Blog van medewerkers
- een duurzame affectieve relatie tussen de ex-partner en zijn/haar nieuwe partner;
- feitelijk samenwonen;
- een gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse verzorging.
Duurzame affectieve relatie
Partijen zijn het in de procedure eens dat er sprake is geweest van een affectieve relatie van duurzame aard tussen de vrouw en haar nieuwe partner. Zowel de vrouw als haar ex-partner hebben in de procedure verklaard dat zij gedurende drie tot vier jaar een zodanige relatie hebben gehad. Deze relatie is inmiddels verbroken.Feitelijk samenwonen
De vrouw heeft via haar nieuwe partner de garage van de woning van de zoon van haar nieuwe partner enkele jaren als woning gebruikt. Een belangrijke reden om daar te gaan wonen was haar relatie met haar nieuwe partner. Toen de relatie tussen de vrouw en haar nieuwe partner ten einde liep, heeft zij die woning dan ook weer verlaten. Het hof is van oordeel dat de voordelen van de bewoning van die garage door de vrouw onlosmakelijk samenhangen met de relatie die de vrouw met haar nieuwe partner had, waarbij het niets uitmaakt of zij deze voordelen genoot van haar nieuwe partner of van zijn zoon. De garage had geen eigen nutsaansluitingen en de vrouw heeft gedurende haar verblijf gebruik gemaakt van de nutsaansluitingen van de woning van de zoon van haar nieuwe partner. Zij gebruikte de doucheruimte van de woning van haar nieuwe partner, alsmede zijn wasmachine en droger. De vrouw heeft niet gesteld of aangetoond dat zij een vergoeding betaalde voor het energie- en waterverbruik en voor het gebruik van de douche en de was- en drogerapparatuur, zodat het hof ervan uitgaat dat de nieuwe partner van de vrouw deze faciliteiten (direct of indirect via zijn zoon) gratis ter beschikking stelde aan de vrouw. De garage was geen zelfstandige woning, maar was verbonden met de woning. De vrouw heeft niet gesteld of aangetoond dat de garage zonder medewerking van de vrouw niet betreden kon worden. Het hof gaat er derhalve vanuit dat de doorgang tussen de garage en de woning steeds zonder enige belemmering beschikbaar was voor de vrouw en haar nieuwe partner. Verder staat vast dat de vrouw – dagelijks – de doucheruimte en de bijkeuken met de wasmachine en droogtrommel gebruikte. Ook hieruit leidt het hof af dat de vrouw vrijelijk toegang had tot de woning. Het feit dat de vrouw heeft verklaard dat niet haar nieuwe partner maar alleen de zoon van haar nieuwe partner de sleutel had van de garage, doet er volgens het hof niet aan af dat de vrouw vrij toegang had tot de door haar nieuwe partner gebruikte woning en dat wordt aangenomen dat haar nieuwe partner eveneens vrij toegang had tot de garage waarin de vrouw woonde. Het hof oordeelt daarom dat er sprake is van een situatie waarbij partijen wonen in één en dezelfde woning, en tot alle ruimtes van die woning vrijelijk toegang hebben. Voorzieningen als de doucheruimte en bijkeuken met was- en droogfaciliteiten worden gemeenschappelijk gebruikt, hetgeen gelijk te stellen is met een situatie van samenwoning volgens het hof. Hieraan doet volgens het hof niet af dat partijen in dat pand de dag en nacht niet steeds gemeenschappelijk in dezelfde ruimtes doorbrachten.Gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse verzorging
De vrouw verzorgde twee of meer dagen per week de avondmaaltijd. De vrouw heeft niet gesteld of aangetoond dat haar nieuwe partner haar daar enige vergoeding voor betaalde, zodat het hof ervan uitgaat dat de vrouw deze maaltijden bekostigde. Haar nieuwe partner bracht daarnaast twee of meer keren per week de nacht bij de vrouw door. Het hof gaat ervan uit dat de vrouw bij die gelegenheid zorgde voor het beddengoed en de handdoeken en voor het schoonhouden van de slaapruimte. Deze feiten en omstandigheden leiden volgens het hof tot de conclusie dat er sprake was van een gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse verzorging. Het feit dat zich geen herenkleding of herenschoenen bevonden in de door de vrouw bewoonde garage, leidt volgens het hof niet tot een ander oordeel.Hedendaagse opvatting
