WP_Query Object
(
[query] => Array
(
[paged] => 33
[news-type] => blog
)
[query_vars] => Array
(
[paged] => 33
[news-type] => blog
[error] =>
[m] =>
[p] => 0
[post_parent] =>
[subpost] =>
[subpost_id] =>
[attachment] =>
[attachment_id] => 0
[name] =>
[pagename] =>
[page_id] => 0
[second] =>
[minute] =>
[hour] =>
[day] => 0
[monthnum] => 0
[year] => 0
[w] => 0
[category_name] =>
[tag] =>
[cat] =>
[tag_id] =>
[author] =>
[author_name] =>
[feed] =>
[tb] =>
[meta_key] =>
[meta_value] =>
[preview] =>
[s] =>
[sentence] =>
[title] =>
[fields] =>
[menu_order] =>
[embed] =>
[category__in] => Array
(
)
[category__not_in] => Array
(
)
[category__and] => Array
(
)
[post__in] => Array
(
)
[post__not_in] => Array
(
)
[post_name__in] => Array
(
)
[tag__in] => Array
(
)
[tag__not_in] => Array
(
)
[tag__and] => Array
(
)
[tag_slug__in] => Array
(
)
[tag_slug__and] => Array
(
)
[post_parent__in] => Array
(
)
[post_parent__not_in] => Array
(
)
[author__in] => Array
(
)
[author__not_in] => Array
(
)
[search_columns] => Array
(
)
[ignore_sticky_posts] =>
[suppress_filters] =>
[cache_results] => 1
[update_post_term_cache] => 1
[update_menu_item_cache] =>
[lazy_load_term_meta] => 1
[update_post_meta_cache] => 1
[post_type] =>
[posts_per_page] => 10
[nopaging] =>
[comments_per_page] => 50
[no_found_rows] =>
[taxonomy] => news-type
[term] => blog
[order] => DESC
)
[tax_query] => WP_Tax_Query Object
(
[queries] => Array
(
[0] => Array
(
[taxonomy] => news-type
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
[operator] => IN
[include_children] => 1
)
)
[relation] => AND
[table_aliases:protected] => Array
(
[0] => wp_term_relationships
)
[queried_terms] => Array
(
[news-type] => Array
(
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
)
)
[primary_table] => wp_posts
[primary_id_column] => ID
)
[meta_query] => WP_Meta_Query Object
(
[queries] => Array
(
)
[relation] =>
[meta_table] =>
[meta_id_column] =>
[primary_table] =>
[primary_id_column] =>
[table_aliases:protected] => Array
(
)
[clauses:protected] => Array
(
)
[has_or_relation:protected] =>
)
[date_query] =>
[queried_object] => WP_Term Object
(
[term_id] => 56
[name] => Blog van medewerkers
[slug] => blog
[term_group] => 0
[term_taxonomy_id] => 56
[taxonomy] => news-type
[description] =>
[parent] => 0
[count] => 1413
[filter] => raw
)
[queried_object_id] => 56
[request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS wp_posts.ID
FROM wp_posts LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT JOIN wp_icl_translations wpml_translations
ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type)
WHERE 1=1 AND (
wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
wpml_translations.language_code = 'nl'
AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
AND ( (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations
WHERE trid = wpml_translations.trid
AND language_code = 'nl'
) = 0
) OR (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations t2
JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
AND t2.language_code = 'nl'
AND (
p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR
( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
)
) = 0 ) )
) ) AND wp_posts.post_type IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) ) OR wp_posts.post_type NOT IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) )
GROUP BY wp_posts.ID
ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
LIMIT 320, 10
[posts] => Array
(
[0] => WP_Post Object
(
[ID] => 35665
[post_author] => 10
[post_date] => 2023-04-03 10:04:25
[post_date_gmt] => 2023-04-03 08:04:25
[post_content] => In het zogenaamde Didam-arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1778) is bepaald dat bij de verkoop van een onroerende zaak door een overheidslichaam (denk aan bijvoorbeeld een gemeente of provincie), er de verplichting geldt om aan de hand van een openbare selectieprocedure mededingingsruimte en transparantie te bieden. De uitzondering hierop is als bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria, er slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt.
Een tot nu toe in de rechtspraak en literatuur onderbelicht punt is hoeveel een partij die een beroep doet op het Didam-arrest moet vertellen en uitleggen om haar vordering te ondersteunen (stelplicht). De rechtbank Oost-Brabant heeft over die stelplicht een interessante uitspraak gedaan.
Feiten
De gemeente Land van Cuijk heeft een voormalig defensieterrein en een bosperceel (tezamen: het “perceel”) verkocht. Eiseres die een bedrijfsvestiging heeft in de buurt van het perceel had eerder met de gemeente contact opgenomen met het plan om het perceel te kopen met oog op natuurbehoud en klimaat.
Kort na het aangaan van de koopovereenkomst stuurt eiseres een brief naar de gemeente met het verzoek om een procedure op te zetten conform het Didam-arrest waarin eiseres dan zou mogen meedoen om het perceel eventueel te kopen.
Eiseres vordert dat voor recht wordt verklaard dat de koopovereenkomst nietig is en dat de gemeente wordt veroordeeld tot een kortgezegd, een openbare selectieprocedure. Eiseres beroept zich op het Didam-arrest.
Juridische beoordeling
Een belangrijk thema volgens de rechtbank, is hoeveel een partij die een beroep doet op het Didam-arrest moet vertellen en uitleggen om haar vordering te ondersteunen (stelplicht). De Hoge Raad is op die stelplicht niet ingegaan in het Didam-arrest.
De rechtbank wijst op het IATA-arrest dat gaat over de stelplicht op het terrein van het mededingingsrecht en de nietigheid van overeenkomsten. Uit dat arrest volgt dat degene die zich op het standpunt stelt dat een ander in strijd met het mededingingsrecht handelt, dit dient te onderbouwen met de relevante (economische) feiten en omstandigheden, opdat een voldoende adequaat en gefundeerd (economisch) partijdebat en daaropvolgend rechterlijk oordeel mogelijk worden gemaakt.
De vraag naar de mate waarin (economische) feiten en omstandigheden in een concrete zaak dienen te worden gesteld en, bij betwisting, dienen te worden onderbouwd, kan niet in algemene zin worden beantwoord, omdat zulks afhangt van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en ernst van de gestelde inbreuk en de complexiteit van de betrokken markten. Aldus het IATA-arrest.
De rechtbank overweegt dat gelet op het IATA-arrest de stelplicht dus afhangt van alle omstandigheden van het concrete geval. De eisende partij moet haar verhaal heel goed uitleggen, met concrete informatie, zodat een debat en een toetsing mogelijk zijn. De eisende partij moet “inzicht gegeven in de voor de beoordeling essentiële feiten en omstandigheden”, “opdat een voldoende adequaat en gefundeerd (…) partijdebat en daaropvolgend rechterlijk oordeel mogelijk worden gemaakt”. De rechtbank vindt dat de benadering uit het IATA-arrest zich leent voor toepassing in de context van het Didam-arrest.
De rechtbank overweegt dat de stelplicht zich wat betreft het Didam-arrest toespitst op de term “(potentiële) gegadigden”. De gemeente heeft enkele verplichtingen tegenover deze groep personen, als zo’n groep bestaat, aldus het Didam-arrest. De gemeente heeft hier gemotiveerd betwist dat eiseres tot zo’n groep behoort. De gemeente wijst op de koopovereenkomst, als vastlegging van de eisen/randvoorwaarden die zij stelt. Eiseres voldoet niet aan die randvoorwaarden, aldus de gemeente. De rechtbank vindt dat een gemotiveerde onderbouwing van het standpunt van de gemeente dat eiseres geen (potentieel) gegadigde is.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres om aan haar stelplicht te voldoen, vóór of tijdens deze procedure, een deugdelijk en geloofwaardig plan moest presenteren op enkele punten:
o Waar wil zij het perceel voor gebruiken?
o Welke (maatschappelijke) doelstellingen wil zij daarmee bereiken?
o Is zij bereid bestaande gebruikers [die zijn er in dit geval] te respecteren, en zo ja, hoe?
o Welke prijs kan/wil zij betalen voor het perceel?
o Kan/wil zij de overige bepalingen, zoals vastgelegd in de koopovereenkomst, respecteren, en/of heeft zij andere wensen/eisen/ideeën, die zodanig zijn dat de gemeente daar serieus over moet nadenken, als alternatief voor het plan van degene aan wie de gemeente het perceel heeft verkocht?
