Blog van medewerkers

WP_Query Object
(
    [query] => Array
        (
            [news-type] => blog
        )

    [query_vars] => Array
        (
            [news-type] => blog
            [error] => 
            [m] => 
            [p] => 0
            [post_parent] => 
            [subpost] => 
            [subpost_id] => 
            [attachment] => 
            [attachment_id] => 0
            [name] => 
            [pagename] => 
            [page_id] => 0
            [second] => 
            [minute] => 
            [hour] => 
            [day] => 0
            [monthnum] => 0
            [year] => 0
            [w] => 0
            [category_name] => 
            [tag] => 
            [cat] => 
            [tag_id] => 
            [author] => 
            [author_name] => 
            [feed] => 
            [tb] => 
            [paged] => 0
            [meta_key] => 
            [meta_value] => 
            [preview] => 
            [s] => 
            [sentence] => 
            [title] => 
            [fields] => 
            [menu_order] => 
            [embed] => 
            [category__in] => Array
                (
                )

            [category__not_in] => Array
                (
                )

            [category__and] => Array
                (
                )

            [post__in] => Array
                (
                )

            [post__not_in] => Array
                (
                )

            [post_name__in] => Array
                (
                )

            [tag__in] => Array
                (
                )

            [tag__not_in] => Array
                (
                )

            [tag__and] => Array
                (
                )

            [tag_slug__in] => Array
                (
                )

            [tag_slug__and] => Array
                (
                )

            [post_parent__in] => Array
                (
                )

            [post_parent__not_in] => Array
                (
                )

            [author__in] => Array
                (
                    [0] => 67
                )

            [author__not_in] => Array
                (
                )

            [search_columns] => Array
                (
                )

            [ignore_sticky_posts] => 
            [suppress_filters] => 
            [cache_results] => 1
            [update_post_term_cache] => 1
            [update_menu_item_cache] => 
            [lazy_load_term_meta] => 1
            [update_post_meta_cache] => 1
            [post_type] => 
            [posts_per_page] => 10
            [nopaging] => 
            [comments_per_page] => 50
            [no_found_rows] => 
            [taxonomy] => news-type
            [term] => blog
            [order] => DESC
        )

    [tax_query] => WP_Tax_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                    [0] => Array
                        (
                            [taxonomy] => news-type
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => blog
                                )

                            [field] => slug
                            [operator] => IN
                            [include_children] => 1
                        )

                )

            [relation] => AND
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                    [0] => wp_term_relationships
                )

            [queried_terms] => Array
                (
                    [news-type] => Array
                        (
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => blog
                                )

                            [field] => slug
                        )

                )

            [primary_table] => wp_posts
            [primary_id_column] => ID
        )

    [meta_query] => WP_Meta_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                )

            [relation] => 
            [meta_table] => 
            [meta_id_column] => 
            [primary_table] => 
            [primary_id_column] => 
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                )

            [clauses:protected] => Array
                (
                )

            [has_or_relation:protected] => 
        )

    [date_query] => 
    [queried_object] => WP_Term Object
        (
            [term_id] => 56
            [name] => Blog van medewerkers
            [slug] => blog
            [term_group] => 0
            [term_taxonomy_id] => 56
            [taxonomy] => news-type
            [description] => 
            [parent] => 0
            [count] => 1321
            [filter] => raw
        )

    [queried_object_id] => 56
    [request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS  wp_posts.ID
					 FROM wp_posts  LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT  JOIN wp_icl_translations wpml_translations
							ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
								AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type) 
					 WHERE 1=1  AND ( 
  wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND wp_posts.post_author IN (67)  AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
					wpml_translations.language_code = 'nl'
					AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
					AND ( ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
			  FROM wp_icl_translations
			  WHERE trid = wpml_translations.trid
			  AND language_code = 'nl'
			) = 0
			 ) OR ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
				FROM wp_icl_translations t2
				JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
				WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
				AND t2.language_code = 'nl'
                AND (
                    p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR 
                    ( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
                )
			) = 0 ) ) 
				) ) AND wp_posts.post_type  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  ) OR wp_posts.post_type  NOT  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  )
					 GROUP BY wp_posts.ID
					 ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
					 LIMIT 0, 10
    [posts] => Array
        (
            [0] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 42051
                    [post_author] => 67
                    [post_date] => 2024-05-07 09:30:18
                    [post_date_gmt] => 2024-05-07 07:30:18
                    [post_content] => Recentelijk heeft de Advocaat-Generaal uitspraak gedaan over de vraag of een WHOA-akkoord ook een verplichting aan financiers op kan leggen om financiering te blijven verstrekken onder gewijzigde voorwaarden. De conclusie wordt in deze blog nader uiteengezet. 

Inleiding

Sinds 1 januari 2021 is de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) van kracht. Deze wet maakt het voor ondernemers met een in de kern levensvatbare onderneming mogelijk om hun schulden te herstructureren buiten faillissement. Dit wordt gedaan door middel van het aanbieden van een akkoord dat bindend is voor alle in het akkoord betrokken schuldeisers en aandeelhouders. Zij doen door goedkeuring van het akkoord door een rechter meestal gedwongen afstand van een deel van hun rechten. Recentelijk werd in een WHOA-akkoord aan financiers echter ook de verplichting opgelegd tot het blijven verstrekken van (nieuwe) financiering onder gewijzigde voorwaarden. De vraag of dit al dan niet mogelijk is, wordt nu voorgelegd aan de Hoge Raad.

De casus

IHC Merwede Holding B.V. legt aan de rechtbank een WHOA-akkoord voor dat zij aan haar financiers heeft aangeboden. Onder het akkoord worden de lopende financiersvoorwaarden gewijzigd. Uit het akkoord volgt dat de financiers verplicht zijn om in de toekomst op grond van een reeds bestaande financieringsovereenkomst nieuwe financiering te blijven verstrekken. De rechtbank lijkt deze wijziging niet problematisch te vinden en keurt het WHOA-akkoord op 9 maart 2023 goed.

Cassatie in het belang der wet

De uitspraak van de rechtbank veroorzaakt een hoop opschudding. Over de vraag of de WHOA wel de mogelijkheid biedt om bestaande voorwaarden te wijzigen, zijn de meningen verdeeld. Omdat uit de wet volgt dat partijen zelf niet de mogelijkheid hebben om in beroep te gaan tegen de goedkeuring van het akkoord, wordt door de Procureur-Generaal cassatie ingesteld in het belang der wet. Hierdoor wordt de vraag of een WHOA-akkoord ook een verplichting op kan leggen tot het verstrekken van nieuwe financiering onder gewijzigde voorwaarden aan de Hoge Raad voorgelegd. Deze mogelijkheid strekt ertoe om meer duidelijkheid te creëren voor toekomstige gevallen: de huidige uitspraak van de rechter blijft er gewoon door in stand.

De conclusie van de Advocaat-Generaal

Voordat de Hoge Raad uitspraak doet, geeft één van de Advocaten-Generaal een juridisch advies over de kwestie in de vorm van een zogenoemde conclusie. Volgens Advocaat-Generaal Snijders biedt een WHOA-akkoord geen mogelijkheid om de voorwaarden van bestaande verplichtingen te wijzigen. Een WHOA-akkoord is een dwangregeling die wordt opgelegd aan schuldeisers, aandeelhouders en andere betrokkenen. Deze dwangregelingen kunnen volgens de Advocaat-Generaal dan ook alleen worden opgelegd als dit specifiek uit de wet voortvloeit. In de wettekst van de WHOA is echter geen bepaling opgenomen waaruit de mogelijkheid om een financieringsverplichting op te leggen onder gewijzigde voorwaarden voortvloeit. Daarnaast volgt uit de toelichting bij de WHOA dat de wetgever ook niet zo ver heeft willen gaan. De Advocaat-Generaal adviseert de Hoge Raad dan ook om het vonnis van de rechtbank in het belang der wet te vernietigen.