Het hof betrekt in zijn oordeel dat in de huidige tijd, waarin echtgenoten ook niet meer verplicht zijn tot samenwoning, het in het algemeen zeer goed mogelijk is dat personen die een duurzame affectieve relatie met elkaar hebben en samenleven in de zin van artikel 1:160 BW, kiezen voor een invulling van hun dagelijkse leven waarbij zij niet iedere dag en nacht met elkaar doorbrengen en waarbij zij niet alle financiële middelen met elkaar delen. Deze vormen van een nieuwe relatie zien we de laatste tijd natuurlijk steeds meer. Partners behouden bijvoorbeeld steeds vaker hun eigen bankrekeningen en spaarrekeningen. Met deze uitspraak in het achterhoofd, dienen we ons wel bewust te zijn van de gevolgen die dit kan hebben voor een eventuele alimentatieverplichting of –recht.Conclusie
Het hof komt tot het oordeel dat de vrouw niet is geslaagd in het leveren van het van haar verlangde tegenbewijs. Het hof neemt daarom aan dat de vrouw en haar nieuwe partner hebben samengewoond als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW. De alimentatieverplichting van de man eindigt (met terugwerkende kracht) met ingang van 12 juni 2014, nu uit het uittreksel uit de basisadministratie is gebleken dat de vrouw met ingang van die datum is ingeschreven op hetzelfde adres als haar nieuwe partner. [1] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 26 januari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:245. [post_title] => Moderne invulling van 1:160 BW: het eindigen van de alimentatieverplichting bij samenwoning [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => moderne-invulling-1160-bw-eindigen-alimentatieverplichting-samenwoning [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2023-10-03 11:49:52 [post_modified_gmt] => 2023-10-03 09:49:52 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=10507 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [1] => WP_Post Object ( [ID] => 10474 [post_author] => 8 [post_date] => 2017-01-23 12:30:15 [post_date_gmt] => 2017-01-23 11:30:15 [post_content] => Veelvuldig wordt gedacht dat als je een advocaat in de arm neemt om te gaan scheiden dit leidt tot een “vechtscheiding” (echtscheidingen waarin het doel is de ander zoveel mogelijk pijn te doen). Niets is minder waar. Ook de advocaat zal er conform de geldende gedragsregels van de orde van advocaten alles aan moeten doen om gezamenlijk tot overeenstemming te komen. Daarbij is de houding van beide partijen wel van belang. Emoties spelen een grote rol en het scheidingsproces zal gekenmerkt worden door een veelheid van door elkaar heen lopende emoties. De eigen advocaat zal proberen om via overleg een regeling tot stand te brengen. Als partijen er niet uitkomen kan alsnog uw zaak aan de rechter worden voorgelegd. Ook kan u kiezen voor een vFas advocaat-mediator. Dan kiest u samen voor één advocaat-mediator die uitgerust is met alle benodigde kennis om u zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn. Zij zijn gespecialiseerd in het familierecht en zijn op de hoogte van de recente juridische ontwikkelingen. In een mediation wordt een aantal basisregels gemaakt. Zo heeft u rechten en plichten als u een mediationovereenkomst tekent. Dit is van belang om het complexe echtscheidingstraject zo goed mogelijk te laten verlopen. Onder leiding van de scheidingsmediator maakt u zo duurzaam mogelijke afspraken. Bij Bogaerts & Groenen trachten de advocaten in ieder geval een “vechtscheiding” te voorkomen. Juist omdat niemand daar iets mee opschiet. Ingeval u kinderen heeft moet u uiteindelijk toch samen verder, als ouders voor de kinderen en dus als ex-partners. Illustratief hiervoor is de uitzending van het familiediner op NPO 1 van maandag 15 januari 2017. Daar bleek mij weer eens hoeveel verdriet en pijn van slecht afgeronde emoties in een echtscheiding teweeg kan brengen. 