Blog van medewerkers

WP_Query Object
(
    [query] => Array
        (
            [paged] => 12
            [news-type] => blog
        )

    [query_vars] => Array
        (
            [paged] => 12
            [news-type] => blog
            [error] => 
            [m] => 
            [p] => 0
            [post_parent] => 
            [subpost] => 
            [subpost_id] => 
            [attachment] => 
            [attachment_id] => 0
            [name] => 
            [pagename] => 
            [page_id] => 0
            [second] => 
            [minute] => 
            [hour] => 
            [day] => 0
            [monthnum] => 0
            [year] => 0
            [w] => 0
            [category_name] => 
            [tag] => 
            [cat] => 
            [tag_id] => 
            [author] => 
            [author_name] => 
            [feed] => 
            [tb] => 
            [meta_key] => 
            [meta_value] => 
            [preview] => 
            [s] => 
            [sentence] => 
            [title] => 
            [fields] => all
            [menu_order] => 
            [embed] => 
            [category__in] => Array
                (
                )

            [category__not_in] => Array
                (
                )

            [category__and] => Array
                (
                )

            [post__in] => Array
                (
                )

            [post__not_in] => Array
                (
                )

            [post_name__in] => Array
                (
                )

            [tag__in] => Array
                (
                )

            [tag__not_in] => Array
                (
                )

            [tag__and] => Array
                (
                )

            [tag_slug__in] => Array
                (
                )

            [tag_slug__and] => Array
                (
                )

            [post_parent__in] => Array
                (
                )

            [post_parent__not_in] => Array
                (
                )

            [author__in] => Array
                (
                    [0] => 10
                )

            [author__not_in] => Array
                (
                )

            [search_columns] => Array
                (
                )

            [ignore_sticky_posts] => 
            [suppress_filters] => 
            [cache_results] => 1
            [update_post_term_cache] => 1
            [update_menu_item_cache] => 
            [lazy_load_term_meta] => 1
            [update_post_meta_cache] => 1
            [post_type] => 
            [posts_per_page] => 10
            [nopaging] => 
            [comments_per_page] => 50
            [no_found_rows] => 
            [taxonomy] => news-type
            [term] => blog
            [order] => DESC
        )

    [tax_query] => WP_Tax_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                    [0] => Array
                        (
                            [taxonomy] => news-type
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => blog
                                )

                            [field] => slug
                            [operator] => IN
                            [include_children] => 1
                        )

                )

            [relation] => AND
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                    [0] => wp_term_relationships
                )

            [queried_terms] => Array
                (
                    [news-type] => Array
                        (
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => blog
                                )

                            [field] => slug
                        )

                )

            [primary_table] => wp_posts
            [primary_id_column] => ID
        )

    [meta_query] => WP_Meta_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                )

            [relation] => 
            [meta_table] => 
            [meta_id_column] => 
            [primary_table] => 
            [primary_id_column] => 
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                )

            [clauses:protected] => Array
                (
                )

            [has_or_relation:protected] => 
        )

    [date_query] => 
    [queried_object] => WP_Term Object
        (
            [term_id] => 56
            [name] => Blog van medewerkers
            [slug] => blog
            [term_group] => 0
            [term_taxonomy_id] => 56
            [taxonomy] => news-type
            [description] => 
            [parent] => 0
            [count] => 1484
            [filter] => raw
        )

    [queried_object_id] => 56
    [request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS  wp_posts.ID
					 FROM wp_posts  LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT  JOIN wp_icl_translations wpml_translations
							ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
								AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type) 
					 WHERE 1=1  AND ( 
  wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND wp_posts.post_author IN (10)  AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
					wpml_translations.language_code = 'nl'
					AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
					AND ( ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
			  FROM wp_icl_translations
			  WHERE trid = wpml_translations.trid
			  AND language_code = 'nl'
			) = 0
			 ) OR ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
				FROM wp_icl_translations t2
				JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
				WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
				AND t2.language_code = 'nl'
                AND (
                    p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR 
                    ( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
                )
			) = 0 ) ) 
				) ) AND wp_posts.post_type  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  ) OR wp_posts.post_type  NOT  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  )
					 GROUP BY wp_posts.ID
					 ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
					 LIMIT 110, 10
    [posts] => Array
        (
            [0] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 11352
                    [post_author] => 10
                    [post_date] => 2017-06-26 10:54:28
                    [post_date_gmt] => 2017-06-26 08:54:28
                    [post_content] =>  

Onregelmatigheden in een aanbestedingsprocedure leiden tot intrekking van de aanbesteding. De onderaannemer van een inschrijver acht de Staat [de aanbesteder is het Rijksvastgoedbedrijf] aansprakelijk voor beweerdelijk geleden schade. Volgens de onderaannemer is het aan het Rijksvastgoedbedrijf zelf te wijten dat de aanbestedingsprocedure is ingetrokken en door deze intrekking heeft de onderaannemer schade geleden, bestaande uit onder meer gemaakte kosten in het kader van de aanbesteding.

De rechtbank overweegt allereerst dat de onderaannemer uitsluitend op grond van onrechtmatige daad een schadevergoeding kan vorderen. De onderaannemer heeft zelf als gegadigde of inschrijver niet deelgenomen aan de aanbestedingsprocedure en hierdoor wordt de rechtsverhouding tussen de onderaannemer en de Staat dan ook niet rechtstreeks beheerst door het aanbestedingsrecht maar door de civielrechtelijke regels van de onrechtmatige daad.

Voor aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad dient te zijn voldaan aan een vijftal vereisten, te weten een onrechtmatige daad, toerekenbaarheid van de daad aan de dader, schade, een causaal verband tussen het onrechtmatig handelen en de schade en tot slot moet sprake zijn van “relativiteit “ [ een voldoende belang bij de vordering ].

De rechtbank stelt vast dat de inschrijver van de onderaannemer een ongeldige inschrijving heeft gedaan. Hieruit volgt dat ook zonder de door de onderaannemer aan de Staat verweten gedragingen de aanbestedingsprocedure niet tot gunning aan de inschrijver van de onderaannemer – en daarmee indirect aan de onderaannemer – had kunnen leiden. Hierdoor bestaat er geen causaal verband tussen de aan de Staat verweten gedragingen en de door de onderaannemer gestelde schade.

Daar komt bij dat in de aanbestedingsleidraad het Rijksvastgoedbedrijf expliciet heeft bedongen dat zij altijd het recht heeft de aanbesteding tussentijds te beëindigen en dat kosten die gemaakt zijn in verband met een inschrijving niet in aanmerking komen voor vergoeding. Ook in het geval dat de Staat in dezen onrechtmatig gehandeld zou hebben, zoals de onderaannemer gesteld heeft, maak niet, zonder bijkomende omstandigheden, dat de door de onderaannemer gemaakte kosten anders beoordeeld moeten worden, aldus de rechtbank.

Bezien vanuit de positie van de onderaannemer leert deze uitspraak dat in zijn rechtsverhouding tot de aanbesteder, niet het aanbestedingsrecht geldt en dat een schadevergoeding gebaseerd moet zijn op de niet gemakkelijk te bewijzen onrechtmatige daad. Verder zal de onderaannemer de beweerdelijke schade en wat als onrechtmatig handelen van de aanbesteder wordt gekwalificeerd, aan elkaar moeten kunnen koppelen. Voor dit laatste is het noodzakelijk dat de onderaannemer een scherp oog houdt op de rechtspositie van haar inschrijver in de aanbesteding. Meer concreet, als de beweerdelijke onrechtmatigheid wordt weggedacht, had dit dan geleid tot gunning aan de inschrijver van de onderaannemer? Wordt dit laatste zoals in onderhavige zaak negatief beantwoord, wordt  aan één van de vijf cumulatieve vereisten van onrechtmatige daad al niet voldaan.