Uit de mondelinge behandeling blijkt dat eiseres heeft aangegeven de cultuurhistorische waarde te willen borgen, het plan pas zal blijken op het moment van de start van de selectieprocedure en het idee voor wat betreft de ontwikkeling van het perceel is “het bos het bos te laten”, en het voormalig defensieterrein een meer toeristisch karakter te geven, waarbij het ook mogelijk wordt te overnachten in bijvoorbeeld eco vriendelijke nomadententen en tiny houses.
De gemeente heeft aangegeven dat hiermee eiseres niet voldoet aan de randvoorwaarden omdat het verblijf neerkomt op toerisme, terwijl de gemeente (met overigens de Provincie) natuurbehoud en klimaat centraal stelt (naast eerbiediging van bestaande rechten – hondenclub, politietrainingen, paar dienstwoningen).
De rechtbank constateert dat eiseres alleen maar in algemene bewoordingen haar interesse heeft kenbaar gemaakt. Dat is niet genoeg. Eiseres heeft geen concreet, deugdelijk, geloofwaardig plan gepresenteerd, als alternatief voor het plan van degene aan wie er verkocht is. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar vorderingen onvoldoende gesteld waardoor vanwege dit formele punt, haar vorderingen worden afgewezen.
Conclusie
Los van de juridische discussie die ongetwijfeld gevoerd kan worden over de hier door de rechtbank vrij streng gehanteerde eisen aan de stelplicht, feit is dat eiseres een onvoldoende concreet plan had voor het perceel en ook niet voldeed aan de in de koopovereenkomst vastgelegde randvoorwaarden. Hiermee kwalificeert eiseres dus niet als potentieel gegadigde die had moeten kunnen meedingen naar het verwerven van het perceel. Het doen van een enkel beroep op het Didam-arrest volstaat dan niet.
Om het Didam-arrest mogelijk wel succesvol te kunnen inroepen en aan de genoemde ‘stelplicht’ te voldoen is het dus geboden om de (eerder kenbaar gemaakte) interesse in de onroerende zaak te kunnen onderbouwen met een voldoende concreet plan dat aansluit op de randvoorwaarden die de overheid stelt voor de verkoop van de onroerende zaak. Immers, in dat geval kan men als een serieuze gegadigde gelden die via een selectieprocedure in aanmerking moet kunnen komen voor het mogelijk van verwerven van de onroerende zaak.
[post_title] => Stelplicht bij beroep op Didam-arrest
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => stelplicht-bij-beroep-op-didam-arrest
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-04-03 10:05:34
[post_modified_gmt] => 2023-04-03 08:05:34
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=35665
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[1] => WP_Post Object
(
[ID] => 35647
[post_author] => 46
[post_date] => 2023-03-31 15:21:19
[post_date_gmt] => 2023-03-31 13:21:19
[post_content] => Uit artikel 6:646 lid 1 BW volgt dat een werkgever bij het opstellen van arbeidsvoorwaarden geen onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen. Gelijk werk moet ook gelijk worden beloond. Toch blijkt dat ondanks deze regelgeving er sprake is van een loonkloof. In de Europese unie verdienen mannen gemiddeld 14% meer dan vrouwen. Om deze kloof te dichten is op 30 maart 2023 door de Europese Commissie een nieuwe richtlijn aangenomen. In deze blog zullen de relevante regels uit deze nieuwe richtlijn worden uiteengezet.
Doelstellingen van de richtlijn
De richtlijn heeft als doel om beloningsdiscriminatie te voorkomen. Beloningsdiscriminatie houdt in dat een werkgever mannen en vrouwen ongelijk beloont voor gelijkwaardig werk. De richtlijn betreft directe en indirecte discriminatie, over het verschil tussen deze twee schreven wij al eerder in deze blog.
Daarnaast heeft de richtlijn als doel om het recht op gelijke beloning afdwingbaar te maken voor werknemers. Door verschillen in beloning makkelijker achterhaalbaar te maken kunnen werknemers mogelijke discriminatie beter opsporen en aantonen. Dit in combinatie met een bewijslast die bij de werkgever komt te liggen, moet ervoor zorgen dat werknemers eerder een loonvordering krijgen toegewezen.
Ook is het de bedoeling dat door een verplichting tot transparantie werkgevers met hun neus op de feiten worden gedrukt en zij daardoor bewuster worden van de loonkloof. De hoop is dat dit werkgevers aanspoort om gelijk te belonen.
Relevante regels uit de richtlijn
Uit de richtlijn volgt een reeks aan bepalingen die bovengenoemde doelstellingen moeten realiseren. Deze regels bepalen hoe werkgevers moeten communiceren over loon en welke informatie gedeeld moet worden. Hieronder volgt een overzicht van enkele voor werkgevers relevante bepalingen:
- Transparantie tijdens sollicitatie (artikel 5)
Sollicitanten moeten informatie ontvangen van de werkgever over het loonniveau of de loonschaal. Deze loonschaal moet gebaseerd zijn op objectieve en genderneutrale criteria. De werkgever kan op twee manieren deze informatie verstrekken:
a. De informatie in de vacature vermelden; of
b. Voorafgaand aan het sollicitatiegesprek de informatie verstrekken.
- Transparantie over het beleid rondom beloning (artikel 6)
De werkgever stelt aan werknemer een begrijpelijke beschrijving ter beschikking van genderneutrale criteria die bepalen hoe werknemers beloond worden en hoe de loopbaanontwikkeling werkt.
- Recht op informatie (artikel 7)
Werknemer heeft recht op informatie over zijn individuele beloningsniveau en de naar geslacht uitgesplitste beloningsniveaus voor categorieën van werknemers die arbeid verrichten die gelijk of gelijkwaardig is aan die van de werknemer.
- Rapportage over beloningsverschillen (artikel 8)
Werkgevers met ten minste 250 werknemers moeten een rapportage maken over de beloningsverschillen tussen vrouwelijke en mannelijke werknemers binnen de organisatie.
Schadevergoeding bij niet nakomen van de verplichtingen uit de richtlijn
Wanneer een werknemer stelt dat werkgever zich niet aan bovengenoemde
verplichtingen heeft gehouden dan is het aan de werkgever om te bewijzen dat er geen beloningsdiscriminatie heeft plaatsgevonden. Als werkgever dit niet kan aantonen en als er door de werknemer schade is gelegen als gevolg van een onterecht verschil in beloning, dan zal werkgever deze schade moeten vergoeden.
Een hoop nieuwe regels waar de werkgever mee geconfronteerd gaat worden. Bij vragen over gelijke beloning en de communicatie daarover kunt u contact opnemen met
Marlies Hol, advocaat arbeidsrecht bij BG.legal.
[post_title] => Europese richtlijn gelijke beloning en loontransparantie
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => europese-richtlijn-gelijke-beloning-en-loontransparantie
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-06-14 11:08:03
[post_modified_gmt] => 2023-06-14 09:08:03
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=35647
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[2] => WP_Post Object
(
[ID] => 35632
[post_author] => 19
[post_date] => 2023-03-30 11:40:48
[post_date_gmt] => 2023-03-30 09:40:48
[post_content] =>
Huisvesting arbeidsmigranten
De huisvesting van arbeidsmigranten wordt steeds vaker als een probleem ervaren. Eerder
schreef ik daar al over. In [paraplu]bestemmingsplannen worden vaker beperkingen gesteld aan kamerbewoning [zie
deze blog]. Ook wordt van eigenaren steeds in toenemende mate een exploitatievergunning op grond van de APV vereist en een
huisvestingsvergunning. Of dat al niet genoeg is om de leefbaarheid te waarborgen, treedt binnenkort ook de
Wet goed verhuurderschap in werking op grond waarvan wéér een vergunningstelsel in het leven wordt geroepen. Vaak speelt bij al deze vergunningstelsel een goed woon- en leefklimaat een rol. Primair wordt dat echter in bestemmingsplannen afgewogen. Steeds vaker worden dan ook in het bestemmingsplan nadere regels gesteld over
kamerbewoning door arbeidsmigranten. Maar dat mag niet zomaar, zo blijkt uit een recente
uitspraak van de
hoogste bestuursrechter. Deze uitspraak is niet alleen voor de bestemmingsplanpraktijk van belang maar ook voor exploitatievergunningen op basis van de APV.
Wat speelde er?