Conclusie

Volgens de Advocaat-Generaal kan een WHOA-akkoord geen bepaling bevatten waardoor aan financiers de verplichting wordt opgelegd om nieuwe financiering te blijven verstrekken onder gewijzigde voorwaarden. Dit volgt niet specifiek uit de wettekst van de WHOA en gaat voorbij aan de strekking van de wet. Het is nu aan de Hoge Raad om een definitief oordeel te vormen over de kwestie en zo meer duidelijkheid te creëren voor toekomstige gevallen. Bent u zelf betrokken bij een WHOA-akkoord en heeft u vragen over de inhoud daarvan? Neem dan contact op met één van onze WHOA-specialisten! Remco de Jong nieuw 1 [post_title] => Gedwongen financiering onder WHOA: is het mogelijk? [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => gedwongen-financiering-onder-whoa-is-het-mogelijk [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-05-07 09:30:18 [post_modified_gmt] => 2024-05-07 07:30:18 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=42051 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [1] => WP_Post Object ( [ID] => 42027 [post_author] => 67 [post_date] => 2024-05-03 10:36:45 [post_date_gmt] => 2024-05-03 08:36:45 [post_content] => De rechtbank Den Haag heeft recent een belangrijke uitspraak gewezen in de zaak van Container Centralen A/S tegen de curator van Quality Plants Europe (QPE). Deze zaak biedt inzicht in de complexe interactie tussen eigendomsrechten en intellectuele eigendomsrechten (IE-rechten) in faillissement. De beslissing benadrukt het belang van IE-rechten en hun bescherming, zelfs wanneer een onderneming failliet is verklaard.

Context

Container Centralen exploiteert twee rouleersystemen van containers die in de bloemen- en potplantenbranche worden gebruikt. Deze containers, zowel CC Containers als EC Containers genoemd, zijn uitgerust met identificatietekens, zoals RFID-labels. Deze tekens en labels zijn beschermd door middel van intellectuele eigendomsrechten. Container Centralen bezit de volgende IE-rechten die rusten op de containers: Na het faillissement van QPE werden zowel CC als EC Containers op het terrein van QPE aangetroffen door de curator, wat leidde tot een juridisch conflict over het eigendom van CC en EC Containers en de daarop rustende IE-rechten.

Het juridisch geschil

  1. Eigendomsrechten en identificatie van containers.
De rechtbank moest vaststellen of Container Centralen het eigendom van de aangetroffen containers kon claimen. Voor CC Containers kon niet specifiek worden aangetoond welke containers eigendom waren van Container Centralen, omdat deze onderdeel waren van een gesloten rouleersysteem waarin zowel CC Containers van Container Centralen rouleren als containers van derden. Container Centralen kan echter niet aantonen van welke individuele containers zij eigenaar is. Dit probleem speelde niet ten aanzien van de EC containers.
  1. Uitputting van IE-rechten.
Het centrale vraagstuk was of de IE-rechten op de containers waren uitgeput. De curator voerde aan dat door het in omloop brengen van de containers de IE-rechten waren uitgeput, waardoor het in de boedel viel en hij deze mocht verkopen. Deze stelling werd verworpen. Er kan volgens de rechtbank geen sprake zijn van uitputting, omdat de containers niet permanent in de handel waren gebracht, maar slechts deel uitmaakten van een (gesloten) rouleersysteem tussen Container Centralen en haar contractanten.
  1. Inbreuk op IE-rechten.
Doordat geen sprake was van uitputting op de IE-rechten mocht de curator de identificatiekenmerken (de IE-rechten) op de containers niet verwijderen zonder toestemming van Container Centralen. Als de curator de identificatiekenmerken wel zou verwijderen zonder toestemming van de merkhouder, dan vormt dit een inbreuk op de IE-rechten. Dit benadrukt de bescherming van IE-rechten zelfs na een faillissement. Dus, ondanks het feit dat de CC Containers in de boedel van de curator vallen, mocht de curator deze containers niet verkopen door de daarop rustende IE-rechten.

Analyse

Deze zaak belicht de noodzaak voor curatoren om zorgvuldig om te gaan met de activa van een failliet, waarop IE-rechten rusten. Hierbij zijn de volgende aspecten van cruciaal belang:
  • Juridische complexiteit: IE-rechten voegen een laag van complexiteit toe aan faillissementsprocedures. Curatoren dienen zich bewust te zijn van deze rechten en de juridische gevolgen van hun handelingen. Ondanks dat activa (waarop IE-rechten rusten) goederenrechtelijk gezien tot de boedel behoren, kunnen deze vanwege daarop rustende IE-rechten niet verkocht worden. Althans, in ieder geval niet zonder toestemming van de merkhouder.
  • Belang van overleg: Voordat er beslissingen worden genomen over de verkoop van activa, is overleg tussen de curator en merkhouder van wezenlijk belang om inbreuk en geschillen te voorkomen.
  • Risico’s en verantwoordelijkheden: Onjuiste afhandeling van IE-rechten of goederen waar IE-rechten aan verbonden zijn kan leiden tot significante juridische en financiële risico’s voor de boedel en mogelijk zelfs de curator persoonlijk.

Kortom

De uitspraak van de rechtbank Den Haag verduidelijkt het belang van het nauwkeurig inventariseren van IE-rechten in faillissementen. Goederen die in het faillissement vallen, maar waarop IE-rechten van derden rusten kunnen niet zonder meer door de curator verkocht worden. Deze zaak onderstreept dat. Vragen omtrent faillissement & herstructurering? Neem dan contact op met Remco de Jong. Voor vragen omtrent het intellectueel eigendomsrecht kunt u contact opnemen met Mustafa Kahya. Remco de Jong nieuw 1 [post_title] => Intellectueel eigendom, de vijand in een faillissement? [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => intellectueel-eigendom-de-vijand-in-een-faillissement [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-05-03 11:04:00 [post_modified_gmt] => 2024-05-03 09:04:00 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=42027 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [2] => WP_Post Object ( [ID] => 41844 [post_author] => 67 [post_date] => 2024-04-11 16:20:56 [post_date_gmt] => 2024-04-11 14:20:56 [post_content] => Het belastingadviesbureau van een failliete onderneming weigerde om de volledige (loon)administratie aan de curator over te leggen, omdat de administratie gedeeltelijk door het belastingadviesbureau zelf was vervaardigd. De curator stapte naar de rechter om de volledige (loon)administratie alsnog te verkrijgen. Het vonnis van de rechtbank wordt in deze blog nader toegelicht.

Juridisch kader

Op grond van een retentierecht weigerden financieel adviseurs, waaronder boekhouders, accountants, en fiscalisten, regelmatig om de (loon)administratie van een gefailleerde klant aan de curator te overhandigen als deze bepaalde facturen onbetaald had gelaten. Zo hoopten zij alsnog betaling af te kunnen dwingen. Sinds de invoering van de Wet versterking positie curator is zulks niet meer mogelijk. Financieel adviseurs kunnen zich niet meer met succes beroepen op het recht van retentie ten aanzien van de administratie van de failliete klant die zij onder zich houden. Een financieel adviseur is op grond van artikel 105b van de Faillissementswet (Fw) immers verplicht om de (loon)administratie volledig en ongeschonden aan de curator af te geven of inzichtelijk te maken. Financieel adviseurs kunnen in afwijking van artikel 60 Fw geen beroep doen op een retentierecht ten aanzien van (loon)administratie van de failliete klant die zij onder zich hebben indien de curator die (loon)administratie opvraagt. De rechtbank Gelderland gaat in onderhavige uitspraak nader in op de vraag welke stukken precies onder de administratie van de failliete klant vallen.

De feiten

In januari 2024 wordt een onderneming in staat van faillissement verklaard. De aangestelde curator neemt eind januari contact op met de bestuurder van het belastingadviesbureau van de gefailleerde onderneming. Hij verzoekt het belastingadviesbureau om hem toegang te geven tot het online loonstrokenportaal of hem de loonstroken over de laatste zes maanden toe te sturen. Dit is in het belang van de werknemers van de gefailleerde onderneming. Volgens de curator is het belastingadviesbureau op grond van artikel 105b Fw verplicht om aan het verzoek te voldoen. Het belastingadviesbureau is het daar niet mee eens, omdat het verzoek van de curator betrekking zou hebben op stukken die door het belastingadviesbureau zelf zijn opgesteld (en niet tot de administratie van failliet zouden behoren). Deze stukken vallen volgens het belastingadviesbureau niet onder de reikwijdte van artikel 105b Fw.

