WP_Query Object
(
[query] => Array
(
[news-type] => blog
)
[query_vars] => Array
(
[news-type] => blog
[error] =>
[m] =>
[p] => 0
[post_parent] =>
[subpost] =>
[subpost_id] =>
[attachment] =>
[attachment_id] => 0
[name] =>
[pagename] =>
[page_id] => 0
[second] =>
[minute] =>
[hour] =>
[day] => 0
[monthnum] => 0
[year] => 0
[w] => 0
[category_name] =>
[tag] =>
[cat] =>
[tag_id] =>
[author] =>
[author_name] =>
[feed] =>
[tb] =>
[paged] => 0
[meta_key] =>
[meta_value] =>
[preview] =>
[s] =>
[sentence] =>
[title] =>
[fields] =>
[menu_order] =>
[embed] =>
[category__in] => Array
(
)
[category__not_in] => Array
(
)
[category__and] => Array
(
)
[post__in] => Array
(
)
[post__not_in] => Array
(
)
[post_name__in] => Array
(
)
[tag__in] => Array
(
)
[tag__not_in] => Array
(
)
[tag__and] => Array
(
)
[tag_slug__in] => Array
(
)
[tag_slug__and] => Array
(
)
[post_parent__in] => Array
(
)
[post_parent__not_in] => Array
(
)
[author__in] => Array
(
[0] => 67
)
[author__not_in] => Array
(
)
[search_columns] => Array
(
)
[ignore_sticky_posts] =>
[suppress_filters] =>
[cache_results] => 1
[update_post_term_cache] => 1
[update_menu_item_cache] =>
[lazy_load_term_meta] => 1
[update_post_meta_cache] => 1
[post_type] =>
[posts_per_page] => 10
[nopaging] =>
[comments_per_page] => 50
[no_found_rows] =>
[taxonomy] => news-type
[term] => blog
[order] => DESC
)
[tax_query] => WP_Tax_Query Object
(
[queries] => Array
(
[0] => Array
(
[taxonomy] => news-type
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
[operator] => IN
[include_children] => 1
)
)
[relation] => AND
[table_aliases:protected] => Array
(
[0] => wp_term_relationships
)
[queried_terms] => Array
(
[news-type] => Array
(
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
)
)
[primary_table] => wp_posts
[primary_id_column] => ID
)
[meta_query] => WP_Meta_Query Object
(
[queries] => Array
(
)
[relation] =>
[meta_table] =>
[meta_id_column] =>
[primary_table] =>
[primary_id_column] =>
[table_aliases:protected] => Array
(
)
[clauses:protected] => Array
(
)
[has_or_relation:protected] =>
)
[date_query] =>
[queried_object] => WP_Term Object
(
[term_id] => 56
[name] => Blog van medewerkers
[slug] => blog
[term_group] => 0
[term_taxonomy_id] => 56
[taxonomy] => news-type
[description] =>
[parent] => 0
[count] => 1413
[filter] => raw
)
[queried_object_id] => 56
[request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS wp_posts.ID
FROM wp_posts LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT JOIN wp_icl_translations wpml_translations
ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type)
WHERE 1=1 AND (
wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND wp_posts.post_author IN (67) AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
wpml_translations.language_code = 'nl'
AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
AND ( (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations
WHERE trid = wpml_translations.trid
AND language_code = 'nl'
) = 0
) OR (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations t2
JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
AND t2.language_code = 'nl'
AND (
p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR
( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
)
) = 0 ) )
) ) AND wp_posts.post_type IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) ) OR wp_posts.post_type NOT IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) )
GROUP BY wp_posts.ID
ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
LIMIT 0, 10
[posts] => Array
(
[0] => WP_Post Object
(
[ID] => 43666
[post_author] => 67
[post_date] => 2024-10-08 16:16:52
[post_date_gmt] => 2024-10-08 14:16:52
[post_content] => Recentelijk oordeelde de rechtbank over de aansprakelijkheid van een bestuurder voor het boedeltekort van een gefailleerde Holding. De curator stelde de bestuurder aansprakelijk, onder meer vanwege het niet afbouwen van een omvangrijke rekening-courantschuld van de bestuurder aan de Holding en het doen van een dividenduitkering, terwijl de Holding in financieel zwaar weer verkeerde.
Kennelijk onbehoorlijk bestuur
Na faillietverklaring van een vennootschap voert de curator een oorzaken- en rechtmatigheidsonderzoek uit. Als de curator meent dat de bestuurder zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat kennelijk onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak van het faillissement is, kan hij de bestuurder persoonlijk aansprakelijk stellen voor het boedeltekort. De curator wordt geholpen door bepaalde wettelijke bewijsvermoedens. Heeft een bestuurder niet voldaan aan de administratie- of publicatieplicht van de jaarrekening, dan wordt vermoed dat de bestuurder zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
De feiten
De gedaagde (hierna: bestuurder) in deze zaak is enig aandeelhouder en bestuurder van een Holding B.V. (hierna: Holding). De Holding hield alle aandelen in Repo-Vastgoed B.V. (hierna: Repo). Repo hield aandelen in drie werkmaatschappijen. In de periode van 2010-2014 heeft de Holding steeds een vordering uit rekeningcourant op de bestuurder gehad van ongeveer € 1.000.000,-. In 2015 is deze vordering met ruim € 542.000,- toegenomen omdat de bestuurder financiering nodig had voor de aankoop van risicovolle effecten in privé. Later in het boekjaar 2015 keerde de bestuurder zichzelf ook ruim € 745.000,- aan dividend uit.
Van 2010-2013 leed de Holding jaarlijks verlies. In de daarop volgende jaren werd een beter resultaat gerealiseerd, maar dit was onvoldoende om het bestaande negatieve eigen vermogen te compenseren. In 2017 blijkt uit een financieel verslag over 2015 dat er twijfels bestaan over de continuïteit van de vennootschap. ABN AMRO beëindigt in mei 2017 de kredietfaciliteit van de Holding, vanwege een gebrek aan vertrouwen in de bestuurder. In oktober 2017 worden Repo en de drie werkmaatschappijen failliet verklaard, in januari 2018 volgt de Holding.
De vordering
De curator vordert onder meer een verklaring voor recht dat de bestuurder zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld, waardoor hij aansprakelijk is voor het boedeltekort. In 2016 heeft de Holding niet voldaan aan de publicatieplicht, waardoor wordt vermoed dat onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak van het faillissement is.
Er worden daarnaast nog een aantal andere gedragingen van de bestuurder ten grondslag gelegd aan de stelling dat sprake is van onbehoorlijk bestuur. Zo leiden het in stand houden van de omvangrijke rekening-courantschuld, het ten laste van die rekening-courantrekening opnemen van een bedrag van ruim € 500.000,- voor risicovolle beleggingen en het uitkeren van een aanzienlijk bedrag aan dividend in 2015 volgens de curator ook los van het wettelijke bewijsvermoeden tot kennelijk onbehoorlijk bestuur. Geen redelijk denkend bestuurder zou onder dezelfde omstandigheden op deze wijze hebben gehandeld.
De beoordeling
Nu de bestuurder niet aan de publicatieplicht heeft voldaan, staat volgens de rechtbank vast dat de bestuurder zijn bestuurderstaak onbehoorlijk heeft vervuld. Het lukt de bestuurder niet om dit bewijsvermoeden te ontzenuwen. De rechtbank stelt daarnaast dat de bestuurder de Holding ook los van het overtreden van de publicatieplicht onbehoorlijk bestuurd heeft. De curator heeft namelijk een drietal andere gedragingen ten grondslag gelegd aan deze stelling en die gedragingen zijn tevens een belangrijke oorzaak geweest van het faillissement.
Ondanks dat het al jaren niet goed ging met de Holding, is de openstaande rekening-courantvordering van ongeveer € 1.000.000,- gedurende de jaren niet gewijzigd. Totdat de Belastingdienst erom vroeg, waren er daarnaast geen afspraken gemaakt over terugbetaling, rente of zekerheden. Daarbij was de schuld in de loop van 2015 nog verder toegenomen, zodat de bestuurder in privé kon beleggen in risicovolle effecten. Volgens de rechtbank waren de belangen van de Holding hiermee niet gediend, zeker niet gezien de financiële situatie waarin zij verkeerde. De handelswijze van de bestuurder was dan ook onbegrijpelijk. Ook met het uitkeren van dividend in 2015 werden de belangen van de Holding niet gediend. Geen redelijk denkend bestuurder zou de handelingen onder deze omstandigheden hebben verricht, waardoor er sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur.
De bestuurder wordt aansprakelijk gesteld voor het boedeltekort. De rechtbank oordeelt ook dat het dividendbesluit niet is genomen conform de statuten, waardoor dit besluit nietig wordt verklaard. Dat betekent dat de bestuurder de dividenduitkering onverschuldigd heeft ontvangen en moet terugbetalen.