De gemeente Bergen had een bestemmingsplan [parapluherziening] vastgesteld. Op grond van dat bestemmingsplan en de toelichting daarop is de mogelijkheid van [permanente] huisvesting van arbeidsmigranten
planologische uitgesloten bij de bestemmingen “
Horeca” en “
Gemengd”. Met andere woorden: op locaties met die bestemmingen mogen geen arbeidsmigranten gehuisvest worden [voor langer dan drie weken]. Een ondernemer stelt beroep in tegen het plan en voert aan dat deze beperking in strijd is met de
Dienstenrichtlijn. Hij voert aan dat sprake is van indirecte discriminatie.
Wat vindt de hoogste bestuursrechter?
Allereerst stelt de Raad van State vast dat de Dienstenrichtlijn van toepassing is. Vervolgens overweegt de hoogste bestuursrechter:
“Gelet op de omstandigheid dat in de plantoelichting is opgenomen dat de mogelijkheid om internationale werknemers te huisvesten op de gronden die bestemd zijn voor "Horeca" en "Gemengd" met dit paraplubestemmingsplan juridisch-planologisch wordt uitgesloten, kan de Afdeling het niet anders begrijpen dan dat er sprake is van indirecte discriminatie. Reeds omdat de raad heeft nagelaten om deze indirect discriminerende behandeling gemotiveerd te rechtvaardigen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor een verdere bespreking van het betoog met betrekking tot de Dienstenrichtlijn. Ten overvloede merkt de Afdeling daarbij op dat de door de raad gegeven motivering ook geen analyse met specifieke gegevens bevat, terwijl uit de rechtspraak van het Hof volgt dat de toets of de maatregelen niet verder gaan dan nodig is, en of er geen andere, minder beperkende maatregelen beschikbaar zijn, moet geschieden aan de hand van een analyse met specifieke gegevens.”
De gemeenteraad heeft
onvoldoende gemotiveerd waarom deze vorm van discriminatie te rechtvaardigen is. De betreffende bepaling uit het bestemmingsplan heeft immers tot gevolg dat huisvesting van internationale werknemers is uitgesloten terwijl niet is onderbouwd op grond waarvan dat het geval zou zijn.
- Aan die onderbouwing stelt de Europese rechter overigens zware eisen. Er moet een analyse plaatsvinden van specifieke gegevens aan de hand waarvan beoordeeld dient te worden of de maatregelen niet verder gaan dan nodig en of geen andere, minder beperkende maatregelen beschikbaar zijn.
Relevantie voor de praktijk
Deze uitspraak is niet alleen relevant in het kader van bestemmingsplannen, maar ook voor exploitatievergunningen op grond van de APV. Eerder schreef ik al over een bepaling op grond waarvan 5% van de woningen in een straat gebruikt mogen voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Die bepaling is mijns inziens in strijd met Europees Recht. Ook in dat geval is sprake van indirecte discriminatie. Steeds vaker bevatten APV’s vergunningplichten voor de huisvesting van onder meer arbeidsmigranten. Per geval zal beoordeeld moeten of sprake is
indirecte discriminatie. Het is zeker niet uitgesloten dat dergelijke exploitatievergunningstelsels
in strijd zijn met de Dienstenrichtlijn omdat onvoldoende is gemotiveerd waarom bepaald onderscheid gerechtvaardigd is. Ik verwacht dan ook dat dit onderwerp steeds vaker een rol van betekenis zal hebben bij de huisvesting van arbeidsmigranten.
BG.legal zal deze ontwikkelingen nauwgezet volgen.
Heeft u een vraag over het huisvesten van arbeidsmigranten? Neemt u dan gerust vrijblijvend
contact met mij op:
Rutger Boogers, advocaat en
specialist arbeidsmigranten (boogers@bg.legal)
[post_title] => Verbod huisvesting arbeidsmigranten in strijd met Dienstenrichtlijn
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => verbod-huisvesting-arbeidsmigranten-in-strijd-met-dienstenrichtlijn
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-07-17 10:35:39
[post_modified_gmt] => 2024-07-17 08:35:39
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=35632
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[3] => WP_Post Object
(
[ID] => 35595
[post_author] => 16
[post_date] => 2023-03-28 09:41:35
[post_date_gmt] => 2023-03-28 07:41:35
[post_content] =>
Het komt zelden voor dat een zorginstelling strafrechtelijk wordt vervolgd. In deze zaak heeft echter het Openbaar Ministerie de GGZ instelling strafrechtelijk vervolgd voor dood door schuld. Het OM verwijt de zorginstelling het overlijden van een patiënte.
De rechtbank sprak de GGZ instelling vrij van dood door schuld. Het OM gaat in hoger beroep.
Het gebeuren
In verband met ernstige psychische klachten was een 29 jarige vrouw opgenomen in een GGZ instelling. Zij kreeg voor haar psychische klachten Clozapine voorgeschreven. Een maand na haar opname overleed de vrouw aan hartfalen. Uit onderzoek blijkt dat zij
overgevoelig was voor Clozapine en een ontsteking aan de hartspier kreeg.
Vervolging door OM
Het OM vervolgt niet de individuele zorgverleners, maar de
zorginstelling. Het OM stelt dat de fouten die zijn gemaakt door zorgverleners onder andere voortkomen uit onderbezetting. Er waren onvoldoende maatregelen getroffen voor supervisie. De zorginstelling had ook niet getoetst of haar personeel wel vakbekwaam was.
De vrouw kreeg
onvoldoende aandacht. De signalen hadden vooraf gezien moeten worden. Zij werd onvoldoende deskundig begeleid en er was sprake van een slechte communicatie.
Rechtbank
De vrouw was door een opeenstapeling van fouten in de zorgverlening
overleden, aldus de rechtbank. Toch oordeelde de rechtbank dat dit de zorginstelling niet verweten kon worden en sprak de zorginstelling vrij.
Volgens de rechtbank had de zorginstelling wel voldaan aan de voorwaarden om goede
zorg te kunnen verlenen. De zorginstelling mag vertrouwen op BIG geregistreerde zorgverleners. Hoewel de werkdruk hoog was voldeed de zorginstelling aan haar kerntaak. Volgens de rechtbank kan de zorginstelling dan geen strafrechtelijk verwijt worden gemaakt voor eventuele schendingen van de zorgplicht door individuele zorgverleners.
Het OM gaat in beroep.
Gerechtshof
Het Hof oordeelt dat er vóór het overlijden van de vrouw sprake was van
vele tekortkomingen. De instelling is tekort geschoten inzake de zorg aan de vrouw;
- Bij het voorschrijven van Clozapine moet de patiënt altijd nauwlettend gevolgd worden, omdat het medicijn ernstige bijwerkingen kan hebben. Dit is niet gebeurd.
- Er is onvoldoende adequaat gereageerd op de klachten van de vrouw en op de resultaten van het afgenomen bloedonderzoek.
- Er was onvoldoende supervisie op de assistent in opleiding die verantwoordelijk was voor de zorg van de vrouw.
- De werkdruk onder het personeel was te hoog.
Het Gerechtshof oordeelt dat de zorginstelling
verantwoordelijk is voor het geheel van tekortkomingen, zowel op organisatorisch gebied als op het handelen van haar zorgmedewerkers.
Het overlijden van de vrouw is te wijten aan de GGZ instelling, aldus het Hof. Het Hof legt een voorwaardelijke geldboete op van € 19.500,00.
Conclusie
Het lijkt erop alsof het OM met het
strafrechtelijk vervolgen van de zorginstelling een signaal wil afgeven aan andere zorginstellingen. Zij hebben als rechtspersoon een grote verantwoordelijkheid ten opzichte van hun patiënten.
De straf in dezen is een voorwaardelijke boete en geen onvoorwaardelijke boete. Dit zou immers ten laste komen van de zorg, hetgeen niet wenselijk is. De instelling hoeft de boete pas te betalen als er weer dergelijke fouten worden gemaakt.
Volledige uitspraak:
ECLI:NL:GHSHE:2023:944
[post_title] => Zorginstelling strafrechtelijk vervolgd voor overlijden patiënt
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => zorginstelling-strafrechtelijk-vervolgd-voor-overlijden-patient
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-03-28 09:55:49
[post_modified_gmt] => 2023-03-28 07:55:49
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=35595
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[4] => WP_Post Object
(
[ID] => 35562
[post_author] => 10
[post_date] => 2023-03-27 10:21:45
[post_date_gmt] => 2023-03-27 08:21:45
[post_content] =>
In het Didam-arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1778) is bepaald dat bij de verkoop van een onroerende zaak door een overheidslichaam (denk aan bijvoorbeeld een gemeente of provincie), er de verplichting geldt om aan de hand van een openbare selectieprocedure mededingingsruimte en transparantie te bieden. Dit vanwege de gebondenheid van de overheid aan algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het gelijkheidsbeginsel, ook als het gaat om het aangaan van privaatrechtelijke overeenkomsten. Het gelijkheidsbeginsel strekt dan tot het bieden van gelijke kansen.