Het geschil

De curator start een kort geding en eist dat alle (loon)administratie van de gefailleerde onderneming wordt overhandigd. De vordering wordt gebaseerd op artikel 92 en artikel 105b Fw. Uit artikel 92 Fw volgt dat de curator alle bescheiden en andere gegevensdragers van de gefailleerde onder zich dient te nemen. Daarbij wordt door de curator aangevoerd dat een derde ten aanzien van de (loon)administratie van de gefailleerde geen beroep op het retentierecht van artikel 60 Fw kan doen als de curator die (loon)administratie heeft opgevraagd, zoals volgt uit artikel 105b Fw. Het belastingadviesbureau stelt dat er al een groot deel van de (loon)administratie van de gefailleerde onderneming aan de curator is afgegeven. Daarnaast bestaat de (loon)administratie uit door het belastingadviesbureau zelf vervaardigde stukken, waardoor artikel 105b Fw niet van toepassing zou zijn. De stukken die de bestuurder van de gefailleerde onderneming aan haar beschikbaar heeft gesteld zijn volgens het belastingadviesbureau geen onderdeel van de (loon)administratie. Tenslotte stelt het belastingadviesbureau dat haar dossier niet compleet is, waardoor niet alle gevorderde stukken overlegd kunnen worden. De beoordeling Het belastingadviesbureau is volgens de rechter aan te merken als derde in de zin van artikel 105b Fw. Hierdoor is het belastingadviesbureau verplicht de (loon)administratie op verzoek van de curator te overhandigen. In afwijking van artikel 60 Fw kan het belastingadviesbureau ook geen beroep doen op haar retentierecht. Dus, het feit dat het belastingadviesbureau nog een vordering heeft op haar failliete klant, doet niet af aan de verplichting om de (loon)administratie (kosteloos) aan de curator af te geven. Volgens de rechter geldt de verplichting tot afgifte op grond van artikel 105b Fw voor stukken die van de gefailleerde klant zijn én voor stukken die de derde in opdracht van deze klant heeft vervaardigd of bewerkt. Voor het uitvoeren van zijn wettelijke taak heeft de curator belang bij alle stukken die tot de (loon)administratie van de gefailleerde onderneming behoren. Van deze stukken zijn volgens de rechtbank slechts uitgezonderd interne (dossier)aantekeningen en/of berekeningen. De rechtbank concludeert dan ook dat het belastingadviesbureau de (loon)administratie aan de curator af dient te geven in een voor hem leesbare vorm. De vordering wordt toegewezen ten aanzien van de gehele (loon)administratie tot en met oktober 2023, uiteraard voor zover het belastingadviesbureau daarover beschikt en met uitzondering van interne (dossier)aantekeningen en/of berekeningen.

De conclusie

Het vonnis van de Rechtbank Gelderland bevestigt dat de (loon)administratie van een failliete onderneming aan de curator overlegd moet worden. Dit geldt ook voor stukken die het belastingadviesbureau zelf heeft vervaardigd. Afgifte geldt namelijk mede voor alle stukken die van de gefailleerde klant zijn en in opdracht van de desbetreffende klant zijn vervaardigd of bewerkt. Niet tot de (loon)administratie behoren interne (dossier)aantekeningen en/of berekeningen. Deze (interne) stukken hoeven dus niet aan de curator overhandigd te worden. Heeft u zelf vragen over deze materie? Neem dan contact op met een van onze specialisten! Remco de Jong       [post_title] => Financieel adviseurs verplicht om de administratie aan curator te overhandigen [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => financieel-adviseurs-verplicht-om-de-administratie-aan-curator-te-overhandigen [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-04-11 16:20:56 [post_modified_gmt] => 2024-04-11 14:20:56 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=41844 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [3] => WP_Post Object ( [ID] => 41720 [post_author] => 67 [post_date] => 2024-03-27 10:06:17 [post_date_gmt] => 2024-03-27 09:06:17 [post_content] => De (voormalig) bestuurder van Puur Interieur laat door Velo bepaalde installatiewerkzaamheden verrichten. De facturen worden niet betaald, maar de bestuurder treft een betalingsregeling namens Puur Interieur en laat Velo vervolgens nieuwe aanvullende werkzaamheden verrichten. De betalingsregeling wordt niet nagekomen en ook de facturen voor de aanvullende werkzaamheden worden niet voldaan. Velo houdt de bestuurder van Puur Interieur in privé aansprakelijk voor het onbetaald laten van de facturen van Velo. De zaak komt bij het hof terecht, waardoor het hof zich buigt over de vraag of sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid.

Juridisch kader

Als een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, geldt als uitgangspunt dat alleen de vennootschap zelf aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bepaalde omstandigheden kan de bestuurder van een vennootschap ook in privé aansprakelijk worden gesteld. Voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid is vereist dat de bestuurder van de benadeling van de schuldeiser een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of aan deze voorwaarde is voldaan, hangt af van de ernst van de normschending en omstandigheden van het geval. Benadeling van een schuldeiser door het onbetaald laten en onverhaalbaar blijven van zijn vordering kan een grond opleveren voor bestuurdersaansprakelijkheid. Hiervan is sprake als de bestuurder namens de vennootschap heeft gehandeld, waarbij de bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen geldt de behoorlijke taakvervulling van artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek als uitgangspunt. Bestuurdersaansprakelijkheid jegens de schuldeiser van de vennootschap kan in dat licht alleen worden aangenomen als de bestuurder, gelet op zijn verplichting tot behoorlijke taakuitoefening, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Een persoonlijk ernstig verwijt kan gemaakt worden als de bestuurder namens de vennootschap verplichtingen is aangegaan waarvan hij wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan deze verplichtingen zou kunnen voldoen. De bestuurder moet zich daarnaast bewust zijn van het feit dat de vennootschap geen verhaal kan bieden voor de schade die daaruit voortvloeit. Dit wordt ook wel de zogenaamde Beklamel-norm genoemd.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt vast dat de bestuurder onrechtmatig gehandeld heeft en aansprakelijk is voor de schade die Velo daardoor heeft geleden. De bestuurder heeft begin 2018 betalingsregelingen getroffen met Velo en heeft het bedrijf aanvullende werkzaamheden laten verrichten, terwijl de bestuurder volgens de rechtbank wist of had moeten begrijpen dat gezien de financiële situatie een faillissement van de vennootschap onafwendbaar was. Bestuurdersaansprakelijkheid wordt door de rechtbank dus gebaseerd op de Beklamel-norm. Opvallend is dat de rechtbank van oordeel is dat de bestuurder ook in privé aansprakelijk is voor de (oude) openstaande facturen waarvoor begin 2018 een betalingsregeling is getroffen.

Oordeel van het hof

Het hof beoordeelt de financiële situatie van Puur Interieur opnieuw en stelt vast dat deze vanaf januari 2018 al dusdanig slecht was, dat de bestuurder in dat licht wist of had moeten begrijpen dat Puur Interieur niet aan nieuwe betalingsverplichtingen tegenover Velo zou kunnen voldoen. Het laten ontstaan van nieuwe vorderingen vanaf 1 januari 2018 (het peilmoment) is volgens het hof dan ook onrechtmatig. De bestuurder kan daarvan een persoonlijk, ernstig verwijt worden gemaakt. Dit leidt ertoe dat de bestuurder persoonlijk aansprakelijk is voor de door Velo geleden schade uit nieuwe opdrachten. Volgens het hof wordt dit niet anders doordat Velo wist van de penibele financiële positie van Puur Interieur. Wel is de bestuurder volgens het hof alleen aansprakelijk voor schade die is ontstaan vanaf het peilmoment. Voor de onbetaald gebleven (oude) facturen waarvoor een betalingsregeling is getroffen is de bestuurder dus niet in privé aansprakelijk. Deze vorderingen zijn immers al vóór het peilmoment ontstaan en op dat moment bestond de vereiste wetenschap van benadeling nog niet bij de bestuurder. Het oordeel van de rechtbank waaruit volgt dat de bestuurder ook onrechtmatig heeft gehandeld door in januari 2018 een betalingsregeling met Velo te treffen voor al bestaande vorderingen, is volgens het hof dan ook onjuist.

Conclusie

Voor de vraag of sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid is het peilmoment relevant: op welk moment wist of behoorde de bestuurder te begrijpen dat de vennootschap haar verplichtingen niet meer kon nakomen? Als na dit moment nieuwe verplichtingen worden aangegaan, is de kans op persoonlijke aansprakelijkheid groot. Indien er na het peilmoment een betalingsregeling wordt getroffen voor al bestaande (oude) verplichtingen die vervolgens niet wordt nagekomen, levert dit in beginsel geen persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder op. In algemene zin geldt dus dat een bestuurder van een vennootschap in zwaar weer zonder risico op bestuurdersaansprakelijkheid betalingsregelingen kan treffen met schuldeisers van die vennootschap. Hierbij is van belang dat de betalingsregeling ziet op vorderingen die al vóór het peilmoment zijn ontstaan. Uiteraard dient de bestuurder zich daarbij te onthouden van toezeggingen die de vennootschap niet waar kan maken. Heeft u vragen over bestuurdersaansprakelijkheid en de risico’s die u loopt als bestuurder? Neem dan contact op met één van onze specialisten! Remco de Jong nieuw 1 [post_title] => Bestuurdersaansprakelijkheid op grond van de Beklamel-norm [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => bestuurdersaansprakelijkheid-op-grond-van-de-beklamel-norm [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-03-27 10:06:17 [post_modified_gmt] => 2024-03-27 09:06:17 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=41720 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [4] => WP_Post Object ( [ID] => 41202 [post_author] => 67 [post_date] => 2024-02-21 08:50:54 [post_date_gmt] => 2024-02-21 07:50:54 [post_content] => Het is niet de bedoeling dat een bestuurder van een failliete onderneming wordt aangepakt door én de curator én de Belastingdienst vanwege kennelijk onbehoorlijk bestuur.