Conclusie
In Nederland geldt een hoge drempel voor bestuurdersaansprakelijkheid. Als niet wordt voldaan aan de administratie- en/of publicatieplicht, staat vast dat sprake is van onbehoorlijk bestuur. Onbehoorlijk bestuur moet wel een belangrijke oorzaak zijn van het faillissement. Indien de administratie- en/of publicatieplicht zijn geschonden is het aan de bestuurder om aannemelijk te maken dat andere oorzaken het faillissement hebben veroorzaakt. Slaagt hij daarin, dan kan aansprakelijkheid voor het boedeltekort worden afgewend.
Of sprake is van andere belangrijke oorzaken van het faillissement is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De rechter weegt alle feiten en omstandigheden af en plaatst deze in de juiste context. In deze zaak vond de rechter dat het laten voortbestaan (en oplopen) van een rekening-courantvordering en het verrichten van een dividenduitkering niet door de beugel konden, gelet op de slechte financiële positie van de Holding. De rechtbank vond dat de bestuurder zijn eigen belangen boven die van de Holding stelde.
Het laten voortbestaan of verhogen van rekening-courantvorderingen kan dus tot problemen leiden. Dat geldt ook voor ongeoorloofde dividenduitkeringen. Een bestuurder dient zich daarvan tijdig bewust te zijn.
Heeft u vragen over rekening-courantposities of twijfelt u over het doen van een dividenduitkering? Neem dan contact op met één van onze specialisten!
[post_title] => Bestuurdersaansprakelijkheid vanwege dividenduitkeringen en een hoge rekening-courantschuld
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => bestuurdersaansprakelijkheid-vanwege-dividenduitkeringen-en-een-hoge-rekening-courantschuld
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-10-08 16:16:52
[post_modified_gmt] => 2024-10-08 14:16:52
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=43666
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[1] => WP_Post Object
(
[ID] => 43123
[post_author] => 67
[post_date] => 2024-08-12 11:17:00
[post_date_gmt] => 2024-08-12 09:17:00
[post_content] => Eind mei 2024 werd er door de Minister van Financiën antwoord gegeven op feitelijke vragen over de Voorjaarsnota 2024. Daarbij ging de Minister ook in op de kwijtscheldingswinstvrijstelling bij schuldsaneringen. Er werd voorgesteld om de kwijtscheldingswinst volledig vrij te stellen voor verliezen van meer dan 1 miljoen euro, voor zover deze uitgaat boven het verlies dat verder in het jaar is geleden. De maatregel is volgens de Minister te realiseren met ingang van boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2025. Dat is goed nieuws voor bedrijven die in zwaar weer verkeren, aangezien zij na het bereiken van een WHOA-akkoord met hun crediteuren met minder belastingdruk te maken krijgen.
De wettelijke beperking van de verliesverrekening
Op 1 januari 2022 werd een beperking van de verliesverrekening geïntroduceerd. Op grond van deze beperking zijn verliezen in de vennootschapsbelasting tot een bedrag van 1 miljoen euro per jaar volledig verrekenbaar met de belastbare winst. Boven dit bedrag is het verlies verrekenbaar met de helft van de resterende belastbare winst. Door de mogelijkheid tot verrekening te beperken wordt voorkomen dat ondernemingen met winstgevende activiteiten jarenlang geen belasting hoeven te betalen in Nederland.
De vrijstelling van de kwijtscheldingswinst
Als een onderneming in zwaar weer verkeert, komt het regelmatig voor dat bepaalde schulden als onderdeel van een schuldeisersakkoord worden kwijtgescholden. Als er sprake is van zo’n situatie zien schuldeisers af van het innen van (een deel van) hun schuld bij de onderneming, maar kan er bij de onderneming in kwestie (kwijtscheldings)winst ontstaan. In dat geval kan de onderneming de zogenoemde kwijtscheldingswinstvrijstelling toepassen. Deze vrijstelling is in beginsel alleen van toepassing voor het deel van de kwijtscheldingswinst dat hoger is dan het geleden verlies.
Problematiek rondom beide wettelijke regelingen
De beperking van de verliesverrekening levert bij de aanwezigheid van te verrekenen verliezen boven de 1 miljoen euro en een belastbare winst (inclusief kwijtscheldingswinst) van meer dan 1 miljoen euro in het kwijtscheldingsjaar een knelpunt op. In dat geval is er namelijk vennootschapsbelasting verschuldigd. Dat is onwenselijk in het kader van de doelstellingen van de WHOA, nu er na het bereiken van een WHOA-akkoord alsnog een (problematische) belastingschuld kan ontstaan. Dit levert problemen op rondom de succesvolle afhandeling van zo’n akkoord, waardoor in de kern levensvatbare ondernemingen door deze wettelijke regelingen alsnog failliet kunnen gaan.
Het voorstel van de Minister
De Minister erkent dat sprake is van een knelpunt en stelt voor om in situaties met te verrekenen verliezen van meer dan 1 miljoen euro de kwijtscheldingswinst volledig vrij te stellen, in gevallen waarbij die uitgaat boven het verlies dat verder in het jaar is geleden. Voor situaties met te verrekenen verliezen van minder dan 1 miljoen euro blijft het huidige systeem wel gelden. De door de Minister voorgestelde oplossing is in overeenstemming met de WHOA-doelstellingen en heeft een positief effect op het succes van toekomstige WHOA-trajecten. Omdat ondernemingen na het bereiken van een WHOA-akkoord met minder belastingdruk te maken krijgen, wordt de financiële herstructurering eenvoudiger en worden de ondernemingen in kwestie na het bereiken van een akkoord niet alsnog met een belastingschuld geconfronteerd.
Conclusie
De voorgestelde aanpassing van de kwijtscheldingswinstvrijstelling biedt een belangrijke verlichting voor bedrijven in financiële moeilijkheden. Door de kwijtscheldingswinst volledig vrij te stellen voor verliezen boven de 1 miljoen euro (in gevallen waarbij die uitgaat boven het verlies dat verder in het jaar is geleden), wordt de belastingdruk verminderd voor bedrijven die een succesvol WHOA-akkoord hebben bereikt. Deze maatregel, die volgens de Minister van kracht kan worden voor boekjaren die beginnen op of na 1 januari 2025, voorkomt dat ondernemingen na een succesvolle herstructurering alsnog met een problematische belastingschuld worden geconfronteerd. Hierdoor wordt de financiële herstructurering eenvoudiger en kansrijker.
Heeft u vragen in het kader van een WHOA-traject? Neem dan contact op met één van onze collega's!
[post_title] => Mogelijke aanpassing kwijtscheldingswinstvrijstelling voor ondernemingen in zwaar weer
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => mogelijke-aanpassing-kwijtscheldingswinstvrijstelling-voor-ondernemingen-in-zwaar-weer
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-08-12 11:17:00
[post_modified_gmt] => 2024-08-12 09:17:00
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=43123
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[2] => WP_Post Object
(
[ID] => 42051
[post_author] => 67
[post_date] => 2024-05-07 09:30:18
[post_date_gmt] => 2024-05-07 07:30:18
[post_content] => Recentelijk heeft de Advocaat-Generaal uitspraak gedaan over de vraag of een WHOA-akkoord ook een verplichting aan financiers op kan leggen om financiering te blijven verstrekken onder gewijzigde voorwaarden. De conclusie wordt in deze blog nader uiteengezet.
Inleiding
Sinds 1 januari 2021 is de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) van kracht. Deze wet maakt het voor ondernemers met een in de kern levensvatbare onderneming mogelijk om hun schulden te herstructureren buiten faillissement. Dit wordt gedaan door middel van het aanbieden van een akkoord dat bindend is voor alle in het akkoord betrokken schuldeisers en aandeelhouders. Zij doen door goedkeuring van het akkoord door een rechter meestal gedwongen afstand van een deel van hun rechten. Recentelijk werd in een WHOA-akkoord aan financiers echter ook de verplichting opgelegd tot het blijven verstrekken van (nieuwe) financiering onder gewijzigde voorwaarden. De vraag of dit al dan niet mogelijk is, wordt nu voorgelegd aan de Hoge Raad.
De casus
IHC Merwede Holding B.V. legt aan de rechtbank een WHOA-akkoord voor dat zij aan haar financiers heeft aangeboden. Onder het akkoord worden de lopende financiersvoorwaarden gewijzigd. Uit het akkoord volgt dat de financiers verplicht zijn om in de toekomst op grond van een reeds bestaande financieringsovereenkomst nieuwe financiering te blijven verstrekken. De rechtbank lijkt deze wijziging niet problematisch te vinden en keurt het WHOA-akkoord op 9 maart 2023 goed.
Cassatie in het belang der wet
De uitspraak van de rechtbank veroorzaakt een hoop opschudding. Over de vraag of de WHOA wel de mogelijkheid biedt om bestaande voorwaarden te wijzigen, zijn de meningen verdeeld. Omdat uit de wet volgt dat partijen zelf niet de mogelijkheid hebben om in beroep te gaan tegen de goedkeuring van het akkoord, wordt door de Procureur-Generaal cassatie ingesteld in het belang der wet. Hierdoor wordt de vraag of een WHOA-akkoord ook een verplichting op kan leggen tot het verstrekken van nieuwe financiering onder gewijzigde voorwaarden aan de Hoge Raad voorgelegd. Deze mogelijkheid strekt ertoe om meer duidelijkheid te creëren voor toekomstige gevallen: de huidige uitspraak van de rechter blijft er gewoon door in stand.
