Blog van medewerkers
- een minimumvergoeding van 40 euro voor invorderingskosten;
- een maximum betaaltermijn voor overheidsinstanties van in beginsel 30 dagen;
- een maximum betaaltermijn voor handelstransacties tussen ondernemingen van 60 dagen;
- een maximum verificatieperiode van in beginsel 30 dagen;
- een verhoging van de wettelijke handelsrente met 1 procentpunt;
- het stellen van grenzen aan de contractsvrijheid met de introductie van een regeling van kennelijk onbillijke contractbepalingen en kennelijk onbillijke praktijken.
Er verandert nogal wat in incassoland. Vorig jaar werd per 1 juli al de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten ingevoerd, waarmee een staffel geïntroduceerd werd voor de hoogte van buitengerechtelijke incassokosten. Deze regeling strekt in beginsel ter bescherming van consumenten, maar ook B2B wordt er gebruik van gemaakt, als er niets afwijkends geregeld is.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => standaard-betaaltermijn [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2019-07-25 10:47:09 [post_modified_gmt] => 2019-07-25 08:47:09 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/03/06/standaard-betaaltermijn/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [1] => WP_Post Object ( [ID] => 6949 [post_author] => 6 [post_date] => 2013-03-05 00:00:00 [post_date_gmt] => 2013-03-05 00:00:00 [post_content] =>Bij een aanbesteding voor WMO hulpmiddelen stelt een gemeente als eis dat de inschrijver voldoet aan een gemiddelde liquiditeit van 1,00 over de laatste drie afgesloten boekjaren. Een inschrijver die een current ratio van 0,96 naar boven afrondt, voldoet niet aan de eis en de inschrijving wordt terzijde gelegd. De voorzieningenrechter overweegt dat de gemeente een liquiditeitseis van 1,00 mocht stellen en dat de gemeente het gelijkheidsbeginsel zou schenden wanneer zij de current ratio naar boven zou afronden. Het gelijkheidsbeginsel brengt mee dat deze eis strikt dient te worden gehandhaafd. Geen strijd met Proportionaliteitsgids 2012.
In de aanbestedingsdocumenten had de gemeente als selectiecriterium opgenomen dat een inschrijver over de laatste drie afgesloten boekjaren een gemiddelde liquiditeit moest hebben van 1,00. De inschrijver Vegro voldoet (net) niet aan deze eis. Zij had over de betreffende boekjaren een gemiddelde liquiditeit van 0,96. De gemeente heeft deze inschrijving terzijde gelegd en dus ongeldig verklaard.
Vegro heeft aangegeven dat de accountant de current ratio van 0,96 naar boven heeft afgerond omdat volgens hem de liquiditeitspositie van Vegro een gezonde ontwikkeling laat zien. De voorzieningenrechter overweegt dat dit het oordeel niet anders maakt. Het hanteren van objectieve criteria en eisen zoals voorgeschreven door de wet en de aanbestedingsrechtelijke beginselen, brengt nu eenmaal mee dat een leverancier mogelijk wel capabel is om de opdracht uit te voeren, doch niet voldoet aan een formeel criterium en om die reden niet voor gunning in aanmerking komt. Het aanbestedingsdocument biedt voor een dergelijke afronding evenmin mogelijkheid en gesteld noch gebleken is dat voornoemde, duidelijk gedefinieerde eis ruimte laat voor de normaal behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver om deze in die zin te begrijpen of interpreteren dat afronding wel is toegestaan, ook niet bij een minimale afwijking. Zie ook: Rb Den Haag, 6 december 2012, LJN: BY5674, r.o. 3.7.
Vegro had vervolgens gesteld dat de eis van een gemiddelde liquiditeit van 1,00 over de laatste drie afgesloten boekjaren disproportioneel is. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de aanbestedende dienst bij het stellen van eisen aan financiële en economische draagkracht ruime discretionaire bevoegdheid toekomt. Zie ook: Rb Den Haag, 30 oktober 2012, LJN BY4999, r.o. 4.4
De aanbestedende dienst dient na te gaan welke daadwerkelijke risico’s er zijn en of die risico’s worden afgedekt door de eisen die worden gesteld. De door de aanbestedende dienst gestelde eisen moeten wel in redelijke verhouding staan tot de aard en de omvang van de opdracht. De voorzieningenrechter overweegt dat hij dit slechts beperkt kan toetsen.
Liquiditeit geeft [mede] de financiële positie van een onderneming weer en is een middel om financiële en economische draagkracht te toetsen. De voorzieningenrechter overweegt dat een current ratio van groter dan 1,00 over het algemeen als gezond wordt beschouwd. De gemeente heeft gesteld dat een current ratio lager dan 1,00 door haar niet is gewenst, omdat de continuïteit gedurende de looptijd van de opdracht dan onvoldoende gewaarborgd zou zijn.
Door Vegro is ter ondersteuning van de gestelde disproportionaliteit een beroep gedaan op de Gids Proportionaliteit 2012 (hierna: de gids). De voorzieningenrechter stelt vast dat de gids tot stand is gekomen in het kader van het flankerend beleid bij het wetsontwerp van de nieuwe aanbestedingswet, maar dat deze nieuwe wet op dit moment nog niet van kracht is. Overigens bepaalt het door Vegro aangehaalde artikel 2.90 van de gids niet dat de aanbestedende dienst moet motiveren waarom zij een current ratio vereist, maar dat de aanbestedende dienst met zwaarwegende argumenten moet motiveren in de aanbestedingsstukken waarom zij eisen stelt die betrekking hebben op de hoogte van de totale omzet en de omzet van de bedrijfsactiviteit die het voorwerp van de overheidsopdracht is. Een current ratio heeft echter betrekking op de liquiditeit van de onderneming (vlottende activa/vlottende passiva). Daarover staat, zo overweegt de voorzieningenrechter, in de gids alleen dat het raadzaam is om met het stellen van eisen in de vorm van financiële ratio’s terughoudend om te gaan, omdat er nogal eens problemen ontstaan met onderlinge vergelijkbaarheid van die ratio’s vanwege diversiteit in boekhoudmethoden, maar dat deze problemen kunnen worden voorkomen door de ratio’s duidelijk te definiëren aan de hand van het aanbestedingsdocument. Van onduidelijkheid over de wijze van berekenen van de current ratio is evenwel niet gebleken; evenmin zijn daarover vragen gesteld. In paragraaf 4.4.2 van het aanbestedingsdocument ten aanzien van betreffende eis is bovendien duidelijk gedefinieerd dat het hier gaat om een gemiddelde liquiditeit van 1,00 over de laatste drie afgesloten boekjaren.
