordt verstrekt.’

Zeker bij een oude toezegging, zoals dat hier het geval is, moet:

A. De verantwoordelijke [minister] een mededeling hebben gedaan

B. Die concreet en ondubbelzinnig moet zijn

C. Waaraan de stichting nu nog een rechtens te honoreren verwachting kan ontlenen dat ook nu nog subsidie aan haar wordt verstrekt

In dit geval valt uit het Koninklijk Besluit af te leiden dat er onderhoudswerkzaamheden werden verricht die noodzakelijk waren voor instandhouding van het gemaal, maar dat voor het behoud op langere termijn aanzienlijke kosten voor restauratie moesten worden gemaakt die dijkgraaf en hoogheemraden niet wilden en konden dragen. In het licht daarvan is in de procedure tegen de aanwijzing, die heeft geleid tot het Koninklijk Besluit, in het kader van de belangenafweging aan de orde geweest welke mogelijkheden er waren om de financiële lasten die aan de instandhouding van het gemaal waren verbonden, te beperken. In die omstandigheid waarbij aan de orde was de toenmalige restauratie voor behoud op langere termijn, heeft de toenmalige minister verklaard desgevraagd een subsidie in de consolidatie- en onderhoudskosten te verstrekken.

De minister heeft daarmee niet de concrete en ondubbelzinnige toezegging gedaan dat hij zonder meer ook in de verdere toekomst subsidie aan de stichting zou verstrekken. Daarbij had de staatssecretaris in zijn brief van 15 december 1981, die in de procedure bij de Afdeling geschillen aan de orde is geweest, derhalve bij de stichting bekend had moeten zijn en bij de totstandkoming van het Koninklijk Besluit is betrokken, er reeds eerder op gewezen dat eventuele toekomstige subsidieverstrekking afhankelijk is van de dan beschikbare financiële middelen voor monumentenzorg. De rechtbank heeft aldus terecht geoordeeld dat de toezegging van de minister in ieder geval niet zover strekt, dat de minister dertig jaar na het Koninklijk Besluit inzake de aanwijzing tot monument zonder meer gehouden was subsidie te verlenen.

Kortom: aan een oude toezegging worden hoge eisen  gesteld, wil het nog ingeroepen kunnen worden. Een oude toezegging heeft daarom in de praktijk vaak maar weinig waarde. Laat het dus niet onnodig lang op de plank liggen! 

[post_title] => Uitspraak van de week; wat heb je aan een oude toezegging van de overheid? [post_excerpt] =>

Elke woensdag selecteert Robert Wannink een uitspraak van de Raad van State die hij in kort bestek bespreekt.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => uitspraak-van-de-week-wat-heb-je-aan-een-oude-toezegging-van-de-overheid [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:26:33 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:26:33 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/08/12/uitspraak-van-de-week-wat-heb-je-aan-een-oude-toezegging-van-de-overheid/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [4] => WP_Post Object ( [ID] => 7063 [post_author] => 6 [post_date] => 2015-08-11 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-08-11 00:00:00 [post_content] =>

In het voorjaar van 2013 heeft John Doe voor ASR de zogenaamde Fey-Blij-campagne bedacht. ASR was destijds shirtsponsor van voetbalclub Feyenoord. John Doe heeft daarbij campagnes bedacht waarbij de afbeelding van een olifantje (Olli) werd gebruikt.

John Doe heeft de auteursrechten op Olli en het woordmerk Olli. Olli werd afgebeeld op shirts en er werd een pluchen versie van Olli gebruikt. ASR en John Doe hebben een licentieovereenkomst gesloten voor een bepaalde duur. Er ontstond een hype waardoor ASR een grote hoeveelheid heeft besteld. Na afloop van deze termijn had ASR nog een restantvoorraad t-shirts en knuffels. John Doe stelt dat ASR inbreuk maakt op de auteursrechten van John Doe door na het eindigen van de licentieovereenkomst de Olli producten te gebruiken. In de overeenkomst is niets vastgelegd over de restant voorraad.

De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat ASR er geredelijk van uit mocht gaan dat zij de Olli producten ook na afloop van de licentieovereenkomst kon blijven uitleveren. Zij had immers de licentievergoeding voor die producten reeds aan John Doe voldaan en het had naar voorlopig oordeel op de weg van John Doe in zo een geval gelegen om nadrukkelijk te bepalen dat de producten na afloop van die termijn toch niet meer uitgeleverd konden worden. Dat er veel was ingekocht begrijpt de voorzieningenrechter: “Beteuterde kinderen die tevergeefs lang in de rij voor hun knuffel hebben gestaan zijn vanzelfsprekend geen goede reclame.”

Maar niet alle gebruik van Olli is toegestaan na het eindigen van de licentieovereenkomst. ASR sprak in reclame-uitingen van “onze knuffel Olli”. Dit is niet toegestaan omdat daarmee wordt gesuggereerd dat ASR daarop de (exclusieve) rechten bezit, hetgeen na het eindigen van de licentieovereenkomst niet (meer) het geval was. Ook gebruikte ASR nog een tekening van Olli. Dit was niet toegestaan omdat het gebruik van deze tekening niet nodig is voor het doel van de licentieovereenkomst noch voor de legitieme verspreiding van de restanten Olli-knuffels. Aan dit gebruik van de tekening, dat voor het eerst plaats vond na het eindigen van de licentieovereenkomst, had John Doe zodoende redelijkerwijs haar toestemming kunnen onthouden, zodat dit niet geoorloofd is te achten. Gebruik van die tekening moet dan ook als auteursrechtinbreuk worden gekwalificeerd.

Het eindoordeel is dat het is toegestaan de Olli knuffels en t-shirts te verhandelen en weggegeven zoals ASR dat doet.