En tot slot, de onderaannemer moet zich er rekenschap van geven dat de aanbesteder veelal in de aanbestedingsstukken vastgelegd zal hebben dat zij te allen tijde het recht heeft de aanbestedingsprocedure in te trekken zonder een kosten- of schadevergoeding te moeten betalen aan de inschrijver/gegadigde. De uitspraak van de rechtbank lijkt erop te wijzen dat vanwege voornoemde clausule zelfs in het geval van een onrechtmatig handelen van de aanbesteder, de onderaannemer zonder te stellen bijkomende omstandigheden niet zondermeer een recht kan doen gelden op vergoeding van kosten/schade waarvan in de aanbestedingsstukken immers expliciet is bepaald dat hiervan geen financiële compensatie wordt geboden.

Zie uitspraak

Zie ook Aanbestedingsrecht
                    [post_title] => Intrekking aanbestedingsprocedure niet onrechtmatig
                    [post_excerpt] => 
                    [post_status] => publish
                    [comment_status] => open
                    [ping_status] => open
                    [post_password] => 
                    [post_name] => intrekking-aanbestedingsprocedure-onrechtmatig
                    [to_ping] => 
                    [pinged] => 
                    [post_modified] => 2017-06-26 10:54:28
                    [post_modified_gmt] => 2017-06-26 08:54:28
                    [post_content_filtered] => 
                    [post_parent] => 0
                    [guid] => https://bgadvocaten.nl/?p=11352
                    [menu_order] => 0
                    [post_type] => post
                    [post_mime_type] => 
                    [comment_count] => 0
                    [filter] => raw
                )

            [1] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 11240
                    [post_author] => 10
                    [post_date] => 2017-06-12 17:01:34
                    [post_date_gmt] => 2017-06-12 15:01:34
                    [post_content] =>  

Als ondernemer wordt u met grote regelmaat geconfronteerd met publiekrechtelijke regels. Wanneer bij een bestuursorgaan het vermoeden ontstaat dat in strijd met deze regels wordt gehandeld, kan worden overgegaan tot bestuursrechtelijke handhaving. Deze bijdrage strekt ertoe te bewerkstelligen dat u zich er als ondernemer van bewust bent dat het niet handelen in overeenstemming met bepaalde publiekrechtelijke regels, ook op termijn mogelijk tot een strafrechtelijk handhavingstraject kan leiden.

Met bestuursrechtelijke handhaving bent u wellicht bekend. Als u als ondernemer publiekrechtelijke regels overtreedt, kan het bestuursorgaan [bijvoorbeeld gemeente of provincie] u een bestuurlijke sanctie opleggen, waarmee ervoor wordt gezorgd dat aan de overtreding een einde komt. U kunt daarbij denken aan het door een bestuursorgaan opleggen van een last onder dwangsom of het toepassen van bestuursdwang. Van belang is te weten dat het hierbij dus niet gaat om straffen [gericht op toevoeging van leed ] maar om sancties die een onrechtmatige toestand ongedaan moeten maken. Tegen een bestuurlijke sanctie staat veelal bezwaar open en waarna een beroepsprocedure bij de bestuursrechter kan volgen.

Feit is wel dat u zich ervan bewust moet zijn dat nogal wat overtredingen van publiekrechtelijke regels ook in strafrechtelijke zin overtredingen [of zelfs misdrijven] zijn. Een zeer belangrijke wet daarbij is de Wet op de Economische Delicten. In deze wet is onder verwijzing naar zeer veel andere wetten, een groot aantal overtredingen opgevoerd die als economisch delict gelden. Puur ter illustratie, u beschikt over een op aanvraag verleende vergunning op grond van de Waterwet ten behoeve van een koude/warmte opslagsysteem. Dit behoeve van  bijvoorbeeld  nieuwbouw. Aan een dergelijke  vergunning zijn – in verband met het milieu – allerlei voorschriften verbonden zoals bijvoorbeeld het laten plaatsvinden van een onttrekkings-/infiltratieproef en het jaarlijks doen van metingen alsmede het aanleveren aan – hier – Gedeputeerde Staten van diverse gegevens. Gedragingen die in strijd zijn met de aan de bewuste vergunning verbonden voorschriften zijn in de Wet op de economische delicten verboden verklaard. Met andere woorden, indien u niet voldoet aan de bij wijze van voorbeeld hier genoemde voorschriften verbonden aan de waterwetvergunning, is sprake van [de verdenking van] een economisch delict. Zo’n delict kan voor zover opzettelijk begaan, een misdrijf zijn en anders is het in ieder geval een overtreding.

Wanneer – in ons voorbeeld – een bestuursorgaan constateert dat bepaalde voorschriften van de waterwetvergunning niet zijn nageleefd, zal een bestuursrechtelijk handhavingstraject worden gestart. Er zal veelal een opgave worden gedaan van de overtredingen die binnen een bepaalde termijn ongedaan moeten worden gemaakt. Als dat niet gebeurt, zal het bestuursorgaan veelal het besluit nemen tot het kenbaar maken van het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom [of toepassing van bestuursdwang], teneinde het ongedaan gemaakt krijgen van de overtredingen kracht bij te zetten. Blijft u als aangeschreven ondernemer [als houder van de waterwetvergunning] hiermee  in gebreke, dan moet u er rekening mee houden dat vanwege het feit dat het niet naleven van de bewuste voorschriften hier ook een economisch delict is, naast de bestuursrechtelijke handhaving er een meer repressief traject kan worden gestart door het bestuursorgaan. Concreet betekent dit dat vanwege dus de verdenking dat ook sprake is van een economisch delict, u als ondernemer zal worden “uitgenodigd” tot een strafrechtelijk verhoor dat zal uitmonden in een proces-verbaal dat naar het OM zal worden verzonden. Kortom, voordat u het als ondernemer goed en wel in de gaten hebt, bevindt u zich ineens in ook een strafrechtelijk handhavingstraject dat zeer grote gevolgen kan hebben. Immers, daar waar de bestuursrechtelijke handhaving zoals gezegd gericht is op het ongedaan maken van de overtredingen, geldt bij de strafrechtelijke handhaving dat de uiteindelijke sanctie gericht is om te bestraffen. Dat betekent ook dat het door u als ondernemer nog snel ongedaan maken van de overtredingen wel het bestuursrechtelijke handhavingstraject doet staken maar dat in beginsel niet geldt voor de strafrechtelijke handhaving. Of het op basis van het opgemaakte proces-verbaal wel of niet komt tot daadwerkelijke strafvervolging is dan aan het Openbaar Ministerie en daar kunt u als ondernemer weinig tot geen invloed op uitoefenen.

Een strafrechtelijk handhavingstraject is om meerdere redenen zeer vervelend voor u als ondernemer. Niet alleen natuurlijk als dit leidt tot een daadwerkelijke vervolging in die zin dat het Openbaar Ministerie de zaak voor de economische politierechter brengt en veroordeling dreigt. Het feit dat een strafrechtelijk handhavingstraject in gang is gezet, is alleen al ook zeer vervelend omdat ook al gaat op basis van het proces-verbaal, het OM over tot een sepot [en wordt u als ondernemer dus niet verder vervolgd], leidt dit toch tot wat men in de volksmond noemt een “strafblad”. Het hoeft geen betoog dat een dergelijke registratie in de justitiële documentatie voor u als ondernemer zeer ongewenst is en tot vervelende bijwerkingen kan leiden waar het bijvoorbeeld gaat om in de toekomst in aanmerking te komen voor opdrachten van overheden.