Door Vegro zijn documenten uit andere aanbestedingsprocedures in het geding gebracht waarin een current ratio van 0,50 of lager werd geëist. De voorzieningenrechter overweegt dat de enkele omstandigheid dat in die stukken een current ratio van 0,50 wordt gehanteerd, onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat een current ratio van 1,00 niet gebruikelijk is in de markt en niet in redelijke verhouding staat tot de opdracht, zoals door Vegro gesteld.
De vorderingen van Vegro worden vervolgens afgewezen.
Rechtbank Rotterdam , 31-01-2013, LJN: BZ1903 [gemeente Capelle a/d IJssel / Vegro]
Bij een aanbesteding voor WMO hulpmiddelen stelt een gemeente als eis dat de inschrijver voldoet aan een gemiddelde liquiditeit van 1,00 over de laatste drie afgesloten boekjaren. Een inschrijver die een current ratio van 0,96 naar boven afrondt, voldoet niet aan de eis en de inschrijving wordt terzijde gelegd. De voorzieningenrechter overweegt dat de gemeente een liquiditeitseis van 1,00 mocht stellen en dat de gemeente het gelijkheidsbeginsel zou schenden wanneer zij de current ratio naar boven zou afronden. Het gelijkheidsbeginsel brengt mee dat deze eis strikt dient te worden gehandhaafd. Geen strijd met Proportionaliteitsgids 2012.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => liquiditeitseis-van-1-00-bij-aanbesteding-wmo-hulpmiddelen-niet-disproportioneel [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 09:23:16 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 09:23:16 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/03/05/liquiditeitseis-van-1-00-bij-aanbesteding-wmo-hulpmiddelen-niet-disproportioneel/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [2] => WP_Post Object ( [ID] => 6947 [post_author] => 6 [post_date] => 2013-03-04 00:00:00 [post_date_gmt] => 2013-03-04 00:00:00 [post_content] =>Humana had ingeschreven op een aanbesteding van de gemeente Venlo voor het inzamelen van glas en textiel. De inschrijving was ondertekend door de directeur van Human. Uit het handelsregister en de statuten bleek dat de directeur niet bevoegd is “tot het verrichten van betalingen die het bedrag van EUR 150.000 per betaling te boven gaan, met de beperking dat de directieleden tevens niet bevoegd zijn contracten af te sluiten, waarvan de jaarlijkse financiële netto last voor de stichting dit bedrag overschrijdt, tenzij hierna anders vermeld."
De gemeente had deze inschrijving ongeldig verklaard. In kort geding wordt deze ongeldigverklaring aangevochten.
De rechtbank overweegt dat de inschrijving van Humana er op neer komt dat zij een financiële last aanvaardt van € 213.000,-- per jaar, terwijl uit de statuten van Humana volgt de directeur niet bevoegd is contracten te sluiten waarvan de jaarlijkse financiële netto last voor Humana het bedrag van € 150.000,-- overschrijdt.
In het aanbestedingsrecht geldt als uitgangspunt dat de aanbestedende dienst erop moet kunnen vertrouwen dat de inschrijver instaat voor de inhoud van de inschrijving en voor het volledige bedrag waartoe de inschrijving zal kunnen leiden. De inschrijving voorzien van een handtekening door een daartoe bevoegde persoon of daartoe bevoegde personen, is daarvoor de geëigende weg. Omdat volgens de gemeente niet eenduidig uit de inschrijvingsstukken bleek dat de directeur ten tijde van de inschrijving bevoegd was om de inschrijving namens Humana in te dienen, heeft de gemeente Humana tot tweemaal toe in de gelegenheid gesteld die bevoegdheid aan te tonen. Uiteindelijk heeft de gemeente geconcludeerd dat de directeur daartoe niet bevoegd was.
Humana had een verklaring van een notaris en van de accountant in het geding gebracht. De notaris die de statuten van Humana had opgesteld, had toegelicht hoe het artikel in de statuten uitgelegd zou moeten worden. De accountant had toegelicht dat onder netto financiële last verstaan dient te worden het saldo van de opbrengsten voor Humana uit het betreffende contract minus de kosten voor Humana die uit dat contract voortvloeien. Het saldo zou aldus zelfs een verlies voor Humana mogen inhouden, zolang dat verlies niet meer dan € 150.000,-- per jaar bedraagt.
De rechtbank overweegt dat de bevoegdheid van de directeur om namens Humana overeenkomsten aan te gaan naar objectieve maatstaven dient te worden beoordeeld. De uitleg van Humana, zoals die werd gegeven, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter subjectief van aard. Die subjectieve uitleg van Humana acht de voorzieningenrechter strijdig met de beoogde bescherming van derden die op grond van objectieve maatstaven moeten kunnen vertrouwen op de in openbare registers ingeschreven feiten.
De voorzieningenrechter overweegt dat de bevoegdheid om een rechtshandeling aan te gaan niet wordt bepaald door het (al dan niet onzekere) bedrijfseconomische resultaat van de volmachtgever in de toekomst. Daardoor zou pas achteraf komen vast te staan of de directeur wel of niet bevoegd was om de rechtshandeling te verrichten, hetgeen tot niet gewenste onduidelijkheden bij het sluiten van overeenkomsten kan leiden.
Dit betekent dat de voorzieningenrechter de interpretatie door de gemeente van de bewoordingen "jaarlijkse financiële netto last" zoals opgenomen in artikel 10 lid 4 van de statuten en de daaraan verbonden conclusie niet onjuist oordeelt, zodat de gemeente de inschrijving van Humana terecht terzijde heeft gelegd. De vorderingen van Humana worden afgewezen.