Inleiding

Tot het takenpakket van de curator behoort een oorzaken- en rechtmatigheidsonderzoek. Als de curator van mening is dat de bestuurder zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement, kan de curator besluiten om de bestuurder aansprakelijk te stellen voor het faillissementstekort. Daarnaast kan een bestuurder aansprakelijk gesteld worden door de Belastingdienst als sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur en belastingen en premies als gevolg daarvan niet zijn afgedragen.

De aansprakelijkheidsregelingen

Beide aansprakelijkheidsgronden zijn gestoeld op het leerstuk kennelijk onbehoorlijk bestuur. Daarbij wordt in beginsel aansluiting gezocht bij de zogenaamde maatman-bestuurder. Hoe zou een redelijk denkend bestuurder in de gegeven omstandigheden hebben gehandeld? De Belastingdienst wordt geholpen door een bewijsvermoeden. Indien een bestuurder nalaat om tijdig te melden dat de belastingen en premies niet kunnen worden voldaan, wordt vermoed dat het niet betalen van deze schulden het gevolg is van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Het leveren van tegenbewijs is nauwelijks mogelijk. Is een bestuurder vergeten om tijdig een melding betalingsonmacht te doen, dan leidt dat doorgaans tot aansprakelijkheid voor niet-betaalde belastingschulden. Ook de curator kan worden geholpen door bewijsvermoedens. Indien jaarrekeningen niet of niet-tijdig worden gedeponeerd of als de boekhoudplicht is geschonden, staat vast dat sprake is van onbehoorlijk bestuur. Ook wordt dan vermoed dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Dit vermoeden kan ontzenuwd worden door de bestuurder door aannemelijk te maken dat andere oorzaken dan onbehoorlijk bestuur tot het faillissement hebben geleid.

Samenloop

In geval van faillissement kan zich een samenloop voordoen. De bestuurder kan zowel door de curator als de Belastingdienst worden aangesproken wegens kennelijk onbehoorlijk bestuur. In de Leidraad Invordering is het invorderingsbeleid van de Belastingdienst opgenomen. Aan dit beleid dient de Belastingdienst zich te houden. De Leidraad Invordering bevat ook beleid over de samenloop van bestuurdersaansprakelijkheid. Uit de Leidraad Invordering volgt dat bij samenloop in beginsel slechts één van de bestuurdersaansprakelijkheidsregelingen moet worden toegepast. In geval van faillissement dient de Belastingdienst, indien voornemens om over te gaan tot aansprakelijkheidsstelling van de bestuurder, contact op te nemen met de curator om te overleggen over de vraag wie tot aansprakelijkheidsstelling overgaat. Hierbij geldt dat aansprakelijkheidsstelling door de curator de voorkeur geniet. Vorig jaar heeft de Hoge Raad arrest gewezen over voornoemde samenloop en het beleid dat de Belastingdienst in deze situaties hanteert.

De feiten

De curator had de bestuurder aansprakelijk gesteld voor het faillissementstekort. Tot een procedure komt het niet. De curator en bestuurder treffen een schikking waarbij de bestuurder een bedrag aan de boedel voldoet tegen finale kwijting en zonder erkenning van schuld. De bestuurder is na afwikkeling van het faillissement door de Belastingdienst alsnog aansprakelijk gesteld voor de niet afgedragen loonheffingen in de laatste drie maanden vóór het faillissement

Rechtbank en hof

De rechtbank Den Haag oordeelt dat de Belastingdienst de bestuurder alsnog aansprakelijk kan stellen. Omdat de curator de bestuurder formeel niet aansprakelijk zou hebben gesteld, was volgens de rechtbank geen sprake van samenloop. Het hof is echter van oordeel dat wel sprake is geweest van een aansprakelijkheidsstelling door de curator. Het hof oordeelt vervolgens dat de Belastingdienst zijn recht om de bestuurder aansprakelijk te stellen heeft prijsgegeven. De Belastingdienst was van de faillissementen op de hoogte gebracht en had de vorderingen bij de curator aangemeld.

De Hoge Raad

Volgens de Hoge Raad is de bedoeling van de Leidraad Invordering dat wordt voorkomen dat een bestuurder zowel door de Belastingdienst als curator wordt aangesproken op grond van kennelijk onbehoorlijk bestuur. De Belastingdienst dient daarom tijdig contact op te nemen met de curator over een eventuele aansprakelijkheidsstelling, ook als hij had moeten inzien dat er voldoende aanknopingspunten voor de Belastingdienst zijn om tot aansprakelijkheidsstelling over te gaan. Deze aansprakelijkheidsstelling kan in strijd zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In dat geval zal moeten worden beoordeeld of aan de bestuurder een nadeel wordt toegebracht dat de Leidraad Invordering beoogt te voorkomen. De Hoge Raad verwijst de zaak terug naar het hof. Het verwijzingshof moet onderzoeken of de aansprakelijkheidsstelling van de Belastingdienst heeft geleid tot een benadeling die volgens de Leidraad Invordering vermeden had moeten worden. Volgens het hof zijn de belastingschulden in kwestie echter al verjaard, waardoor de aansprakelijkheidsstelling niet langer doorgezet kan worden.

Conclusie

Uit de Leidraad Invordering volgt dat in geval van samenloop van bestuurdersaansprakelijkheid in beginsel alleen de curator overgaat tot aansprakelijkheidsstelling. Dit is in lijn met het uitgangspunt dat slechts één bestuurdersaansprakelijkheidsregeling dient te worden toegepast ter voorkoming van dubbele procedures over hetzelfde onderwerp. Uit het arrest van de Hoge Raad wordt duidelijk dat de Belastingdienst niet achterover mag leunen indien hij voornemens is het bestuur aansprakelijk te stellen of als er voldoende aanknopingspunten voor de Belastingdienst zijn om daartoe over te gaan. Er wordt van de Belastingdienst dus verwacht dat hij actief contact opneemt met de curator over een eventuele aansprakelijkheidsstelling van het bestuur. Doet de Belastingdienst dat niet, terwijl de curator wel overgaat tot aansprakelijkheidsstelling, dan is de kans groot dat de Belastingdienst zijn rechten heeft prijsgegeven. Is er wel contact geweest tussen de Belastingdienst en de curator? Dan kan de Belastingdienst in beginsel niet meer overgaan tot aansprakelijkheidsstelling op grond van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Bent u als bestuurder van uw (failliete) onderneming aansprakelijk gesteld door een curator, de Belastingdienst of een derde (bijv. een leverancier), of is daartoe een voornemen geuit? Neem dan direct contact op met een van onze specialisten! Uiteraard kunt u ook contact met ons opnemen in geval van overige vragen op het gebied van het Ondernemings- en Insolventierecht. Remco de Jong nieuw 1 [post_title] => Samenloop van bestuurdersaansprakelijkheid [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => samenloop-van-bestuurdersaansprakelijkheid [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-02-21 08:50:54 [post_modified_gmt] => 2024-02-21 07:50:54 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=41202 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [5] => WP_Post Object ( [ID] => 40061 [post_author] => 67 [post_date] => 2023-12-04 15:58:35 [post_date_gmt] => 2023-12-04 14:58:35 [post_content] => De Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) biedt ondernemingen de mogelijkheid om hun schulden te herstructureren via een akkoord dat bindend is voor alle in het akkoord betrokken schuldeisers en aandeelhouders. Het akkoord kan ook worden opgelegd aan tegenstemmende schuldeisers, mits goedgekeurd door de rechter. Op deze manier kunnen schulden buiten faillissement geherstructureerd worden. In een onlangs gepubliceerd vonnis kwam de vraag aan de orde of reeds betaalde schulden achteraf nog gesaneerd kunnen worden. Als dat het geval is zouden deze schuldeisers de ontvangen betalingen moeten terugstorten.