De conclusie van de Advocaat-Generaal
Voordat de Hoge Raad uitspraak doet, geeft één van de Advocaten-Generaal een juridisch advies over de kwestie in de vorm van een zogenoemde conclusie. Volgens Advocaat-Generaal Snijders biedt een WHOA-akkoord geen mogelijkheid om de voorwaarden van bestaande verplichtingen te wijzigen. Een WHOA-akkoord is een dwangregeling die wordt opgelegd aan schuldeisers, aandeelhouders en andere betrokkenen. Deze dwangregelingen kunnen volgens de Advocaat-Generaal dan ook alleen worden opgelegd als dit specifiek uit de wet voortvloeit. In de wettekst van de WHOA is echter geen bepaling opgenomen waaruit de mogelijkheid om een financieringsverplichting op te leggen onder gewijzigde voorwaarden voortvloeit. Daarnaast volgt uit de toelichting bij de WHOA dat de wetgever ook niet zo ver heeft willen gaan. De Advocaat-Generaal adviseert de Hoge Raad dan ook om het vonnis van de rechtbank in het belang der wet te vernietigen.
Conclusie
Volgens de Advocaat-Generaal kan een WHOA-akkoord geen bepaling bevatten waardoor aan financiers de verplichting wordt opgelegd om nieuwe financiering te blijven verstrekken onder gewijzigde voorwaarden. Dit volgt niet specifiek uit de wettekst van de WHOA en gaat voorbij aan de strekking van de wet. Het is nu aan de Hoge Raad om een definitief oordeel te vormen over de kwestie en zo meer duidelijkheid te creëren voor toekomstige gevallen.
Bent u zelf betrokken bij een WHOA-akkoord en heeft u vragen over de inhoud daarvan? Neem dan contact op met één van onze WHOA-specialisten!
[post_title] => Gedwongen financiering onder WHOA: is het mogelijk?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => gedwongen-financiering-onder-whoa-is-het-mogelijk
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-07-16 17:56:00
[post_modified_gmt] => 2024-07-16 15:56:00
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=42051
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[3] => WP_Post Object
(
[ID] => 42027
[post_author] => 67
[post_date] => 2024-05-03 10:36:45
[post_date_gmt] => 2024-05-03 08:36:45
[post_content] => De rechtbank Den Haag heeft recent een belangrijke uitspraak gewezen in de zaak van Container Centralen A/S tegen de curator van Quality Plants Europe (QPE). Deze zaak biedt inzicht in de complexe interactie tussen eigendomsrechten en intellectuele eigendomsrechten (IE-rechten) in faillissement. De beslissing benadrukt het belang van IE-rechten en hun bescherming, zelfs wanneer een onderneming failliet is verklaard.
Context
Container Centralen exploiteert twee rouleersystemen van containers die in de bloemen- en potplantenbranche worden gebruikt. Deze containers, zowel CC Containers als EC Containers genoemd, zijn uitgerust met identificatietekens, zoals RFID-labels. Deze tekens en labels zijn beschermd door middel van intellectuele eigendomsrechten. Container Centralen bezit de volgende IE-rechten die rusten op de containers:
Na het faillissement van QPE werden zowel CC als EC Containers op het terrein van QPE aangetroffen door de curator, wat leidde tot een juridisch conflict over het eigendom van CC en EC Containers en de daarop rustende IE-rechten.
Het juridisch geschil
Eigendomsrechten en identificatie van containers.
De rechtbank moest vaststellen of Container Centralen het eigendom van de aangetroffen containers kon claimen. Voor CC Containers kon niet specifiek worden aangetoond welke containers eigendom waren van Container Centralen, omdat deze onderdeel waren van een gesloten rouleersysteem waarin zowel CC Containers van Container Centralen rouleren als containers van derden. Container Centralen kan echter niet aantonen van welke individuele containers zij eigenaar is. Dit probleem speelde niet ten aanzien van de EC containers.
Uitputting van IE-rechten.
Het centrale vraagstuk was of de IE-rechten op de containers waren
uitgeput. De curator voerde aan dat door het in omloop brengen van de containers de IE-rechten waren uitgeput, waardoor het in de boedel viel en hij deze mocht verkopen. Deze stelling werd verworpen. Er kan volgens de rechtbank geen sprake zijn van uitputting, omdat de containers niet
permanent in de handel waren gebracht, maar slechts deel uitmaakten van een (gesloten) rouleersysteem tussen Container Centralen en haar contractanten.
Inbreuk op IE-rechten.
Doordat geen sprake was van uitputting op de IE-rechten mocht de curator de identificatiekenmerken (de IE-rechten) op de containers niet verwijderen zonder toestemming van Container Centralen. Als de curator de identificatiekenmerken wel zou verwijderen zonder toestemming van de merkhouder, dan vormt dit een inbreuk op de IE-rechten. Dit benadrukt de bescherming van IE-rechten zelfs na een faillissement. Dus, ondanks het feit dat de CC Containers in de boedel van de curator vallen, mocht de curator deze containers niet verkopen door de daarop rustende IE-rechten.
Analyse
Deze zaak belicht de noodzaak voor curatoren om zorgvuldig om te gaan met de activa van een failliet, waarop IE-rechten rusten. Hierbij zijn de volgende aspecten van cruciaal belang:
Juridische complexiteit: IE-rechten voegen een laag van complexiteit toe aan faillissementsprocedures. Curatoren dienen zich bewust te zijn van deze rechten en de juridische gevolgen van hun handelingen. Ondanks dat activa (waarop IE-rechten rusten) goederenrechtelijk gezien tot de boedel behoren, kunnen deze vanwege daarop rustende IE-rechten niet verkocht worden. Althans, in ieder geval niet zonder toestemming van de merkhouder.
Belang van overleg: Voordat er beslissingen worden genomen over de verkoop van activa, is overleg tussen de curator en merkhouder van wezenlijk belang om inbreuk en geschillen te voorkomen.
Risico’s en verantwoordelijkheden: Onjuiste afhandeling van IE-rechten of goederen waar IE-rechten aan verbonden zijn kan leiden tot significante juridische en financiële risico’s voor de boedel en mogelijk zelfs de curator persoonlijk.
Kortom
De uitspraak van de rechtbank Den Haag verduidelijkt het belang van het nauwkeurig inventariseren van IE-rechten in faillissementen. Goederen die in het faillissement vallen, maar waarop IE-rechten van derden rusten kunnen niet zonder meer door de curator verkocht worden. Deze zaak onderstreept dat.
Vragen omtrent
faillissement & herstructurering? Neem dan contact op met
Remco de Jong.
Voor vragen omtrent het
intellectueel eigendomsrecht kunt u contact opnemen met
Mustafa Kahya.
[post_title] => Intellectueel eigendom, de vijand in een faillissement?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => intellectueel-eigendom-de-vijand-in-een-faillissement
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-05-03 11:04:00
[post_modified_gmt] => 2024-05-03 09:04:00
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=42027
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[4] => WP_Post Object
(
[ID] => 41844
[post_author] => 67
[post_date] => 2024-04-11 16:20:56
[post_date_gmt] => 2024-04-11 14:20:56
[post_content] =>
Het belastingadviesbureau van een failliete onderneming weigerde om de volledige (loon)administratie aan de curator over te leggen, omdat de administratie gedeeltelijk door het belastingadviesbureau zelf was vervaardigd. De curator stapte naar de rechter om de volledige (loon)administratie alsnog te verkrijgen. Het vonnis van de rechtbank wordt in deze blog nader toegelicht.
Juridisch kader
Op grond van een
retentierecht weigerden financieel adviseurs, waaronder boekhouders, accountants, en fiscalisten, regelmatig om de (loon)administratie van een gefailleerde klant aan de curator te overhandigen als deze bepaalde facturen onbetaald had gelaten. Zo hoopten zij alsnog betaling af te kunnen dwingen. Sinds de invoering van de
Wet versterking positie curator is zulks niet meer mogelijk. Financieel adviseurs kunnen zich niet meer met succes beroepen op het recht van retentie ten aanzien van de administratie van de failliete klant die zij onder zich houden.
Een financieel adviseur is op grond van artikel 105b van de Faillissementswet (Fw) immers verplicht om de (loon)administratie
volledig en ongeschonden aan de curator af te geven of inzichtelijk te maken. Financieel adviseurs kunnen in afwijking van artikel 60 Fw geen beroep doen op een retentierecht ten aanzien van (loon)administratie van de failliete klant die zij onder zich hebben indien de curator die (loon)administratie opvraagt. De rechtbank Gelderland gaat in onderhavige uitspraak nader in op de vraag welke stukken precies onder de administratie van de failliete klant vallen.