Wat betekent dit nu in de praktijk, ruim een jaar na dit (onder juristen) veelbesproken arrest?
In een eerdere
bijdrage is ingegaan op de reikwijdte van het Didam-arrest en op de in de praktijk voor overheden belangrijk gebleken
uitzondering op de verplichting om een openbare selectieprocedure te volgen.
In deze bijdrage wordt ingezoomd op de openbare selectieprocedure.
Enkele kernoverwegingen uit het Didam-arrest
Het gelijkheidsbeginsel, in de context strekkend tot het bieden van gelijke kansen, noopt tot het bieden van mededingingsruimte als er redelijkerwijs te verwachten meerdere gegadigden zijn. In dat geval moet er een selectie zijn aan de hand van objectieve, toetsbare en redelijke criteria en dit met inachtneming van de aan de overheid toekomende beleidsvrijheid.
Het gelijkheidsbeginsel vergt ook een passende mate van
openbaarheid met betrekking tot de beschikbaarheid van de onroerende zaak, de procedure, tijdschema en selectiecriteria. En het overheidslichaam moet hierover tijdig voorafgaand aan de selectieprocedure duidelijkheid scheppen door informatie over deze aspecten bekend te maken op zodanige wijze dat (potentiële) gegadigden daarvan kennis kunnen nemen.
Openbare selectieprocedure
Uit het arrest van de Hoge Raad blijkt dus niet op welke wijze de selectieprocedure moet worden ingericht. Zolang aan de voor een selectieprocedure
geldende vereisten zoals in het Didam-arrest verwoord, wordt voldaan, kan een overheidslichaam met inachtneming van de hem toekomende beleidsruimte, een selectieprocedure vormgeven. Er is een door het Ministerie van Binnenlandse Zaken, NEPROM, VNG en VvG uitgegeven
Handreiking implementatie van het arrest Didam in het gemeentelijke grond(uitgifte)beleid ten behoeve van vastgoed- en gebiedsontwikkeling van november 2022. Hierin wordt voorzien in een stappenplan voor een openbare selectieprocedure.
Of met een bepaalde selectieprocedure voldaan wordt aan de vereisten van het Didam-arrest, kan in zijn algemeenheid niet worden beantwoord. Dat is sterk casuïstisch. Het is in ieder geval belangrijk dat de aldus door de overheid vastgestelde procedureregels ook daadwerkelijk worden nageleefd.
Waar moet aan gedacht worden? Het is zaak dat er een publicatie komt met daarin de
aankondiging van de openbare selectieprocedure. Daarin moet worden omschreven de onroerende zaak die de overheid wil verkopen, verhuren, uitgeven, ruilen etc. Verstandig is ook aan te geven welke activiteiten zijn toegestaan in de onroerende zaak. Ook de minimumeisen waaraan partijen die aan de selectieprocedure deelnemen, moeten voldoen, zijn van belang. Het verloop van de selectieprocedure zal moeten worden geschetst en uiteraard de te hanteren selectiecriteria zullen moeten worden benoemd. Deze selectiecriteria zullen dus objectief, toetsbaar en redelijk moeten zijn.
Afhankelijk van wat wordt verkocht (of verhuurd of verpacht) en wat er wordt toegestaan aan activiteiten in of op de onroerende zaak, kan het een
eenvoudige selectieprocedure zijn (bijvoorbeeld hoogste prijs) of een meer getrapte selectieprocedure met als eisen de aangeboden prijs en verdere door de overheid gestelde eisen en doelen. Ook kan hierbij mede als selectie-element de binnenkomst van aanvragen worden gebruikt. En als het bijvoorbeeld gaat om een eenvoudige kavelverkoop ten behoeve van een op voorhand gedefinieerd type bouwwerk, zou zelfs gekozen worden voor een loting. Wel moet dan uiteraard een passende mate van openbaarheid over het feit dat er een loting komt, worden gegeven.
Naar analogie van aanbestedingsprocedures (waarvan hier dus juridisch gezien niet sprake is), zal de beoogde transactie aan de gegadigde met de
beste aanbieding moeten worden medegedeeld aan alle deelnemers van de selectieprocedure. Een passende termijn zal in acht moeten worden genomen zodat afgewezen gegadigden hun bezwaren tegen de beoogde transactie kunnen voorleggen aan de rechter voordat de transactie definitief wordt.
Publicatie kan plaatsvinden op de website of bijvoorbeeld (afhankelijk uiteraard van het type overheidslichaam) in het Gemeenteblad of Provincieblad.
Conclusie
Duidelijk is inmiddels dat bij een consistente vormgeving en uitvoering van de openbare selectieprocedure een overheidslichaam behoorlijk veel vrijheid heeft om de selectieprocedure in te richten. Als potentiële gegadigde voor overheidsvastgoed is het vooral zaak om de
informatieverstrekking door de overheid goed in de gaten te houden, uw belangstelling voor een onroerende zaak (op de voorgeschreven wijze) kenbaar te maken en met name te observeren of de overheid de door haar zelf opgestelde procedureregels ook daadwerkelijk volgt. En als er twijfel is of de gestelde criteria wel objectief, toetsbaar en redelijk zijn, kan een juridische beoordeling hiervan uitkomst bieden.
[post_title] => Gelijke kansen bij verkoop overheidsvastgoed deel II
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => gelijke-kansen-bij-verkoop-overheidsvastgoed-deel-ii
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-03-27 10:21:21
[post_modified_gmt] => 2023-03-27 08:21:21
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=35562
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[5] => WP_Post Object
(
[ID] => 35564
[post_author] => 46
[post_date] => 2023-03-27 10:20:21
[post_date_gmt] => 2023-03-27 08:20:21
[post_content] => Eerder organiseerden wij een webinar over
grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer. Sindsdien verschijnen er met regelmaat nieuwe misstanden in de media. Recente voorbeelden zijn misstanden bij KLM, NOS Sport en De Wereld Draait Door.
Dat grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer nog altijd relevant is, zie je ook terug in de rechtspraak. Er worden veel uitspraken gedaan over ontslag op staande voet van werknemers die grensoverschrijdend gedrag hebben vertoond.
Op 8 maart 2023
oordeelde het hof over een ander arbeidsrechtelijk gevolg van grensoverschrijdend gedrag.
Deze zaak betrof niet het ontslag van de werknemer die zich grensoverschrijdend had gedragen, maar het ontslag van de werknemer die daarvan slachtoffer was geworden. Werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De werknemer vorderde op haar beurt een billijke vergoeding. Zij stelde dat haar werkgever aansprakelijk was voor het niet garanderen van een veilige werkomgeving.
In dit artikel wordt de verplichting van een werkgever om een veilige werkomgeving te garanderen uiteengezet aan de hand van deze uitspraak.
Werkgeversplicht voor een veilige werkomgeving
Uit artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet volgt dat een werkgever verplicht is zorg te dragen voor de veiligheid en gezondheid van werknemers voor alle met de arbeid verbonden aspecten. Wanneer een werkgever onvoldoende maatregelen treft voor een veilige werkomgeving, dan kan hij daarvoor aansprakelijk worden gesteld.
Onder een veilige werkomgeving valt niet alleen fysieke veiligheid, maar ook sociale veiligheid. Op een werkplek moeten werknemers respectvol met elkaar omgaan en de werkomgeving mag niet ten koste gaan van de mentale gezondheid van werknemers.
Het voorkomen van en handelen bij grensoverschrijdend gedrag valt onder de beschermingsplicht van een werkgever.
In de bovengenoemde uitspraak was er een sociaal onveilige werkomgeving ontstaan. Wat was er gebeurd? De leidinggevende had de werknemer uitgescholden, beledigd en geïntimideerd. Nadat een bedrijfsarts daarvan melding maakte, toonde de leidinggevende zich niet bereid zijn gedrag te veranderen.
Volgens het hof hield de leidinggevende daardoor de onveilige werkomgeving in stand. Het hof oordeelde dat de werkgever geen veilige werkomgeving heeft gegarandeerd en dus niet heeft voldaan aan zijn zorgplicht uit de Arbeidsomstandighedenwet.
Maatregelen voor een veilige werkomgeving
Het hof bevestigde het oordeel van de rechtbank dat tussen partijen een verstoorde arbeidsverhouding was ontstaan. De verstoorde arbeidsverhouding was veroorzaakt door het niet- garanderen van een veilige werkomgeving. De werkgever heeft daardoor ernstig verwijtbaar gehandeld. Het hof veroordeelde de werkgever daarom tot betaling van een billijke vergoeding.