De feiten

Bij vonnis van 3 augustus 2023 wordt een WHOA-akkoord door de Rechtbank Midden-Nederland gehomologeerd (goedgekeurd). De onderneming, een zelfbedieningsgroothandel in de horecabranche, kwam door veranderende marktomstandigheden, hoge verhuiskosten en een dalende omzet als gevolg van de coronacrisis in financiële problemen. Een herstructurering via de WHOA bleek de enige mogelijkheid om faillissement te voorkomen. De onderneming besloot om 20 november 2022 als peildatum te hanteren. Alleen schulden die op deze datum bestonden werden meegenomen in het akkoord. Daarnaast werden schuldeisers en aandeelhouders onder het akkoord ingedeeld in vijf klassen. De hoogte van de uitkering onder het akkoord verschilde per categorie. Elke klasse heeft voor het akkoord gestemd en niemand heeft zich tegen het akkoord uitgesproken. Wel zijn er twee schuldeisers die geen stem hebben uitgebracht, omdat zij na de peildatum per ongeluk volledig zijn betaald als gevolg van een automatische incasso. Hierdoor waren zij niet langer stemgerechtigd onder het akkoord. De Belastingdienst eiste in het kader van zijn medewerking aan de totstandkoming van het akkoord echter dat de bedragen door deze schuldeisers werden terugbetaald. De onderneming heeft vervolgens geprobeerd om via een aanvullende mededeling op het WHOA-akkoord een terugbetalingsverplichting op te leggen aan de betreffende (gewezen) schuldeisers. Hoe is de rechter hiermee omgegaan bij de beoordeling van het akkoord?

De beoordeling

De rechtbank heeft overwogen dat de WHOA geen wettelijke regeling bevat over een datum waarop schulden worden gefixeerd zoals dat bijvoorbeeld wel het geval is in faillissement. Hierdoor bestaat geen algemene (wettelijke) rechtsgrond tot terugbetaling. De vraag is of zo’n rechtsgrond wel bestaat in geval van goedkeuring van het akkoord door de rechtbank. De bedoeling van de aanbieder van het akkoord was dat het door de betreffende schuldeisers teveel ontvangen bedrag zou worden verrekend met toekomstige verplichtingen. In het akkoord is hierover echter geen uitdrukkelijke bepaling of informatie opgenomen. Slechts is vermeld dat de betreffende schuldeisers behoren tot de schuldeisers uit de vierde categorie. Op basis van deze enkele vermelding in het akkoord kan volgens de rechtbank niet worden aangenomen dat het akkoord een terugbetalingsverplichting creëert voor de reeds betaalde schuldeisers. Was de uitkomst anders geweest als wel een uitdrukkelijke terugbetalingsverplichting in het akkoord was opgenomen? Nee. Volgens de rechtbank heeft het aanbieden van een akkoord – en het verzoek tot homologatie daarvan – over het algemeen slechts betrekking op het herstructureren van schulden. Dit houdt in beginsel dus niet in dat via de WHOA aan (gewezen) schuldeisers nieuwe financiële verplichtingen kunnen worden opgelegd. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat - voor zover wel een terugbetalingsverplichting zou zijn ontstaan – dit niet tot een andere uitkomst zou leiden op grond van een belangenafweging. Dus ook in dat geval zou de rechtbank het akkoord hebben goedgekeurd.

De conclusie

In geval van het aanbieden van een (WHOA-)akkoord doet de aanbieder van het akkoord er verstandig aan om automatische incasso’s (van schulden die onder het akkoord vallen) te laten blokkeren. Als het akkoord zelf geen uitdrukkelijke terugbetalingsclausule bevat, dan bestaat geen rechtsgrond voor het terugvorderen van reeds betaalde schulden. Bevat het akkoord wel een uitdrukkelijke terugbetalingsclausule, dan is het nog maar de vraag of deze bepaling wel kan worden opgelegd aan schuldeisers via de WHOA. De rechtbank heeft hier nog geen definitief oordeel over gegeven, maar lijkt wel te impliceren dat het opleggen van een terugbetalingsverplichting via de WHOA niet mogelijk is. Volgens de rechtbank is het niet de bedoeling om via de WHOA nieuwe financiële verplichtingen op te leggen aan schuldeisers. Heeft u vragen over de WHOA? Neem dan contact op met een van onze collega’s! Remco de Jong nieuw 1 [post_title] => Een geslaagd WHOA-akkoord: geen terugbetalingsverplichting voor reeds betaalde schuldeisers [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => een-geslaagd-whoa-akkoord-geen-terugbetalingsverplichting-voor-reeds-betaalde-schuldeisers [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2023-12-04 15:58:35 [post_modified_gmt] => 2023-12-04 14:58:35 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=40061 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [6] => WP_Post Object ( [ID] => 39552 [post_author] => 67 [post_date] => 2023-10-31 16:40:06 [post_date_gmt] => 2023-10-31 15:40:06 [post_content] => Uit fiscale wetgeving (de Invorderingswet 1990) volgt dat een bestuurder zonder meer hoofdelijk aansprakelijk is voor fiscale schulden van zijn vennootschap als hij niet aannemelijk kan maken dat het vergeten van de melding betalingsonmacht (of een te late melding) niet aan hem te wijten is. Dit is een heel vergaande sanctie. De vraag is of deze sanctie wel in verhouding staat tot het vergrijp. De Hoge Raad heeft hierover onlangs prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Privé aansprakelijkheid bestuurder

In Nederland is het uitgangspunt dat de bestuurder van een rechtspersoon (in privé) niet aansprakelijk is voor de (fiscale) schulden van die rechtspersoon. Op die regel bestaan uitzonderingen. Een bestuurder kan onder bepaalde omstandigheden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor door de rechtspersoon verschuldigde belastingen, waaronder omzet- en loonbelasting.

Melding betalingsonmacht

Als de onderneming niet in staat is de verschuldigde belasting te betalen, moet dit binnen twee weken na de uiterste betaaldatum gemeld worden aan de Belastingdienst. Dit gebeurt via een zogenoemde “melding betalingsonmacht”. Op deze manier is de Belastingdienst al in een vroeg stadium op de hoogte van de betaalproblemen van de rechtspersoon. Als de melding betalingsonmacht op tijd wordt gedaan, is een bestuurder alleen hoofdelijk aansprakelijk als de Belastingdienst kan bewijzen dat de bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft bestuurd, als gevolg waarvan de belasting niet is betaald. Dat is een zware bewijslast.

Geen melding betalingsonmacht gedaan of te laat?

Echter, als niet of te laat melding betalingsonmacht wordt gedaan, wordt vermoed dat het niet-betalen van de verschuldigde belasting een gevolg is van onbehoorlijk bestuur.  Daarmee is de bestuurder hoofdelijk aansprakelijk voor onbetaald gelaten belastingschulden van de vennootschap. Uit vaste rechtspraak blijkt dat het voor bestuurders lastig is om voornoemd vermoeden te ontzenuwen, waardoor zij bij een te late melding betalingsonmacht doorgaans hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de omzet- of loonbelastingschuld van hun onderneming.

Verenigbaarheid met evenredigheidsbeginsel?

De Hoge Raad heeft onlangs vastgesteld dat niet duidelijk is of de betalingsonmachtregeling in overeenstemming is met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.[1] Als de Hoge Raad uitspraak moet doen over een geschil betreffende het Unierecht, kunnen er prejudiciële vragen gesteld worden aan het Hof Van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU). Het HvJ EU buigt zich in dat geval op verzoek van de nationale rechter over vragen met betrekking tot de uitleg of de geldigheid van het Unierecht. De Hoge Raad heeft het HvJ EU dus onlangs een aantal prejudiciële vragen gesteld in het kader van het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel is de Unie verplicht om bij haar optreden het minst ingrijpende middel te kiezen. Door het HvJ EU dient nu beoordeeld te worden of de Nederlandse fiscale wettelijke regeling voor bestuurdersaansprakelijkheid wel verenigbaar is met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.

Hoge Raad

Volgens de Hoge Raad moet het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel in Nederland in acht worden genomen. Hierdoor is ook bij toepassing van de Invorderingswet van belang dat dit beginsel niet doorkruist wordt. De Hoge Raad weegt daarnaast mee dat het HvJ EU eerder geoordeeld heeft dat het gerechtvaardigd is dat lidstaten maatregelen nemen om hun staatskas zo doelmatig mogelijk te beschermen, maar alleen zolang zij noodzakelijk zijn. Nationale maatregelen die in feite leiden tot een systeem van onvoorwaardelijke aansprakelijkheid gaan verder dan wat noodzakelijk is, en zijn niet toegestaan.[2] De Hoge Raad vraagt zich hierdoor af of de Nederlandse Invorderingswet wel strookt met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. In dit specifieke geval weegt de Hoge Raad ook nog mee dat het Hof eerder heeft geoordeeld dat er geen sprake is geweest van onbehoorlijk bestuur. Volgens de Hoge Raad kan daardoor niet worden vastgesteld of de bepaling uit de Invorderingswet strookt met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Reden waarom de Hoge Raad het HvJ EU heeft gevraagd of het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel zich verzet tegen een regeling als die van de Invorderingswet (de regeling over de melding betalingsonmacht) en wil weten of het hierbij van belang is of de bestuurder te goeder trouw heeft gehandeld. De Hoge Raad schorst de zaak totdat het HvJ EU uitspraak heeft gedaan.