Voorzieningenrechter Rechtbank Roermond, 29-01-2013, LJN: BZ2299
Humana had ingeschreven op een aanbesteding van de gemeente Venlo voor het inzamelen van glas en textiel. De inschrijving was ondertekend door de directeur van Human. Uit het handelsregister en de statuten bleek dat de directeur niet bevoegd is “tot het verrichten van betalingen die het bedrag van EUR 150.000 per betaling te boven gaan, met de beperking dat de directieleden tevens niet bevoegd zijn contracten af te sluiten, waarvan de jaarlijkse financiële netto last voor de stichting dit bedrag overschrijdt, tenzij hierna anders vermeld."
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => inschrijving-aanbesteding-ongeldig-door-onbevoegdheid-directeur [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 09:23:54 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 09:23:54 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/03/04/inschrijving-aanbesteding-ongeldig-door-onbevoegdheid-directeur/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [3] => WP_Post Object ( [ID] => 6948 [post_author] => 6 [post_date] => 2013-03-04 00:00:00 [post_date_gmt] => 2013-03-04 00:00:00 [post_content] =>Als eerste moet de rechtbank de vraag beantwoorden hoe een overeenkomst om een website te bouwen juridisch gekwalificeerd moet worden. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst moet worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW. Van aanneming van werk als bedoeld in artikel 7:750 BW is in dit geval geen sprake omdat de opdracht niet strekt tot het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard.
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of er een [fatale] datum is overeengekomen waarop de website door de websitebouwer moest zijn opgeleverd. In de offerte is geen datum genoemd waarop de website klaar zou zijn. Wel is vermeld dat zoveel mogelijk zou worden opgeleverd in juli en augustus 2007, maar uit deze vermelding kan niet worden afgeleid dat de websitebouwer verplicht was uiterlijk eind augustus 2007 op te leveren.
De rechtbank overweegt dat het voor de hand had gelegen dat, indien de harde afspraak zou zijn gemaakt dat de website uiterlijk op 21 september 2008 af moest zijn, deze afspraak in enige vorm zou zijn vastgelegd. Dit geldt zeker nu de eerdere streefdatum niet was gehaald. Maar van enige vastlegging van een harde deadline is echter niet gebleken.
Omdat partijen in het najaar van 2008, kennelijk zonder voorbehoud, nader zijn overeengekomen dat de websitebouwer de website zou afmaken, heeft de websitebouwer daaraan de redelijke verwachting mogen ontlenen dat ArtOlive hem thans niet alsnog zou tegenwerpen dat hij de website niet uiterlijk in de zomer van 2008 heeft opgeleverd.
De website is uiteindelijk in mei 2010 opgeleverd, in die zin dat de website toen ‘live’ is gegaan. Uit dit gegeven en uit de e-mails die aan de oplevering vooraf zijn gegaan, leidt de rechtbank af dat partijen het erover eens waren dat de site in ieder geval op de datum van ‘live’ gaan moest worden opgeleverd.
De rechtbank overweegt verder dat zij uit de stellingen van partijen afleidt dat tussen partijen niet in geschil is dat als een website ‘live’ gaat, deze doorgaans niet direct vlekkeloos werkt en dat het in zijn algemeen dus te verwachten valt dat enige nadere aanpassingen nodig zullen zijn. Dit brengt mee dat het feit dat de website na het ‘live’ gaan nog gebreken vertoonde, op zichzelf onvoldoende is om te oordelen dat sprake is van een tekortkoming.
Maar in dit geval is sprake van meer dan “te verwachten gebreken”. Door ArtOlive is een andere websitebouwer in geschakeld. Deze heeft in een brief gemotiveerd aangegeven dat de in mei 2010 opgeleverde website structurele gebreken vertoonde die alleen met aanzienlijke inspanningen konden worden opgelost. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de website in mei 2010 ernstiger gebreken vertoonde dan bij de oplevering van een website in zijn algemeenheid mag worden verwacht.
Dit leidt tot de conclusie dat de website bij de oplevering niet de eigenschappen had die ArtOlive daarvan mocht verwachten en dat de websitebouwer dus tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting de website in mei 2010 op te leveren.
ArtOlive heeft gesteld dat zij als gevolg van de tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst schade heeft geleden. Uit de brief van de nieuwe websitebouwer blijkt dat in totaal 161 uur nodig zijn geweest om de tekortkomingen van de website te herstellen zo dat deze beantwoordt aan de offerte van de eerste websitebouwer.
Als schade wordt toegewezen de kosten van herstel van de gebreken van de website zijnde € 12.880,-.
Rechtbank Amsterdam, 23-01-2013,LJN: BZ2674
Kortom,
- Indien een datum van oplevering van een website een “fatale” datum is, leg dit dan duidelijk vast in correspondentie. Zolang daar geen sprake van is, moet een redelijke termijn worden gegeven om gebreken te herstellen.
- Na oplevering vertoont een website nog gebreken. De toets is vervolgens of de website bij de oplevering niet de eigenschappen had die de gebruiker daarvan mocht verwachten. Indien een gebruiker vindt dat daar sprake van is, dan moet hij dat deugdelijk kunnen onderbouwen.
- Indien sprake is van een website die niet voldoet aan deze toets, dan zijn de kosten die een andere websitebouwer moet maken om de gebreken te herstellen, schade die verhaalbaar is op de websitebouwer.
Als eerste moet de rechtbank de vraag beantwoorden hoe een overeenkomst om een website te bouwen juridisch gekwalificeerd moet worden. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst moet worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW. Van aanneming van werk als bedoeld in artikel 7:750 BW is in dit geval geen sprake omdat de opdracht niet strekt tot het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => een-website-heeft-zodanige-gebreken-dat-deze-niet-goed-is-opgeleverd-en-schade-moet-worden-vergoed [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 09:23:29 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 09:23:29 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/03/04/een-website-heeft-zodanige-gebreken-dat-deze-niet-goed-is-opgeleverd-en-schade-moet-worden-vergoed/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [4] => WP_Post Object ( [ID] => 6957 [post_author] => 26 [post_date] => 2013-02-28 00:00:00 [post_date_gmt] => 2013-02-28 00:00:00 [post_content] =>Nadat het wetsvoorstel al op 6 december 2011 was aangenomen door de Tweede Kamer, ging op 13 november 2012 ook de Eerste Kamer akkoord met het wetsvoorstel normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector topinkomens [WNT]. De WNT is met ingang van 1 januari 2013 in werking getreden.
