Vierde WHOA-uitspraak: De positie van de pandhouder

27 jan 2021

Op 26 januari 2021 verscheen de vierde WHOA-uitspraak. Net als bij de drie voorgaande WHOA-uitspraken geef ik ook dit keer weer een korte analyse van de uitspraak. Onderaan dit artikel zijn de eerdere blogjes te vinden. De vierde uitspraak kenmerkt zich door een lopend geschil met een schuldeiser en de positie van de pandhouder.

Het verzoek

In deze vierde uitspraak betreft verzoekster een onderneming die actief is in de burgerlijke en utiliteitsbouw. Verzoekster heeft een schuldenlast van circa EUR 330.000,- en wenst aan haar schuldeisers een WHOA-akkoord aan te bieden. Het akkoord moet gefinancierd worden uit (winstgevend) onderhanden werk en wordt aangevuld met middelen van een andere vennootschap van de bestuurder van Verzoekster. Daarnaast vraagt Verzoekster de rechtbank een afkoelingsperiode te gelasten. Na het succesvol te hebben doorlopen van het WHOA-traject wenst Verzoekster haar activiteiten voort te zetten.

Financiële situatie

Verzoekster ziet zich geconfronteerd met een dreigende faillissementsaanvraag door Schuldeiser 1. Schuldeiser 1 heeft een vordering van EUR 20.000,- op Verzoekster. Daarnaast is Verzoekster sinds begin 2020 in een geschil verwikkeld met schuldeiser 2. Over dit geschil voeren partijen een procedure bij de rechtbank, waarbij Schuldeiser 2 in een tussenvonnis een executoriale titel heeft verkregen. Schuldeiser 2 heeft in een eerder stadium conservatoir verhaalsbeslag gelegd op de roerende zaken en vorderingen van Verzoekster op derden. De beslagen op de vorderingen zijn inmiddels opgeheven bij gelijktijdige verstrekking van een pandrecht op de vorderingen. Verzoekster voert aan dat het geschil met Schuldeiser 2 en de gelegde beslagen heeft gezorgd voor een stagnatie van nieuwe opdrachten, waardoor er in 2020 een fors verlies is geleden.

Oordeel rechtbank

De rechtbank overweegt dat Verzoekster summierlijk heeft aangetoond dat een afkoelingsperiode in dit geval noodzakelijk is om de onderneming gedurende het WHOA-traject te kunnen blijven voortzetten. De afkoelingsperiode voorkomt immers een verkoop van de bedrijfsmiddelen die Verzoekster nodigt heeft om haar activiteiten gedurende het WHOA-traject voort te zetten. Vervolgens overweegt de rechtbank dat een faillissement van Verzoekster zonder akkoord onafwendbaar is. Verzoekster heeft vervolgens aangetoond dat de beschikbare gelden uit (winstgevend) onderhanden werk, aangevuld met een financiering door een andere vennootschap, zorgt voor een hogere uitkering aan de gezamenlijke schuldeisers dan in geval van faillissement.

De rechtbank wijst het verzoek tot afkondiging van een afkoelingsperiode toe voor de duur van maximaal twee maanden, maar legt wel een beperking op ten aanzien van de pandhouder (zie hieronder).

Positie pandhouder

Schuldeiser 2 heeft een openbaar pandrecht gekregen op vorderingen van Verzoekster op derden. Schuldeiser 2 is daarmee de enige crediteur met een voorrangspositie. De rechtbank overweegt dat de afkoelingsperiode de rechten van de pandhouder niet beperkt. Dat betekent dat Schuldeiser 2 ook in het geval van totstandkoming van een akkoord zich op basis van de (afspraken in de) pandakte kan verhalen op de vorderingen.

Nader informeren rechtbank

De rechtbank laat ten slotte weten dat zij weliswaar voldoende is geïnformeerd om het WHOA-traject te laten starten, maar dat zij onvoldoende is geïnformeerd over de plannen van de reorganisatie. Hierbij valt te denken aan de wijze van financiering, de reorganisatiewaarde, de liquidatiewaarde en de fiscale positie van Verzoekster. De rechtbank bepaalt om die reden dat Verzoekster de rechtbank binnen één maand nader moet informeren over deze plannen door het indienen van een schriftelijk verslag.

Tot slot

Deze vierde WHOA-uitspraak geeft opnieuw een goede indruk van de overwegingen van de rechtbank om een WHOA-verzoek in te willigen. Een nieuw element (ten opzichte van de eerdere uitspraken) is de positie van de pandhouder. De rechtbank kiest er in dit geval niet voor om een observator aan te stellen om de belangen van de pandhouder de gaten te houden, maar legt de wijze van behandeling van de pandhouder nog eens expliciet uit. Een mogelijk probleem hierbij is dat het geschil tussen Verzoekster en de pandhouder (Schuldeiser 2) nog niet geëindigd is. Mede in dat licht bezien lijkt mij de aanstelling van een observator ter beveiliging van de belangen van schuldeisers ook het overwegen waard. Ten slotte valt de kritische houding van de rechtbank ten aanzien van de informatievoorziening op. De uitspraak maakt nog eens duidelijk dat een WHOA-traject een goede voorbereiding behoeft.

Blogs over de eerdere WHOA-uitspraken

Vormt de WHOA wellicht ook een oplossing voor de schulden van uw onderneming? Of wordt u geconfronteerd met een partij die een WHOA-traject wil starten? Neem dan eens vrijblijvend contact met ons op.

 

BG.legal