14 jaar na de echtscheiding had de vader geen contact meer met zijn kinderen. Een neef had hen opgegeven voor het familiediner. De moeder was vanuit de bescherming van de kinderen erop tegen dat er onderling contact met vader zou zijn. Hoe moeilijk voor allen ook, kwam met behulp van het televisieprogramma een klein beetje contact tot stand tussen de kinderen en vader. Veel gemiste jaren en evenzoveel verliezers. Zo kan een slecht afgeronde echtscheiding leiden tot veel emotionele schade. De sectie Familierechtadvocaten van Bogaerts & Groenen advocaten leveren laagdrempelige en hoogwaardige kwaliteit. Onze vFas - mediators staan voor u klaar. Zo houden zij elke donderdagochtend van 09.00 tot 10.30u een gratis spreekuur in Villa Oldenburg te Vught. Ook in Oisterwijk, Tilburg, Boxtel en Son zijn de spreekuren gratis. Voor meer informatie: zie gratis spreekuur. Dit artikel is gepubliceerd in "073 Magazine" Januari 2016. [post_title] => Een advocaat en geen ruzie? Kan dat? [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => advocaat-en-geen-ruzie [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2017-01-23 12:32:23 [post_modified_gmt] => 2017-01-23 11:32:23 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=10474 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [2] => WP_Post Object ( [ID] => 10446 [post_author] => 10 [post_date] => 2017-01-13 16:24:34 [post_date_gmt] => 2017-01-13 15:24:34 [post_content] => In –onder meer– het bestuursrecht geldt het zogenoemde relativiteitsvereiste. Dit vereiste houdt in dat een bestuursrechter een overheidsbesluit niet mag toetsen aan een norm, als die norm kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die daarop een beroep doet. In een eerdere uitspraak van 16 maart 2016 onder zaaknummer 201402641/1 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder de Afdeling] in navolging van het advies van de Advocaat-Generaal, geoordeeld dat de toepassing van het relativiteitsvereiste gecorrigeerd moet worden bij een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. In die desbetreffende zaak konden de appellanten overigens geen geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel waardoor de Afdeling niet toe kwam aan een daadwerkelijke correctie op het relativiteitsvereiste. Met de uitspraken van 28 december 2016 onder zaaknummers 201507699/1, 201507606/1 en 201508017/1 heeft de Afdeling echter voor het eerst een daadwerkelijke correctie op het relativiteitsvereiste toegepast. In deze hoger beroepen had een appellant in eerste aanleg in het kader van handhavingsverzoeken zich tegenover de burgemeesters van een drietal gemeenten, beroepen op een voorschrift uit de Drank- en Horecawet. Dit voorschrift schrijft voor dat in een “inrichting” in de zin van genoemde wet, of te wel een slijterij, altijd een leidinggevende aanwezig moet zijn. Het bewuste voorschrift uit de Drank- en Horecawet is bedoeld om de volksgezondheid en openbare orde te beschermen en niet de concurrentiebelangen van de desbetreffende appellant. Op grond van het relativiteitsvereiste zou de appellant dus geen succesvol beroep hebben kunnen doen op het bewuste voorschrift uit de Drank- en Horecawet. Echter, dit laatste wordt door de Afdeling niet aanvaard. Anders zou in strijd met het gelijkheidsbeginsel worden toegestaan dat in slijterijen in supermarkten [waar de discussie om ging] geen leidinggevende aanwezig hoeft te zijn, terwijl dat bij zelfstandige slijterijen wel is verplicht. Volgens de Afdeling is dus een correctie op het relativiteitsvereiste