Wanneer u wordt geconfronteerd met een bestuursorgaan dat stelt dat u in strijd handelt met bepaalde publiekrechtelijke regels, is het in de eerste plaats zaak om het bestuurlijke handhavingstraject dat dan veelal volgt, serieus te nemen. De beste remedie is om er simpelweg voor te zorgen dat de overtredingen [indien natuurlijk deze ook daadwerkelijk bestaan] ongedaan worden gemaakt. Maar het advies is ook dat u de publiekrechtelijke regels die in het geding zijn, ook eens tegen het licht laat houden om te bezien of overtreding daarvan ook mogelijk een economisch delict kan zijn waarmee niet uit te sluiten valt dat ook een strafrechtelijke handhaving zou kunnen gaan volgen. In dat geval is er reden te meer om het bestuursorgaan geen argumenten te geven om een meer repressief [lees: strafrechtelijk] traject op enig moment naast het bestuursrechtelijke handhavingstraject, in gang te zetten. Immers ook een gewaarschuwd ondernemer telt voor twee.

Zie ook Vastgoed en Aansprakelijkheid
                    [post_title] => Van bestuursrechtelijke naar strafrechtelijke handhaving: ondernemer let op uw saeck!
                    [post_excerpt] => 
                    [post_status] => publish
                    [comment_status] => open
                    [ping_status] => open
                    [post_password] => 
                    [post_name] => bestuursrechtelijke-naar-strafrechtelijke-handhaving-ondernemer-let-op-saeck
                    [to_ping] => 
                    [pinged] => 
                    [post_modified] => 2017-06-19 11:33:21
                    [post_modified_gmt] => 2017-06-19 09:33:21
                    [post_content_filtered] => 
                    [post_parent] => 0
                    [guid] => https://bgadvocaten.nl/?p=11240
                    [menu_order] => 0
                    [post_type] => post
                    [post_mime_type] => 
                    [comment_count] => 0
                    [filter] => raw
                )

            [2] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 10654
                    [post_author] => 10
                    [post_date] => 2017-02-20 10:45:25
                    [post_date_gmt] => 2017-02-20 09:45:25
                    [post_content] =>  

In de Arbeidstijdenwet is onder meer vastgelegd welke wekelijkse rusttijd voor werknemers geldt. In België geldt een soortgelijke regeling waarover de Raad van State aldaar een zogenoemde prejudiciële beslissing bij het Europese Hof heeft ingediend over voornamelijk de vraag of de aan de nationale regelgeving ten grondslag liggende verordening [EG] nr. 561/2006 zich ertegen verzet dat vrachtwagenchauffeurs de normale wekelijkse rusttijden zoals bedoeld in die verordening in het voertuig doorbrengen.

In de conclusie van de advocaat-generaal [AG] van 2 februari 2017 in de bewuste zaak C-102/16 [Vaditrans BVBA tegen Belgische Staat] oordeelt de AG dat de normale wekelijkse rusttijden niet in het voertuig mogen worden doorgebracht. De advocaat-generaal baseert zich hierbij op niet alleen de bewoordingen van de desbetreffende bepaling over normale wekelijkse rusttijden in de verordening, maar ook op de ontstaansgeschiedenis van de bepaling alsmede op de context en de doelstellingen van verordening nr. 561/2006.

Truckers mogen alleen dagelijkse rusttijden en verkorte wekelijkse rusttijden in de vrachtwagen doorbrengen, mits het voertuig behoorlijke slaapfaciliteiten biedt en het voertuig stilstaat. Dit geldt echter dus niet voor de normale wekelijkse rusttijd waaronder wordt verstaan een periode van rust van ten minste 45 uur. Het bewuste onderscheid is met oog op het doel van de verordening om de arbeidsomstandigheden voor bestuurders en de verkeersveiligheid te verbeteren.

Naar verwachting zal het Europese Hof dit voorjaar de conclusie van de advocaat-generaal volgen. Me dunkt dat de conclusie van de AG een herinnering is voor de Nederlandse overheid om met de Arbeidstijdenwet in de hand het veel voorkomende verschijnsel van vrachtwagenchauffeurs die hun weekendrust in de cabine van hun voertuig doorbrengen aan te pakken.
                    [post_title] => Normale wekelijkse rusttijden niet doorbrengen in truck
                    [post_excerpt] => 
                    [post_status] => publish
                    [comment_status] => open
                    [ping_status] => open
                    [post_password] => 
                    [post_name] => normale-wekelijkse-rusttijden-doorbrengen-truck
                    [to_ping] => 
                    [pinged] => 
                    [post_modified] => 2017-02-20 10:45:25
                    [post_modified_gmt] => 2017-02-20 09:45:25
                    [post_content_filtered] => 
                    [post_parent] => 0
                    [guid] => https://bgadvocaten.nl/?p=10654
                    [menu_order] => 0
                    [post_type] => post
                    [post_mime_type] => 
                    [comment_count] => 0
                    [filter] => raw
                )

            [3] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 10516
                    [post_author] => 10
                    [post_date] => 2017-02-03 14:18:44
                    [post_date_gmt] => 2017-02-03 13:18:44
                    [post_content] =>  

Laatst ben ik in een interessante discussie verzeild geraakt over het gebruik van de Proof of Concept [PoC] in een aanbesteding. Een Proof of Concept, ook wel acceptatietest of proeve van bekwaamheid  genoemd, is in bepaalde branches geen ongebruikelijke methode om – kort gezegd – te testen of dat wat aangeboden wordt ook voldoet aan de uitgevraagde functionaliteiten. De bewuste discussie zag vooral op het niet transparante karakter van de PoC in een aanbesteding waarbij kennelijk geen openbare opening was gedaan van de inschrijvingen en op basis van een aldus “geheime” rangorde een PoC zou worden losgelaten op een of meerdere aanbiedingen zonder informatieverstrekking aan de overige inschrijvers. Hoewel detailinformatie over de aanbesteding in kwestie ontbrak en de discussie maar zeer beperkt kon worden gevoerd, was mijn eerste reactie als jurist toch het zetten van enige vraagtekens bij de handelswijze van de aanbesteder. Ik zag al een mogelijke schending van het transparantiebeginsel.

Enfin, de bewuste discussie zette mij wel vervolgens aan het denken over de vraag op welke wijze de PoC in een aanbestedingsfase nu eigenlijk kan worden gebruikt.

Een mijns inziens voor de hand liggende methodiek is dat de PoC na de voorlopige gunning [en dus voorafgaand aan de definitieve gunning] plaatsvindt. De PoC kan dan worden uitgevoerd door de voorlopige winnaar. Vanuit het oogpunt van het zoveel mogelijk beperken van de aan de PoC verbonden aanvullende kosten, zal deze aanpak ook de meest doelmatige zijn. Uiteraard zal in de aanbestedingsstukken goed moeten zijn vastgelegd hoe de PoC wordt uitgevoerd, wat een positief of negatief resultaat behelst en er zal vastgelegd moeten zijn wat er gebeurt indien het resultaat van de PoC negatief is. In het laatste geval ligt het in de rede dat vervolgens kan worden teruggegrepen op de nummer twee van de voorlopige gunning wiens aanbieding vervolgens onderworpen zal worden aan een PoC. Indien het doel van de PoC inclusief de daarbij te volgen procedure goed in het aanbestedingsdocument is verwoord, wordt op voormelde wijze met inachtneming van de aanbestedingsrechtelijke beginselen van gelijkheid en transparantie gehandeld.