Aan de wet lag de toenemende maatschappelijke verontwaardiging over de hoge salarissen en ontslagvergoedingen van bestuurders in de [semi]publieke sector ten grondslag. De huidige Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde Topinkomens [WOPT] komt als zelfstandige wet te vervallen, maar komt terug in de WNT als regime 3.
De WOPT kende enkel een openbaarmakingsverplichting van salarissen voor alle functionarissen in de [semi]publieke sector die boven een jaarlijks vast te stellen grens lagen [voor 2012 € 194.000,=], maar geen normering. De WNT gaat veel verder. Deze wet stelt ook daadwerkelijk grenzen aan de hoogte van zowel salarissen als afvloeiingsregelingen van topfunctionarissen in de [semi]publieke sector.
Topfunctionarissen zijn in het algemeen de bestuurders, toezichthouders, de hoogste ondergeschikten binnen een instelling en degenen die belast zijn met de dagelijkse leiding.
Er is sprake van drie regimes in de WNT.
In regime 1 mag de bezoldiging van een topfunctionaris niet hoger zijn dan 130% van het bruto ministersalaris. Deze zogenoemde WNT-norm bedraagt in 2013 in totaal
€ 228.599,= [€ 187.340 salaris, € 8.069,= onkostenvergoeding en € 33.190,= pensioenbijdrage werkgever]. Voor toezichthouders geldt een afwijkende norm van 5% [leden RvT of RvC] of 7,5% [voorzitter RvT of RvC] van de maximale bezoldiging die voor de instelling geldt.
Alle topfunctionarissen hebben bovendien hoe dan ook een individuele publicatieplicht, of zij nu meer of minder verdienen dan de norm. Ook gewezen topfunctionarissen die voor een instelling werkzaam blijven, vallen onder deze individuele openbaarmakingsplicht.
Dit beloningsregime geldt voor de gehele publieke sector en semipublieke instellingen als woningbouwcorporaties, zorginstellingen, het onderwijs, de publieke omroep en drinkwaterbedrijven.
Bij regime 2 stelt de minister voor een bepaalde sector een sectorale norm vast, de zogenaamde bezoldigingsnormering. Deze norm zal worden vastgesteld voor zorgverzekeraars.
Voor onder regime 1 en 2 vallende instellingen bepaalt de WNT mede dat het verstrekken van winstdelingen, bonussen of andere vormen van variabele beloning aan topfunctionarissen niet is toegestaan. Daarnaast geldt voor deze instellingen een verbod om met topfunctionarissen een ontslagvergoeding overeen te komen die meer bedraagt dan € 75.000,= dan wel één jaarsalaris zo dit lager is dan dit bedrag. Afwijkende afspraken zijn nietig. Dit mag ook niet worden omzeild door bijvoorbeeld de betrokkene langer op de loonlijst te laten staan, terwijl hij is vrijgesteld van werkzaamheden omdat de WNT het betalen van een bezoldiging terwijl de werknemer niet werkt [behoudens ziekte en vakantie] verbiedt.
Regime 3 betreft de openbaarmakingsplicht. Voor alle instellingen die onder het bereik van de WNT vallen, geldt een publicatieplicht. Op naam voor alle [gewezen] topfunctionarissen – ongeacht of hun bezoldiging boven of onder de norm valt – en op functie voor alle niet-topfunctionarissen indien hun bezoldiging boven hun bezoldigingsmaximum van regime 1 uitkomt.
Voor zittende topfunctionarissen geldt overgangsrecht. Beloningsafspraken die tot 6 december 2011 [datum dat het wetsvoorstel werd aangenomen in de Tweede Kamer] zijn overeengekomen blijven nog maximaal 4 jaar gelden. Vervolgens vindt stapsgewijs een afbouw plaats in 3 jaar tot het voor de instelling geldende maximum. Met betrekking tot met zittende topfunctionarissen na 6 december 2011 gemaakte afspraken gelden direct de nieuwe regels.
De WNT kent de minister ingrijpende handhavingsbevoegdheden toe. De topfunctionaris én de werkgever kunnen [zo nodig met last onder dwangsom], gedwongen worden om betalingen in strijd met de wet ongedaan te maken. De minister kan niet toegestane betalingen als onverschuldigd betaald terugvorderen, hetgeen dan publiekelijk gemaakt wordt. Op accountants rust een meldingsplicht en pensioenfondsen, verzekeraars en de belastingdienst moeten desgevraagd inlichtingen verschaffen over ontslagvergoedingen.
Uit het regeerakkoord bleek bovendien dat het kabinet-Rutte-Asscher van plan is de WNT-norm met betrekking tot het maximuminkomen in de [semi]publieke nog verder omlaag te brengen, van 130% naar 100%. Daarnaast bestaat het plan de groep functionarissen uit te breiden, waarvoor de norm geldt voor alle medewerkers. Dit zou in een nieuwe wet moeten worden uitgewerkt, nadat de minister hierover eerst in gesprek is gegaan met de sectoren.
De door verschillende sectoren geuite bezwaren tegen de ingrijpende gevolgen van de WNT, hebben vooralsnog geen effect gesorteerd. Het door de NVZD Vereniging van Bestuurders in de Zorg tegen de Staat aangespannen kort geding bleek tevergeefs. De NVDZ maakte bezwaar tegen het feit dat de zorgstellingen volgens de huidige WNT – in afwijking van het oorspronkelijke wetsvoorstel – in regime 1 vallen in plaats van in regime 2 waarbij de sector zelf in overleg met de minister een beloningscode opstelt, die wettelijk verankerd wordt. Hun vordering dat wat betreft zorginstellingen de WNT buiten toepassing zou dienen te worden gelaten op het punt van de maximale bezoldigingsnorm, werd door de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2013 afgewezen.
Wij adviseren u graag bij eventuele verdere concrete vragen omtrent de toepassing van de WNT en zullen de verder door het kabinet aangekondigde plannen voor u blijven volgen.