gerechtvaardigd en had de appellant in eerste aanleg terecht een geslaagd beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Met voornoemde correctie op het relativiteitsvereiste die in het civiele recht al langer bestaat, kan dus ook in het bestuursrecht een partij een besluit getoetst krijgen aan een norm die niet zijn belangen beoogt te beschermen mits een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel wordt gedaan. [post_title] => Eerste correctie op het relativiteitsvereiste [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => eerste-correctie-op-relativiteitsvereiste [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2017-01-13 16:25:55 [post_modified_gmt] => 2017-01-13 15:25:55 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=10446 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [3] => WP_Post Object ( [ID] => 10429 [post_author] => 26 [post_date] => 2017-01-11 10:01:25 [post_date_gmt] => 2017-01-11 09:01:25 [post_content] => Civielrechtelijke procedures lopen vaak lang als gevolg van de vele mogelijkheden die het burgerlijk procesrecht kent om lopende zaken te vertragen. Door de jaren heen is daar veel aan verbeterd, bijvoorbeeld door aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op het gebied van concentratie van verweer, de invoering van een landelijk procesreglement, ambtshalve handhaving van termijnen, enzovoort. Een civiele procedure wordt in hoofzaak schriftelijk gevoerd aan de hand van conclusies of memories, waarin de feitelijke debatten tussen partijen, de bewijsvoering en de juridische bespiegelingen aan bod komen. De comparitie van partijen, getuigenverhoren en pleidooien vinden in een zitting plaats, waar rechtstreeks contact met een rechter mogelijk is. Dit alomvattende proces kan bij een omvangrijke procedure al snel enkele jaren in beslag nemen. Tot zover is dat vooral aan partijen die proceshandelingen verrichten en voor een deel de duur van de procedure zelf bepalen. Nadat de stukken gewisseld zijn, is het aan de rechter om in een vonnis een uitspraak te doen. De tijd die daarmee gemoeid gaat is afhankelijk van de werkvoorraad bij de gerechten, de drukte op de griffies en de hoeveelheid rechters die beschikbaar zijn voor het maken van vonnissen. Vooral de laatste jaren zijn bij veel gerechten achterstanden ontstaan in het doen van uitspraken, die voor justitiabelen vaak onaanvaardbare vormen aangenomen hebben. Justitie heeft getracht die achterstanden in verschillende inhaalprojecten bij te werken, wat in zekere mate ook wel gelukt is, maar wat er niet toe heeft geleid dat van achterstanden geheel geen sprake meer is. Nog steeds doen rechtbanken en gerechtshoven in bepaalde zaken erg lang over het geven van een (eind)vonnis. In een zaak bij een van de gerechtsoven waarin ik zelf als advocaat optreedt, wacht ik al bijna anderhalf jaar op een einduitspraak. Onlangs had ik contact met een Belgische confrater die voor een van mijn cliënten een zaak voert bij het gerechtshof in Brussel. De vraag lag voor of we pleidooi zouden vragen in die zaak. Het Hof heeft aangegeven dat de eerst mogelijke datum voor pleidooi beschikbaar zou zijn in 2022, reden waarom cliënt afziet van pleidooi en het zonder meer aan laat komen op een eindvonnis. Af en toe komt de vraag, hoe om te gaan met dergelijke civiele undue delay, ook in de Nederlandse jurisprudentie aan bod. Zo ook in het arrest van de Hoge Raad van 2 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2756). Deze zaak gaat over de toepassing van artikel 6 en artikel 13 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de mens (EVRM). Artikel 6 luidt (gedeeltelijk): “In the determination of his civil rights and obligations or of any criminal charge against him, everyone is entitled to a fair and public hearing within a reasonable time by an independent and