Het blijft wel zaak erop attent te zijn dat de PoC die immers toeziet op het geven van het antwoord op de vraag of de aanbieding in kwestie voldoet aan de specificaties en functionaliteiten die verlangd worden [oftewel een “go” of een “no go”], niet leidt tot een soort van herbeoordeling van de inschrijving om te bezien of deze nog altijd de [veelal] beste prijs/kwaliteitsverhouding heeft. Zo’n herbeoordeling zal al zeer snel in strijd moeten worden geacht met het gelijkheidsbeginsel en daarnaast op gespannen voet staan met de gehanteerde gunningssystematiek.

Tot zover is er weinig aan de hand. Het wordt echter mijns inziens in juridische zin wat precair wanneer een PoC voorafgaand aan een voorlopige gunning wordt toegepast. Zeg maar de situatie die in de eerder bedoelde discussie kennelijk aan de hand was. Hierbij maak ik dan wel weer onderscheid tussen een PoC die nadrukkelijk onderdeel is van de gunningssystematiek [en in wezen een sub-gunningscriterium vormt] en een PoC die dat niet is.

In het eerste geval voorzie ik geen problemen zolang ook de PoC als een gunningscriterium [al dan niet bij wijze van knock-out] voldoet aan de in juridische zin aan gunningscriteria te stellen eisen. Verder zal de PoC als sub-gunningscriterium niet snel het risico van een handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel opleveren omdat in dat geval per definitie alle –geldige- inschrijvingen beoordeeld zullen worden op onder meer de PoC.

De kaarten komen anders te liggen wanneer een PoC onderdeel uitmaakt van een door de aanbesteder voorafgaand aan de voorlopige gunning, opgestelde vertrouwelijke [lees: geheime] rangorde en op basis van die rangorde een of meerdere geselecteerde inschrijvers hun aanbieding mogen gaan demonstreren middels een Proof of Concept. Is het toegestaan dat een aanbesteding aldus op die wijze in meerdere fasen plaatsvindt?

Er is in schaarse rechtspraak van al enige jaren terug al geoordeeld dat de algemene beginselen en de systematiek van het aanbestedingsrecht er niet aan in de weg staan dat een aanbesteder als onderdeel van de totale beoordeling van de aanbiedingen, voorschrijft dat een voorlopige “top 3” van de inschrijvers wordt verzocht hun propositie in het kader van de PoC te demonstreren. Uit het oogpunt van efficiency en de kosten vond de voorzieningenrechter in kwestie het vooralsnog te billijken dat de PoC zou plaatsvinden bij de voorlopige top 3. Van belang daarbij was dat de bewuste PoC klaarblijkelijk niet diende om de top 3 van de inschrijvingen onderling nader te vergelijken. Ook was de PoC kennelijk dusdanig ingekleed dat er volgens de voorzieningenrechter, voldoende was gewaarborgd dat er geen sprake zou zijn van willekeur of ongelijke behandeling.

Op het eerste gezicht met vorenbedoelde uitspraak op het netvlies, zou dus de conclusie kunnen zijn dat het een aanbesteder in het kader van een gewenste fasering van de aanbesteding dus vrijstaat om voorafgaand aan een voorlopige gunning op basis van een vertrouwelijke [de inschrijvers niet bekende] rangorde een aantal inschrijvers [bijvoorbeeld de “voorlopige” top 2 of top 3] een PoC te laten ondergaan. Echter, dit staat mijns inziens toch wel op gespannen voet met de aanbestedingsrechtelijke beginselen.

Ten eerste is er het –meer principiële– standpunt dat alle geldige inschrijvingen op gelijke wijze moeten worden beoordeeld terwijl daar in het hier besproken scenario strikt genomen niet sprake van is. Immers, terwijl alle geldige aanbiedingen aan de hand van de gunningssystematiek “op papier” worden getoetst, wordt slechts van een deel daarvan in een aanvullende toets de inschrijving “in de praktijk” nader beoordeeld. Het weerwoord hierop kan zijn dat de PoC alleen zal dienen om te controleren of het geoffreerde daadwerkelijk kan worden geleverd en of alle verlangde functionaliteiten kunnen worden gerealiseerd. En aldus de PoC zonder nadere onderlinge vergelijking zal zijn zodat uitgaande van het ongewijzigd blijven van de inschrijvingen [alsmede het eveneens ongewijzigd blijven van de vertrouwelijke rangorde], er op zich niet sprake is van enigerlei ongelijke behandeling. Evenwel, dit argument neemt naar mijn mening niet weg dat een in de inschrijvingen aan te brengen “knip” tussen inschrijvingen die alleen “op papier” worden beoordeeld en die inschrijvingen die ook “in de praktijk” worden beoordeeld,  hoe men het wendt of keert, toch op gespannen voet staat met het gelijkheidsbeginsel.

Een ander wellicht meer praktisch, bezwaar tegen een PoC voorafgaand aan een voorlopige gunning op basis van een vertrouwelijke rangorde, is dat het de transparantie schaadt. Hoewel inschrijvers van zichzelf uiteraard weten of zij wel of niet een PoC moeten ondergaan, weet men dat [formeel gesproken] niet van elkaar. Voor degenen die een PoC mogen [lees: moeten] doorlopen, geldt dat zij –op basis van de aanbestedingsstukken– hoogstens weten dat zij tot bijvoorbeeld een voorlopige top 3 in de vertrouwelijke rangorde behoren maar niet hoe hoog ze staan in die rangorde.

Een logische vervolgvraag uitgaande van een PoC dat dus geen onderlinge vergelijking mag behelzen en puur gericht moet zijn op een antwoord op de vraag of met het geoffreerde de verlangde functionaliteiten worden gerealiseerd, is wat er gebeurt wanneer uit de [dus meerdere] PoC’s volgt dat van een of meerdere geteste aanbiedingen het aantal functionaliteiten niet of minder goed kan worden gerealiseerd. En wat dat dan betekent voor niet alleen de vertrouwelijke voorlopige rangorde van degene wiens aanbieding getest wordt maar ook voor de overige geldige inschrijvers die [nog] slechts een “papieren” beoordeling hebben gehad. Het hoeft geen betoog dat het risico van het nader onderling gaan vergelijken van inschrijvingen op de loer ligt en daarmee ook het risico dat uiteindelijk de voorlopige gunning die tot stand komt, op niet erg transparante wijze is beïnvloed door het voorafgaand [niet als gunningscriterium] testen van een aantal van de geldige inschrijvingen.

Natuurlijk, een tegenargument kan zijn dat zogezegd negatieve resultaten volgend uit een of meerdere PoC’s in het bewuste scenario, in de aanbestedingsdocumentatie als een “knock-out” kunnen worden geformuleerd om de gevolgen hiervan voldoende transparant te maken. Echter, naar mijn mening wordt op deze wijze PoC de facto als een sub-gunningscriterium gebruikt zodat het juist de transparantie ten goede komt wanneer de PoC klip en klaar onderdeel wordt gemaakt van de gunningssystematiek. En dit dan met als [logische] consequentie dat dan wel alle geldige aanbiedingen naast de “papieren” beoordeling op prijs en kwaliteit, een beoordeling “in de praktijk” [door middel van een test] moeten ondergaan, zoals door mij in bovenstaand al als acceptabele methodiek aangegeven.

Recapitulerend. Het komt voor [zie in het bovenstaande de aangehaalde discussie] dat een PoC  wordt gehanteerd in een aanbesteding voorafgaand aan een voorlopige gunning en dit op basis van een vertrouwelijke [de inschrijvers niet bekende] voorlopige rangorde en zonder dat PoC als sub-gunningscriterium is verwoord. Dat een en ander de juridische toets der kritiek mogelijk kan doorstaan valt gelet op eerdere rechtspraak, niet uit te sluiten. Evenwel, het zonder de PoC een sub-gunningscriterium te laten zijn, hanteren van een PoC in de laatste fase voorafgaand aan een voorlopige gunning zal zoals ik dat heb geïllustreerd, veel voeten in de aarde hebben wil voldoende transparantie worden verzekerd.