[post_title] => Wet normering topinkomens per 1 januari 2013 in werking [post_excerpt] =>Nadat het wetsvoorstel al op 6 december 2011 was aangenomen door de Tweede Kamer, ging op 13 november 2012 ook de Eerste Kamer akkoord met het wetsvoorstel normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector topinkomens [WNT]. De WNT is met ingang van 1 januari 2013 in werking getreden.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => wet-normering-topinkomens-per-1-januari-2013-in-werking [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 09:24:28 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 09:24:28 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/02/28/wet-normering-topinkomens-per-1-januari-2013-in-werking/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [5] => WP_Post Object ( [ID] => 6999 [post_author] => 12 [post_date] => 2013-02-27 00:00:00 [post_date_gmt] => 2013-02-27 00:00:00 [post_content] =>Ondernemingen dragen nog regelmatig activiteiten over aan een ander bedrijf, bijvoorbeeld uit specialisatieoogpunt of kostenreductie. De vraag is alsdan aan de orde of de betrokken personeelsleden moeten worden overgenomen. In de praktijk is deze vraag niet eenvoudig te beantwoorden, maar in het onderstaande stuk bespreek ik enkele aspecten die van belang zijn voor de beoordeling van die vraag.
Het leerstuk van overgang voor onderneming is opgenomen in artikel 7:662 BW en wint daar basis in een aantal Europese Richtlijnen. Deze wetgeving heeft tot doel om werknemers bescherming te bieden indien het bedrijf of een onderdeel van het bedrijf wordt overgenomen door een ander bedrijf. Of sprake is van een onderdeel van een bedrijf dat wordt overgenomen door een ander moet worden beoordeeld aan de feitelijke omstandigheden van het geval. Volgens de wet en jurisprudentie is sprake van een overgang van onderneming “indien er ingevolge een overeenkomst, een fusie of een splitsing een [onderdeel van] economische eenheid wordt overgedragen aan een ander, waarbij deze wel haar eigen identiteit behoudt”. Er moet dus worden beoordeeld of de overgedragen activiteit een zelfstandig onderdeel/activiteit is, die los van de overige activiteiten van de onderneming, kan worden overgedragen. In het verleden was dit van toepassing op onder meer schoonmaakwerkzaamheden en receptiewerkzaamheden, maar het geldt voor diverse andere activiteiten.
Als bovengenoemde vraag positief wordt beantwoord moet worden beoordeeld welke personeelsleden behoren tot het onderdeel van de onderneming welke wordt overgedragen. De Hoge Raad heeft bepaald dat hiervoor de feitelijke benadering moet worden gevolgd, zodat feitelijk moet worden vastgesteld welke activiteiten door welke personeelsleden worden uitgevoerd. De arbeidsovereenkomst is in deze van belang, doch niet alles beslissend!
Als wordt vastgesteld dat een werknemer onderdeel is van de onderneming geldt dat deze van rechtswege overgaat op de verkrijger. De vervreemder is echter nog wel gedurende één jaar na overgang hoofdelijk verbonden voor nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, die zijn ontstaan voor de overgang. De werknemer gaat derhalve van rechtswege over en expliciete instemming is niet vereist. Indien de werknemer weigert in dienst of werkzaamheden te verrichten voor de verkrijger, heeft dit grote consequenties voor de werknemer. De werknemer kan immers tussen wal en schip vallen. De vervreemder heeft geen werk meer voor de betrokken werknemer en bij de verkrijger wil deze werknemer niet werken. De consequentie laat zich raden. Er wordt hierover veel geprocedeerd.
Het is derhalve verstandig om voordat u een onderdeel van uw onderneming overdraagt aan een derde, al dan niet in groepsverband, na te gaan of de regels van overgang van onderneming uit het BW en de Europese Richtlijnen van toepassing zijn. Dit geldt zowel voor de ondernemer als de betrokken werknemers. Natuurlijk kunnen wij u daarbij helpen.
[post_title] => Overgang van onderneming; werknemer en werkgever let op [post_excerpt] =>
Ondernemingen dragen nog regelmatig activiteiten over aan een ander bedrijf, bijvoorbeeld uit specialisatieoogpunt of kostenreductie. De vraag is alsdan aan de orde of de betrokken personeelsleden moeten worden overgenomen. In de praktijk is deze vraag niet eenvoudig te beantwoorden, maar in het onderstaande stuk bespreek ik enkele aspecten die van belang zijn voor de beoordeling van die vraag.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => overgang-van-onderneming-werknemer-en-werkgever-let-op [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 09:25:27 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 09:25:27 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/02/27/overgang-van-onderneming-werknemer-en-werkgever-let-op/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [6] => WP_Post Object ( [ID] => 7000 [post_author] => 26 [post_date] => 2013-02-27 00:00:00 [post_date_gmt] => 2013-02-27 00:00:00 [post_content] => Het is mogelijk dat werkgever en werknemer bij het aangaan van de arbeidsrelatie in de arbeidsovereenkomst opnemen dat de werknemer recht heeft op een bepaalde ontslagvergoeding indien ontslag zou volgen. Het is ook mogelijk dat een werkgever daar spijt van krijgt, bijvoorbeeld door het verslechteren van de onderlinge verhouding. Kan een werkgever nog onder deze overeengekomen betalingsverplichting uit komen? Een schriftelijke arbeidsovereenkomst wordt niet voor niets opgesteld. Hierin worden de afspraken die tussen werkgever en werknemer gelden op een duidelijke wijze vastgelegd. Het uitgangspunt is dan ook dat de inhoud van de arbeidsovereenkomst geldig is; afspraak is afspraak. Toch heeft de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Arnhem op 10 december jl. aanleiding gezien om van dit uitgangspunt af te wijken [vindplaats: LJN: BY8265]. Ondanks dat de arbeidsovereenkomst van deze technisch directeur van een bouwbedrijf een duidelijke formule bevat ter berekening van de hoogte van de ontslagvergoeding [in casu een bedrag van € 365.256,=], oordeelde de Voorzieningenrechter dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden die met zich meebrengen dat de werknemer naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag verwachten dat de gemaakte afspraken in stand zouden blijven. De onvoorziene omstandigheden laten zich raden. De algehele crisis in de bouw en het afscheid moeten nemen van 250 werknemers, die een zeer beperkte vergoeding ontvangen. In deze kwestie heeft zwaar meegewogen dat het bouwbedrijf bij de uitbetaling van een vergoeding conform afspraak [van € 365.256,=] in serieuze financiële problemen zou zijn gekomen. Het uitgangspunt is dat de ontslagvergoeding moet worden betaald. Indien echter een eenzijdig wijzigingsbeding in de arbeidsovereenkomst is opgenomen, kan het onder omstandigheden dus gerechtvaardigd zijn om niet tot uitbetaling over te gaan. Let op met het vooraf opnemen van een ontslagvergoeding; het ontheven worden van deze betalingsverplichting is een absolute uitzondering. Dirk School [post_title] => Het niet betalen van een ontslagvergoeding uit de arbeidsovereenkomst [post_excerpt] =>Het is mogelijk dat werkgever en werknemer bij het aangaan van de arbeidsrelatie in de arbeidsovereenkomst opnemen dat de werknemer recht heeft op een bepaalde ontslagvergoeding indien ontslag zou volgen. Het is ook mogelijk dat een werkgever daar spijt van krijgt, bijvoorbeeld door het verslechteren van de onderlinge verhouding. Kan een werkgever nog onder deze overeengekomen betalingsverplichting uit komen?