impartial tribunal established by law”. Dit artikel regelt het recht op een eerlijk proces binnen een redelijke tijd. Artikel 13 luidt: “Everyone whose rights and freedoms as set forth in this Convention are violated shall have an effective remedy before a national authority notwithstanding that the violation has been committed by persons acting in an official capacity”. In artikel 13 is geregeld dat tegen schending van het verdrag elk nationaal recht een voorziening moet openen waarin opgekomen kan worden tegen die schending. In de zaak die bij de Hoge Raad diende ging het over een partij die vele jaren had moeten procederen over een huurgeschil en de staat aansprakelijk stelde wegens overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6. De rechtbank en het hof wezen de aansprakelijkheid af en veroordeelden de eiser in de proceskosten. Die ging van dit aspect in cassatie en stelde zich bij de Hoge Raad op het standpunt dat door de eiser in de proceskosten te veroordelen, geen sprake was van een “effective remedy”. Daarvoor beriep eiser zich op het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:736 – Severijnen/De Bilt) waarin de Hoge Raad in r.o. 3.16.3 overwoog dat de plicht griffierecht te betalen in een zaak waarin tegen redelijke termijnoverschrijding opgekomen wordt, indruist tegen het beginsel van een “effective remedy” van artikel 13 EVRM. De Hoge Raad voegde daar echter aan toe: “Voor het overige dient die procedure te verlopen volgens de in het algemeen geldende regels”. De Hoge Raad volgde het oordeel van de AG in de zaak van 2 december 2016 en liet de proceskostenveroordelingen in stand. In een procedure wegens redelijke termijnoverschrijding is de eiser niet nogmaals griffierecht verschuldigd, maar dat laat onverlet dat de eiser wiens vordering wordt afgewezen, wel degelijk in de proceskosten kan worden veroordeeld, zoals voorgeschreven in artikel 237 Rv. De overige “in het algemeen geldende regels” blijven immers in stand, aldus de Hoge Raad. In de aansprakelijkheidsprocedure hadden kantonrechter en hof als uitgangspunt genomen dat volgens vaste jurisprudentie over artikel 6 EVRM het uitblijven van een rechterlijke beslissing binnen een redelijke termijn leidt tot spanning en frustratie, hetgeen grond vormt voor het toekennen van een immateriële schadevergoeding (verwijzend naar de uitspraak EHRM 29 maart 2006 – Pizzati/Italië). Ook naar Nederlands recht is dit de maatstaf (HR 11 januari 2013; ECLI:NL:HR:2013:BX8360 en HR 28 maart 2014; ECLI:NL:HR:2014:736). Ook in civiele procedures kan dus gekeken worden naar deze jurisprudentie ter beantwoording van de vraag of de Staat der Nederlanden aansprakelijk gesteld kan worden voor onredelijke termijnoverschrijding en het krijgen van een immateriële schadevergoeding. Gekeken moet dan naar worden naar alle omstandigheden van het geval, zoals de aard, de ingewikkeldheid en het belang van de zaak, maar ook het (proces)gedrag van partijen. Er wordt gelet op de totale duur van de berechting en naar lange tussentijdse perioden waarin niets gebeurt. Een algemene regel voor termijnoverschrijding is dus moeilijk te geven, waar bovendien de bewijslast rust op de eiser en het gesloten stelsel van rechtsmiddelen uitsluit dat een uitgeprocedeerde zaak materieel over wordt gedaan, nu over de band van onrechtmatige daad. Hierop is slechts één uitzondering toegelaten: “indien bij de voorbereiding van de rechterlijke beslissing zo fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken, en tegen die beslissing geen rechtsmiddel openstaat of heeft opengestaan.” (HR 3 december 1971, NJ 1972, 137). In zijn conclusie zet AG Keus met duidelijke verwijzingen uiteen dat in de bestuursrechtspraak het beginsel van schadevergoeding bij overschrijding van de in artikel 6 EVRM bedoelde termijn al ingeburgerd is. Hij stelt