Rechtbank Den Haag, 29 juli 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:8878, zie uitspraak

Wat betekent dit voor de praktijk:

  • Het is verstandig om in een licentieovereenkomst ook afspraken te maken over een restantvoorraad die aanwezig is na het einde van de overeenkomst. Dat kan betekenen dat er een korte periode bestaat waarin voorraad moet worden uitverkocht, dat de restantvoorraad door de licentiegever wordt overgenomen, etc. Het niet maken van afspraken over een restantvoorraad wordt toegerekend aan de licentiegever. Die moet hier aan denken.
  • Wanneer er geen afspraken zijn gemaakt over een restantvoorraad na het eindigen van de licentieovereenkomst dan is het dus mogelijk dat de voorraad mag worden verhandeld. Of dat mag en onder welke voorwaarden is afhankelijk van de concrete situatie.

Zie ook branche Fashion & Design

[post_title] => Restanten mogen na einde licentieovereenkomst worden gebruikt [post_excerpt] =>

In het voorjaar van 2013 heeft John Doe voor ASR de zogenaamde Fey-Blij-campagne bedacht. ASR was destijds shirtsponsor van voetbalclub Feyenoord. John Doe heeft daarbij campagnes bedacht waarbij de afbeelding van een olifantje (Olli) werd gebruikt.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => restanten-mogen-na-einde-licentieovereenkomst-worden-gebruikt [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:26:49 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:26:49 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/08/11/restanten-mogen-na-einde-licentieovereenkomst-worden-gebruikt/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [5] => WP_Post Object ( [ID] => 7064 [post_author] => 16 [post_date] => 2015-08-11 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-08-11 00:00:00 [post_content] =>

Toedracht

De heer X had een overeenkomst met Corendon afgesloten betreffende een vliegreis met verblijf in een hotel in Macedonië. De badkamer behorende bij de hotelkamer was betegeld. In de badkamer was geen rubberen antislip douchemat aanwezig.

Toen de heer X voor de eerste keer gebruik maakte van de badkamer ontstond er een lekkage. Water afkomstig uit de douchecel is in de badkamer gevloeid en daar blijven staan. Heer X heeft geklaagd bij de reisleider van Corendon en om een andere kamer verzocht. Hier werd geen gehoor aan gegeven.

Bij de volgende keer douchen is de heer X op zijn zijde gevallen en liep hierbij schouderletsel op en bezocht het ziekenhuis in Macedonië. Diezelfde dag heeft hij in het hotel een andere kamer gekregen.

Letsel

Bij aankomst in Nederland en bezoek aan het ziekenhuis blijkt dat de heer X geopereerd moest worden en blijvend letsel heeft opgelopen aan zijn schouder, o.a. een frozen shoulder.

De heer X stelt Corendon aansprakelijk voor de schade nu Corendon tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de reisovereenkomst.   

Rechtbank Noord-Holland wijst de vordering toe. Corendon gaat in beroep.

Verweer Corendon

  • stelt dat er meteen actie is ondernomen na de klacht
  • betwist dat de val is gekomen door de lekkage en wijst hierbij op de mogelijkheid dat de heer X bij het verlaten van de douchebak achter de rand is blijven haken. Immers de heer X is voorovergevallen en zou achterovergevallen zijn als hij was uitgegleden.
  • de val had eveneens plaats gevonden als de badkamer droog zou zijn geweest

Hof Amsterdam

Nergens blijkt wat voor actie er is ondernomen door Corendon en evenmin dat de lekkage is verholpen, althans deze stelling is niet onderbouwd door Corendon. Er zijn geen veiligheidsmaatregelen getroffen. Een badstoffen doek die op de grond kan worden gelegd volstaat niet.

De mogelijkheid dat de heer X over de rand is gestruikeld is niet onderbouwd. Alleen de stelling dat de heer X niet achterover is gevallen is ontoereikend.

Corendon betoogt ook nog dat de val ook zou hebben plaatsgevonden zonder de opgetreden lekkage. De neergelegde handdoek zou dan ook zijn weggegleden als de badkamervloer droog geweest zou zijn. Hiermee miskent Corendon dat er sprake is geweest van een lekkage, aldus het Hof. Dat er lekkage is geweest staat vast. Bovendien zijn de handdoeken juist neergelegd door de heer X vanwege de lekkage.

Nu vast staat dat de beschreven lekkage zich opnieuw heeft voorgedaan nadat de heer X daarover had geklaagd en er niets is ondernomen door Corendon, ook zijn verzoek om een andere kamer niet is ingewilligd volgt hieruit dat Corendon tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting uit reisovereenkomst. Het Hof Amsterdam stelt dus de heer X in het gelijk

Schade

De schade staat nog niet vast. Corendon wordt daarom veroordeeld tot vergoeding van de schade op te maken bij staat. Het Hof overweegt ook nog dat in de schadestaatprocedure tevens aan de orde zal kunnen komen welke schade Corendon als een gevolg van de val kan worden toegerekend, mede rekening houdend met de leeftijd van de heer X en of er sprake is van een vermindering van de vergoedingsplicht van Corendon op basis van eigen schuld.

Opmerkingen

Een uitspraak waaruit blijkt dat reisorganisatoren klachten serieus moeten nemen. Een ongeluk zit in een klein hoekje.

Hoe in deze zaak tot een eigenschuld percentage gekomen moet worden is de vraag. Wat valt het slachtoffer hier te verwijten? Een eventuele vermindering van de schade in verband met de leeftijd van het slachtoffer is niet op zijn plaats; Take the victim as you find him.