De feiten
In januari 2024 wordt een onderneming in staat van faillissement verklaard. De aangestelde curator neemt eind januari contact op met de bestuurder van het belastingadviesbureau van de gefailleerde onderneming. Hij
verzoekt het belastingadviesbureau om hem toegang te geven tot het online loonstrokenportaal of hem de loonstroken over de laatste zes maanden toe te sturen. Dit is in het belang van de werknemers van de gefailleerde onderneming.
Volgens de curator is het belastingadviesbureau op grond van artikel 105b Fw verplicht om aan het verzoek te voldoen. Het belastingadviesbureau is het daar niet mee eens, omdat het verzoek van de curator betrekking zou hebben op stukken die door het belastingadviesbureau
zelf zijn opgesteld (en niet tot de administratie van failliet zouden behoren). Deze stukken vallen volgens het belastingadviesbureau niet onder de reikwijdte van artikel 105b Fw.
Het geschil
De curator start een kort geding en eist dat alle (loon)administratie van de gefailleerde onderneming wordt overhandigd. De vordering wordt gebaseerd op artikel 92 en artikel 105b Fw. Uit artikel 92 Fw volgt dat de curator alle bescheiden en andere gegevensdragers van de gefailleerde
onder zich dient te nemen. Daarbij wordt door de curator aangevoerd dat een derde ten aanzien van de (loon)administratie van de gefailleerde
geen beroep op het retentierecht van artikel 60 Fw kan doen als de curator die (loon)administratie heeft opgevraagd, zoals volgt uit artikel 105b Fw.
Het belastingadviesbureau stelt dat er al een groot deel van de (loon)administratie van de gefailleerde onderneming aan de curator is afgegeven. Daarnaast bestaat de (loon)administratie uit door het belastingadviesbureau
zelf vervaardigde stukken, waardoor artikel 105b Fw niet van toepassing zou zijn. De stukken die de bestuurder van de gefailleerde onderneming aan haar beschikbaar heeft gesteld zijn volgens het belastingadviesbureau geen onderdeel van de (loon)administratie. Tenslotte stelt het belastingadviesbureau dat haar dossier niet compleet is, waardoor niet alle gevorderde stukken overlegd kunnen worden.
De beoordeling
Het belastingadviesbureau is volgens de rechter aan te merken als
derde in de zin van artikel 105b Fw. Hierdoor is het belastingadviesbureau
verplicht de (loon)administratie op verzoek van de curator te overhandigen. In afwijking van artikel 60 Fw kan het belastingadviesbureau ook geen beroep doen op haar retentierecht. Dus, het feit dat het belastingadviesbureau nog een vordering heeft op haar failliete klant, doet niet af aan de verplichting om de (loon)administratie (kosteloos) aan de curator af te geven.
Volgens de rechter geldt de verplichting tot afgifte op grond van artikel 105b Fw voor
stukken die van de gefailleerde klant zijn én voor stukken die de derde in opdracht van deze klant heeft vervaardigd of bewerkt. Voor het uitvoeren van zijn wettelijke taak heeft de curator belang bij
alle stukken die tot de (loon)administratie van de gefailleerde onderneming behoren. Van deze stukken zijn volgens de rechtbank slechts uitgezonderd interne (dossier)aantekeningen en/of berekeningen.
De rechtbank concludeert dan ook dat het belastingadviesbureau de (loon)administratie aan de curator af dient te geven in een voor hem leesbare vorm. De vordering wordt
toegewezen ten aanzien van de gehele (loon)administratie tot en met oktober 2023, uiteraard voor zover het belastingadviesbureau daarover beschikt en met uitzondering van interne (dossier)aantekeningen en/of berekeningen.
De conclusie
Het vonnis van de Rechtbank Gelderland bevestigt dat de (loon)administratie van een failliete onderneming aan de curator overlegd moet worden. Dit geldt ook voor stukken die het belastingadviesbureau zelf heeft vervaardigd. Afgifte geldt namelijk mede voor alle stukken die van de gefailleerde klant zijn en in opdracht van de desbetreffende klant zijn vervaardigd of bewerkt. Niet tot de (loon)administratie behoren interne (dossier)aantekeningen en/of berekeningen. Deze (interne) stukken hoeven dus niet aan de curator overhandigd te worden.
Heeft u zelf vragen over deze materie? Neem dan contact op met een van onze
specialisten!
[post_title] => Financieel adviseurs verplicht om de administratie aan curator te overhandigen
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => financieel-adviseurs-verplicht-om-de-administratie-aan-curator-te-overhandigen
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-04-11 16:20:56
[post_modified_gmt] => 2024-04-11 14:20:56
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=41844
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[5] => WP_Post Object
(
[ID] => 41720
[post_author] => 67
[post_date] => 2024-03-27 10:06:17
[post_date_gmt] => 2024-03-27 09:06:17
[post_content] =>
De (voormalig) bestuurder van Puur Interieur laat door Velo bepaalde installatiewerkzaamheden verrichten. De facturen worden niet betaald, maar de bestuurder treft een betalingsregeling namens Puur Interieur en laat Velo vervolgens nieuwe aanvullende werkzaamheden verrichten. De betalingsregeling wordt niet nagekomen en ook de facturen voor de aanvullende werkzaamheden worden niet voldaan. Velo houdt de bestuurder van Puur Interieur in privé aansprakelijk voor het onbetaald laten van de facturen van Velo. De zaak komt bij het hof terecht, waardoor het hof zich buigt over de vraag of sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid.
Juridisch kader
Als een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, geldt als uitgangspunt dat alleen de vennootschap zelf aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bepaalde omstandigheden kan de bestuurder van een vennootschap ook in privé aansprakelijk worden gesteld. Voor het aannemen van
bestuurdersaansprakelijkheid is vereist dat de bestuurder van de benadeling van de schuldeiser een
persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of aan deze voorwaarde is voldaan, hangt af van de ernst van de
normschending en omstandigheden van het geval.
Benadeling van een schuldeiser door het onbetaald laten en onverhaalbaar blijven van zijn vordering kan een grond opleveren voor bestuurdersaansprakelijkheid. Hiervan is sprake als de bestuurder namens de vennootschap heeft gehandeld, waarbij de bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen geldt de
behoorlijke taakvervulling van artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek als uitgangspunt. Bestuurdersaansprakelijkheid jegens de schuldeiser van de vennootschap kan in dat licht alleen worden aangenomen als de bestuurder, gelet op zijn verplichting tot behoorlijke taakuitoefening, een
voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Een persoonlijk ernstig verwijt kan gemaakt worden als de bestuurder namens de vennootschap
verplichtingen is aangegaan waarvan hij wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan deze verplichtingen zou kunnen voldoen. De bestuurder moet zich daarnaast bewust zijn van het feit dat de vennootschap geen verhaal kan bieden voor de schade die daaruit voortvloeit. Dit wordt ook wel de zogenaamde
Beklamel-norm genoemd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de bestuurder
onrechtmatig gehandeld heeft en aansprakelijk is voor de schade die Velo daardoor heeft geleden. De bestuurder heeft begin 2018
betalingsregelingen getroffen met Velo en heeft het bedrijf
aanvullende werkzaamheden laten verrichten, terwijl de bestuurder volgens de rechtbank wist of had moeten begrijpen dat gezien de financiële situatie een faillissement van de vennootschap onafwendbaar was. Bestuurdersaansprakelijkheid wordt door de rechtbank dus gebaseerd op de Beklamel-norm. Opvallend is dat de rechtbank van oordeel is dat de bestuurder ook in privé aansprakelijk is voor de (oude)
openstaande facturen waarvoor begin 2018 een betalingsregeling is getroffen.
Oordeel van het hof
Het hof beoordeelt de financiële situatie van Puur Interieur opnieuw en stelt vast dat deze vanaf januari 2018 al dusdanig slecht was, dat de bestuurder in dat licht wist of had moeten begrijpen dat Puur Interieur niet aan
nieuwe betalingsverplichtingen tegenover Velo zou kunnen voldoen. Het laten ontstaan van nieuwe vorderingen vanaf 1 januari 2018 (het peilmoment) is volgens het hof dan ook
onrechtmatig. De bestuurder kan daarvan een persoonlijk, ernstig verwijt worden gemaakt. Dit leidt ertoe dat de bestuurder persoonlijk aansprakelijk is voor de door Velo geleden schade uit nieuwe opdrachten. Volgens het hof wordt dit niet anders doordat Velo wist van de penibele financiële positie van Puur Interieur.
Wel is de bestuurder volgens het hof alleen aansprakelijk voor schade die is ontstaan vanaf het
peilmoment. Voor de onbetaald gebleven (oude) facturen waarvoor een betalingsregeling is getroffen is de bestuurder dus niet in privé aansprakelijk. Deze vorderingen zijn immers al vóór het peilmoment ontstaan en op dat moment bestond de vereiste wetenschap van benadeling nog niet bij de bestuurder. Het oordeel van de rechtbank waaruit volgt dat de bestuurder ook onrechtmatig heeft gehandeld door in januari 2018 een betalingsregeling met Velo te treffen voor al bestaande vorderingen, is volgens het hof dan ook
onjuist.