Om een vergelijkbare situatie te voorkomen is het belangrijk om als werkgever maatregelen te treffen die een sociaal veilige werkomgeving bevorderen. Hierbij kan gedacht worden aan:
- het opstellen van een gedragsprotocol;
- het uitvoeren van een deugdelijk onderzoek nadat melding wordt gedaan van grensoverschrijdend gedrag;
- het aanstellen van een vertrouwenspersoon;
Aandacht besteden een de (arbeids)positie van de vermeende dader en het slachtoffer. Wanneer beide werknemers zijn, is werkgever vaak de grote verliezer. Het kan namelijk voorkomen dat met beide werknemers het dienstverband eindigt, mogelijk met hoge kosten tot gevolg.
Eerder
schreven wij hoe te handelen bij (seksueel) grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer.
Wetsvoorstel tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met het verplicht stellen van een vertrouwenspersoon
Het aanstellen van een vertrouwenspersoon is nu nog een vrijwillige keuze voor werkgevers. Daar kan verandering in komen. Er ligt namelijk een wetsvoorstel dat een vertrouwenspersoon voor elk bedrijf verplicht stelt.
Volgens de indieners van het wetsvoorstel speelt een vertrouwenspersoon een belangrijke rol bij het creëren van een sociaal veilige werkomgeving. Een vertrouwenspersoon voorkomt en beperkt de impact van grensoverschrijdend gedrag.
Als het voorstel wordt aangenomen, dan zal elke werkgever een vertrouwenspersoon moeten aanstellen. Dit kan een interne vertrouwenspersoon zijn, maar werkgevers mogen ook voor een externe vertrouwenspersoon kiezen.
Juridisch advies bij grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer
Heeft u vragen omtrent grensoverschrijdend gedrag? Vraagt u zich af welke maatregelen u kan treffen of wat voor beleid u dient te voeren? Neem dan contact op met
Marlies Hol, advocaat arbeidsrecht bij BG.legal.
[post_title] => Werkgever moet een billijke vergoeding betalen na grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => werkgever-moet-een-billijke-vergoeding-betalen-na-grensoverschrijdend-gedrag-op-de-werkvloer
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-06-14 11:08:31
[post_modified_gmt] => 2023-06-14 09:08:31
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=35564
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[6] => WP_Post Object
(
[ID] => 35543
[post_author] => 71
[post_date] => 2023-03-24 09:06:31
[post_date_gmt] => 2023-03-24 08:06:31
[post_content] => Er zijn veel situaties denkbaar waarin mensen samen een creatief werk maken. De drempel voor
auteursrecht in Nederland op een dergelijk werk is laag. Dus grote kans dat er dan auteursrecht op jullie werk rust. Maar wie is bij een gezamenlijk werk de
auteursrechthebbende en wat mag je als rechthebbende?
Bij een creatief werk dat is gemaakt door meerdere mensen kan er grofweg sprake zijn van
drie situaties wat betreft auteursrecht:
- De makers werken onder supervisie van een artistiek leider of een soortgelijke situatie. De andere personen zijn daarbij slechts de uitvoerders van de intellectuele schepping van deze persoon. Zij hebben zelf geen of een duidelijk ondergeschikte rol in het creatieve proces. De ‘creatieve leider’ is dan auteursrechthebbende.
- Het werk is gemaakt door meerdere mensen die allemaal een gelijkwaardige rol hebben en die allemaal een duidelijk afgebakend onderdeel van het werk hebben gemaakt. Dan heeft ieder auteursrecht op het eigen deel van het werk. Ieder kan dat deel zelfstandig exploiteren. Maar voor het kunstwerk als geheel moet je onderling toestemming geven. Het is aan te raden dit in een overeenkomst vast te leggen.
- Het werk is gemaakt door meerdere mensen die allemaal een gelijkwaardige rol hebben en waarbij niet duidelijk is wie wat heeft gedaan en/of samen het werk als een geheel hebben gecreëerd. Dan is er sprake van een gemeenschappelijk auteursrecht, waarbij iedereen auteursrecht op dat ene werk heeft. Ook hier geldt dat je onderling toestemming moet hebben om het werk te kunnen exploiteren. Leg ook dit vast in een overeenkomst.
Stel nu dat er in de laatste twee gevallen
auteursrechtinbreuk wordt gepleegd op het gezamenlijke gemaakte werk als geheel. Je hoeft dan niet allemaal achter de inbreukmaker aan. Het is al genoeg als één rechthebbende de inbreukmaker aanspreekt zonder eerst OK te krijgen van de andere rechthebbenden. Zo kun je sneller handelen.
In alle drie van deze gevallen geldt dat je andere afspraken kunt maken over het auteursrecht. Deze
afspraken dienen dan wel schriftelijk en ondertekend te worden vastgelegd.
Werken jullie met meerdere personen aan een (creatief) project?
Onze specialisten staan voor je klaar om je te helpen met al je vragen over het auteursrecht en andere
intellectuele eigendomsrechten.
[post_title] => Samen een creatief werk gemaakt? Dan zijn afspraken over auteursrecht belangrijk!
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => samen-een-creatief-werk-gemaakt-dan-zijn-afspraken-over-auteursrecht-belangrijk
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-03-24 09:15:44
[post_modified_gmt] => 2023-03-24 08:15:44
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=35543
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[7] => WP_Post Object
(
[ID] => 35455
[post_author] => 19
[post_date] => 2023-03-21 10:14:46
[post_date_gmt] => 2023-03-21 09:14:46
[post_content] => Na inwerkingtreding van de Omgevingswet op
1 januari 2024 is het
bestemmingsplan zoals we dat nu kennen verleden tijd. Het omgevingsplan treedt dan in werking. Hoewel per 1 januari aanstaande het bestemmingsplan al zodanig verleden tijd is, zal door overgangsrecht de echte transitie meer geleidelijk gaan. Desondanks gaat er met de komst van het omgevingsplan
veel veranderen. De meest wezenlijke veranderingen zal ik toelichten.
Fysieke leefomgeving staat centraal
Daar waar nu binnen het grondgebied van een gemeente in de regel meerdere bestemmingsplannen gelden, verandert dat onder de
Omgevingswet. De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente één omgevingsplan vast [art. 2.4 Ow]. In dat omgevingsplan worden veel meer zaken geregeld dan nu in het bestemmingsplan. Dat maakt het omgevingsplan tot een belangrijk
kerninstrument van de Omgevingswet. Het omgevingsplan gaat over de gehele fysieke leefomgeving. Dat betekent dat ook onderdelen zoals water, bodem, lucht en aspecten als geluid, geur en veiligheid onderdeel zijn van het omgevingsplan. Kortom; zolang een onderwerp in verband staat tot de fysieke leefomgeving, kan of moet de gemeente dat onderwerp regelen in het omgevingsplan. Dat is uitsluitend anders indien dat onderwerp in een specifieke wet al uitputtend is geregeld.
Dit raakt een belangrijk verschil met het bestemmingsplan: bepalingen in een bestemmingsplan moeten verband houden met een goede
ruimtelijke ordening. Dat is een minder omvattend begrip dan de fysieke leefomgeving. Het is om die reden dat er nog lange tijd overgangsrecht zal gelden. Weliswaar wordt een bestemmingsplan per 1 januari 2024 van rechtswege een omgevingsplan, maar dat bestemmingsplan voldoet op dat moment nog niet aan de Omgevingswet. Gemeenten hebben nog jarenlang de tijd om die tijdelijke omgevingsplannen aan te passen aan de Omgevingswet.
Omgevingsplan heeft bredere strekking
Eerder schreven we al over de
maatschappelijke doelen van de Omgevingswet, die doelen worden dus in het omgevingsplan geconcretiseerd door het stellen van regels. Regels in het omgevingsplan kunnen een veel bredere strekking hebben dan nu in een bestemmingsplan. Er is veel ruimte om met open normen te werken die vervolgens geconcretiseerd worden in [wetsinterpreterende] beleidsregels. Het werken met die open normen brengt vanuit het oogpunt van rechtszekerheid overigens wel
enige beperking met zich mee. Eerder gaf de
Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State al criteria voor werken met open normen in bestemmingsplannen [met verbrede reikwijdte].