Tot slot

Het antwoord op voornoemde vragen zou nog weleens kunnen leiden tot baanbrekende jurisprudentie of een wetswijziging in het voordeel van bestuurders. Immers, bij positieve beantwoording van de vragen kan aansprakelijkheid van bestuurders worden beperkt. Ontvangt u graag meer informatie over bestuurdersaansprakelijkheid of heeft u vragen over de melding betalingsonmacht? Neem dan contact op met één van onze collega’s! [1] ECLI:NL:HR:2023:1371 [2] ECLI:EU:C:2022:788 Remco de Jong nieuw 1 [post_title] => Aansprakelijkheid vanwege het vergeten van een melding betalingsonmacht [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => aansprakelijkheid-vanwege-het-vergeten-van-een-melding-betalingsonmacht [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2023-11-13 15:49:20 [post_modified_gmt] => 2023-11-13 14:49:20 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=39552 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [7] => WP_Post Object ( [ID] => 38547 [post_author] => 67 [post_date] => 2023-09-08 08:48:35 [post_date_gmt] => 2023-09-08 06:48:35 [post_content] => Tijdens de coronacrisis was het voor ondernemers mogelijk om voor hun fiscale verplichtingen gebruik te maken van bijzonder uitstel van betaling. Ongeveer 400.000 ondernemers hebben hier sinds het begin van de coronacrisis in maart 2020 gebruik van gemaakt. De opgebouwde Coronabelastingschuld moet sinds 1 oktober 2022 in beginsel middels een betalingsregeling van maximaal vijf jaar afbetaald worden. Ongeveer 266.000 ondernemers hebben gebruik gemaakt van deze betalingsregeling. In de praktijk blijkt echter dat veel ondernemers moeite hebben om aan de betalingsregeling (en/of lopende fiscale verplichtingen) te voldoen. Om deze ondernemers tegemoet te komen, heeft de Belastingdienst het saneringsbeleid versoepeld. De Belastingdienst zou deze soepele houding tot eind oktober 2023 aannemen, maar onlangs is aangekondigd dat deze wordt verlengd tot 1 april 2024. Dit geeft ondernemers meer lucht om alsnog in actie te komen.

De cijfers

Per medio augustus stond er nog 14.8 miljard euro aan Coronabelastingschulden open bij 226.000 ondernemers. Een groep van 91.000 ondernemers heeft een achterstand in aflossing van de betalingsregeling opgelopen. Van deze groep hebben circa 43.000 ondernemers nog geen enkele termijn afgelost. Daarnaast zijn er ongeveer 46.000 ondernemers die én achterlopen met aflossen én andere belastingschulden onbetaald laten.

Intrekken betalingsregelingen

Begin juli 2023 is de Belastingdienst gestart met het intrekken van betalingsregelingen bij ongeveer 35.000 ondernemers met structurele betalingsachterstanden. In de intrekkingsbrief stond dat ondernemers vóór 29 augustus jl. hun achterstanden in moesten lopen of hulp moesten zoeken. Bij ondernemers die dit niet gedaan hebben, wordt vanaf september invordering opgestart. In september zal de Belastingdienst daarnaast opnieuw intrekkingsbrieven versturen aan een nieuwe groep ondernemers met structurele betalingsachterstanden.

Versoepeling fiscaal saneringsbeleid

Ruim een jaar geleden, op 1 augustus 2022, kondigde de Belastingdienst aan dat het saneringsbeleid tijdelijk versoepeld werd. Voorheen eiste de Belastingdienst bij het sluiten van een crediteurenakkoord onder andere dat zij minstens het dubbele uitkeringspercentage zouden ontvangen ten opzichte van het percentage dat aan de andere schuldeisers aangeboden werd. Door de versoepelingen van het beleid heeft de Belastingdienst deze voorwaarde tijdelijk laten vallen, mits de Belastingdienst via executiemaatregelen niet een hoger percentage op haar vordering ontvangt. De Belastingdienst neemt in beginsel dus tijdelijk genoegen met hetzelfde percentage dat aan concurrente schuldeisers wordt aangeboden. De Belastingdienst zou zich tot 1 oktober 2023 soepeler opstellen, maar onlangs is aangekondigd dat deze versoepeling wordt verlengd tot 1 april 2024. Dit vergroot de kans op een succesvol crediteurenakkoord.

Conclusie

Als u zelf een ondernemer bent met een problematische Coronabelastingschuld is het belangrijk om u aan de betalingsregeling te houden. Houdt u zich niet aan de regeling, dan loopt u het risico dat de betalingsregeling wordt ingetrokken en dat de Belastingdienst de Coronabelastingschuld gaat invorderen. Lukt het u niet om de Coronabelastingschuld en eventuele andere schulden op tijd af te betalen? Of voorziet u problemen? Kom dan nu in actie. Als u tijdig hulp inschakelt, wordt de invordering tijdelijk geschorst en kan onderzocht worden op welke wijze uw onderneming toekomstbestendig kan worden gemaakt. BG.legal helpt u graag verder in deze uitdagende tijd. Neem contact op met één van onze experts Remco de Jong, Dirk School of Daan Schalken. Remco de Jong nieuw [post_title] => Tijdelijke versoepeling saneringsbeleid Belastingdienst verlengd tot 1 april 2024 [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => tijdelijke-versoepeling-saneringsbeleid-belastingdienst-verlengd-tot-1-april-2024 [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2023-09-08 08:48:35 [post_modified_gmt] => 2023-09-08 06:48:35 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=38547 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [8] => WP_Post Object ( [ID] => 35715 [post_author] => 67 [post_date] => 2023-05-05 14:00:21 [post_date_gmt] => 2023-05-05 12:00:21 [post_content] => In geval van faillissement kan iedere bestuurder van de failliete vennootschap door de curator aansprakelijk worden gesteld voor het boedeltekort als het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld. Niet alleen het bestuur kan door een curator aansprakelijk worden gesteld, maar ook feitelijke beleidsbepalers. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 24 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:445) duidelijkheid gecreëerd over aansprakelijkheid van de feitelijk beleidsbepaler in faillissement, specifiek over de situatie dat het formele bestuur terzijde wordt geschoven. In deze blog bespreek ik het arrest van de Hoge Raad en bespreek ik de consequenties daarvan voor de praktijk.  

Bestuursaansprakelijkheid in faillissement

Bestuurders van een rechtspersoon zijn in beginsel niet aansprakelijk voor schulden van die rechtspersoon. Er zijn echter situaties waarin deze beperkte aansprakelijkheid wordt doorbroken. In faillissement kan de curator iedere bestuurder hoofdelijk aansprakelijk stellen voor het gehele tekort in het faillissement als sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Als de boekhoud- of publicatieverplichting van de jaarrekeningen is geschonden, dan staat zelfs vast dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Het is dan aan het bestuur om onder andere aannemelijk te maken dat deze onbehoorlijke taakvervulling geen belangrijke oorzaak is van het faillissement. Bovendien kan iedere bestuurder zich disculperen door aan te tonen dat de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur niet aan hem te wijten is en dat hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden.

Feitelijk beleidsbepalers

Niet alleen het bestuur loopt risico om in geval van faillissement aansprakelijk te worden gehouden wegens onbehoorlijk bestuur, maar ook degene die het beleid van de vennootschap heeft bepaald of mede bepaalt, als ware hij bestuurder: de zogenaamde feitelijk beleidsbepalers. De gedachte hierachter is dat iemand zich niet aan aansprakelijkheid moet kunnen onttrekken door zichzelf niet formeel als bestuurder te laten benoemen en, bijvoorbeeld, een katvanger naar voren te schuiven. De vraag is wanneer iemand als feitelijk beleidsbepaler valt aan te merken. Uit lagere rechtspraak volgt dat iemand niet direct als feitelijk beleidsbepaler valt aan te merken als hij/zij slechts (in beperkte mate) invloed uitoefent op de onderneming. Ook is niet vereist dat een feitelijk beleidsbepaler concrete opdrachten geeft aan het formele bestuur. De feitelijk beleidsbepaler zit hier dus ergens tussenin. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat sprake moet zijn van feitelijke terzijdestelling van het formele bestuur om iemand als feitelijk beleidsbepaler aan te merken.