Voor zover vanuit het oogpunt van efficiency en besparing van kosten, één enkele inschrijving aan een PoC onderworpen moet worden, verdient het naar mijn mening de voorkeur dat een en ander geschiedt na de voorlopige gunning. Voor zover een aanbesteder toch meerdere aanbiedingen wil onderwerpen aan een PoC en dit voorafgaand aan een voorlopige gunning, verdient kan de PoC als   sub-gunningscriterium wordt gehanteerd maar huldig ik daarbij wel het standpunt dat in dat geval ook alle – geldige– inschrijvingen mede beoordeeld moeten worden op basis van de PoC. Immers, op grond van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU moet de gunningscriteria bij de beoordeling van de aanbiedingen op objectieve en uniforme wijze worden toegepast op alle inschrijvers.

Enfin, of nu expliciet als sub-gunningscriterium geformuleerd of niet, het hanteren van een PoC op enkele aanbiedingen levert in alle gevallen de mijns inziens verdedigbare stelling op dat het verschil in beoordeling van geldige aanbiedingen “op papier” en “in de praktijk” [via een test] op gespannen voet staat met het gelijkheidsbeginsel.

Zie ook Aanbestedingsrecht
                    [post_title] => De Proof of Concept in de aanbesteding
                    [post_excerpt] => 
                    [post_status] => publish
                    [comment_status] => open
                    [ping_status] => open
                    [post_password] => 
                    [post_name] => proof-concept-aanbesteding
                    [to_ping] => 
                    [pinged] => 
                    [post_modified] => 2017-02-03 14:45:18
                    [post_modified_gmt] => 2017-02-03 13:45:18
                    [post_content_filtered] => 
                    [post_parent] => 0
                    [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=10516
                    [menu_order] => 0
                    [post_type] => post
                    [post_mime_type] => 
                    [comment_count] => 0
                    [filter] => raw
                )

            [4] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 10446
                    [post_author] => 10
                    [post_date] => 2017-01-13 16:24:34
                    [post_date_gmt] => 2017-01-13 15:24:34
                    [post_content] =>  

In –onder meer– het bestuursrecht geldt het zogenoemde relativiteitsvereiste. Dit vereiste houdt in dat een bestuursrechter een overheidsbesluit niet mag toetsen aan een norm, als die norm kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die daarop een beroep doet.

In een eerdere uitspraak van 16 maart 2016 onder zaaknummer 201402641/1 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [verder de Afdeling] in navolging van het advies van de Advocaat-Generaal, geoordeeld dat de toepassing van het relativiteitsvereiste gecorrigeerd moet worden bij een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. In die desbetreffende zaak konden de appellanten overigens geen geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel waardoor de Afdeling niet toe kwam aan een daadwerkelijke correctie op het relativiteitsvereiste.

Met de uitspraken van 28 december 2016 onder zaaknummers 201507699/1, 201507606/1 en 201508017/1 heeft de Afdeling echter voor het eerst een daadwerkelijke correctie op het relativiteitsvereiste toegepast.

In deze hoger beroepen had een appellant in eerste aanleg in het kader van handhavingsverzoeken zich tegenover de burgemeesters van een drietal gemeenten, beroepen op een voorschrift uit de Drank- en Horecawet. Dit voorschrift schrijft voor dat in een “inrichting” in de zin van genoemde wet, of te wel een slijterij, altijd een leidinggevende aanwezig moet zijn. Het bewuste voorschrift uit de Drank- en Horecawet is bedoeld om de volksgezondheid en openbare orde te beschermen en niet de concurrentiebelangen van de desbetreffende appellant.

Op grond van het relativiteitsvereiste zou de appellant dus geen succesvol beroep hebben kunnen doen op het bewuste voorschrift uit de Drank- en Horecawet. Echter, dit laatste wordt door de Afdeling niet aanvaard. Anders zou in strijd met het gelijkheidsbeginsel worden toegestaan dat in slijterijen in supermarkten [waar de discussie om ging] geen leidinggevende aanwezig hoeft te zijn, terwijl dat bij zelfstandige slijterijen wel is verplicht. Volgens de Afdeling is dus een correctie op het relativiteitsvereiste gerechtvaardigd en had de appellant in eerste aanleg terecht een geslaagd beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel.

Met voornoemde correctie op het relativiteitsvereiste die in het civiele recht al langer bestaat, kan dus ook in het bestuursrecht een partij een besluit getoetst krijgen aan een norm die niet zijn belangen beoogt te beschermen mits een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel wordt gedaan.
                    [post_title] => Eerste correctie op het relativiteitsvereiste
                    [post_excerpt] => 
                    [post_status] => publish
                    [comment_status] => open
                    [ping_status] => open
                    [post_password] => 
                    [post_name] => eerste-correctie-op-relativiteitsvereiste
                    [to_ping] => 
                    [pinged] => 
                    [post_modified] => 2017-01-13 16:25:55
                    [post_modified_gmt] => 2017-01-13 15:25:55
                    [post_content_filtered] => 
                    [post_parent] => 0
                    [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=10446
                    [menu_order] => 0
                    [post_type] => post
                    [post_mime_type] => 
                    [comment_count] => 0
                    [filter] => raw
                )

            [5] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 10386
                    [post_author] => 10
                    [post_date] => 2017-01-03 12:11:22
                    [post_date_gmt] => 2017-01-03 11:11:22
                    [post_content] =>  

Uit een drietal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 december 2016 blijkt dat in slijterijen in supermarkten permanent een leidinggevende aanwezig zal moeten zijn.

Aanleiding voor deze zaak was een verzoek van de SlijtersUnie aan drie gemeenten om maatregelen te nemen tegen slijterijen in supermarkten in die gemeenten waar niet permanent een leidinggevende aanwezig was, terwijl dat volgens de SlijtersUnie wel een verplichting onder de Drank- en Horecawet is. De burgemeesters van de gemeenten in kwestie wezen het verzoek van de Slijtersunie af onder de stelling dat de supermarkt en de slijterij samen de in de Drank- en Horecawet bedoelde "inrichting" vormen en dat daarmee volstaat dat een leidinggevende in de supermarkt aanwezig is en niet permanent in de slijterij zelf.

Na afwijzing van de verzoeken om handhavend optreden en tevergeefs bezwaar daartegen is de SlijtersUnie in beroep gegaan en heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 2015 in een drietal afzonderlijke uitspraken geoordeeld dat wel degelijk de Drank- en Horecawet werd overtreden. Tegen deze uitspraken zijn de burgemeesters van de desbetreffende gemeenten, de supermarkten in kwestie en het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel in hoger beroep gekomen bij de Afdeling bestuursrechtspraak.

In de bewuste drie zaken draait het om het begrip "inrichting" uit de Drank- en Horecawet. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat uit de wet en de wetsgeschiedenis volgt dat een inrichting niet bestaat uit het gehele pand, waarin zowel de supermarkt als de slijterij is gevestigd, maar slechts uit de daarin gesitueerde besloten ruimten waarin het slijterijbedrijf wordt uitgeoefend. Naast de slijterij kunnen bijvoorbeeld ook een kantoor en voorraadruimte deel uit maken van de "inrichting", maar deze ruimten moeten dan wel direct in de buurt van de slijterij liggen en direct zicht bieden op de slijterij.