Zie uitspraak

[post_title] => Reisorganisator Corendon aansprakelijk voor val tijdens vakantie door lekkage in de doucheruimte [post_excerpt] =>

Toedracht

De heer X had een overeenkomst met Corendon afgesloten betreffende een vliegreis met verblijf in een hotel in Macedonië. De badkamer behorende bij de hotelkamer was betegeld. In de badkamer was geen rubberen antislip douchemat aanwezig.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => reisorganisator-corendon-aansprakelijk-voor-val-tijdens-vakantie-door-lekkage-in-de-doucheruimte [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:27:00 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:27:00 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/08/11/reisorganisator-corendon-aansprakelijk-voor-val-tijdens-vakantie-door-lekkage-in-de-doucheruimte/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [6] => WP_Post Object ( [ID] => 7152 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-08-05 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-08-05 00:00:00 [post_content] => Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 26 augustus 2015 [zaaknummer 201405958/1/R3], zie uitspraak, is geoordeeld over een besluit van 10 juni 2014 van het College van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant [verder: ‘het college’] waarbij het college heeft besloten om de raad van de gemeente Bergen op Zoom een aantal aanwijzingen te geven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (verder: ‘Wro’’) met betrekking tot het door de raad bij besluit van 10 april 2014 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Noord". Tegen dit besluit is onder meer door het gemeentebestuur beroep ingesteld.
Waarom deze uitspraak? In deze uitspraak komt de rol van het provinciaal bestuur duidelijk tot uiting als het gaat om gemeentelijke bestemmingsplannen. Waar het provinciaal bestuur een bestemmingsplan moest goedkeuren, heeft het nu instrumenten om ervoor te zorgen dat bestemmingsplannen die afwijken van de provinciale regelgeving de eindstreep niet ongewijzigd halen. Bij de toetsing van de het optreden van de provincie stelt de rechter zich terughoudend op, hetgeen past in het denken van de machtenscheiding. Waar gaat het om? De Afdeling overweegt dat het college de bevoegdheid heeft om een zogenoemde reactieve aanwijzing te geven die het ter bescherming van provinciale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het college in redelijkheid van de noodzaak van het geven van een reactieve aanwijzing heeft kunnen uitgaan. De Afdeling toetst de beslissing van het college om van de bevoegdheid gebruik te maken terughoudend. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Vervolgens zoomt de Afdeling in op de concrete punten waarom het provinciaal toezicht aan de bel trekt. Het gaat te ver om deze nu hier uitgebreid te bespreken en leid af van de rode draad. Vandaar dat ik de geïnteresseerden daarvoor verwijs naar de uitgebreide uitspraak, te vinden op de website van de Raad van State. Het college heeft bij het bestreden besluit een aanwijzing gegeven met betrekking tot bepaalde percelen. Het college heeft aan deze aanwijzing strijd met artikelen in de provinciale Verordening ruimte 2014 (hierna: Verordening 2014) ten grondslag gelegd. Wat zegt de rechter? De Afdeling gaat mee in het betoog van het provinciaal bestuur. Het gemeentebestuur heeft bij de vaststelling op een aantal punten gehandeld in strijd met de provinciale Verordening 2014 en kon het provinciebestuur met recht een reactieve aanwijzing geven. Vervolgens komt de Afdeling toe aan de belangenafweging, maar doet dit kort af als volgt: ‘Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter belang kunnen toekennen aan het door de Verordening 2014 beschermde belang om nieuwe bouwmogelijkheden in het buitengebied te voorkomen dan aan het belang van de betreffende appellant.’ Met andere woorden: de Verordening 2014 vertegenwoordigt het algemeen belang en prevaleert in beginsel ten opzichte van een individueel belang. Er is nog een aspect waar ik aandacht voor vraag: vaak wordt gedacht dat rechten op basis van een verleende milieuvergunning automatisch recht geeft op planologische rechten. De Afdeling overweegt met verwijzing naar de eigen uitspraak van 20 mei 2015, in zaaknr. 201403596/1/R1, dat aan een milieuvergunning geen planologische rechten kunnen worden ontleend. Het college heeft in dit verband terecht geen rekening gehouden met deze milieuvergunning, aldus de Afdeling. Bespreking en conclusie
Niet alleen de opstellers van bestemmingsplannen en de verantwoordelijken binnen het gemeentehuis moeten rekening houden met provinciale regelgeving, dat geldt ook voor derden die overwegen een inspraakreactie in te dienen of een omgevingsvergunning wensen aan te vragen die mogelijk strijd zou kunnen opleveren met het bestemmingsplan waardoor afwijking nodig is en ook dan getoetst wordt aan provinciale regelgeving. Dat geldt zeker voor de verordening die in deze zaak wordt aangehaald. Het is het Streekplan nieuwe stijl. Handelt u in strijd daarmee, dan heeft u ongetwijfeld een probleem met de provincie. En zoals u ziet is de kans op succes dan niet bijzonder groot, zeker ook omdat de rechterlijke toetsing terughoudend is. [post_title] => Uitspraak van de week; Provincie laat spierballen zien bij gemeentelijk bestemmingsplan [post_excerpt] =>

Elke woensdag selecteert Robert Wannink een uitspraak van de Raad van State die hij in kort bestek bespreekt.

Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 26 augustus 2015 [zaaknummer 201405958/1/R3], zie uitspraak, is geoordeeld over een besluit van 10 juni 2014 van het College van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant [verder: ‘het college’] waarbij het college heeft besloten om de raad van de gemeente Bergen op Zoom een aantal aanwijzingen te geven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (verder: ‘Wro’’) met betrekking tot het door de raad bij besluit van 10 april 2014 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Noord".

Tegen dit besluit is onder meer door het gemeentebestuur beroep ingesteld.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => uitspraak-van-de-week-provincie-laat-spierballen-zien-bij-gemeentelijk-bestemmingsplan [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-11 12:27:16 [post_modified_gmt] => 2022-02-11 11:27:16 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/08/05/uitspraak-van-de-week-provincie-laat-spierballen-zien-bij-gemeentelijk-bestemmingsplan/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [7] => WP_Post Object ( [ID] => 7149 [post_author] => 6 [post_date] => 2015-07-24 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-07-24 00:00:00 [post_content] =>

De term “Basterdsuiker” is op 6 november 2013 als benaming ingeschreven in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten (GTS), waarbij ‘Traditioneel’ staat voor onveranderd en aantoonbaar gebruik op de EU-markt voor een periode van minimaal 30 jaar. Dit houdt in dat vanaf die datum deze benaming volgens de Verordening (EG) nr. 509/2006 niet langer mag worden gebruikt indien niet aan het productdossier is voldaan.