Het arrest van de Hoge Raad

De Hoge Raad heeft zich uitgelaten over de vraag of feitelijke terzijdestelling betekent dat de feitelijk beleidsbepaler in de plaats van en met uitsluiting van het formele bestuur het beleid van de vennootschap heeft bepaald. In de casus die bij de Hoge Raad voorlag ging het om een vennootschap die was opgericht met het doel om een restaurant te exploiteren. Eiseres was bestuurder van een stichting die de vennootschap had opgericht. Na de oprichting bleef zij zich zonder formele bestuursfunctie actief bemoeien met het beleid van het restaurant. Het restaurant is binnen een jaar na haar oprichting failliet verklaard. Er bleek te zijn gefraudeerd met bouwfacturen van het bedrijfspand. Eiseres speelde hier een belangrijke rol in. De curator stelde haar vervolgens aansprakelijk voor het gehele boedeltekort wegens onbehoorlijk bestuur omdat zij het beleid van de vennootschap feitelijk had bepaald. Eiseres stelde zich echter op het standpunt dat zij niet was aan te merken als feitelijk beleidsbepaler, omdat het formele bestuur de bestuurstaken is blijven uitvoeren en het bestuur dus niet door haar terzijde is gesteld.

Terzijdestelling van het formele bestuur?

Volgens de Hoge Raad is het afhankelijk van de omstandigheden van het geval of iemand als feitelijk beleidsbepaler kan worden aangemerkt. De Hoge Raad overweegt dat de parlementaire geschiedenis niet zo moet worden uitgelegd dat de feitelijk beleidsbepaler het bestuur volledig terzijde heeft gesteld. Voldoende is dat de feitelijk beleidsbepaler zich ten minste een deel van de bestuursbevoegdheid heeft toegeëigend, en op die manier het beleid heeft bepaald of mede heeft bepaald.

Conclusie

Of iemand is aan te merken als feitelijk beleidsbepaler en daarmee bepaalde aansprakelijkheidsrisico’s loopt is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In ieder geval is duidelijk geworden dat degene die het beleid mede heeft bepaald en feitelijk een deel van de bestuursbevoegdheid heeft toegeëigend, aangemerkt kan worden als feitelijk beleidsbepaler. Van feitelijke beleidsbepaling kan dus ook sprake zijn als het formele bestuur nog actief is. Wil u weten of u bent aan te merken als feitelijk beleidsbepaler en zo ja, welke aansprakelijkheidsrisico’s u mogelijk loopt? Wil u weten wat u kunt doen ter voorkoming van aansprakelijkheid? Of bent u bestuurder en wil u weten welke aansprakelijkheidsrisico’s u loopt in geval van faillissement? Neem dan contact op met een van onze insolventiespecialisten. Remco de Jong nieuw 1 [post_title] => Aansprakelijkheid van feitelijke beleidsbepalers in faillissement [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => aansprakelijkheid-van-feitelijke-beleidsbepalers-in-faillissement [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2023-05-05 14:42:18 [post_modified_gmt] => 2023-05-05 12:42:18 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=35715 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [9] => WP_Post Object ( [ID] => 35401 [post_author] => 67 [post_date] => 2023-03-16 11:57:53 [post_date_gmt] => 2023-03-16 10:57:53 [post_content] => Op 7 maart 2023 heeft de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam een interessant arrest gewezen over het benoemen van een tijdelijke bestuurder van een BV in een gewone civiele procedure.

Achtergrond

In deze zaak is er sprake van een aandeelhoudersgeschil tussen A en B, die ieder 50% aandeelhouder van een BV zijn en tevens beiden zijn aangesteld als bestuurder. A en B kunnen niet meer met elkaar door één deur en willen uit elkaar. Dit leidt uiteindelijk tot een procedure bij de rechtbank Gelderland, waarbij A vordert dat B haar aandelen aan A overdraagt, onder andere op basis van de geschillenregeling. Daarbij vraagt A de rechtbank om gedurende de procedure een derde (tijdelijke) bestuurder aan te stellen, bij wijze van voorlopige voorziening. Deze tijdelijke bestuurder zou de ontstane impasse binnen de BV kunnen doorbreken.

Geschil in eerste aanleg

De rechtbank Gelderland wijst het verzoek om een derde (tijdelijke) bestuurder van A af. Volgens de rechtbank is de bevoegdheid tot het benoemen van een tijdelijke bestuurder in beginsel voorbehouden aan de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam. De Ondernemingskamer kan namelijk, in het kader van een zogenaamde enquêteprocedure, voorzieningen treffen in geval er sprake is van wanbeleid. Een van die voorzieningen is het tijdelijk aanstellen van bestuurders. De rechtbank overweegt dat zij slechts een tijdelijke bestuurder kan aanstellen vooruitlopend op een dergelijke enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer. Ook acht de rechtbank zich gebonden aan de maatstaf die de Ondernemingskamer voor het treffen van voorzieningen hanteert, namelijk dat er sprake moet zijn van wanbeleid. Nu er volgens de rechtbank geen gegronde redenen zijn om aan te nemen dat B zich schuldig zou maken aan wanbeleid, wijst de rechtbank de vordering tot het aanstellen van een tijdelijke bestuurder af.

Hoger beroep

A gaat in hoger beroep bij de Ondernemingskamer, die gelet op de hoofdprocedure op basis van de geschillenregeling bevoegd is. A is het niet eens met het oordeel dat de benoeming van een tijdelijke bestuurder in beginsel zou zijn voorbehouden aan de Ondernemingskamer en dat de rechtbank deze voorziening slechts in aanloop naar een enquêteprocedure zou kunnen treffen als er gegronde redenen zijn om wanbeleid aan te nemen. De Ondernemingskamer komt daarbij tot een ander oordeel dan de rechtbank. Haar bevoegdheid om tijdelijke bestuurders aan te stellen vormt geen beperking voor de bevoegdheid van de civiele bodemrechter (of een voorzieningenrechter in kort geding) om voorlopige voorzieningen te treffen. Partijen kunnen immers uiteenlopende redenen hebben om géén enquêteprocedure te willen starten. Ook in dergelijke gevallen is het treffen van voorlopige voorzieningen, waaronder het aanstellen van een tijdelijke bestuurder, mogelijk. Het gegeven dat de Ondernemingskamer tijdelijke bestuurders aan kan stellen, doet dus geen afbreuk aan de bevoegdheid van de civiele bodem- of voorzieningenrechter eenzelfde voorziening te treffen. Deze bodem- of voorzieningenrechter moet oordelen of het noodzakelijk is om, in afwachting van de uitkomst van de bodemzaak, ordemaatregelen te treffen die op de uitkomst daarvan vooruitlopen. Daarbij moeten alle omstandigheden en relevante belangen worden afgewogen. De maatstaf zoals gehanteerd door de rechtbank, de aanwezigheid van gegronde redenen om wanbeleid aan te nemen, was aldus ook onjuist.

Conclusie

Hoewel de Ondernemingskamer de vordering van A uiteindelijk afwijst omdat onvoldoende is aangetoond in welk opzicht een tijdelijk bestuurde de problematiek binnen de BV zal verminderen of verhelpen, werkt dit arrest van de Ondernemingskamer wel verhelderend. Voor de ondernemingsrechtelijke praktijk is duidelijk dat er voor het benoemen van een tijdelijke bestuurder meerdere mogelijkheden bestaan. Naast de route via de Ondernemingskamer kan ook de weg van de reguliere civiele procedure worden bewandeld. Bij een dergelijke vordering moet helder uiteen worden gezet waarom specifiek de tijdelijke bestuurder (en niet een andere maatregel) de problematiek binnen de bestuurskamer zal verhelpen, ook gelet op de kosten die zijn gemoeid met een tijdelijke bestuurder. Loopt u aan tegen problemen of een patstelling in de bestuurskamer, of heeft u vragen over de mogelijkheden tot benoeming van een tijdelijke bestuurder? Neem dan gerust contact op met een van de advocaten ondernemingsrecht van BG.legal. Remco de Jong nieuw 1 [post_title] => Benoeming tijdelijke bestuurder: meerdere wegen leiden naar Rome [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => benoeming-tijdelijke-bestuurder-meerdere-wegen-leiden-naar-rome [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2023-03-16 11:57:53 [post_modified_gmt] => 2023-03-16 10:57:53 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=35401 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) ) [post_count] => 10 [current_post] => -1 [before_loop] => 1 [in_the_loop] => [post] => WP_Post Object ( [ID] => 42051 [post_author] => 67 [post_date] => 2024-05-07 09:30:18 [post_date_gmt] => 2024-05-07 07:30:18 [post_content] => Recentelijk heeft de Advocaat-Generaal uitspraak gedaan over de vraag of een WHOA-akkoord ook een verplichting aan financiers op kan leggen om financiering te blijven verstrekken onder gewijzigde voorwaarden. De conclusie wordt in deze blog nader uiteengezet.