Voor zelfstandige slijterijen gold al – onbetwist – dat permanent een leidinggevende in de winkel moest staan om de verkoop van sterke drank te controleren. Gevolg van de uitspraken is dat nu ook in een slijterij in een supermarkt of in de ruimten die daarbij horen, altijd een leidinggevende aanwezig moet zijn. Het volstaat dus niet dat een leidinggevende in de supermarkt aanwezig is die niet permanent aanwezig zou hoeven te zijn in de slijterij zelf. Teneinde overtredingen van de Drank- en Horecawet te voorkomen, doen supermarkten die een "inrichting" in de zin van de Drank- en Horecawet oftewel een slijterij, hebben, er goed aan voortaan zorg te dragen voor een permanente aanwezigheid van een leidinggevende in de slijterij zelf.

Voor de volledige tekst van de uitspraken van 28 december 2016 zie:
Uitspraak 201508017/1/A3 | Raad van State
Uitspraak 201507699/1/A3 | Raad van State
Uitspraak 201507606/1/A3 | Raad van State
                    [post_title] => Slijterij in supermarkt vereist permanent aanwezige leidinggevende
                    [post_excerpt] => 
                    [post_status] => publish
                    [comment_status] => open
                    [ping_status] => open
                    [post_password] => 
                    [post_name] => slijterij-supermarkt-vereist-permanent-aanwezige-leidinggevende
                    [to_ping] => 
                    [pinged] => 
                    [post_modified] => 2018-06-22 09:09:40
                    [post_modified_gmt] => 2018-06-22 07:09:40
                    [post_content_filtered] => 
                    [post_parent] => 0
                    [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=10386
                    [menu_order] => 0
                    [post_type] => post
                    [post_mime_type] => 
                    [comment_count] => 0
                    [filter] => raw
                )

            [6] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 10192
                    [post_author] => 10
                    [post_date] => 2016-11-24 17:28:40
                    [post_date_gmt] => 2016-11-24 16:28:40
                    [post_content] =>  

Volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie geldt voor een overheidsopdracht  waarvan de geraamde waarde onder de Europese drempelwaarde blijft, dat de fundamentele regels en de algemene beginselen van het aanbestedingsrecht desalniettemin van toepassing zijn, voor zover de betrokken opdracht, gelet op bepaalde objectieve criteria, een wat men noemt “duidelijk grensoverschrijdend belang” heeft. Opdrachten die op deze wijze onderworpen zijn aan in het bijzonder het beginsel van gelijke behandeling en het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit, alsook aan de daaruit voortvloeiende verplichting tot transparantie, moeten dan met een passende mate van openbaarheid door de aanbestedende dienst in de markt worden gezet door onder meer het openbaar aankondigen van de opdracht.

Wat betreft de objectieve criteria die kunnen duiden op het bestaan van een duidelijk grensoverschrijdend belang heeft het Hof in het verleden gewezen op zaken als het aanzienlijke bedrag van de betrokken opdracht, de plaats van uitvoering van de opdracht en technische of specifieke kenmerken van de opdracht c.q. de bij de opdracht betrokken producten. Voornoemde criteria kunnen erop wijzen dat ondernemingen uit andere lidstaat geïnteresseerd kunnen zijn in de opdracht waardoor een “duidelijk grensoverschrijdend belang” aanwezig wordt geacht.

In een recente uitspraak echter in een Italiaanse zaak [zaak: C-318/15] oordeelt het Hof echter dat het bestaan van een duidelijk grensoverschrijdend belang niet louter hypothetisch kan worden afgeleid uit bepaalde gegevens die – in abstracto bezien – aanwijzingen van zulk een duidelijk grensoverschrijdend belang zouden kunnen opleveren, maar dat het belang in kwestie op positieve wijze dient te blijken uit de beoordeling – in concreto – van de opdracht in kwestie. Deze rechtsoverweging noopt tot de constatering dat het dus kennelijk niet meer gaat om de vraag of de opdracht de interesse van een potentiële gegadigde of inschrijver uit een andere lidstaat heeft kunnen wekken, maar of daadwerkelijk die interesse aantoonbaar is gebleken.

Genoemde uitspraak van het Hof betekent voor de Nederlandse aanbestedingspraktijk dat met de concrete toetsing in de hand, aanbestedende diensten sneller kunnen stellen [en aannemelijk kunnen maken] dat er niet sprake is van een “duidelijk grensoverschrijdend belang” dat zou verplichten tot het in achtnemen van een passende mate van openbaarheid van de aanbesteding. Ter weerlegging van dit standpunt volstaat het dan niet meer om sec en in abstracto te wijzen op de waarde van de opdracht bezien in samenhang met de plaats van uitvoering van de opdracht. Het zal interessant zijn de komende tijd te bezien hoe de Nederlandse rechters zullen omgaan met de door het Hof thans aangelegde meer concrete maatstaf op dit onderwerp.

Zie ook Aanbestedingsrecht
                    [post_title] => De norm van een "duidelijk grensoverschrijdend belang" in aanbestedingen: van hypothese naar concrete beoordeling?
                    [post_excerpt] => 
                    [post_status] => publish
                    [comment_status] => open
                    [ping_status] => open
                    [post_password] => 
                    [post_name] => norm-duidelijk-grensoverschrijdend-belang-aanbestedingen-hypothese-naar-concrete-beoordeling
                    [to_ping] => 
                    [pinged] => 
                    [post_modified] => 2016-12-05 10:05:08
                    [post_modified_gmt] => 2016-12-05 09:05:08
                    [post_content_filtered] => 
                    [post_parent] => 0
                    [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=10192
                    [menu_order] => 0
                    [post_type] => post
                    [post_mime_type] => 
                    [comment_count] => 0
                    [filter] => raw
                )

            [7] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 10164
                    [post_author] => 10
                    [post_date] => 2016-11-22 11:57:15
                    [post_date_gmt] => 2016-11-22 10:57:15
                    [post_content] =>  

Op 8 november jl. heeft de Eerste Kamer het initiatiefvoorstel Wet Normalisering rechtspositie ambtenaren aangenomen.

Dit betekent dat een ingrijpende wijziging van de rechtspositie van ambtenaren op stapel staat. Met deze wet wordt beoogd er voor te zorgen dat ambtenaren voortaan dezelfde rechtspositie zullen krijgen als werknemers in het bedrijfsleven en onder het private arbeidsrecht zullen vallen.

Zonder volledigheid te pretenderen, hierbij een opsomming van een aantal van de wijzigingen. In plaats van een eenzijdige publiekrechtelijke aanstelling zullen ambtenaren [de ambtelijke status verdwijnt niet] voortaan een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst met hun werkgever sluiten. De arbeidsvoorwaarden zullen niet meer in publiekrechtelijke rechtspositieregelingen en in aanstellingsbesluiten zijn vervat maar in privaatrechtelijke cao’s en in [individueel gesloten] arbeidsovereenkomsten. Daarnaast zal voor ambtenaren het private arbeids- en ontslagrecht gaan gelden. Bij geschillen over ontslag zal niet langer bezwaar bij de eigen werkgever en beroep bij de bestuursrechter aan de orde zijn maar zal de ambtenaar zich moeten wenden tot de Kantonrechter. De preventieve ontslagtoets waarbij geldt dat het UWV of de Kantonrechter toestemming moet geven voor ontslag, zal ook voor ambtenaren gelden.

Naast het behoud zoals gezegd, van de ambtelijke status, heeft de normalisering geen gevolgen voor de materiële arbeidsvoorwaarden. De omzetting van eenzijdige aanstelling naar een arbeidsovereenkomst zal daar geen invloed op hebben. Verder zullen arbeidsvoorwaarden in overleg tussen werkgevers en vakbonden in cao's moeten worden vastgesteld zoals dat ook in de marktsector sinds jaar en dag het geval is.