zich de vraag of in het algemeen in civiele zaken dit beginsel ook zo toepasbaar is. Hij ziet geen ruimte voor een dergelijke actie in de lopende procedure, ook niet op grond van artikel 118 Rv. Het zal dus om een separate procedure tegen de overheid moeten gaan, waarin eerst (gesteld en bewezen door eiser) vastgesteld zal moeten worden of een redelijke termijn is overschreden. Die termijn begint vanaf het moment van dagvaarding en eindigt zodra tegen de rechterlijke uitspraak geen rechtsmiddel meer openstaat. Als de duur van de procedure vast staat, kan beoordeeld worden of sprake is van schending van artikel 6 EVRM. Volgens de AG zijn hiervoor geen “hard and fast rules” te geven, maar zijn verwijzingen naar relevante uitspraken maken duidelijk dat van aansprakelijkheid van de staat niet erg snel sprake zal zijn, omdat het procesgedrag van partijen een belangrijke rol speelt. Slechts als de berechting evident onredelijk lang op zich laat wachten, maakt de burger een kans. Ik zou menen dat de lange wachttijden bij rechtbanken en hoven voor het krijgen van een eindbeslissing niet eenvoudig tot een schadevergoeding zullen leiden, maar de gedachte om het er in een enkel geval eens op te wagen, is absoluut een aantrekkelijke tegen de achtergrond van de “effective remedy”. Marc Heuvelmans [post_title] => Civiel undue delay [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => civiel-undue-delay [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2019-07-25 10:51:55 [post_modified_gmt] => 2019-07-25 08:51:55 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=10429 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [4] => WP_Post Object ( [ID] => 10406 [post_author] => 26 [post_date] => 2017-01-05 13:34:07 [post_date_gmt] => 2017-01-05 12:34:07 [post_content] => Een verklaring van levenstestament is kort gezegd een notariële verklaring waaruit blijkt wie de vertegenwoordiger is van iemand en wat de bevoegdheden van die vertegenwoordiger zijn. Degene die een levenstestament opstelt wordt een levenstestateur genoemd. Er is op dit moment (nog) geen wettelijke basis voor de verklaring van levenstestament. Inhoud levenstestament Met een levenstestament wil iemand bereiken dat een ander hem (bij leven) vertegenwoordigt. Meestal is de bevoegdheid van de vertegenwoordiger gebaseerd op een algemene volmacht en/of opdracht en lastgeving. In het levenstestament dient in ieder geval nagedacht te worden over de volgende vragen:- Wanneer treedt de vertegenwoordiging in? Meteen na het ondertekenen van het levenstestament of later? Denk bij deze laatste optie aan het moment waarop wilsonbekwaamheid intreedt, hetgeen eventueel bevestigd wordt door een verklaring van een arts.
- Hoever strekken de bevoegdheden van de vertegenwoordiger? Zijn er beperkingen en hebben deze beperkingen werking ten opzichte van derden?
- Zijn er meerdere vertegenwoordiger aangewezen? Zijn deze vertegenwoordigers dan zelfstandig of alleen gezamenlijk bevoegd?
- Wanneer eindigt de bevoegdheid van de vertegenwoordiger?
- Beëindiging door een rechtshandeling. Bijvoorbeeld iemand die de in zijn levenstestament opgenomen algemene volmacht herroept of de vertegenwoordiger die de volmacht heeft opgezegd.
- Het einde van rechtswege, doordat een bepaalde gebeurtenis zich voordoet. Bijvoorbeeld wanneer de vertegenwoordiger of levenstestateur overlijdt of in staat van faillissement wordt verklaard.
- of voor een onderneming die een licentie wenst, de beschikking over de door het intellectueel eigendomsrecht beschermde gegevens (hier: de inkeping) onontbeerlijk is om op de betrokken (afgeleide) markt door te dringen en
- of die onderneming beoogt een nieuw product op de markt te brengen dat de houder van het intellectuele eigendomsrecht niet aanbiedt en waarvoor een potentiële vraag van consumenten bestaat.