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => het-niet-betalen-van-een-ontslagvergoeding-uit-de-arbeidsovereenkomst [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2019-07-05 10:12:47 [post_modified_gmt] => 2019-07-05 08:12:47 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/02/27/het-niet-betalen-van-een-ontslagvergoeding-uit-de-arbeidsovereenkomst/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [7] => WP_Post Object ( [ID] => 7001 [post_author] => 26 [post_date] => 2013-02-27 00:00:00 [post_date_gmt] => 2013-02-27 00:00:00 [post_content] => Een werkgever heeft een informatieplicht en een vergaande onderzoeksplicht bij een beëindiging met wederzijds goedvinden. Het komt vaak aan de orde, werkgever en werknemer hebben overleg over de beëindiging van het dienstverband. Soms op initiatief van de werknemer, meestal op initiatief van de werkgever. Bij een beëindiging van het dienstverband op initiatief van de werknemer is het bij een latere discussie of de werknemer ontslag heeft genomen vereist dat er een ondubbelzinnige en duidelijke wilsuiting is geweest, gericht op de definitieve beëindiging van het dienstverband. Voorts moet de werkgever – zo nodig - onderzoeken of de werknemer de beëindiging met alle daaraan verbonden nadelige gevolgen daadwerkelijk wenst. Als een werknemer de Nederlandse taal onvoldoende beheerst om de strekking van zijn woorden volledig te doorgronden of een werknemer handelt in een opwelling of hevige gemoedstoestand en er is niet gesproken over de [on]mogelijk van het verkrijgen van een uitkering krachtens de WW. Dan zal de werknemer de gevolgen niet [kunnen] overzien. Immers deze situatie zal voor de werknemer dusdanig ernstige nadelige gevolgen met zich meebrengen dat een werkgever dient te onderzoeken of werknemer zich de strekking van zijn woorden wel voldoende realiseert. Ook dient een werkgever de werknemer te informeren omtrent hun ontslagbescherming en rechtspositie. Dit betekent dat van een werkgever mag worden verwacht dat hij de werknemer bij een opzegging op initiatief van de werknemer danwel bij een beëindiging met wederzijds goedvinden omtrent zijn rechtspositie volledige en juiste informatie verschaft, onder andere met betrekking tot een uitkering krachtens de WW en de fictieve opzegtermijn. Indien de werkgever daarin te kort schiet, kan – onder omstandigheden - niet worden volgehouden dat de wil van de werknemer bij het ondertekenen van de overeenkomst was gericht op definitieve beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, zodat het dienstverband nog immer niet is beëindigd. Voorkomen is derhalve beter door:- Een ontslagname door een werknemer, anders dan behoudens een reguliere opzegging, vereist een ondubbelzinnige en duidelijke wilsuiting, gericht op definitieve beëindiging van het dienstverband. Door de werkgever moet worden onderzocht of de werknemer bij alle aan de beëindiging verbonden negatieve gevolgen werkelijk wenst.
- Bij beëindiging met wederzijds goedvinden dient de werkgever zich er met een redelijke mate van zekerheid van vergewissen of de werknemer beseft dat zijn instemming wordt gevraagd bij een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zonder garantie op terugkeer, en of hij de mogelijke consequenties van zijn instemming voor zijn rechtspositie overzag. Dit betekent dat van de werkgever mag worden verwacht dat hij de werknemer omtrent zijn rechtspositie volledige en juiste informatie verschaft.
- In een voorkomend geval is het raadzaam om de werknemer te adviseren om zich te laten adviseren door een juridisch adviseur/rechtsbijstandverzekering/advocaat en het feit dat werknemer op deze mogelijkheid is gewezen danwel daadwerkelijk juridische bijstand heeft ontvangen op te nemen in de tekst van de vaststellingsovereenkomst.
- In sommige gevallen kan het ook verstandig zijn om de beëindiging door de kantonrechter te laten bekrachtigen door de arbeidsovereenkomst – formeel – te laten ontbinden.