Inleiding

Sinds 1 januari 2021 is de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) van kracht. Deze wet maakt het voor ondernemers met een in de kern levensvatbare onderneming mogelijk om hun schulden te herstructureren buiten faillissement. Dit wordt gedaan door middel van het aanbieden van een akkoord dat bindend is voor alle in het akkoord betrokken schuldeisers en aandeelhouders. Zij doen door goedkeuring van het akkoord door een rechter meestal gedwongen afstand van een deel van hun rechten. Recentelijk werd in een WHOA-akkoord aan financiers echter ook de verplichting opgelegd tot het blijven verstrekken van (nieuwe) financiering onder gewijzigde voorwaarden. De vraag of dit al dan niet mogelijk is, wordt nu voorgelegd aan de Hoge Raad.

De casus

IHC Merwede Holding B.V. legt aan de rechtbank een WHOA-akkoord voor dat zij aan haar financiers heeft aangeboden. Onder het akkoord worden de lopende financiersvoorwaarden gewijzigd. Uit het akkoord volgt dat de financiers verplicht zijn om in de toekomst op grond van een reeds bestaande financieringsovereenkomst nieuwe financiering te blijven verstrekken. De rechtbank lijkt deze wijziging niet problematisch te vinden en keurt het WHOA-akkoord op 9 maart 2023 goed.

Cassatie in het belang der wet

De uitspraak van de rechtbank veroorzaakt een hoop opschudding. Over de vraag of de WHOA wel de mogelijkheid biedt om bestaande voorwaarden te wijzigen, zijn de meningen verdeeld. Omdat uit de wet volgt dat partijen zelf niet de mogelijkheid hebben om in beroep te gaan tegen de goedkeuring van het akkoord, wordt door de Procureur-Generaal cassatie ingesteld in het belang der wet. Hierdoor wordt de vraag of een WHOA-akkoord ook een verplichting op kan leggen tot het verstrekken van nieuwe financiering onder gewijzigde voorwaarden aan de Hoge Raad voorgelegd. Deze mogelijkheid strekt ertoe om meer duidelijkheid te creëren voor toekomstige gevallen: de huidige uitspraak van de rechter blijft er gewoon door in stand.

De conclusie van de Advocaat-Generaal

Voordat de Hoge Raad uitspraak doet, geeft één van de Advocaten-Generaal een juridisch advies over de kwestie in de vorm van een zogenoemde conclusie. Volgens Advocaat-Generaal Snijders biedt een WHOA-akkoord geen mogelijkheid om de voorwaarden van bestaande verplichtingen te wijzigen. Een WHOA-akkoord is een dwangregeling die wordt opgelegd aan schuldeisers, aandeelhouders en andere betrokkenen. Deze dwangregelingen kunnen volgens de Advocaat-Generaal dan ook alleen worden opgelegd als dit specifiek uit de wet voortvloeit. In de wettekst van de WHOA is echter geen bepaling opgenomen waaruit de mogelijkheid om een financieringsverplichting op te leggen onder gewijzigde voorwaarden voortvloeit. Daarnaast volgt uit de toelichting bij de WHOA dat de wetgever ook niet zo ver heeft willen gaan. De Advocaat-Generaal adviseert de Hoge Raad dan ook om het vonnis van de rechtbank in het belang der wet te vernietigen.

Conclusie

Volgens de Advocaat-Generaal kan een WHOA-akkoord geen bepaling bevatten waardoor aan financiers de verplichting wordt opgelegd om nieuwe financiering te blijven verstrekken onder gewijzigde voorwaarden. Dit volgt niet specifiek uit de wettekst van de WHOA en gaat voorbij aan de strekking van de wet. Het is nu aan de Hoge Raad om een definitief oordeel te vormen over de kwestie en zo meer duidelijkheid te creëren voor toekomstige gevallen. Bent u zelf betrokken bij een WHOA-akkoord en heeft u vragen over de inhoud daarvan? Neem dan contact op met één van onze WHOA-specialisten! Remco de Jong nieuw 1 [post_title] => Gedwongen financiering onder WHOA: is het mogelijk? [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => gedwongen-financiering-onder-whoa-is-het-mogelijk [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-05-07 09:30:18 [post_modified_gmt] => 2024-05-07 07:30:18 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=42051 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [comment_count] => 0 [current_comment] => -1 [found_posts] => 17 [max_num_pages] => 2 [max_num_comment_pages] => 0 [is_single] => [is_preview] => [is_page] => [is_archive] => 1 [is_date] => [is_year] => [is_month] => [is_day] => [is_time] => [is_author] => [is_category] => [is_tag] => [is_tax] => 1 [is_search] => [is_feed] => [is_comment_feed] => [is_trackback] => [is_home] => [is_privacy_policy] => [is_404] => [is_embed] => [is_paged] => [is_admin] => [is_attachment] => [is_singular] => [is_robots] => [is_favicon] => [is_posts_page] => [is_post_type_archive] => [query_vars_hash:WP_Query:private] => 98eb8c305ed0ccd9d9ff9d51a0493fd8 [query_vars_changed:WP_Query:private] => 1 [thumbnails_cached] => [allow_query_attachment_by_filename:protected] => [stopwords:WP_Query:private] => [compat_fields:WP_Query:private] => Array ( [0] => query_vars_hash [1] => query_vars_changed ) [compat_methods:WP_Query:private] => Array ( [0] => init_query_flags [1] => parse_tax_query ) [tribe_is_event] => [tribe_is_multi_posttype] => [tribe_is_event_category] => [tribe_is_event_venue] => [tribe_is_event_organizer] => [tribe_is_event_query] => [tribe_is_past] => [tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object ( [filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object *RECURSION* ) )
Recentelijk heeft de Advocaat-Generaal uitspraak gedaan over de vraag of een WHOA-akkoord ook een verplichting aan financiers op kan leggen om financiering te blijven verstrekken onder gewijzigde voorwaarden. De conclusie...
Lees meer
De rechtbank Den Haag heeft recent een belangrijke uitspraak gewezen in de zaak van Container Centralen A/S tegen de curator van Quality Plants Europe (QPE). Deze zaak biedt inzicht in...
Lees meer
Het belastingadviesbureau van een failliete onderneming weigerde om de volledige (loon)administratie aan de curator over te leggen, omdat de administratie gedeeltelijk door het belastingadviesbureau zelf was vervaardigd. De curator stapte...
Lees meer
De (voormalig) bestuurder van Puur Interieur laat door Velo bepaalde installatiewerkzaamheden verrichten. De facturen worden niet betaald, maar de bestuurder treft een betalingsregeling namens Puur Interieur en laat Velo vervolgens...
Lees meer
Het is niet de bedoeling dat een bestuurder van een failliete onderneming wordt aangepakt door én de curator én de Belastingdienst vanwege kennelijk onbehoorlijk bestuur. Inleiding Tot het takenpakket van...
Lees meer
De Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) biedt ondernemingen de mogelijkheid om hun schulden te herstructureren via een akkoord dat bindend is voor alle in het akkoord betrokken schuldeisers en aandeelhouders....
Lees meer
Uit fiscale wetgeving (de Invorderingswet 1990) volgt dat een bestuurder zonder meer hoofdelijk aansprakelijk is voor fiscale schulden van zijn vennootschap als hij niet aannemelijk kan maken dat het vergeten...
Lees meer
Tijdens de coronacrisis was het voor ondernemers mogelijk om voor hun fiscale verplichtingen gebruik te maken van bijzonder uitstel van betaling. Ongeveer 400.000 ondernemers hebben hier sinds het begin van...
Lees meer
In geval van faillissement kan iedere bestuurder van de failliete vennootschap door de curator aansprakelijk worden gesteld voor het boedeltekort als het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld. Niet...
Lees meer
Op 7 maart 2023 heeft de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam een interessant arrest gewezen over het benoemen van een tijdelijke bestuurder van een BV in een gewone civiele procedure....
Lees meer