Evenwichtige toedeling van functies aan locaties
Regels worden in het omgevingsplan opgenomen met het oog op een
evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het begrip ‘
evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ vervangt het begrip ‘
goede ruimtelijke ordening’ uit de Wet ruimtelijke ordening [‘Wro’]. Er moet dus
onderscheid gemaakt worden tussen functies en locaties. Functiekenmerken drukken een bepaalde rol, taak of dienstbaarheid uit van het desbetreffende onderdeel van de fysieke leefomgeving [denk aan een hoofdweg of monument]. Locaties betreffen fysieke locaties. Voor het ene gebied kan volstaan worden met een globale omschrijving, terwijl voor een ander deel een gedetailleerd deel noodzakelijk is.
Met de komst van het omgevingsplan zal veel meer dan nu het geval is, op lokaal niveau geregeld worden. Daar waar nu regels verspreid zijn vastgelegd in verschillende verordeningen, komt dat allemaal samen in het omgevingsplan. Bepaalde onderwerpen
moeten in het omgevingsplan worden opgenomen, zoals bijvoorbeeld regels over geluid en luchtkwaliteit. Dat is bepaald in
instructieregels in het Bkl. Andere onderwerpen
kunnen geregeld worden in het omgevingsplan. Bij die onderwerpen heeft de gemeenteraad dus [meer]
beleidsvrijheid.
Overgangsrecht
Tot eind 2029 is er een
overgangsfase voor het omgevingsplan en zal een groot deel van de huidige regels blijven gelden. Desalniettemin zal er per 1 januari 2024 veel gaan veranderen.
BG.legal zal deze ontwikkelingen nauwgezet volgen. Heeft u een
vraag over het omgevingsplan? Neem u dan gerust vrijblijvend contact met
mij op.
Lees hier de artikelen uit de blogreeks:
Deel 1: De Omgevingsvisie
Deel 2: Doel en opbouw van de Omgevingswet
Deel 3: Algemene rijksregels en decentrale regels
Deel 4: Het Omgevingsplan
Deel 5: Het programma onder de Omgevingswet
Deel 6: De omgevingsplanactiviteit
Deel 7: Afwijken van het omgevingsplan
Deel 8: Vergunningvrij bouwen onder de Omgevingswet
Deel 9: Participatie onder de Omgevingswet
Deel 10: Instructies en instructieregels Provincie
Deel 11: Het projectbesluit
Deel 12: Planschade onder de Omgevingswet
Deel 13: Geluid onder de Omgevingswet
Deel 14: Handhaving onder de Omgevingswet
Deel 15: De Bruidsschat en overgangsrecht
[post_title] => Het Omgevingsplan
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => het-omgevingsplan
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-03-27 11:33:34
[post_modified_gmt] => 2024-03-27 10:33:34
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=35455
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[8] => WP_Post Object
(
[ID] => 35362
[post_author] => 46
[post_date] => 2023-03-21 10:00:00
[post_date_gmt] => 2023-03-21 09:00:00
[post_content] => Het concurrentiebeding komt veel voor in arbeidsovereenkomsten. Het doel van dit beding is het beschermen van bedrijfsdebiet en voorkomen van oneerlijke concurrentie. Rechters zijn regelmatig kritisch in de beoordeling van concurrentiebedingen.
Op 1 maart 2023 publiceerde de Rechtspraak een
uitspraak over een
concurrentiebeding van een werknemer die bij een concurrent in het buitenland ging werken.
In deze blog wordt de bovenstaande uitspraak gebruikt om te laten zien dat een juiste bewoording van het concurrentiebeding het verschil kan maken om een werknemer weg te houden bij concurrerende bedrijven.
Strekking concurrentiebeding binnen Nederland
Deze zaak ging over een werknemer bij een bedrijf dat chemische goederen en diensten inspecteerde en certificeerde. In zijn arbeidsovereenkomst was een concurrentiebeding opgenomen. Hierin stond dat de werknemer gedurende 12 maanden na beëindiging van de dienstbetrekking niet
in Nederland in dienst mocht treden bij, of werkzaam mocht zijn voor een bedrijf dat vergelijkbare werkzaamheden uitvoert. De werknemer trad op een bepaald moment uit dienst en ging aan de slag bij een chemisch bedrijf gevestigd in België.
De werkgever stelt dat de werknemer het concurrentiebeding heeft overtreden en vordert een boete van € 45.600,-.
De werknemer heeft dezelfde functie bij een directe concurrent van de werkgever. Dat de
concurrent in België is gevestigd maakt de werkgever niet uit. De werknemer woont namelijk in Nederland en werkt regelmatig vanuit huis in Nederland.
Uitleg van concurrentiebeding
Of de rechter meegaat in de vordering van werkgever hangt af van de uitleg van het concurrentiebeding. Uitgangspunt is dat er wordt gekeken naar de bedoelingen van partijen. Als er geen relevante informatie over bedoelingen van partijen is, dan moet het beding taalkundig uitgelegd worden. Dit gebeurt aan de hand van de bewoording van het concurrentiebeding.
In deze zaak ontbrak er relevante informatie over partijbedoelingen. Dit omdat het concurrentiebeding eenzijdig door de werkgever was opgesteld. Verder hebben partijen niet gesproken over de inhoud en betekenis van het concurrentiebeding.
De meeste concurrentiebedingen worden op deze manier opgesteld. Rechters kunnen hierdoor bij de beoordeling van concurrentiebedingen alleen rekening houden met wat partijen daadwerkelijk hebben opgeschreven. Omdat informatie over de partijbedoeling ontbrak was de kantonrechter in deze zaak dus aangewezen op een taalkundige uitleg van het concurrentiebeding.
Vestigingsplaats is bepalend voor werking concurrentiebeding
Bij een taalkundige beoordeling kijkt de kantonrechter dus naar de tekst van het concurrentiebeding. In de tekst van dit beding stond een duidelijke landelijke grens: de werknemer mocht niet in Nederland in dienst treden bij een concurrent
. Volgens de kantonrechter werd hiermee de vestigingsplaats van de concurrent bedoeld. De
vestigingsplaats van de concurrent was in België.
Hierbij maakt het niet uit dat de uitvoering van de feitelijke werkzaamheden wél in Nederland plaatsvindt. De kantonrechter concludeert dat de werknemer de grenzen van het concurrentiebeding heeft opgezocht, maar deze niet heeft overtreden. De vordering van de werkgever wordt afgewezen.
Belang van juiste formulering gelding concurrentiebeding
Als de werkgever niet de vestigingsplaats Nederland in het concurrentiebeding had opgenomen, dan was de vordering hoogstwaarschijnlijk toegewezen. Uit
eerdere rechtspraak volgt dat concurrentiebedingen ook in het buitenland kunnen gelden. Een juiste formulering kan dus voorkomen dat een werkgever met lege handen staat.
Heeft u vragen over een
concurrentiebeding? Of wilt u een deugdelijk concurrentiebeding op laten stellen? Neem dan contact op met
Marlies Hol, advocaat arbeidsrecht bij BG.legal.
[post_title] => De grenzen van het concurrentiebeding; werken voor een concurrent in het buitenland
[post_excerpt] => Hoe moet een concurrentiebeding worden uitgelegd? Als verboden wordt na uitdiensttreding in Nederland te werken, hoe letterlijk moet dat worden genomen als een werknemer in BelgiË aan de slag gaat? Daarover moest de kantonrechter oordelen.
Een
[post_status] => publish
[comment_status] => closed
[ping_status] => closed
[post_password] =>
[post_name] => de-grenzen-van-het-concurrentiebeding-werken-voor-een-concurrent-in-het-buitenland
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-06-14 11:08:48
[post_modified_gmt] => 2023-06-14 09:08:48
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => http://im-52854
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[9] => WP_Post Object
(
[ID] => 35442
[post_author] => 68
[post_date] => 2023-03-20 16:30:24
[post_date_gmt] => 2023-03-20 15:30:24
[post_content] => Als ondernemer wil je je product met een pakkende naam op de markt brengen. Om de concurrent te weerhouden deze naam te mogen gebruiken voor vergelijkbare waren en/of diensten, is het raadzaam om een
merkregistratie te verrichten. Het is daarbij echter van belang te onderzoeken of deze c.q. een vergelijkbare naam al door een ander wordt gebruikt. De Luxemburgse onderneming Mavic, het managementbureau van Max Verstappen, kwam daar ook achter. Zij waren voornemens om het teken ‘MAX’ als merk te registreren. In reactie hierop stelde Nike op grond van haar merkrecht oppositie in. Uiteindelijk moest het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (hierna: Benelux merkenbureau) zich over deze
zaak buigen. Hoe het Benelux Merkenbureau over de kwestie dacht, leest u in deze blog.
Wat ging eraan vooraf?