De nieuwe wet zal gelden voor het merendeel van de ambtenaren. De ambtenaren zullen als het ware worden toegevoegd bij de medewerkers van overheidswerkgevers die nu al op basis van de arbeidsovereenkomst werken zoals bijvoorbeeld medewerkers van de Nederlandse bank, het UWV of de Sociale Verzekeringsbank. Wel worden er specifieke groepen van ambtenaren uitgesloten van de nieuwe wet. Dit geldt voor medewerkers van politie en defensie, rechters en officieren van justitie en voor politieke gezagsdragers. Deze groep zal dus niet te maken krijgen met het reguliere arbeidsrecht.

De invoering van de wet zal naar het zich laat aanzien, nog wel wat jaren op zich laten wachten en is voorzien voor niet eerder dan 1 januari 2020. Mocht u echter als overheidswerkgever of als ambtenaar nu al meer informatie wensen, kunt u zich tot ondergetekende wenden.
                    [post_title] => Normalisering rechtspositie ambtenaren
                    [post_excerpt] => Op 8 november jl. heeft de Eerste Kamer het initiatiefvoorstel Wet Normalisering rechtspositie ambtenaren aangenomen.

Dit betekent dat een ingrijpende wijziging van de rechtspositie van ambtenaren op stapel staat. Met deze wet wordt beoogd er voor te zorgen dat ambtenaren voortaan dezelfde rechtspositie zullen krijgen als werknemers in het bedrijfsleven en onder het private arbeidsrecht zullen vallen.
                    [post_status] => publish
                    [comment_status] => open
                    [ping_status] => open
                    [post_password] => 
                    [post_name] => normalisering-rechtspositie-ambtenaren
                    [to_ping] => 
                    [pinged] => 
                    [post_modified] => 2016-11-22 11:57:15
                    [post_modified_gmt] => 2016-11-22 10:57:15
                    [post_content_filtered] => 
                    [post_parent] => 0
                    [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=10164
                    [menu_order] => 0
                    [post_type] => post
                    [post_mime_type] => 
                    [comment_count] => 0
                    [filter] => raw
                )

            [8] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 10022
                    [post_author] => 10
                    [post_date] => 2016-10-24 16:54:38
                    [post_date_gmt] => 2016-10-24 14:54:38
                    [post_content] =>  

Op  30 september 2016 heeft de Unie van Waterschappen het inkoop- en aanbestedingsbeleid voor de waterschappen geactualiseerd mede in verband met de per 1 juli van dit jaar gewijzigde Aanbestedingswet 2012. Eén van de speerpunten van dit nieuwe inkoop- en aanbestedingsbeleid is om meer mogelijkheden te bieden voor innovatiegerichte inkoop. Voor marktpartijen is hierbij van belang te weten dat zij een zogenoemd “Eigen Initiatief” bij het waterschap kunnen indienen. Een Eigen Initiatief is een concreet zakelijk voorstel, ontwikkeld door een private partij, voor een oplossing van een bij het waterschap bestaand probleem, waar het waterschap zelf niet om heeft gevraagd, en welk voorstel voor het waterschap meerwaarde biedt.

Waterschappen zullen voor het door marktpartijen indienen van een innovatieve oplossing, een speciaal proces inrichten dat zij zullen beschrijven in een handleiding “Eigen Initiatief”. Marktpartijen die menen een waterschap een innovatief idee mogelijk te kunnen aanbieden, doen er dus in alle gevallen verstandig aan de bij desbetreffende waterschap [als het goed is] aanwezige handleiding Eigen Initiatief voorafgaand te raadplegen.

Voor marktpartijen is het verder van belang te realiseren dat als de waarde van een opdracht voortkomend uit een Eigen Initiatief het Europees drempelbedrag te boven gaat, het waterschap verplicht is de opdracht Europees aan te besteden en de opdracht op TenderNed aan te kondigen. In bepaalde gevallen is het overigens op grond van de Aanbestedingswet mogelijk om een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking te voeren met één bepaalde ondernemer. Dit onder meer indien de aanbesteding als doel heeft het vervaardigen of verwerven van een uniek kunstwerk of een unieke artistieke prestatie. Evenwel, de verwachting is dat niet veel innovatieve voorstellen vanuit de markt voldoen aan voornoemde eis zodat in veel van zulke gevallen een openbare aanbestedingsprocedure gevolgd zal moeten worden na een ingediend [en vervolgens gehonoreerd] Eigen Initiatief. Dit vormt meteen ook het knelpunt dat [ook] al bestond onder de oude Aanbestedingswet met de [met het Eigen Initiatief vergelijkbare] zogenoemde ‘unsollicited proposal ‘ waarvan door de markt dan ook weinig gebruik is gemaakt.

Anders ligt het bij opdrachten met een geraamde waarde onder de Europese drempelbedragen. Uit het nieuwe aanbestedingsbeleid blijkt dat een Eigen Initiatief met een geraamde opdrachtwaarde onder de Europese drempelbedragen door het waterschap rechtstreeks aan de indiener van het eigen initiatief gegund kunnen worden, zonder dat hiervoor een [meervoudig] onderhandse of nationale procedure gevolgd hoeft te worden. Voor marktpartijen met innovatieve ideeën liggen hier dus [meer] kansen om aan een succesvol Eigen Initiatief, enige zekerheid te kunnen ontlenen dat de daaruit voortkomende opdracht ook aan hen rechtstreeks gegund kan worden.

Zie ook Aanbestedingsrecht
                    [post_title] => Meer ruimte voor innovatie in het aanbestedingsbeleid van waterschappen
                    [post_excerpt] => 
                    [post_status] => publish
                    [comment_status] => open
                    [ping_status] => open
                    [post_password] => 
                    [post_name] => meer-ruimte-innovatie-aanbestedingsbeleid-waterschappen
                    [to_ping] => 
                    [pinged] => 
                    [post_modified] => 2016-10-25 16:57:05
                    [post_modified_gmt] => 2016-10-25 14:57:05
                    [post_content_filtered] => 
                    [post_parent] => 0
                    [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=10022
                    [menu_order] => 0
                    [post_type] => post
                    [post_mime_type] => 
                    [comment_count] => 0
                    [filter] => raw
                )

            [9] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 10014
                    [post_author] => 10
                    [post_date] => 2016-10-21 16:25:36
                    [post_date_gmt] => 2016-10-21 14:25:36
                    [post_content] =>  

In  de uitspraak van 23 september 2016 legt de Hoge Raad het begrip “onderneming” uit van de tot en met 30 juli 2013 geldende CAO voor de gemaksvoedingindustrie. In deze zaak staat de vraag centraal of bij een groep van ondernemingen in een concern, de toepasselijkheid van de cao voor elke vennootschap afzonderlijk moet worden beoordeeld. Het antwoord van de Hoge Raad op deze vraag is bevestigend. Indien zoals in onderhavige zaak, sprake is van een groep of concern door verscheidene rechtspersonen, moet voor iedere rechtspersoon afzonderlijk worden bezien of een cao van toepassing is. Een en ander volgt volgens de Hoge Raad uit de tekst en systematiek van de bewuste cao waarin de werkingssfeer toeziet op “[onderdelen van] ondernemingen”.