Dit kwam aan de orde bij een klacht bij de Reclame Code Commissie. De klager had het product van de adverteerder laten onderzoeken bij een eigen onderzoeksinstituut. Dat instituut concludeerde dat de basterdsuiker van de adverteerder niet aan alle vereisten uit het productdossier van basterdsuiker voldeed; de korrelgrootte was te fijn en het gehalte invertsuiker was te hoog.

De Reclame Code Commissie overweegt dat niet in geschil is dat het product van adverteerder dat in deze procedure centraal staat, te weten een suikerproduct met de benaming ‘donkere basterdsuiker’ op de verpakking, dient te worden getoetst aan Verordening (EU) Nr. 1151/2012 van 21 november 2012 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1104/2013 van de Europese Commissie van 6 november 2013.

Het onderzoek dat klager heeft laten uitvoeren is door de adverteerder betwist. Het onderzoek is niet uitgevoerd door de daartoe volgens de Verordening of het productdossier aangewezen autoriteit maar door een, naar klager erkent, niet als onafhankelijk aan te merken instantie.

De Commissie constateert dat artikel 37 van de Verordening bepaalt dat alvorens een uit de Europese Unie afkomstig product onder een als beschermde gegarandeerde traditionele specialiteit geregistreerde naam op de markt wordt gebracht, dient te worden geverifieerd of het product in overeenstemming is met het productdossier. Deze verificatie wordt verricht door:

a) één of meer van de bevoegde autoriteiten zoals bedoeld in artikel 36 van de Verordening, en/of

b) één of meer van de controleorganen in de zin van artikel 2, punt 5) van Verordening (EG) nr. 882/2004, die optreden als orgaan voor productcertificering.

Nu deze verificatie door een daartoe aangewezen autoriteit / controleorgaan niet heeft plaats gevonden moet dit alsnog plaats vinden. De commissie houdt de zaak voor twee maanden aan om de adverteerder in de gelegenheid te stellen de verificatie te laten uitvoeren. Deze verificatie door de daartoe bevoegde autoriteit moet antwoord geven op de vraag of het product van adverteerder voldoet aan de daaraan op grond van vorenbedoelde regelgeving te stellen vereisten.

Reclame Code Commissie, 7 juli 2015, 2014/00731

Wat betekent dit voor de praktijk:

  • Voordat een product in Europa op de markt kan worden gebracht is het raadzaam advies in te winnen over de toepasselijke Nederlandse benaming van het product en de verpakkingsvoorschriften. Daarbij moet ook gekeken worden of een benaming is ingeschreven in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten of daar een aanvraag voor is ingediend. Bepalend is de situatie ten tijde van het daadwerkelijk op de markt brengen van een product.
  • Wanneer een concurrent reclame regelgeving overtreedt dan kan het indienen van een klacht bij de  Reclame Code Commissie wel degelijk effectief zijn.
  • Wij adviseren onder meer bij vragen over verpakkingsvoorschriften, voedings- en gezondheidsclaims en merkregistraties.

Zie ook branche AgriFood

[post_title] => Gebruik term “basterdsuiker” in reclame in strijd met Europese regelgeving [post_excerpt] =>