Mavic doet eind 2021 een aanvraag bij het
Benelux merkenbureau voor het teken ‘MAX 1’. Dit teken wordt aangevraagd voor verschillende Nice-klassen, waaronder klasse 25 voor kledingstukken, schoeisel en hoofddeksels. Echter, Nike bleek hier niet blij mee te zijn en besloot begin 2022 oppositie in te stellen tegen deze merkaanvraag. Nike verkoopt immers de bekende Nike Air Max sneakers, en is tevens houder van het woordmerk ‘AIR MAX’.
Argumenten Nike
Kortgezegd is Nike van mening dat de tekens ‘MAX 1’ en ‘AIR MAX’ zowel visueel en auditief flinke gelijkenissen vertonen. In dit kader zou namelijk een
vergelijking moeten worden gemaakt tussen de elementen ‘AIR MAX’ en ‘MAX’, waarbij het element ‘MAX’ identiek is. Het cijfer 1 zou in mindere mate van belang zijn, wegens het ontbreken van onderscheidend vermogen. Volgens Nike is het namelijk in de modebranche zeer gebruikelijk om het cijfer 1 te gebruiken. Hiermee wordt doorgaans aangegeven dat het gaat om het eerste of beste item in een serie. Daarbij komt dat het merk ‘AIR MAX’ onderdeel uit zou maken van een merkenfamilie van Nike, met daarin merken als ‘VAPORMAX’, ‘AIR MAX 2’ en ‘AIR MAX SQUARE’. Deze merken worden gekenmerkt door de aanwezigheid van de term ‘MAX’. Dit is volgens Nike relevant voor de beoordeling of sprake is van verwarringsgevaar.
Argumenten Mavic
Mavic voert daarentegen aan dat de tekens in visueel opzicht van elkaar verschillen. Het feit dat twee tekens overeenkomen, betekent niet automatisch dat deze tekens ook overeenstemmend zijn. Hierbij verwijst Mavic met name naar het element ‘AIR’, omdat meer gewicht zou moeten worden toegekend aan het begin van tekens dan aan het einde. Ook fonetisch gezien zouden de tekens niet overeenstemmend zijn. Dit verschil zit bijvoorbeeld in de wijze waarop je de ingeschreven tekens
uitspreekt. ‘AIR MAX’ wordt op z’n Engels uitgesproken als
MEX, terwijl het woord Max in ‘MAX 1’ verwijst naar de Nederlandse jongensnaam en dus als
MAX uitgesproken wordt. Dit brengt met zich dat de tekens ook begripsmatig van elkaar verschillen. Met ‘MAX 1’ wordt verwezen naar de Nederlandse jongensnaam en het racenummer van Max Verstappen. In ‘AIR MAX’ wordt daarentegen met ‘AIR’ verwezen naar het Engelse woord voor lucht en ‘MAX’ naar als zijnde een maximum.
Tot slot wijst Mavic op het feit dat in de Benelux 654 merken zijn ingeschreven met de
lettercombinatie MAX, waar Nike geen merkhouder van is. Dit zou een indicatie zijn dat het publiek de AIR MAX-merken niet zal opvatten als deel uitmakend van een specifieke merkenfamilie, die losstaat van de grote hoeveelheid van andere MAX-merken.
Oordeel Benelux merkenbureau
Nadat de partijen de verschillende zienswijzen naar voren hebben gebracht, dient het Benelux merkenbureau een oordeel te vellen. Het Benelux merkenbureau komt tot de conclusie dat op visueel en fonetisch vlak een zekere mate van overeenstemming tussen de tekens bestaat. Van begripsmatige overeenstemming is geen sprake. Ook de waren waar de tekens voor zijn aangevraagd zijn
deels identiek of zijn
deels overeenstemmend.
Voorts is het de vraag of verwarringsgevaar bij het relevante publiek te duchten is. In dit geval behoren consumenten tot dit relevante publiek. Op basis deze factoren in onderlinge samenhang bezien, is volgens het Benelux merkenbureau sprake van verwarringsgevaar. Het publiek zou immers kunnen veronderstellen dat de waren afkomstig zijn van dezelfde onderneming of van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn. Daarbij is enerzijds rekening gehouden met het feit dat de gemiddelde consument vaak niet beschikt over de mogelijkheid de tekens rechtstreeks met elkaar te vergelijken. Bovendien is het in de kledingbranche gebruikelijk dat hetzelfde merk op verschillende manieren wordt weergegeven. Hierdoor zou de consument zomaar kunnen denken dat ‘MAX 1’ een submerk van Nike is. Om die reden wijst het Benelux merkenbureau verzoek tot merkinschrijving af voor waren in klasse 25. ‘MAX 1’ wordt wel ingeschreven voor de overige klassen waarvoor dit merk is aangevraagd.
Conclusie
In deze zaak komt duidelijk naar voren dat het verstandig is om goed
merkonderzoek uit te laten voeren, voordat je tot de aanvraag van het teken overgaat. Daarbij is het van belang dat er niet alleen getoetst wordt aan de basisvoorwaarden van het merkenrecht. Een onderzoek naar reeds bestaande merkregistraties is minstens zo belangrijk.
Bent u geïnteresseerd in een
merkonderzoek? Of heeft u andere vragen omtrent het merkenrecht? Neem vrijblijvend contact op met één van onze specialisten
Jos van der Wijst,
Mustafa Kahya en
Britt van den Branden.
[post_title] => Nike vecht het merk ‘MAX 1’ van Mavic aan
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => nike-vecht-het-merk-max-1-van-mavic-aan
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-03-21 10:16:46
[post_modified_gmt] => 2023-03-21 09:16:46
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=35442
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
)
[post_count] => 10
[current_post] => -1
[before_loop] => 1
[in_the_loop] =>
[post] => WP_Post Object
(
[ID] => 35665
[post_author] => 10
[post_date] => 2023-04-03 10:04:25
[post_date_gmt] => 2023-04-03 08:04:25
[post_content] =>
In het zogenaamde Didam-arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1778) is bepaald dat bij de verkoop van een onroerende zaak door een overheidslichaam (denk aan bijvoorbeeld een gemeente of provincie), er de verplichting geldt om aan de hand van een openbare selectieprocedure mededingingsruimte en transparantie te bieden. De uitzondering hierop is als bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria, er slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt.
Een tot nu toe in de rechtspraak en literatuur onderbelicht punt is hoeveel een partij die een beroep doet op het Didam-arrest moet vertellen en uitleggen om haar vordering te ondersteunen (stelplicht). De rechtbank Oost-Brabant heeft over die stelplicht een interessante uitspraak gedaan.
Feiten
De gemeente Land van Cuijk heeft een voormalig defensieterrein en een bosperceel (tezamen: het “perceel”) verkocht. Eiseres die een bedrijfsvestiging heeft in de buurt van het perceel had eerder met de gemeente contact opgenomen met het plan om het perceel te kopen met oog op natuurbehoud en klimaat.
Kort na het aangaan van de koopovereenkomst stuurt eiseres een brief naar de gemeente met het verzoek om een
procedure op te zetten conform het Didam-arrest waarin eiseres dan zou mogen meedoen om het perceel eventueel te kopen.
Eiseres vordert dat voor recht wordt verklaard dat de koopovereenkomst nietig is en dat de gemeente wordt veroordeeld tot een kortgezegd, een
openbare selectieprocedure. Eiseres beroept zich op het Didam-arrest.
Juridische beoordeling
Een belangrijk thema volgens de rechtbank, is hoeveel een partij die een beroep doet op het Didam-arrest moet vertellen en uitleggen om haar vordering te ondersteunen (stelplicht). De Hoge Raad is op die stelplicht
niet ingegaan in het Didam-arrest.
De rechtbank wijst op het IATA-arrest dat gaat over de stelplicht op het terrein van het mededingingsrecht en de nietigheid van overeenkomsten. Uit dat arrest volgt dat degene die zich op het standpunt stelt dat een ander in strijd met het mededingingsrecht handelt, dit dient te onderbouwen met de relevante (economische) feiten en omstandigheden, opdat een voldoende adequaat en gefundeerd (economisch) partijdebat en daaropvolgend
rechterlijk oordeel mogelijk worden gemaakt.
De vraag naar de mate waarin (economische) feiten en omstandigheden in een concrete zaak dienen te worden gesteld en, bij betwisting, dienen te worden onderbouwd, kan niet in algemene zin worden beantwoord, omdat zulks afhangt van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en ernst van de gestelde
inbreuk en de complexiteit van de betrokken markten. Aldus het IATA-arrest.