Conclusie
Voor de vraag of sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid is het peilmoment relevant: op welk moment wist of behoorde de bestuurder te begrijpen dat de vennootschap haar verplichtingen niet meer kon nakomen? Als na dit moment nieuwe verplichtingen worden aangegaan, is de kans op persoonlijke aansprakelijkheid groot. Indien er na het peilmoment een betalingsregeling wordt getroffen voor al bestaande (oude) verplichtingen die vervolgens niet wordt nagekomen, levert dit in beginsel geen persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder op.
In algemene zin geldt dus dat een bestuurder van een vennootschap in zwaar weer zonder risico op bestuurdersaansprakelijkheid
betalingsregelingen kan treffen met schuldeisers van die vennootschap. Hierbij is van belang dat de betalingsregeling ziet op vorderingen die al vóór het peilmoment zijn ontstaan. Uiteraard dient de bestuurder zich daarbij te onthouden van toezeggingen die de vennootschap niet waar kan maken.
Heeft u vragen over bestuurdersaansprakelijkheid en de risico’s die u loopt als bestuurder? Neem dan contact op met één van onze
specialisten!
[post_title] => Bestuurdersaansprakelijkheid op grond van de Beklamel-norm
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => bestuurdersaansprakelijkheid-op-grond-van-de-beklamel-norm
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-03-27 10:06:17
[post_modified_gmt] => 2024-03-27 09:06:17
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=41720
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[6] => WP_Post Object
(
[ID] => 41202
[post_author] => 67
[post_date] => 2024-02-21 08:50:54
[post_date_gmt] => 2024-02-21 07:50:54
[post_content] =>
Het is niet de bedoeling dat een bestuurder van een failliete onderneming wordt aangepakt door én de curator én de Belastingdienst vanwege kennelijk onbehoorlijk bestuur.
Inleiding
Tot het takenpakket van de curator behoort een
oorzaken- en rechtmatigheidsonderzoek. Als de curator van mening is dat de bestuurder zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement, kan de curator besluiten om de bestuurder aansprakelijk te stellen voor het
faillissementstekort. Daarnaast kan een bestuurder aansprakelijk gesteld worden door de Belastingdienst als sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur en belastingen en premies als gevolg daarvan niet zijn afgedragen.
De aansprakelijkheidsregelingen
Beide aansprakelijkheidsgronden zijn gestoeld op het leerstuk kennelijk
onbehoorlijk bestuur. Daarbij wordt in beginsel aansluiting gezocht bij de zogenaamde maatman-bestuurder. Hoe zou een redelijk denkend bestuurder in de gegeven omstandigheden hebben gehandeld?
De
Belastingdienst wordt geholpen door een
bewijsvermoeden. Indien een bestuurder nalaat om tijdig te melden dat de belastingen en premies niet kunnen worden voldaan, wordt vermoed dat het niet betalen van deze schulden het gevolg is van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Het leveren van tegenbewijs is nauwelijks mogelijk. Is een bestuurder vergeten om tijdig een melding betalingsonmacht te doen, dan leidt dat doorgaans tot aansprakelijkheid voor niet-betaalde belastingschulden.
Ook de
curator kan worden geholpen door bewijsvermoedens. Indien jaarrekeningen niet of niet-tijdig worden gedeponeerd of als de boekhoudplicht is geschonden, staat vast dat sprake is van onbehoorlijk bestuur. Ook wordt dan vermoed dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Dit vermoeden kan ontzenuwd worden door de bestuurder door aannemelijk te maken dat andere oorzaken dan onbehoorlijk bestuur tot het faillissement hebben geleid.
Samenloop
In geval van faillissement kan zich een
samenloop voordoen. De bestuurder kan zowel door de curator als de Belastingdienst worden aangesproken wegens kennelijk onbehoorlijk bestuur. In de
Leidraad Invordering is het
invorderingsbeleid van de Belastingdienst opgenomen. Aan dit beleid dient de Belastingdienst zich te houden. De Leidraad Invordering bevat ook beleid over de samenloop van bestuurdersaansprakelijkheid. Uit de Leidraad Invordering volgt dat bij samenloop in beginsel slechts één van de
bestuurdersaansprakelijkheidsregelingen moet worden toegepast. In geval van faillissement dient de Belastingdienst, indien voornemens om over te gaan tot aansprakelijkheidsstelling van de bestuurder, contact op te nemen met de
curator om te overleggen over de vraag wie tot aansprakelijkheidsstelling overgaat. Hierbij geldt dat aansprakelijkheidsstelling door de curator de voorkeur geniet. Vorig jaar heeft de Hoge Raad
arrest gewezen over voornoemde samenloop en het beleid dat de Belastingdienst in deze situaties hanteert.
De feiten
De curator had de bestuurder aansprakelijk gesteld voor het faillissementstekort. Tot een procedure komt het niet. De curator en bestuurder treffen een
schikking waarbij de bestuurder een bedrag aan de boedel voldoet tegen
finale kwijting en zonder erkenning van schuld. De bestuurder is na afwikkeling van het faillissement door de Belastingdienst alsnog aansprakelijk gesteld voor de niet afgedragen loonheffingen in de laatste drie maanden vóór het faillissement
Rechtbank en hof
De rechtbank Den Haag oordeelt dat de Belastingdienst de bestuurder alsnog aansprakelijk kan stellen. Omdat de curator de bestuurder formeel niet aansprakelijk zou hebben gesteld, was volgens de rechtbank geen sprake van samenloop. Het hof is echter
van oordeel dat wel sprake is geweest van een aansprakelijkheidsstelling door de curator. Het hof oordeelt vervolgens dat de Belastingdienst zijn recht om de bestuurder aansprakelijk te stellen heeft prijsgegeven. De Belastingdienst was van de faillissementen op de hoogte gebracht en had de vorderingen bij de curator aangemeld.
De Hoge Raad
Volgens de Hoge Raad is de bedoeling van de Leidraad Invordering dat wordt voorkomen dat een bestuurder zowel door de Belastingdienst als curator wordt aangesproken op grond van kennelijk onbehoorlijk bestuur. De Belastingdienst dient daarom tijdig contact op te nemen met de curator over een eventuele aansprakelijkheidsstelling, ook als hij had moeten inzien dat er voldoende aanknopingspunten voor de Belastingdienst zijn om tot aansprakelijkheidsstelling over te gaan. Deze aansprakelijkheidsstelling kan in strijd zijn met de
algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In dat geval zal moeten worden beoordeeld of aan de bestuurder een nadeel wordt toegebracht dat de Leidraad Invordering beoogt te voorkomen. De Hoge Raad verwijst de zaak terug naar het hof.
Het verwijzingshof moet onderzoeken of de aansprakelijkheidsstelling van de Belastingdienst heeft geleid tot een
benadeling die volgens de Leidraad Invordering vermeden had moeten worden.
Volgens het hof zijn de belastingschulden in kwestie echter al verjaard, waardoor de aansprakelijkheidsstelling niet langer doorgezet kan worden.
Conclusie
Uit de Leidraad Invordering volgt dat in geval van
samenloop van bestuurdersaansprakelijkheid in beginsel alleen de curator overgaat tot aansprakelijkheidsstelling. Dit is in lijn met het uitgangspunt dat slechts één bestuurdersaansprakelijkheidsregeling dient te worden toegepast ter voorkoming van
dubbele procedures over hetzelfde onderwerp.
Uit het arrest van de Hoge Raad wordt duidelijk dat de Belastingdienst niet achterover mag leunen indien hij voornemens is het bestuur aansprakelijk te stellen of als er voldoende aanknopingspunten voor de Belastingdienst zijn om daartoe over te gaan. Er wordt van de Belastingdienst dus verwacht dat hij
actief contact opneemt met de curator over een eventuele aansprakelijkheidsstelling van het bestuur. Doet de Belastingdienst dat niet, terwijl de curator wel overgaat tot aansprakelijkheidsstelling, dan is de kans groot dat de Belastingdienst zijn rechten heeft prijsgegeven.
Is er wel contact geweest tussen de Belastingdienst en de curator? Dan kan de Belastingdienst in beginsel niet meer overgaan tot aansprakelijkheidsstelling op grond van kennelijk onbehoorlijk bestuur.
Bent u als bestuurder van uw (failliete) onderneming aansprakelijk gesteld door een curator, de Belastingdienst of een derde (bijv. een leverancier), of is daartoe een voornemen geuit? Neem dan direct contact op met een van onze specialisten! Uiteraard kunt u ook contact met ons opnemen in geval van overige vragen op het gebied van het
Ondernemings- en Insolventierecht.