- een verpakking met een soort rits aan de voorkant
- beschuit zonder inkeping in een losse zak
- ook bij food kan het commercieel interessant zijn om know-how en IP te onderzoeken en beschermen;
- in een kort geding procedure is het erg lastig om het bestaan van een economische machtspositie aannemelijk te maken, laat staan misbruik daarvan.
- een duurzame affectieve relatie tussen de ex-partner en zijn/haar nieuwe partner;
- feitelijk samenwonen;
- een gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse verzorging.
Duurzame affectieve relatie
Partijen zijn het in de procedure eens dat er sprake is geweest van een affectieve relatie van duurzame aard tussen de vrouw en haar nieuwe partner. Zowel de vrouw als haar ex-partner hebben in de procedure verklaard dat zij gedurende drie tot vier jaar een zodanige relatie hebben gehad. Deze relatie is inmiddels verbroken.Feitelijk samenwonen
De vrouw heeft via haar nieuwe partner de garage van de woning van de zoon van haar nieuwe partner enkele jaren als woning gebruikt. Een belangrijke reden om daar te gaan wonen was haar relatie met haar nieuwe partner. Toen de relatie tussen de vrouw en haar nieuwe partner ten einde liep, heeft zij die woning dan ook weer verlaten. Het hof is van oordeel dat de voordelen van de bewoning van die garage door de vrouw onlosmakelijk samenhangen met de relatie die de vrouw met haar nieuwe partner had, waarbij het niets uitmaakt of zij deze voordelen genoot van haar nieuwe partner of van zijn zoon. De garage had geen eigen nutsaansluitingen en de vrouw heeft gedurende haar verblijf gebruik gemaakt van de nutsaansluitingen van de woning van de zoon van haar nieuwe partner. Zij gebruikte de doucheruimte van de woning van haar nieuwe partner, alsmede zijn wasmachine en droger. De vrouw heeft niet gesteld of aangetoond dat zij een vergoeding betaalde voor het energie- en waterverbruik en voor het gebruik van de douche en de was- en drogerapparatuur, zodat het hof ervan uitgaat dat de nieuwe partner van de vrouw deze faciliteiten (direct of indirect via zijn zoon) gratis ter beschikking stelde aan de vrouw. De garage was geen zelfstandige woning, maar was verbonden met de woning. De vrouw heeft niet gesteld of aangetoond dat de garage zonder medewerking van de vrouw niet betreden kon worden. Het hof gaat er derhalve vanuit dat de doorgang tussen de garage en de woning steeds zonder enige belemmering beschikbaar was voor de vrouw en haar nieuwe partner. Verder staat vast dat de vrouw – dagelijks – de doucheruimte en de bijkeuken met de wasmachine en droogtrommel gebruikte. Ook hieruit leidt het hof af dat de vrouw vrijelijk toegang had tot de woning. Het feit dat de vrouw heeft verklaard dat niet haar nieuwe partner maar alleen de zoon van haar nieuwe partner de sleutel had van de garage, doet er volgens het hof niet aan af dat de vrouw vrij toegang had tot de door haar nieuwe partner gebruikte woning en dat wordt aangenomen dat haar nieuwe partner eveneens vrij toegang had tot de garage waarin de vrouw woonde. Het hof oordeelt daarom dat er sprake is van een situatie waarbij partijen wonen in één en dezelfde woning, en tot alle ruimtes van die woning vrijelijk toegang hebben. Voorzieningen als de doucheruimte en bijkeuken met was- en droogfaciliteiten worden gemeenschappelijk gebruikt, hetgeen gelijk te stellen is met een situatie van samenwoning volgens het hof. Hieraan doet volgens het hof niet af dat partijen in dat pand de dag en nacht niet steeds gemeenschappelijk in dezelfde ruimtes doorbrachten.Gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse verzorging