De term “Basterdsuiker” is op 6 november 2013 als benaming ingeschreven in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten (GTS), waarbij ‘Traditioneel’ staat voor onveranderd en aantoonbaar gebruik op de EU-markt voor een periode van minimaal 30 jaar. Dit houdt in dat vanaf die datum deze benaming volgens de Verordening (EG) nr. 509/2006 niet langer mag worden gebruikt indien niet aan het productdossier is voldaan.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => gebruik-term-basterdsuiker-in-reclame-in-strijd-met-europese-regelgeving [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:27:23 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:27:23 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/07/24/gebruik-term-basterdsuiker-in-reclame-in-strijd-met-europese-regelgeving/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [8] => WP_Post Object ( [ID] => 7148 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-07-15 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-07-15 00:00:00 [post_content] => Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 15 juli 2015 [zaaknummer 201500914/1/A4] is geoordeeld over een besluit van het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, waarbij een peilbesluit en een projectplan zijn vastgesteld. Bij uitspraak van 12 december 2014 heeft de rechtbank het door de maatschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de maatschap hoger beroep ingesteld. Waarom deze uitspraak? Deze uitspraak is uitgekozen omdat een beroep is gedaan op het zogenaamde specialiteitsbeginsel. Een beginsel dat niet zo vaak wordt aangehaald. Dat beginsel houdt in dat een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit alleen acht moet slaan op de belangen van de belanghebbende[n] en de belangen die de wettelijke regeling ter uitvoering waarvan het besluit genomen wordt, beoogt te beschermen. Het gedeelte van de uitspraak die daarop ziet wordt door mij samengevat en besproken. Het specialiteitsbeginsel is opgenomen in artikel 3:4, eerste lid, Awb: ‘Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit’. Alle belangen die mogen worden meegewogen, moeten dus worden meegewogen. Waar gaat het om? |In dit geval gaat het om een projectplan dat voorziet in de realisering van een collectieve hoogwatervoorziening. Met de collectieve hoogwatervoorziening wordt een bebouwingslint waterhuishoudkundig gescheiden van het achterliggende landbouwgebied. Daartoe zullen onder meer alle sloten rondom de collectieve hoogwatervoorziening worden voorzien van een peilscheidingsconstructie. Tegelijkertijd met het projectplan is een peilbesluit vastgesteld. De maatschap exploiteert in het betrokken gebied een biologische melkveehouderij. Zij vreest negatieve gevolgen voor haar bedrijf en de omgeving daarvan als gevolg van het projectplan en het peilbesluit. Volgens haar zullen die gevolgen zich niet voordoen als wordt gekozen voor individuele hoogwatervoorzieningen in plaats van een collectieve hoogwatervoorziening. Wat zegt de rechter? De Afdeling geeft eerst aan wat de wettelijke aanknopingspunten zijn. Op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Waterwet is een beheerder verplicht voor daartoe aan te wijzen oppervlaktewater- of grondwaterlichamen onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast te stellen. Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, geschiedt de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan. Met de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk wordt gelijkgesteld de uitvoering van een werk tot beïnvloeding van een grondwaterlichaam. Ingevolge het tweede lid bevat het plan ten minste een beschrijving van het betrokken werk en de wijze waarop dat zal worden uitgevoerd, alsmede een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk. Voor in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen bevat het plan een inventarisatie van maatschappelijke functies en ambities en mogelijke innovaties waarmee de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk gecombineerd zou kunnen worden, inclusief de mogelijkheden om het desbetreffende werk middels een concessie voor werken of andere vorm van publiek-private samenwerking te realiseren. Het uitgangspunt van de Afdeling is dat het algemeen bestuur beoordelingsruimte heeft. De Afdeling verwijst daarvoor naar een eerdere eigen uitspraak van 27 maart 2013 [zaak nr. 201112517/1/A4] waarin is overwogen dat artikel 5.2, eerste lid, van de Waterwet het bevoegd gezag, in dit geval het algemeen bestuur, beoordelingsvrijheid verschaft. De rechtbank heeft voorts terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2013 in zaak nr. 201303838/1/A4 overwogen dat het aan het bevoegd gezag is om alle verschillende bij een projectplan betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de toetsing van een projectplan, net als bij de toetsing van een peilbesluit, aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te beperken tot de vraag of het bevoegd gezag in redelijkheid het projectplan heeft kunnen vaststellen. De maatschap betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voor zover het projectplan en het peilbesluit zijn vastgesteld ter bescherming van de houten funderingen van gebouwen dit buiten het bereik valt van de belangen die de Waterwet ingevolge artikel 2.1 beschermt. Volgens haar zijn het projectplan en het peilbesluit dan ook in strijd met het specialiteitsbeginsel vastgesteld en heeft het algemeen bestuur gebruik gemaakt van een bevoegdheid waarvoor deze niet is bedoeld. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet is de toepassing van deze wet gericht op: a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. De Afdeling stelt vast dat het algemeen bestuur ingevolge artikel 5.2, eerste lid, van de Waterwet, gelezen in verbinding met de lokale Waterverordening, voor oppervlaktewaterlichamen een peilbesluit dient vast te stellen. Voorts dient de aanleg van de collectieve hoogwatervoorziening ingevolge artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet te geschieden overeenkomstig een projectplan. In zoverre heeft de rechtbank volgens de Afdeling terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het algemeen bestuur ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheden uit de Waterwet. De verwijzing van de maatschap naar artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet biedt daarvoor evenmin grond. Het beschermen van houten funderingen staat niet op gespannen voet met die bepaling, aangezien dit past binnen de in die bepaling opgenomen doelstelling van voorkoming en waar nodig beperking van waterschaarste. Reeds hierom faalt het betoog volgens de Afdeling. Het projectplan en peilbesluit zijn bovendien niet alleen vastgesteld ten behoeve van de bescherming van houten funderingen, maar primair ten behoeve van waterstaatkundige belangen, zodat de doelstellingen van artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet in zoverre eveneens worden gediend. Bespreking en conclusie Allereest geeft de Afdeling aan dat de rechter in het kader van de trias politicia gedachte een terughoudende toetsing uitvoert als het bestuursorgaan beschikt over beoordelingsruimte. De Afdeling kan natuurlijk wel aangeven of het genomen besluit voldoende gemotiveerd is en zorgvuldig tot stand gekomen is. Maar de innerlijke afweging van het bestuursorgaan valt grofweg buiten het bereik van de rechter.
Maar uiteraard analyseert de rechter wel of voldaan is aan het specialiteitsbeginsel, zoals appellante stelt. Als hiervoor al gezegd houdt dit in dat een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit alleen acht moet slaan op de belangen van de belanghebbende[n] en de belangen die de wettelijke regeling ter uitvoering waarvan het besluit genomen wordt, beoogt te beschermen. Het beginsel is gecodificeerd in artikel 3:4 lid 1 Awb.
De belangen die de wet beschermt kan uit de wettelijke regeling zelf afgeleid worden. En vervolgens blijkt uit de redenatie van de Afdeling dat de rechter dit ruim opvat, in de zin dat al snel hieraan voldaan wordt als de betreffende wettelijke bepaling maar voldoende aanknopingspunten biedt. Zou de wet daar overigens onvoldoende inzicht in geven dan zal de rechter ook in de parlementaire geschiedenis, bijvoorbeeld de Memorie van Toelichting, speuren naar aanknopingspunten waarop het specialiteitsbeginsel ziet. Het is aan de betreffende vertegenwoordiger om de rechter op dat spoor te zetten. [post_title] => Uitspraak van de week; specialiteitsbeginsel & waterwet [post_excerpt] =>

Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 15 juli 2015 [zaaknummer 201500914/1/A4] is geoordeeld over een besluit van het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, waarbij een peilbesluit en een projectplan zijn vastgesteld. Bij uitspraak van 12 december 2014 heeft de rechtbank het door de maatschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de maatschap hoger beroep ingesteld.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => uitspraak-van-de-week-specialiteitsbeginsel-waterwet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-11 11:43:41 [post_modified_gmt] => 2022-02-11 10:43:41 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/07/15/uitspraak-van-de-week-specialiteitsbeginsel-waterwet/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [9] => WP_Post Object ( [ID] => 7140 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-07-01 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-07-01 00:00:00 [post_content] =>

De voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland heeft in een op 5 juni jl. gepubliceerde uitspraak van 4 juni jl. [zie Uitspraak] een beroep op de zogenoemde "Exceptio plurium litis consortium" ofwel het verweer van de ondeelbare rechtsverhouding gehonoreerd. Van ondeelbaarheid van een rechtsverhouding in die zin dat daaromtrent door een rechter slechts kan worden beslist in een geding waarin alle bij deze rechtsverhouding betrokkenen partij zijn, is sprake indien het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van al die betrokkenen in dezelfde zin luidt. Of daarvan sprake is kan niet in algemene zin worden beantwoord omdat de bijzonderheden van het gegeven geval van doorslaggevende betekenis kunnen zijn [aldus Hoge Raad 26 maart 1993, NJ 1993, 489].