[post_title] => Samenloop van bestuurdersaansprakelijkheid
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => samenloop-van-bestuurdersaansprakelijkheid
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-02-21 08:50:54
[post_modified_gmt] => 2024-02-21 07:50:54
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=41202
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[7] => WP_Post Object
(
[ID] => 40061
[post_author] => 67
[post_date] => 2023-12-04 15:58:35
[post_date_gmt] => 2023-12-04 14:58:35
[post_content] => De
Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) biedt ondernemingen de mogelijkheid om hun schulden te herstructureren via een akkoord dat bindend is voor alle in het akkoord betrokken schuldeisers en aandeelhouders. Het akkoord kan ook worden opgelegd aan tegenstemmende schuldeisers, mits goedgekeurd door de rechter. Op deze manier kunnen schulden buiten faillissement geherstructureerd worden. In een onlangs gepubliceerd vonnis kwam de vraag aan de orde of reeds betaalde schulden achteraf nog gesaneerd kunnen worden. Als dat het geval is zouden deze schuldeisers de ontvangen betalingen moeten terugstorten.
De feiten
Bij
vonnis van 3 augustus 2023 wordt een WHOA-akkoord door de Rechtbank Midden-Nederland gehomologeerd (goedgekeurd). De onderneming, een zelfbedieningsgroothandel in de horecabranche, kwam door veranderende marktomstandigheden, hoge verhuiskosten en een dalende omzet als gevolg van de coronacrisis in financiële problemen. Een herstructurering via de WHOA bleek de enige mogelijkheid om faillissement te voorkomen.
De onderneming besloot om 20 november 2022 als peildatum te hanteren. Alleen schulden die op deze datum bestonden werden meegenomen in het akkoord. Daarnaast werden schuldeisers en aandeelhouders onder het akkoord ingedeeld in vijf klassen. De hoogte van de uitkering onder het akkoord verschilde per categorie. Elke klasse heeft voor het akkoord gestemd en niemand heeft zich tegen het akkoord uitgesproken. Wel zijn er twee schuldeisers die geen stem hebben uitgebracht, omdat zij na de peildatum per ongeluk volledig zijn betaald als gevolg van een
automatische incasso. Hierdoor waren zij niet langer stemgerechtigd onder het akkoord. De Belastingdienst eiste in het kader van zijn medewerking aan de totstandkoming van het akkoord echter dat de bedragen door deze schuldeisers werden terugbetaald. De onderneming heeft vervolgens geprobeerd om via een aanvullende mededeling op het WHOA-akkoord een
terugbetalingsverplichting op te leggen aan de betreffende (gewezen) schuldeisers. Hoe is de rechter hiermee omgegaan bij de beoordeling van het akkoord?
De beoordeling
De rechtbank heeft overwogen dat de WHOA geen wettelijke regeling bevat over een datum waarop schulden worden
gefixeerd zoals dat bijvoorbeeld wel het geval is in faillissement. Hierdoor bestaat geen algemene (wettelijke) rechtsgrond tot terugbetaling. De vraag is of zo’n rechtsgrond wel bestaat in geval van goedkeuring van het akkoord door de rechtbank. De bedoeling van de aanbieder van het akkoord was dat het door de betreffende schuldeisers teveel ontvangen bedrag zou worden verrekend met toekomstige verplichtingen. In het akkoord is hierover echter geen uitdrukkelijke bepaling of informatie opgenomen. Slechts is vermeld dat de betreffende schuldeisers behoren tot de schuldeisers uit de vierde categorie. Op basis van deze enkele vermelding in het akkoord kan volgens de rechtbank
niet worden aangenomen dat het akkoord een terugbetalingsverplichting creëert voor de reeds betaalde schuldeisers.
Was de uitkomst anders geweest als wel een uitdrukkelijke terugbetalingsverplichting in het akkoord was opgenomen? Nee. Volgens de rechtbank heeft het aanbieden van een akkoord – en het verzoek tot homologatie daarvan – over het algemeen slechts betrekking op het herstructureren van schulden. Dit houdt in beginsel dus niet in dat via de WHOA aan (gewezen) schuldeisers
nieuwe financiële verplichtingen kunnen worden opgelegd. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat - voor zover wel een terugbetalingsverplichting zou zijn ontstaan – dit niet tot een andere uitkomst zou leiden op grond van een belangenafweging. Dus ook in dat geval zou de rechtbank het akkoord hebben goedgekeurd.
De conclusie
In geval van het aanbieden van een (WHOA-)akkoord doet de aanbieder van het akkoord er verstandig aan om automatische incasso’s (van schulden die onder het akkoord vallen) te laten blokkeren. Als het akkoord zelf geen uitdrukkelijke terugbetalingsclausule bevat, dan bestaat
geen rechtsgrond voor het terugvorderen van reeds betaalde schulden. Bevat het akkoord wel een uitdrukkelijke terugbetalingsclausule, dan is het nog maar de vraag of deze bepaling wel kan worden opgelegd aan schuldeisers via de WHOA. De rechtbank heeft hier nog geen definitief oordeel over gegeven, maar lijkt wel te impliceren dat het opleggen van een terugbetalingsverplichting via de WHOA niet mogelijk is. Volgens de rechtbank is het niet de bedoeling om via de WHOA nieuwe financiële verplichtingen op te leggen aan schuldeisers.
Heeft u vragen over de WHOA?
Neem dan contact op met een van onze collega’s!
[post_title] => Een geslaagd WHOA-akkoord: geen terugbetalingsverplichting voor reeds betaalde schuldeisers
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => een-geslaagd-whoa-akkoord-geen-terugbetalingsverplichting-voor-reeds-betaalde-schuldeisers
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-12-04 15:58:35
[post_modified_gmt] => 2023-12-04 14:58:35
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=40061
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[8] => WP_Post Object
(
[ID] => 39552
[post_author] => 67
[post_date] => 2023-10-31 16:40:06
[post_date_gmt] => 2023-10-31 15:40:06
[post_content] =>
Uit fiscale wetgeving (de Invorderingswet 1990) volgt dat een bestuurder zonder meer hoofdelijk aansprakelijk is voor fiscale schulden van zijn vennootschap als hij niet aannemelijk kan maken dat het vergeten van de melding betalingsonmacht (of een te late melding) niet aan hem te wijten is. Dit is een heel vergaande sanctie. De vraag is of deze sanctie wel in verhouding staat tot het vergrijp. De Hoge Raad heeft hierover onlangs prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Privé aansprakelijkheid bestuurder
In Nederland is het uitgangspunt dat de bestuurder van een rechtspersoon (in privé) niet aansprakelijk is voor de (fiscale) schulden van die rechtspersoon. Op die regel bestaan uitzonderingen. Een bestuurder kan onder bepaalde omstandigheden
hoofdelijk aansprakelijk zijn voor door de rechtspersoon verschuldigde belastingen, waaronder omzet- en loonbelasting.
Melding betalingsonmacht
Als de onderneming niet in staat is de verschuldigde belasting te betalen, moet dit binnen twee weken na de uiterste betaaldatum gemeld worden aan de Belastingdienst. Dit gebeurt via een zogenoemde “
melding betalingsonmacht”. Op deze manier is de Belastingdienst al in een vroeg stadium op de hoogte van de
betaalproblemen van de rechtspersoon. Als de melding betalingsonmacht op tijd wordt gedaan, is een bestuurder alleen hoofdelijk aansprakelijk als de Belastingdienst kan bewijzen dat de bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft bestuurd, als gevolg waarvan de belasting niet is betaald. Dat is een zware bewijslast.
Geen melding betalingsonmacht gedaan of te laat?
Echter, als niet of te laat melding betalingsonmacht wordt gedaan, wordt vermoed dat het niet-betalen van de verschuldigde belasting een gevolg is van
onbehoorlijk bestuur. Daarmee is de bestuurder hoofdelijk aansprakelijk voor onbetaald gelaten belastingschulden van de vennootschap. Uit vaste rechtspraak blijkt dat het voor bestuurders lastig is om voornoemd vermoeden te ontzenuwen, waardoor zij bij een te late melding betalingsonmacht doorgaans hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de omzet- of loonbelastingschuld van hun onderneming.
Verenigbaarheid met evenredigheidsbeginsel?
De Hoge Raad heeft onlangs vastgesteld dat niet duidelijk is of de betalingsonmachtregeling in overeenstemming is met het
Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.
[1] Als de Hoge Raad uitspraak moet doen over een geschil betreffende het Unierecht, kunnen er prejudiciële vragen gesteld worden aan het Hof Van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU). Het HvJ EU buigt zich in dat geval op verzoek van de nationale rechter over vragen met betrekking tot de uitleg of de geldigheid van het Unierecht. De Hoge Raad heeft het HvJ EU dus onlangs een aantal
prejudiciële vragen gesteld in het kader van het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel is de Unie verplicht om bij haar optreden het minst ingrijpende middel te kiezen. Door het HvJ EU dient nu beoordeeld te worden of de Nederlandse fiscale wettelijke regeling voor bestuurdersaansprakelijkheid wel verenigbaar is met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.