Een werkgever heeft een informatieplicht en een vergaande onderzoeksplicht bij een beëindiging met wederzijds goedvinden.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => ongedaanmaking-van-een-beeindiging-met-wederzijds-goedvinden [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-09 10:16:20 [post_modified_gmt] => 2022-02-09 09:16:20 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/02/27/ongedaanmaking-van-een-beeindiging-met-wederzijds-goedvinden/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [8] => WP_Post Object ( [ID] => 7002 [post_author] => 26 [post_date] => 2013-02-27 00:00:00 [post_date_gmt] => 2013-02-27 00:00:00 [post_content] => Op grond van artikel 7:646 lid 1 BW mag de werkgever geen onderscheid maken tussen mannen en vrouwen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst, het verstrekken van onderricht aan de werknemer, in de arbeidsvoorwaarden, bij de arbeidsomstandigheden, bij de bevordering en bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst. Is dit altijd zo of zijn uitzonderingen mogelijk? Bij vraagstukken met betrekking tot het maken van onderscheid op grond van geslacht kan een onderscheid gemaakt worden tussen direct onderscheid en indirect onderscheid. Onder direct onderscheid wordt verstaan: “Indien een persoon op grond van geslacht op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld, met dien verstande dat onder direct onderscheid mede wordt verstaan onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap.” [Artikel 7:646 lid 5 sub b BW]. Te denken valt bijvoorbeeld aan het niet verlengen van een arbeidsovereenkomst met als reden dat de betreffende werkneemster zwanger is. Onder indirect onderscheid wordt verstaan: “Indien een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelswijze personen van een bepaald geslacht in vergelijking met andere personen bijzonder treft.” [Artikel 7:646 lid 5 sub c BW]. Te denken valt aan het opnemen van ouderschapsverlof. Het recht op het opnemen van ouderschapsverlof komt zowel mannen als vrouwen toe. In de praktijk nemen echter voornamelijk vrouwen ouderschapsverlof op waardoor vrouwen, indien onderscheid wordt gemaakt op grond van ouderschapsverlof, hierdoor vaker worden getroffen. Een voorbeeld is het niet verlengen van een arbeidsovereenkomst met als reden dat de betreffende werkneemster ouderschapsverlof op wil nemen. In beginsel mag een werkgever geen onderscheid maken op grond van geslacht, ongeacht of dit direct of indirect onderscheid betreft. Bij indirect onderscheid is echter een uitzondering mogelijk, namelijk “indien dat onderscheid objectief gerechtvaardigd wordt door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.” [artikel 7:646 lid 10 BW]. Dit houdt in dat indien het maken van het indirecte onderscheid een legitiem doel dient dat geen verband houdt met seksediscriminatie, de middelen om dat doel te bereiken passend en noodzakelijk zijn en het doel niet te bereiken is op een andere wijze waarbij geen onderscheid naar geslacht wordt gemaakt, het maken van indirect onderscheid onder deze omstandigheden in beginsel is toegestaan. De bewijslast van de vraag of sprake is van een objectieve rechtvaardiging ligt bij degene die een beroep op doet op het bestaan daarvan. Dit volgt zowel uit jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie als uit de wet. In praktijk zal de bewijslast voornamelijk bij de werkgever liggen. De werknemer zal immers over het algemeen degene zijn die stelt dat sprake is van indirect onderscheid, waarna de werkgever aan dient te tonen dat sprake is van een objectieve rechtvaardiging voor het maken van het indirecte onderscheid. Concluderend kan worden gesteld dat het maken van direct en indirect onderscheid in beginsel beiden verboden zijn. Bij indirect onderscheid is het echter mogelijk dat voor het maken van het onderscheid een objectieve rechtvaardiging bestaat. Indien dit het geval is, zult u als werkgever de aanwezigheid van deze objectieve rechtvaardigingsgrond aan moeten tonen. Let u dus goed op bij het geven van een reden voor het al dan niet aangaan, verlengen of beëindigen van een arbeidsovereenkomst; voor u het weet stelt de werknemer dat sprake is van verboden onderscheid. Indien u hierover vragen heeft kunt u deze uiteraard voorleggen aan de sectie arbeidsrecht van Bogaerts & Groenen advocaten. [post_title] => Discriminatie op grond van geslacht [post_excerpt] =>
Op grond van artikel 7:646 lid 1 BW mag de werkgever geen onderscheid maken tussen mannen en vrouwen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst, het verstrekken van onderricht aan de werknemer, in de arbeidsvoorwaarden, bij de arbeidsomstandigheden, bij de bevordering en bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst. Is dit altijd zo of zijn uitzonderingen mogelijk?
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => discriminatie-op-grond-van-geslacht [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2023-10-02 10:05:20 [post_modified_gmt] => 2023-10-02 08:05:20 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/02/27/discriminatie-op-grond-van-geslacht/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [9] => WP_Post Object ( [ID] => 7017 [post_author] => 24 [post_date] => 2013-02-26 00:00:00 [post_date_gmt] => 2013-02-25 23:00:00 [post_content] => Sinds 1 januari 2013 is de Wet bestuur en toezicht in werking getreden. In deze wet zijn een aantal ingrijpende wijzigingen opgenomen die met name betrekking hebben op bestuurders en commissarissen van rechtspersonen. Ik zal hieronder ingaan op één van die wijzigingen, namelijk de zogenaamde tegenstrijdig belang regeling. Wanneer is sprake van een tegenstrijdig belang. Het antwoord op deze vraag is door de Hoge Raad reeds in 2007 gegeven. Er moet sprake zijn van zodanig onverenigbare belangen dat in redelijkheid moet worden betwijfeld of de bestuurder of commissaris zich bij zijn handelen uitsluitend heeft laten leiden door het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming. Bij wijze van voorbeeld: indien de bestuurder een broer heeft die eigenaar is van een bedrijfspand en de vennootschap en de broer een huurovereenkomst aangaan. Denkbaar is dat in zo’n situatie er tegenstrijdige belangen zijn. Oud recht Onder het oude recht bepaalde de wet dat in geval de vennootschap een tegenstrijdig belang had met een of meerdere bestuurders, de vennootschap door de commissarissen vertegenwoordigd werd, tenzij de statuten iets anders bepaalden. Daarnaast bepaalde de wet dat de algemene vergadering van aandeelhouders steeds bevoegd