In onderhavige zaak heeft de gedaagde partij HHNK [Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier] een Europees openbare aanbestedingsprocedure uitgeschreven voor meetdiensten op basis van het gunningcriterium economisch meest voordelige inschrijving.

In de Inschrijvingsleidraad is onder het kopje "aanbestedende dienst/aanbesteder" opgenomen dat HHNK de aanbesteding uitvoert mede namens HHSK [Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard] en WSHD [Waterschap Hollandse Delta]. Opdrachtgever is volgens de Inschrijvingsleidraad HHNK, HHSK en WSHD na gunning van de opdracht. Ook vermeldt de Inschrijvingsleidraad dat HHNK deze aanbesteding mede uitvoert namens HHSK en WSHD.

De voorzieningenrechter oordeelt dat in samenhang gelezen ondermeer bovengenoemde bepalingen uit de Inschrijvingsleidraad niet anders kunnen worden begrepen dan dat HHNK, HHSK en WSHD voor de onderhavige aanbesteding gezamenlijk als één aanbestedende dienst optreden, met HHNK als penvoerder. Mede gelet op de – eveneens gezamenlijk – te sluiten langdurige overeenkomst, kan de strekking van de aanbesteding aldus de voorzieningenrechter bezwaarlijk een andere dan dat na gunning van de opdracht aan de winnende inschrijver rechten en plichten in het leven worden geroepen voor HHNK, HHSK en WSHD gezamenlijk.

Met die stand van zaken acht de voorzieningenrechter de rechtsverhouding tussen HHNK, HHSK en WSHD, zowel onderling als in relatie tot de inschrijvers processueel ondeelbaar, in die zin dat het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van [alle drie] de aanbesteders gezamenlijk in dezelfde zin luidt. Hierbij verwijst de voorzieningenrechter naar bovengenoemd arrest van de Hoge Raad.

De eisende partij zijnde Stedin heeft echter slechts HHNK als gedaagde opgeroepen in het onderhavige kort geding. Volgens vaste jurisprudentie is de consequentie daarvan dat Stedin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen aldus de voorzieningenrechter en overeenkomstig wordt beslist.

Overigens als doekje voor het bloeden overweegt de voorzieningenrechter ten overvloede dat het geen twijfel lijdt dat de vordering van Stedin, indien zij wel ontvankelijk zou zijn geweest, zou zijn afgewezen omdat Stedin geen belang bij haar vordering zou hebben gehad aangezien herbeoordeling niet tot een ander resultaat zou hebben geleid.

De moraal van dit verhaal is dat inschrijvers en zeker hun verplichte procesvertegenwoordigers bij een voornemen tot het starten van een kort geding om een voorlopige gunning aan te vechten aan de hand van het gunningdocument in het voorkomende geval nauwgezet moeten inventariseren welke partijen mogelijk als één aanbestedende dienst optreden en er voor zorgen dat al die partijen ook daadwerkelijk als gedaagde in een kort geding worden opgeroepen. Opdat voorkomen wordt dat zoals in onderhavige zaak, voordat het überhaupt tot een bindend inhoudelijk oordeel kan komen, de eisende partij al niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering.  

Zie ook Aanbestedingsrecht

[post_title] => Drie partijen in een aanbesteding treden op als aanbestedende dienst betekent; drie partijen dagvaarden [post_excerpt] =>

De voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland heeft in een op 5 juni jl. gepubliceerde uitspraak van 4 juni jl. [zie Uitspraak] een beroep op de zogenoemde "Exceptio plurium litis consortium" ofwel het verweer van de ondeelbare rechtsverhouding gehonoreerd. Van ondeelbaarheid van een rechtsverhouding in die zin dat daaromtrent door een rechter slechts kan worden beslist in een geding waarin alle bij deze rechtsverhouding betrokkenen partij zijn, is sprake indien het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van al die betrokkenen in dezelfde zin luidt. Of daarvan sprake is kan niet in algemene zin worden beantwoord omdat de bijzonderheden van het gegeven geval van doorslaggevende betekenis kunnen zijn [aldus Hoge Raad 26 maart 1993, NJ 1993, 489].

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => drie-partijen-in-een-aanbesteding-treden-op-als-aanbestedende-dienst-betekent-drie-partijen-dagvaarden [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:30:14 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:30:14 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/07/01/drie-partijen-in-een-aanbesteding-treden-op-als-aanbestedende-dienst-betekent-drie-partijen-dagvaarden/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) ) [post_count] => 10 [current_post] => -1 [before_loop] => 1 [in_the_loop] => [post] => WP_Post Object ( [ID] => 7151 [post_author] => 26 [post_date] => 2015-08-19 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-08-19 00:00:00 [post_content] =>

Elke woensdag selecteert Robert Wannink een uitspraak van de Raad van State die hij in kort bestek bespreekt.

Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 19 augustus 2015 [zaaknummer 201403738/1/A2, zie Uitspraak] is geoordeeld over een besluit van 20 juni 2013 heeft het college van B&W van Den Haag [verder: ‘het college’] aan appellant een bestuurlijke boete opgelegd van € 8.000,00.

Bij besluit van 24 oktober 2013 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 26 maart 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 oktober 2013 vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

Waarom deze uitspraak?

De wet geeft aan dat een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan [denk aan het college van B&W] kan worden verzonden [een email derhalve] voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg.

Veelal heeft het bestuursorgaan dat niet gedaan maar krijgt het vaak wel te maken met emails waarin min of meer bezwaar wordt gemaakt tegen een beslissing [een besluit] van datzelfde bestuursorgaan.

De vraag is dan hoe het bestuursorgaan daarmee om moet gaan. Een tweede vraag is dan of diegene die op deze manier bezwaar maakt geen rechten verliest. Want als de bezwarentermijn van zes weken voor bij kan normaal gesproken geen ontvankelijk bezwaarschrift worden ingediend. 