Hoge Raad
Volgens de Hoge Raad moet het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel in Nederland in acht worden genomen. Hierdoor is ook bij toepassing van de Invorderingswet van belang dat dit beginsel niet doorkruist wordt. De Hoge Raad weegt daarnaast mee dat het HvJ EU eerder geoordeeld heeft dat het gerechtvaardigd is dat lidstaten maatregelen nemen om hun staatskas zo doelmatig mogelijk te beschermen, maar alleen zolang zij
noodzakelijk zijn. Nationale maatregelen die in feite leiden tot een systeem van onvoorwaardelijke aansprakelijkheid gaan verder dan wat noodzakelijk is, en zijn niet toegestaan.
[2] De Hoge Raad vraagt zich hierdoor af of de Nederlandse Invorderingswet wel strookt met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. In dit specifieke geval weegt de Hoge Raad ook nog mee dat het Hof eerder heeft geoordeeld dat er geen sprake is geweest van onbehoorlijk bestuur. Volgens de Hoge Raad
kan daardoor niet worden vastgesteld of de bepaling uit de Invorderingswet strookt met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.
Reden waarom de Hoge Raad het HvJ EU heeft gevraagd of het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel zich verzet tegen een regeling als die van de
Invorderingswet (de regeling over de melding betalingsonmacht) en wil weten of het hierbij van belang is of de bestuurder te goeder trouw heeft gehandeld. De Hoge Raad schorst de zaak totdat het HvJ EU uitspraak heeft gedaan.
Tot slot
Het antwoord op voornoemde vragen zou nog weleens kunnen leiden tot baanbrekende jurisprudentie of een wetswijziging in het voordeel van bestuurders. Immers, bij positieve beantwoording van de vragen kan aansprakelijkheid van bestuurders worden beperkt.
Ontvangt u graag meer informatie over
bestuurdersaansprakelijkheid of heeft u vragen over de melding betalingsonmacht?
Neem dan contact op met één van onze collega’s!
[1] ECLI:NL:HR:2023:1371
[2] ECLI:EU:C:2022:788
[post_title] => Aansprakelijkheid vanwege het vergeten van een melding betalingsonmacht
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => aansprakelijkheid-vanwege-het-vergeten-van-een-melding-betalingsonmacht
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-11-13 15:49:20
[post_modified_gmt] => 2023-11-13 14:49:20
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=39552
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[9] => WP_Post Object
(
[ID] => 38547
[post_author] => 67
[post_date] => 2023-09-08 08:48:35
[post_date_gmt] => 2023-09-08 06:48:35
[post_content] => Tijdens de coronacrisis was het voor ondernemers mogelijk om voor hun fiscale verplichtingen gebruik te maken van bijzonder uitstel van betaling. Ongeveer 400.000 ondernemers hebben hier sinds het begin van de coronacrisis in maart 2020 gebruik van gemaakt. De opgebouwde
Coronabelastingschuld moet sinds 1 oktober 2022 in beginsel middels een betalingsregeling van maximaal vijf jaar afbetaald worden. Ongeveer 266.000 ondernemers hebben gebruik gemaakt van deze betalingsregeling. In de praktijk blijkt echter dat veel ondernemers moeite hebben om aan de betalingsregeling (en/of lopende fiscale verplichtingen) te voldoen. Om deze ondernemers tegemoet te komen, heeft
de Belastingdienst het saneringsbeleid versoepeld. De Belastingdienst zou deze soepele houding tot eind oktober 2023 aannemen, maar onlangs is aangekondigd dat deze wordt verlengd tot 1 april 2024. Dit geeft ondernemers meer lucht om alsnog in actie te komen.
De cijfers
Per medio augustus stond er nog 14.8 miljard euro aan Coronabelastingschulden open bij 226.000 ondernemers. Een groep van 91.000 ondernemers heeft een achterstand in
aflossing van de betalingsregeling opgelopen. Van deze groep hebben circa 43.000 ondernemers nog geen enkele termijn afgelost. Daarnaast zijn er ongeveer 46.000 ondernemers die én achterlopen met aflossen én andere belastingschulden onbetaald laten.
Intrekken betalingsregelingen
Begin juli 2023 is de Belastingdienst gestart met het intrekken van betalingsregelingen bij ongeveer 35.000 ondernemers met structurele betalingsachterstanden. In de intrekkingsbrief stond dat ondernemers vóór 29 augustus jl. hun achterstanden in moesten lopen of hulp moesten zoeken. Bij ondernemers die dit niet gedaan hebben, wordt vanaf september
invordering opgestart. In september zal de Belastingdienst daarnaast opnieuw intrekkingsbrieven versturen aan een nieuwe groep ondernemers met structurele betalingsachterstanden.
Versoepeling fiscaal saneringsbeleid
Ruim een jaar geleden, op 1 augustus 2022, kondigde de Belastingdienst aan dat het saneringsbeleid tijdelijk versoepeld werd.
Voorheen eiste de Belastingdienst bij het sluiten van een
crediteurenakkoord onder andere dat zij minstens het dubbele uitkeringspercentage zouden ontvangen ten opzichte van het percentage dat aan de andere schuldeisers aangeboden werd. Door de versoepelingen van het beleid heeft de Belastingdienst deze voorwaarde tijdelijk laten vallen, mits de Belastingdienst via executiemaatregelen niet een hoger percentage op haar vordering ontvangt. De Belastingdienst neemt in beginsel dus tijdelijk genoegen met hetzelfde percentage dat aan concurrente schuldeisers wordt aangeboden.
De Belastingdienst zou zich tot 1 oktober 2023 soepeler opstellen, maar onlangs is aangekondigd dat deze versoepeling wordt verlengd tot 1 april 2024. Dit vergroot de kans op een succesvol crediteurenakkoord.
Conclusie
Als u zelf een ondernemer bent met een problematische Coronabelastingschuld is het belangrijk om u
aan de betalingsregeling te houden. Houdt u zich niet aan de regeling, dan loopt u het risico dat de betalingsregeling wordt ingetrokken en dat de Belastingdienst de Coronabelastingschuld gaat invorderen. Lukt het u niet om de Coronabelastingschuld en eventuele andere schulden op tijd af te betalen? Of voorziet u problemen? Kom dan nu in actie. Als u tijdig hulp inschakelt, wordt de invordering tijdelijk geschorst en kan onderzocht worden op welke wijze uw onderneming toekomstbestendig kan worden gemaakt. BG.legal helpt u graag verder in deze uitdagende tijd. Neem contact op met één van onze experts
Remco de Jong,
Dirk School of
Daan Schalken.
[post_title] => Tijdelijke versoepeling saneringsbeleid Belastingdienst verlengd tot 1 april 2024
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => tijdelijke-versoepeling-saneringsbeleid-belastingdienst-verlengd-tot-1-april-2024
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-09-08 08:48:35
[post_modified_gmt] => 2023-09-08 06:48:35
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=38547
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
)
[post_count] => 10
[current_post] => -1
[before_loop] => 1
[in_the_loop] =>
[post] => WP_Post Object
(
[ID] => 43666
[post_author] => 67
[post_date] => 2024-10-08 16:16:52
[post_date_gmt] => 2024-10-08 14:16:52
[post_content] => Recentelijk
oordeelde de rechtbank over de aansprakelijkheid van een bestuurder voor het boedeltekort van een gefailleerde Holding. De curator stelde de bestuurder aansprakelijk, onder meer vanwege het niet afbouwen van een omvangrijke rekening-courantschuld van de bestuurder aan de Holding en het doen van een dividenduitkering, terwijl de Holding in financieel zwaar weer verkeerde.
Kennelijk onbehoorlijk bestuur
Na faillietverklaring van een vennootschap voert de curator
een oorzaken- en rechtmatigheidsonderzoek uit. Als de curator meent dat de bestuurder zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat kennelijk onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak van het faillissement is, kan hij de bestuurder
persoonlijk aansprakelijk stellen voor het boedeltekort. De curator wordt geholpen door bepaalde
wettelijke bewijsvermoedens. Heeft een bestuurder niet voldaan aan de administratie- of publicatieplicht van de jaarrekening, dan wordt vermoed dat de bestuurder zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
De feiten
De gedaagde (hierna: bestuurder) in deze zaak is enig aandeelhouder en bestuurder van een Holding B.V. (hierna: Holding). De Holding hield alle aandelen in Repo-Vastgoed B.V. (hierna: Repo). Repo hield aandelen in drie werkmaatschappijen. In de periode van 2010-2014 heeft de Holding steeds een
vordering uit rekeningcourant op de bestuurder gehad van ongeveer € 1.000.000,-. In 2015 is deze vordering met ruim € 542.000,- toegenomen omdat de bestuurder financiering nodig had voor de aankoop van risicovolle effecten in privé. Later in het boekjaar 2015 keerde de bestuurder zichzelf ook ruim € 745.000,- aan
dividend uit.
Van 2010-2013 leed de Holding jaarlijks verlies. In de daarop volgende jaren werd een beter resultaat gerealiseerd, maar dit was onvoldoende om het bestaande negatieve eigen vermogen te compenseren. In 2017 blijkt uit een financieel verslag over 2015 dat er twijfels bestaan over de continuïteit van de vennootschap. ABN AMRO beëindigt in mei 2017 de kredietfaciliteit van de Holding, vanwege een gebrek aan vertrouwen in de bestuurder. In oktober 2017 worden Repo en de drie werkmaatschappijen
failliet verklaard, in januari 2018 volgt de Holding.