De vrouw verzorgde twee of meer dagen per week de avondmaaltijd. De vrouw heeft niet gesteld of aangetoond dat haar nieuwe partner haar daar enige vergoeding voor betaalde, zodat het hof ervan uitgaat dat de vrouw deze maaltijden bekostigde. Haar nieuwe partner bracht daarnaast twee of meer keren per week de nacht bij de vrouw door. Het hof gaat ervan uit dat de vrouw bij die gelegenheid zorgde voor het beddengoed en de handdoeken en voor het schoonhouden van de slaapruimte. Deze feiten en omstandigheden leiden volgens het hof tot de conclusie dat er sprake was van een gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse verzorging. Het feit dat zich geen herenkleding of herenschoenen bevonden in de door de vrouw bewoonde garage, leidt volgens het hof niet tot een ander oordeel.Hedendaagse opvatting
Het hof betrekt in zijn oordeel dat in de huidige tijd, waarin echtgenoten ook niet meer verplicht zijn tot samenwoning, het in het algemeen zeer goed mogelijk is dat personen die een duurzame affectieve relatie met elkaar hebben en samenleven in de zin van artikel 1:160 BW, kiezen voor een invulling van hun dagelijkse leven waarbij zij niet iedere dag en nacht met elkaar doorbrengen en waarbij zij niet alle financiële middelen met elkaar delen. Deze vormen van een nieuwe relatie zien we de laatste tijd natuurlijk steeds meer. Partners behouden bijvoorbeeld steeds vaker hun eigen bankrekeningen en spaarrekeningen. Met deze uitspraak in het achterhoofd, dienen we ons wel bewust te zijn van de gevolgen die dit kan hebben voor een eventuele alimentatieverplichting of –recht.Conclusie
Het hof komt tot het oordeel dat de vrouw niet is geslaagd in het leveren van het van haar verlangde tegenbewijs. Het hof neemt daarom aan dat de vrouw en haar nieuwe partner hebben samengewoond als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW. De alimentatieverplichting van de man eindigt (met terugwerkende kracht) met ingang van 12 juni 2014, nu uit het uittreksel uit de basisadministratie is gebleken dat de vrouw met ingang van die datum is ingeschreven op hetzelfde adres als haar nieuwe partner. [1] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 26 januari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:245. [post_title] => Moderne invulling van 1:160 BW: het eindigen van de alimentatieverplichting bij samenwoning [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => moderne-invulling-1160-bw-eindigen-alimentatieverplichting-samenwoning [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2023-10-03 11:49:52 [post_modified_gmt] => 2023-10-03 09:49:52 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=10507 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [comment_count] => 0 [current_comment] => -1 [found_posts] => 1312 [max_num_pages] => 132 [max_num_comment_pages] => 0 [is_single] => [is_preview] => [is_page] => [is_archive] => 1 [is_date] => [is_year] => [is_month] => [is_day] => [is_time] => [is_author] => [is_category] => [is_tag] => [is_tax] => 1 [is_search] => [is_feed] => [is_comment_feed] => [is_trackback] => [is_home] => [is_privacy_policy] => [is_404] => [is_embed] => [is_paged] => 1 [is_admin] => [is_attachment] => [is_singular] => [is_robots] => [is_favicon] => [is_posts_page] => [is_post_type_archive] => [query_vars_hash:WP_Query:private] => 55d32d1fbc0af1c190dec963fe5680a2 [query_vars_changed:WP_Query:private] => [thumbnails_cached] => [allow_query_attachment_by_filename:protected] => [stopwords:WP_Query:private] => [compat_fields:WP_Query:private] => Array ( [0] => query_vars_hash [1] => query_vars_changed ) [compat_methods:WP_Query:private] => Array ( [0] => init_query_flags [1] => parse_tax_query ) [tribe_is_event] => [tribe_is_multi_posttype] => [tribe_is_event_category] => [tribe_is_event_venue] => [tribe_is_event_organizer] => [tribe_is_event_query] => [tribe_is_past] => [tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object ( [filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object *RECURSION* ) )
01 feb 2017
23 jan 2017
11 jan 2017