Waar gaat het om?

Het college heeft het besluit van 20 juni 2013 op dezelfde dag aangetekend verzonden. Op 15 juli 2013 heeft PostNL het besluit als onbestelbaar retour gezonden omdat het niet is afgehaald. Op 18 juli 2013 heeft een medewerkster van de gemeente Den Haag na telefonisch contact met bezwaarmaakster het besluit per e-mail aan haar verzonden. In die e-mail is ze erop gewezen dat het besluit op 20 juni 2013 bekend is gemaakt, zodat de bezwaartermijn op 21 juni 2013 aanving en op 1 augustus 2013 afliep.

Bij e-mail van 23 juli 2013 heeft ze daarop gereageerd en de ambtenaar gevraagd om uitstel voor het indienen van een bezwaarschrift. Daarbij heeft bezwaarmaakster naar voren gebracht dat zij graag de kans zou krijgen om de in het besluit genoemde zaken te weerleggen.

Bij e-mail van 25 juli 2013 heeft een collega van de betreffende ambtenaar haar geantwoord dat de bezwaartermijn strikt wordt toegepast, dat geen uitstel kan worden verleend en dat ze zo nodig pro forma bezwaar kan maken. Daarbij heeft de ambtenaar erop gewezen dat zowel het pro forma-bezwaarschrift als de later in te dienen gronden op tijd naar het onderaan het besluit vermelde adres moet worden gestuurd, omdat het bezwaar anders niet-ontvankelijk zou worden verklaard.

Bij e-mail van 8 augustus 2013 heeft ze aan de betreffende ambtenaar zowel een pro forma-bezwaarschrift als een bezwaarschrift met gronden gezonden. De ambtenaar heeft per ommegaande gereageerd en haar laten weten dat zij niet op deze wijze bezwaar kon maken, waarbij onder verwijzing naar de rechtsmiddelenclausule in het besluit van 20 juni 2013 is aangegeven op welke wijze dat wel kon.

Bezwaarmaakster heeft bij brief van 19 augustus 2013 alsnog op de in het besluit aangegeven wijze pro forma-bezwaar gemaakt.

Wat zegt de rechter?

De Afdeling gaat niet mee in het betoog van mevrouw.

De Afdeling onderbouwt dit als volgt. Vast staat dat het college de weg van het indienen van een bezwaarschrift per e-mail, anders dan via de gemeentelijke website met gebruikmaking van DigiD, niet heeft opengesteld. Een bestuursorgaan mag, indien met een ingekomen e-mail is beoogd een bezwaarschrift in te dienen waarop het bestuursorgaan bevoegd is te beslissen, het bezwaar pas niet-ontvankelijk verklaren op de grond dat het die elektronische weg niet heeft opengesteld, nadat het op de voet van artikel 6:6, aanhef en onder b, van de Awb een herstelmogelijkheid aan de indiener heeft geboden.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 augustus 2012 in zaak nr. 201112596/1/A1) dient een herstelmogelijkheid te worden geboden indien uit het e-mailbericht valt af te leiden dat daarmee beoogd wordt bezwaar te maken en het bericht is verzonden naar het officiële e-mailadres van het betrokken overheidslichaam of van de ambtelijke dienst die het aangaat, dan wel naar het zakelijk e-mailadres van de ambtenaar met wie de indiener zodanig contact over de zaak heeft gehad, dat deze ervan mocht uitgaan dat het e-mailbericht met het bezwaar ook aan die ambtenaar mocht worden gestuurd.

Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, blijkt uit de e-mail van 23 juli 2013 niet dat zij heeft beoogd pro forma bezwaar te maken. Zij heeft daarin slechts vermeld op een later moment bezwaar te willen maken en te verzoeken om verlenging van de bezwaartermijn. In elk geval volgt uit het dossier niet dat ze zodanig contact over de zaak heeft gehad, dat zij ervan mocht uitgaan dat zij per e-mail pro forma bezwaar mocht maken. Dat zij het besluit ook op 18 juli 2013 per e-mail toegezonden heeft gekregen is daarbij niet van belang, omdat het besluit eerst op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt door het per post te verzenden en het pas na telefonisch contact naar aanleiding van het retour komen ervan is verzonden per e-mail.

Bovendien is ze in die e-mail uitdrukkelijk gewezen op de bezwaarclausule van het besluit, waarin is vermeld dat een bezwaarschrift slechts per brief of via de website kan worden ingediend. Het college behoefde haar dan ook geen herstelmogelijkheid te bieden als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb.

Bezwaarmaakster heeft pas bij brief van 19 augustus 2013 op de voorgeschreven wijze bezwaar gemaakt. Dat is buiten de bezwaartermijn. Anders dan de rechtbank heeft overwogen doen zich in dit geval geen zeer bijzondere omstandigheden voor, die maken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Zij is er meermalen uitdrukkelijk en ondubbelzinnig op gewezen binnen welke termijn en op welke wijze zij tegen de opgelegde boete bezwaar kon maken.

Ook in reactie op de e-mail van bezwaarmaakster van 23 juli 2013 heeft de ambtenaar haar op 25 juli 2013 laten weten dat een bezwaar of pro forma bezwaar tijdig moest worden gestuurd naar het adres dat onderaan het besluit is vermeld, omdat het anders niet-ontvankelijk zou worden verklaard. Op dat moment liep de termijn nog. Dat zij  vervolgens pas na afloop van de bezwaartermijn verdere actie heeft ondernomen, door eerst wederom per e-mail en later bij brief een bezwaarschrift in te dienen, komt geheel voor haar rekening, aldus de Afdeling.

Bespreking en conclusie

Hoewel de zaak in deze casus alsnog schipbreuk heeft geleden is de conclusie dat je niet zomaar via email bezwaar kunt maken. Als het betreffende bestuursorgaan niet van tevoren kenbaar heeft gemaakt dat dit kan, maar er komt wel een email binnen waaruit zou blijken dat er bezwaar wordt gemaakt tegen een besluit, dan is er toch nog een vangnet. Het bestuursorgaan moet dan namelijk een herstelmogelijkheid aanbieden. Wordt daarvan niet tijdig en accuraat gebruik gemaakt, dan kan wel de niet-ontvankelijkheid volgen. 