De vordering
De curator vordert onder meer een verklaring voor recht dat de bestuurder zijn taak
kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld, waardoor hij aansprakelijk is voor het
boedeltekort. In 2016 heeft de Holding niet voldaan aan de publicatieplicht, waardoor wordt vermoed dat onbehoorlijk bestuur een
belangrijke oorzaak van het faillissement is.
Er worden daarnaast nog een aantal andere gedragingen van de bestuurder ten grondslag gelegd aan de stelling dat sprake is van onbehoorlijk bestuur. Zo leiden het in stand houden van de omvangrijke
rekening-courantschuld, het ten laste van die rekening-courantrekening opnemen van een bedrag van ruim € 500.000,- voor
risicovolle beleggingen en het uitkeren van een aanzienlijk bedrag aan
dividend in 2015 volgens de curator ook los van het wettelijke bewijsvermoeden tot kennelijk onbehoorlijk bestuur. Geen redelijk denkend bestuurder zou onder dezelfde omstandigheden op deze wijze hebben gehandeld.
De beoordeling
Nu de bestuurder niet aan de publicatieplicht heeft voldaan, staat volgens de rechtbank vast dat de bestuurder zijn bestuurderstaak
onbehoorlijk heeft vervuld. Het lukt de bestuurder niet om dit bewijsvermoeden te ontzenuwen. De rechtbank stelt daarnaast dat de bestuurder de Holding ook los van het overtreden van de publicatieplicht onbehoorlijk bestuurd heeft. De curator heeft namelijk een drietal andere gedragingen ten grondslag gelegd aan deze stelling en die gedragingen zijn tevens een
belangrijke oorzaak geweest van het faillissement.
Ondanks dat het al jaren niet goed ging met de Holding, is de openstaande rekening-courantvordering van ongeveer € 1.000.000,- gedurende de jaren niet gewijzigd. Totdat de Belastingdienst erom vroeg, waren er daarnaast geen afspraken gemaakt over terugbetaling, rente of zekerheden. Daarbij was de schuld in de loop van 2015 nog verder toegenomen, zodat de bestuurder in privé kon beleggen in risicovolle effecten. Volgens de rechtbank waren de belangen van de Holding hiermee niet gediend, zeker niet gezien de financiële situatie waarin zij verkeerde. De handelswijze van de bestuurder was dan ook
onbegrijpelijk. Ook met het uitkeren van dividend in 2015 werden de belangen van de Holding niet gediend. Geen redelijk denkend bestuurder zou de handelingen onder deze omstandigheden hebben verricht, waardoor er sprake is van
kennelijk onbehoorlijk bestuur.
De bestuurder wordt aansprakelijk gesteld voor het boedeltekort. De rechtbank oordeelt ook dat het dividendbesluit niet is genomen conform de statuten, waardoor dit besluit nietig wordt verklaard. Dat betekent dat de bestuurder de dividenduitkering onverschuldigd heeft ontvangen en moet terugbetalen.
Conclusie
In Nederland geldt een hoge drempel voor
bestuurdersaansprakelijkheid. Als niet wordt voldaan aan de administratie- en/of publicatieplicht, staat vast dat sprake is van onbehoorlijk bestuur. Onbehoorlijk bestuur moet wel een belangrijke oorzaak zijn van het faillissement. Indien de administratie- en/of publicatieplicht zijn geschonden is het aan de bestuurder om aannemelijk te maken dat andere oorzaken het faillissement hebben veroorzaakt. Slaagt hij daarin, dan kan aansprakelijkheid voor het boedeltekort worden afgewend.
Of sprake is van andere belangrijke oorzaken van het faillissement is afhankelijk van de
omstandigheden van het geval. De rechter weegt alle feiten en omstandigheden af en plaatst deze in de juiste context. In deze zaak vond de rechter dat het laten voortbestaan (en oplopen) van een rekening-courantvordering en het verrichten van een dividenduitkering niet door de beugel konden, gelet op de slechte financiële positie van de Holding. De rechtbank vond dat de bestuurder zijn eigen belangen boven die van de Holding stelde.
Het laten voortbestaan of verhogen van rekening-courantvorderingen kan dus tot problemen leiden. Dat geldt ook voor ongeoorloofde dividenduitkeringen. Een bestuurder dient zich daarvan tijdig bewust te zijn.
Heeft u vragen over rekening-courantposities of twijfelt u over het doen van een dividenduitkering? Neem dan contact op met één van onze
specialisten!
[post_title] => Bestuurdersaansprakelijkheid vanwege dividenduitkeringen en een hoge rekening-courantschuld
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => bestuurdersaansprakelijkheid-vanwege-dividenduitkeringen-en-een-hoge-rekening-courantschuld
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-10-08 16:16:52
[post_modified_gmt] => 2024-10-08 14:16:52
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=43666
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[comment_count] => 0
[current_comment] => -1
[found_posts] => 19
[max_num_pages] => 2
[max_num_comment_pages] => 0
[is_single] =>
[is_preview] =>
[is_page] =>
[is_archive] => 1
[is_date] =>
[is_year] =>
[is_month] =>
[is_day] =>
[is_time] =>
[is_author] =>
[is_category] =>
[is_tag] =>
[is_tax] => 1
[is_search] =>
[is_feed] =>
[is_comment_feed] =>
[is_trackback] =>
[is_home] =>
[is_privacy_policy] =>
[is_404] =>
[is_embed] =>
[is_paged] =>
[is_admin] =>
[is_attachment] =>
[is_singular] =>
[is_robots] =>
[is_favicon] =>
[is_posts_page] =>
[is_post_type_archive] =>
[query_vars_hash:WP_Query:private] => 98eb8c305ed0ccd9d9ff9d51a0493fd8
[query_vars_changed:WP_Query:private] => 1
[thumbnails_cached] =>
[allow_query_attachment_by_filename:protected] =>
[stopwords:WP_Query:private] =>
[compat_fields:WP_Query:private] => Array
(
[0] => query_vars_hash
[1] => query_vars_changed
)
[compat_methods:WP_Query:private] => Array
(
[0] => init_query_flags
[1] => parse_tax_query
)
[tribe_is_event] =>
[tribe_is_multi_posttype] =>
[tribe_is_event_category] =>
[tribe_is_event_venue] =>
[tribe_is_event_organizer] =>
[tribe_is_event_query] =>
[tribe_is_past] =>
[tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object
(
[filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object
*RECURSION*
)
)
Recentelijk oordeelde de rechtbank over de aansprakelijkheid van een bestuurder voor het boedeltekort van een gefailleerde Holding. De curator stelde de bestuurder aansprakelijk, onder meer vanwege het niet afbouwen van...
Lees meer
Eind mei 2024 werd er door de Minister van Financiën antwoord gegeven op feitelijke vragen over de Voorjaarsnota 2024. Daarbij ging de Minister ook in op de kwijtscheldingswinstvrijstelling bij schuldsaneringen....
Lees meer
Recentelijk heeft de Advocaat-Generaal uitspraak gedaan over de vraag of een WHOA-akkoord ook een verplichting aan financiers op kan leggen om financiering te blijven verstrekken onder gewijzigde voorwaarden. De conclusie...
Lees meer
De rechtbank Den Haag heeft recent een belangrijke uitspraak gewezen in de zaak van Container Centralen A/S tegen de curator van Quality Plants Europe (QPE). Deze zaak biedt inzicht in...
Lees meer
Het belastingadviesbureau van een failliete onderneming weigerde om de volledige (loon)administratie aan de curator over te leggen, omdat de administratie gedeeltelijk door het belastingadviesbureau zelf was vervaardigd. De curator stapte...
Lees meer
De (voormalig) bestuurder van Puur Interieur laat door Velo bepaalde installatiewerkzaamheden verrichten. De facturen worden niet betaald, maar de bestuurder treft een betalingsregeling namens Puur Interieur en laat Velo vervolgens...
Lees meer
Het is niet de bedoeling dat een bestuurder van een failliete onderneming wordt aangepakt door én de curator én de Belastingdienst vanwege kennelijk onbehoorlijk bestuur. Inleiding Tot het takenpakket van...
Lees meer
De Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) biedt ondernemingen de mogelijkheid om hun schulden te herstructureren via een akkoord dat bindend is voor alle in het akkoord betrokken schuldeisers en aandeelhouders....
Lees meer
Uit fiscale wetgeving (de Invorderingswet 1990) volgt dat een bestuurder zonder meer hoofdelijk aansprakelijk is voor fiscale schulden van zijn vennootschap als hij niet aannemelijk kan maken dat het vergeten...
Lees meer
Tijdens de coronacrisis was het voor ondernemers mogelijk om voor hun fiscale verplichtingen gebruik te maken van bijzonder uitstel van betaling. Ongeveer 400.000 ondernemers hebben hier sinds het begin van...
Lees meer