was om een of meer andere personen aan te wijzen. Onder het oude recht leidde een tegenstrijdig belang dus tot vertegenwoordigingsonbevoegdheid. Nadelen Derden die zaken deden met een bestuurder die vanwege een tegenstrijdig belang vertegenwoordigingsonbevoegd was, konden in de problemen komen. De Hoge Raad bepaalde in 2006 dat een derde die een transactie aangaat met een vennootschap die vertegenwoordigd wordt door haar bestuurder, dient te onderzoeken of de bestuurder onbevoegd is vanwege het tegenstrijdig belang. Dat leidt uiteraard tot veel onzekerheid in het handelsverkeer. Huidig recht Sinds 1 januari 2013 bepaalt de wet dat tegenstrijdig belang niet langer leidt tot onbevoegdheid van het bestuur om de vennootschap te vertegenwoordigen. In plaats daarvan is de individuele bestuurder die het tegenstrijdig belang heeft, niet bevoegd deel te nemen aan de beraadslaging en besluitvorming van het bestuur over het betreffende onderwerp. Ingeval van een tegenstrijdig belang van één bestuurder blijft de rest van het bestuur dus bevoegd. Indien het gehele bestuur een tegenstrijdig belang heeft, is volgens de huidige regeling de Raad van Commissarissen bevoegd het besluit tot de rechtshandeling te nemen. Heeft ook de Raad van commissarissen een tegenstrijdig belang of is er geen Raad van Commissarissen, dan neemt de algemene vergadering van aandeelhouders het besluit. Een bestuurder die een tegenstrijdig belang heeft, blijft dus bevoegd om de vennootschap bij de rechtshandeling te vertegenwoordigen. Indien de bestuurder toch deelneemt aan de besluitvorming is het besluit echter intern vernietigbaar. Bovendien loopt de bestuurder de kans persoonlijk aansprakelijk te worden gesteld door de vennootschap indien deze door de transactie wordt geschaad. Conclusie De nieuwe tegenstrijdig belang regeling is gunstig voor contractspartijen die zaken doen met de vennootschap. Zij lopen niet langer het risico dat een streep door het contract gehaald wordt omdat de bestuurder een tegenstrijdig belang had. Het probleem wordt nu daar gelegd waar het thuis hoort: in de relatie tussen vennootschap en bestuurder. [post_title] => Wet bestuur en toezicht; de tegenstrijdig belang regeling [post_excerpt] =>Sinds 1 januari 2013 is de Wet bestuur en toezicht in werking getreden. In deze wet zijn een aantal ingrijpende wijzigingen opgenomen die met name betrekking hebben op bestuurders en commissarissen van rechtspersonen. Ik zal hieronder ingaan op één van die wijzigingen, namelijk de zogenaamde tegenstrijdig belang regeling.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => wet-bestuur-en-toezicht-de-tegenstrijdig-belang-regeling [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-02-09 10:15:50 [post_modified_gmt] => 2022-02-09 09:15:50 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/02/26/wet-bestuur-en-toezicht-de-tegenstrijdig-belang-regeling/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) ) [post_count] => 10 [current_post] => -1 [before_loop] => 1 [in_the_loop] => [post] => WP_Post Object ( [ID] => 6950 [post_author] => 26 [post_date] => 2013-03-06 00:00:00 [post_date_gmt] => 2013-03-06 00:00:00 [post_content] => Er verandert nogal wat in incassoland. Vorig jaar werd per 1 juli al de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten ingevoerd, waarmee een staffel geïntroduceerd werd voor de hoogte van buitengerechtelijke incassokosten. Deze regeling strekt in beginsel ter bescherming van consumenten, maar ook B2B wordt er gebruik van gemaakt, als er niets afwijkends geregeld is. Per 16 maart 2013 wordt een nieuwe EU-richtlijn van kracht [richtlijn bestrijding van betalingsachterstanden bij handelstransacties] die regelt dat tussen zakelijke partijen standaard een betalingstermijn geldt van 30 dagen, tenzij partijen iets anders overeenkomen. In dat geval kan de termijn maximaal tot 60 dagen worden opgerekt. Het Burgerlijk Wetboek wordt daarop aangepast. De belangrijkste, aanvullende instrumenten ter bestrijding van betalingsachterstand zijn:- een minimumvergoeding van 40 euro voor invorderingskosten;
- een maximum betaaltermijn voor overheidsinstanties van in beginsel 30 dagen;
- een maximum betaaltermijn voor handelstransacties tussen ondernemingen van 60 dagen;
- een maximum verificatieperiode van in beginsel 30 dagen;
- een verhoging van de wettelijke handelsrente met 1 procentpunt;
- het stellen van grenzen aan de contractsvrijheid met de introductie van een regeling van kennelijk onbillijke contractbepalingen en kennelijk onbillijke praktijken.
Er verandert nogal wat in incassoland. Vorig jaar werd per 1 juli al de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten ingevoerd, waarmee een staffel geïntroduceerd werd voor de hoogte van buitengerechtelijke incassokosten. Deze regeling strekt in beginsel ter bescherming van consumenten, maar ook B2B wordt er gebruik van gemaakt, als er niets afwijkends geregeld is.
[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => standaard-betaaltermijn [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2019-07-25 10:47:09 [post_modified_gmt] => 2019-07-25 08:47:09 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/03/06/standaard-betaaltermijn/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [comment_count] => 0 [current_comment] => -1 [found_posts] => 1425 [max_num_pages] => 143 [max_num_comment_pages] => 0 [is_single] => [is_preview] => [is_page] => [is_archive] => 1 [is_date] => [is_year] => [is_month] => [is_day] => [is_time] => [is_author] => [is_category] => [is_tag] => [is_tax] => 1 [is_search] => [is_feed] => [is_comment_feed] => [is_trackback] => [is_home] => [is_privacy_policy] => [is_404] => [is_embed] => [is_paged] => 1 [is_admin] => [is_attachment] => [is_singular] => [is_robots] => [is_favicon] => [is_posts_page] => [is_post_type_archive] => [query_vars_hash:WP_Query:private] => cacd62a572a2c5610acbbccb09a7789b [query_vars_changed:WP_Query:private] => [thumbnails_cached] => [allow_query_attachment_by_filename:protected] => [stopwords:WP_Query:private] => [compat_fields:WP_Query:private] => Array ( [0] => query_vars_hash [1] => query_vars_changed ) [compat_methods:WP_Query:private] => Array ( [0] => init_query_flags [1] => parse_tax_query ) [tribe_is_event] => [tribe_is_multi_posttype] => [tribe_is_event_category] => [tribe_is_event_venue] => [tribe_is_event_organizer] => [tribe_is_event_query] => [tribe_is_past] => [tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object ( [filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object *RECURSION* ) )