[post_title] => Uitspraak van de week; kun je bezwaar maken door een mailtje te sturen? [post_excerpt] =>

Elke woensdag selecteert Robert Wannink een uitspraak van de Raad van State die hij in kort bestek bespreekt.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => uitspraak-van-de-week-kun-je-bezwaar-maken-door-een-mailtje-te-sturen [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:24:43 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:24:43 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/08/19/uitspraak-van-de-week-kun-je-bezwaar-maken-door-een-mailtje-te-sturen/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [comment_count] => 0 [current_comment] => -1 [found_posts] => 1315 [max_num_pages] => 132 [max_num_comment_pages] => 0 [is_single] => [is_preview] => [is_page] => [is_archive] => 1 [is_date] => [is_year] => [is_month] => [is_day] => [is_time] => [is_author] => [is_category] => [is_tag] => [is_tax] => 1 [is_search] => [is_feed] => [is_comment_feed] => [is_trackback] => [is_home] => [is_privacy_policy] => [is_404] => [is_embed] => [is_paged] => 1 [is_admin] => [is_attachment] => [is_singular] => [is_robots] => [is_favicon] => [is_posts_page] => [is_post_type_archive] => [query_vars_hash:WP_Query:private] => 0b4c5416582f27e314f3102b5ee7a9ee [query_vars_changed:WP_Query:private] => [thumbnails_cached] => [allow_query_attachment_by_filename:protected] => [stopwords:WP_Query:private] => [compat_fields:WP_Query:private] => Array ( [0] => query_vars_hash [1] => query_vars_changed ) [compat_methods:WP_Query:private] => Array ( [0] => init_query_flags [1] => parse_tax_query ) [tribe_is_event] => [tribe_is_multi_posttype] => [tribe_is_event_category] => [tribe_is_event_venue] => [tribe_is_event_organizer] => [tribe_is_event_query] => [tribe_is_past] => [tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object ( [filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object *RECURSION* ) )
Elke woensdag selecteert Robert Wannink een uitspraak van de Raad van State die hij in kort bestek bespreekt.
Lees meer
Op 3 augustus jl. heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties via een circulaire het beleid bekend gemaakt over welke aanbestedingsprocedure in een concreet geval gebaseerd op de waarde van de opdracht de aangewezen procedure is. De circulaire geldt voor aanbestedende diensten die tot het Rijk behoren en de in de circulaire genoemde grensbedragen gelden vanaf 1 september 2015.
Lees meer
De media wereldwijd hebben het bericht opgepikt, Google gaat in de toekomst door het leven als Alphabet, of beter gezegd alle ondernemingen die nu nog onder de paraplu van Google vallen zullen straks vallen onder de paraplu Alphabet. De Google zoekmachine zoals iedereen die kent zal blijven bestaan.
Lees meer
Elke woensdag selecteert Robert Wannink een uitspraak van de Raad van State die hij in kort bestek bespreekt.
Lees meer
In het voorjaar van 2013 heeft John Doe voor ASR de zogenaamde Fey-Blij-campagne bedacht. ASR was destijds shirtsponsor van voetbalclub Feyenoord. John Doe heeft daarbij campagnes bedacht waarbij de afbeelding van een olifantje (Olli) werd gebruikt.
Lees meer
Toedracht De heer X had een overeenkomst met Corendon afgesloten betreffende een vliegreis met verblijf in een hotel in Macedonië. De badkamer behorende bij de hotelkamer was betegeld. In de badkamer was geen rubberen antislip douchemat aanwezig.
Lees meer
Elke woensdag selecteert Robert Wannink een uitspraak van de Raad van State die hij in kort bestek bespreekt. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 26 augustus 2015 [zaaknummer 201405958/1/R3], zie uitspraak, is geoordeeld over een besluit van 10 juni 2014 van het College van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant [verder: ‘het college’] waarbij het college heeft besloten om de raad van de gemeente Bergen op Zoom een aantal aanwijzingen te geven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (verder: ‘Wro’’) met betrekking tot het door de raad bij besluit van 10 april 2014 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Noord". Tegen dit besluit is onder meer door het gemeentebestuur beroep ingesteld.
Lees meer
De term “Basterdsuiker” is op 6 november 2013 als benaming ingeschreven in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten (GTS), waarbij ‘Traditioneel’ staat voor onveranderd en aantoonbaar gebruik op de EU-markt voor een periode van minimaal 30 jaar. Dit houdt in dat vanaf die datum deze benaming volgens de Verordening (EG) nr. 509/2006 niet langer mag worden gebruikt indien niet aan het productdossier is voldaan.
Lees meer
Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder: ‘de Afdeling’] van 15 juli 2015 [zaaknummer 201500914/1/A4] is geoordeeld over een besluit van het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, waarbij een peilbesluit en een projectplan zijn vastgesteld. Bij uitspraak van 12 december 2014 heeft de rechtbank het door de maatschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de maatschap hoger beroep ingesteld.
Lees meer
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland heeft in een op 5 juni jl. gepubliceerde uitspraak van 4 juni jl. [zie Uitspraak] een beroep op de zogenoemde "Exceptio plurium litis consortium" ofwel het verweer van de ondeelbare rechtsverhouding gehonoreerd. Van ondeelbaarheid van een rechtsverhouding in die zin dat daaromtrent door een rechter slechts kan worden beslist in een geding waarin alle bij deze rechtsverhouding betrokkenen partij zijn, is sprake indien het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van al die betrokkenen in dezelfde zin luidt. Of daarvan sprake is kan niet in algemene zin worden beantwoord omdat de bijzonderheden van het gegeven geval van doorslaggevende betekenis kunnen zijn [aldus Hoge Raad 26 maart 1993, NJ 1993, 489].
Lees meer