De rechtbank overweegt dat gelet op het IATA-arrest de stelplicht dus afhangt van alle omstandigheden van het concrete geval. De eisende partij moet haar verhaal heel goed uitleggen, met concrete informatie, zodat een debat en een toetsing mogelijk zijn. De eisende partij moet “inzicht gegeven in de voor de beoordeling essentiële feiten en omstandigheden”, “opdat een voldoende adequaat en gefundeerd (…) partijdebat en daaropvolgend rechterlijk oordeel mogelijk worden gemaakt”. De rechtbank vindt dat de benadering uit het IATA-arrest zich leent voor
toepassing in de context van het Didam-arrest.
De rechtbank overweegt dat de stelplicht zich wat betreft het Didam-arrest toespitst op de term “(potentiële) gegadigden”. De gemeente heeft enkele verplichtingen tegenover deze groep personen, als zo’n groep bestaat, aldus het Didam-arrest. De gemeente heeft hier gemotiveerd betwist dat eiseres tot zo’n groep behoort. De gemeente wijst op de koopovereenkomst, als vastlegging van de eisen/randvoorwaarden die zij stelt. Eiseres voldoet niet aan die randvoorwaarden, aldus de gemeente. De rechtbank vindt dat een gemotiveerde onderbouwing van het standpunt van de gemeente dat eiseres
geen (potentieel) gegadigde is.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres om aan haar stelplicht te voldoen, vóór of tijdens deze procedure, een
deugdelijk en geloofwaardig plan moest presenteren op enkele punten:
o Waar wil zij het perceel voor gebruiken?
o Welke (maatschappelijke) doelstellingen wil zij daarmee bereiken?
o Is zij bereid bestaande gebruikers [die zijn er in dit geval] te respecteren, en zo ja, hoe?
o Welke prijs kan/wil zij betalen voor het perceel?
o Kan/wil zij de overige bepalingen, zoals vastgelegd in de koopovereenkomst, respecteren, en/of heeft zij andere wensen/eisen/ideeën, die zodanig zijn dat de gemeente daar serieus over moet nadenken, als alternatief voor het plan van degene aan wie de gemeente het perceel heeft verkocht?
Uit de mondelinge behandeling blijkt dat eiseres heeft aangegeven de cultuurhistorische waarde te willen borgen, het plan pas zal blijken op het moment van de start van de selectieprocedure en het idee voor wat betreft de ontwikkeling van het perceel is “het bos het bos te laten”, en het voormalig defensieterrein een meer toeristisch karakter te geven, waarbij het ook mogelijk wordt te overnachten in bijvoorbeeld eco vriendelijke nomadententen en tiny houses.
De gemeente heeft aangegeven dat hiermee eiseres niet voldoet aan de randvoorwaarden omdat het verblijf neerkomt op toerisme, terwijl de gemeente (met overigens de Provincie) natuurbehoud en klimaat centraal stelt (naast eerbiediging van bestaande rechten – hondenclub, politietrainingen, paar dienstwoningen).
De rechtbank constateert dat eiseres alleen maar in algemene bewoordingen haar interesse heeft kenbaar gemaakt. Dat is
niet genoeg. Eiseres heeft geen concreet, deugdelijk, geloofwaardig plan gepresenteerd, als alternatief voor het plan van degene aan wie er verkocht is. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar vorderingen onvoldoende gesteld waardoor vanwege dit formele punt, haar vorderingen worden afgewezen.
Conclusie
Los van de juridische discussie die ongetwijfeld gevoerd kan worden over de hier door de rechtbank vrij streng gehanteerde eisen aan de stelplicht, feit is dat eiseres een onvoldoende concreet plan had voor het perceel en ook niet voldeed aan de in de koopovereenkomst vastgelegde randvoorwaarden. Hiermee kwalificeert eiseres dus niet als potentieel gegadigde die had moeten kunnen meedingen naar het verwerven van het perceel. Het doen van een enkel beroep op het Didam-arrest volstaat dan niet.
Om het Didam-arrest mogelijk wel succesvol te kunnen inroepen en aan de genoemde ‘stelplicht’ te voldoen is het dus geboden om de (eerder kenbaar gemaakte) interesse in de onroerende zaak te kunnen onderbouwen met een voldoende concreet plan dat aansluit op de randvoorwaarden die de overheid stelt voor de verkoop van de onroerende zaak. Immers, in dat geval kan men als een serieuze gegadigde gelden die via een selectieprocedure
in aanmerking moet kunnen komen voor het mogelijk van verwerven van de onroerende zaak.
[post_title] => Stelplicht bij beroep op Didam-arrest
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => stelplicht-bij-beroep-op-didam-arrest
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-04-03 10:05:34
[post_modified_gmt] => 2023-04-03 08:05:34
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=35665
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[comment_count] => 0
[current_comment] => -1
[found_posts] => 1413
[max_num_pages] => 142
[max_num_comment_pages] => 0
[is_single] =>
[is_preview] =>
[is_page] =>
[is_archive] => 1
[is_date] =>
[is_year] =>
[is_month] =>
[is_day] =>
[is_time] =>
[is_author] =>
[is_category] =>
[is_tag] =>
[is_tax] => 1
[is_search] =>
[is_feed] =>
[is_comment_feed] =>
[is_trackback] =>
[is_home] =>
[is_privacy_policy] =>
[is_404] =>
[is_embed] =>
[is_paged] => 1
[is_admin] =>
[is_attachment] =>
[is_singular] =>
[is_robots] =>
[is_favicon] =>
[is_posts_page] =>
[is_post_type_archive] =>
[query_vars_hash:WP_Query:private] => dc050cd3581ed2f0ace6afa1ff2b86d1
[query_vars_changed:WP_Query:private] =>
[thumbnails_cached] =>
[allow_query_attachment_by_filename:protected] =>
[stopwords:WP_Query:private] =>
[compat_fields:WP_Query:private] => Array
(
[0] => query_vars_hash
[1] => query_vars_changed
)
[compat_methods:WP_Query:private] => Array
(
[0] => init_query_flags
[1] => parse_tax_query
)
[tribe_is_event] =>
[tribe_is_multi_posttype] =>
[tribe_is_event_category] =>
[tribe_is_event_venue] =>
[tribe_is_event_organizer] =>
[tribe_is_event_query] =>
[tribe_is_past] =>
[tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object
(
[filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object
*RECURSION*
)
)
In het zogenaamde Didam-arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1778) is bepaald dat bij de verkoop van een onroerende zaak door een overheidslichaam (denk aan bijvoorbeeld een...
Lees meer
Uit artikel 6:646 lid 1 BW volgt dat een werkgever bij het opstellen van arbeidsvoorwaarden geen onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen. Gelijk werk moet ook gelijk worden beloond....
Lees meer
Huisvesting arbeidsmigranten De huisvesting van arbeidsmigranten wordt steeds vaker als een probleem ervaren. Eerder schreef ik daar al over. In [paraplu]bestemmingsplannen worden vaker beperkingen gesteld aan kamerbewoning [zie deze blog]....
Lees meer
Het komt zelden voor dat een zorginstelling strafrechtelijk wordt vervolgd. In deze zaak heeft echter het Openbaar Ministerie de GGZ instelling strafrechtelijk vervolgd voor dood door schuld. Het OM verwijt...
Lees meer
In het Didam-arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1778) is bepaald dat bij de verkoop van een onroerende zaak door een overheidslichaam (denk aan bijvoorbeeld een gemeente...
Lees meer
Eerder organiseerden wij een webinar over grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer. Sindsdien verschijnen er met regelmaat nieuwe misstanden in de media. Recente voorbeelden zijn misstanden bij KLM, NOS Sport en...
Lees meer
Er zijn veel situaties denkbaar waarin mensen samen een creatief werk maken. De drempel voor auteursrecht in Nederland op een dergelijk werk is laag. Dus grote kans dat er dan...
Lees meer
Na inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is het bestemmingsplan zoals we dat nu kennen verleden tijd. Het omgevingsplan treedt dan in werking. Hoewel per 1 januari aanstaande...
Lees meer
Hoe moet een concurrentiebeding worden uitgelegd? Als verboden wordt na uitdiensttreding in Nederland te werken, hoe letterlijk moet dat worden genomen als een werknemer in BelgiË aan de slag gaat? Daarover moest de kantonrechter oordelen.
Een
Lees meer
Als ondernemer wil je je product met een pakkende naam op de markt brengen. Om de concurrent te weerhouden deze naam te mogen gebruiken voor vergelijkbare waren en/of diensten, is...
Lees meer