In het cao-recht geldt als uitgangspunt de objectieve norm [ook wel genoemd de “cao-norm”] waarbij de rechter zoekt naar objectieve gezichtspunten bij de uitleg van de cao-bepaling. Deze gezichtspunten dienen voor derden kenbaar te zijn. Voornoemde definitie van “[onderdelen van] ondernemingen” ziet naar objectieve maatstaven uitgelegd, op het geval dat onderdelen van ondernemingen zijn ondergebracht in verschillende rechtspersonen en een andersluidende uitleg zou aldus de Hoge Raad tot gevolg hebben dat de bewuste werkingssfeerbepaling “[onderdelen van] ondernemingen” geen begrijpelijke betekenis zou hebben.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtszekerheid. Het bevestigt de praktijk dat voor de vraag of een onderneming onder een bepaalde werkingssfeer van de cao valt, beoordeeld moet worden per juridische entiteit. De Hoge Raad gaat hierin dus mee door in deze zaak het begrip “onderneming” eng te interpreteren.

Tot slot, het door een rechter moeten zoeken naar de correcte uitleg van een werkingssfeerbepaling van een cao zoals in onderhavige zaak, kan voorkomen worden door in een cao een meer duidelijke definitie van het begrip “onderneming” op te nemen en in dat opzicht biedt de nieuwe cao voor de gemaksvoedingindustrie waarvan bepalingen in maart 2014 algemeen verbindend zijn verklaard, een duidelijke verbetering waardoor het makkelijker is om de cao te toetsen. In deze nieuwe cao is het begrip “ondernemingen” aangeduid als: “iedere natuurlijke persoon, rechtspersoon of niet rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschap in Nederland”. Evenwel, voor het geval voor cao’s van andere sectoren nog zou gelden dat de definiëring van de werkingssfeer in de cao minder eenduidig is, biedt de hier aangehaalde uitspraak wel de nodige argumentatie om alsnog tot een werkbare uitleg te komen.

Zie ook branche Agrifood
                    [post_title] => CAO voor de gemaksvoedingindustrie; uitleg van het begrip “onderneming”
                    [post_excerpt] => 
                    [post_status] => publish
                    [comment_status] => open
                    [ping_status] => open
                    [post_password] => 
                    [post_name] => cao-gemaksvoedingindustrie-uitleg-begrip-onderneming
                    [to_ping] => 
                    [pinged] => 
                    [post_modified] => 2016-10-25 16:45:49
                    [post_modified_gmt] => 2016-10-25 14:45:49
                    [post_content_filtered] => 
                    [post_parent] => 0
                    [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=10014
                    [menu_order] => 0
                    [post_type] => post
                    [post_mime_type] => 
                    [comment_count] => 0
                    [filter] => raw
                )

        )

    [post_count] => 10
    [current_post] => -1
    [before_loop] => 1
    [in_the_loop] => 
    [post] => WP_Post Object
        (
            [ID] => 11352
            [post_author] => 10
            [post_date] => 2017-06-26 10:54:28
            [post_date_gmt] => 2017-06-26 08:54:28
            [post_content] =>  

Onregelmatigheden in een aanbestedingsprocedure leiden tot intrekking van de aanbesteding. De onderaannemer van een inschrijver acht de Staat [de aanbesteder is het Rijksvastgoedbedrijf] aansprakelijk voor beweerdelijk geleden schade. Volgens de onderaannemer is het aan het Rijksvastgoedbedrijf zelf te wijten dat de aanbestedingsprocedure is ingetrokken en door deze intrekking heeft de onderaannemer schade geleden, bestaande uit onder meer gemaakte kosten in het kader van de aanbesteding.

De rechtbank overweegt allereerst dat de onderaannemer uitsluitend op grond van onrechtmatige daad een schadevergoeding kan vorderen. De onderaannemer heeft zelf als gegadigde of inschrijver niet deelgenomen aan de aanbestedingsprocedure en hierdoor wordt de rechtsverhouding tussen de onderaannemer en de Staat dan ook niet rechtstreeks beheerst door het aanbestedingsrecht maar door de civielrechtelijke regels van de onrechtmatige daad.

Voor aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad dient te zijn voldaan aan een vijftal vereisten, te weten een onrechtmatige daad, toerekenbaarheid van de daad aan de dader, schade, een causaal verband tussen het onrechtmatig handelen en de schade en tot slot moet sprake zijn van “relativiteit “ [ een voldoende belang bij de vordering ].

De rechtbank stelt vast dat de inschrijver van de onderaannemer een ongeldige inschrijving heeft gedaan. Hieruit volgt dat ook zonder de door de onderaannemer aan de Staat verweten gedragingen de aanbestedingsprocedure niet tot gunning aan de inschrijver van de onderaannemer – en daarmee indirect aan de onderaannemer – had kunnen leiden. Hierdoor bestaat er geen causaal verband tussen de aan de Staat verweten gedragingen en de door de onderaannemer gestelde schade.

Daar komt bij dat in de aanbestedingsleidraad het Rijksvastgoedbedrijf expliciet heeft bedongen dat zij altijd het recht heeft de aanbesteding tussentijds te beëindigen en dat kosten die gemaakt zijn in verband met een inschrijving niet in aanmerking komen voor vergoeding. Ook in het geval dat de Staat in dezen onrechtmatig gehandeld zou hebben, zoals de onderaannemer gesteld heeft, maak niet, zonder bijkomende omstandigheden, dat de door de onderaannemer gemaakte kosten anders beoordeeld moeten worden, aldus de rechtbank.

Bezien vanuit de positie van de onderaannemer leert deze uitspraak dat in zijn rechtsverhouding tot de aanbesteder, niet het aanbestedingsrecht geldt en dat een schadevergoeding gebaseerd moet zijn op de niet gemakkelijk te bewijzen onrechtmatige daad. Verder zal de onderaannemer de beweerdelijke schade en wat als onrechtmatig handelen van de aanbesteder wordt gekwalificeerd, aan elkaar moeten kunnen koppelen. Voor dit laatste is het noodzakelijk dat de onderaannemer een scherp oog houdt op de rechtspositie van haar inschrijver in de aanbesteding. Meer concreet, als de beweerdelijke onrechtmatigheid wordt weggedacht, had dit dan geleid tot gunning aan de inschrijver van de onderaannemer? Wordt dit laatste zoals in onderhavige zaak negatief beantwoord, wordt  aan één van de vijf cumulatieve vereisten van onrechtmatige daad al niet voldaan.

En tot slot, de onderaannemer moet zich er rekenschap van geven dat de aanbesteder veelal in de aanbestedingsstukken vastgelegd zal hebben dat zij te allen tijde het recht heeft de aanbestedingsprocedure in te trekken zonder een kosten- of schadevergoeding te moeten betalen aan de inschrijver/gegadigde. De uitspraak van de rechtbank lijkt erop te wijzen dat vanwege voornoemde clausule zelfs in het geval van een onrechtmatig handelen van de aanbesteder, de onderaannemer zonder te stellen bijkomende omstandigheden niet zondermeer een recht kan doen gelden op vergoeding van kosten/schade waarvan in de aanbestedingsstukken immers expliciet is bepaald dat hiervan geen financiële compensatie wordt geboden.

Zie uitspraak

Zie ook Aanbestedingsrecht
            [post_title] => Intrekking aanbestedingsprocedure niet onrechtmatig
            [post_excerpt] => 
            [post_status] => publish
            [comment_status] => open
            [ping_status] => open
            [post_password] => 
            [post_name] => intrekking-aanbestedingsprocedure-onrechtmatig
            [to_ping] => 
            [pinged] => 
            [post_modified] => 2017-06-26 10:54:28
            [post_modified_gmt] => 2017-06-26 08:54:28
            [post_content_filtered] => 
            [post_parent] => 0
            [guid] => https://bgadvocaten.nl/?p=11352
            [menu_order] => 0
            [post_type] => post
            [post_mime_type] => 
            [comment_count] => 0
            [filter] => raw
        )

    [comment_count] => 0
    [current_comment] => -1
    [found_posts] => 172
    [max_num_pages] => 18
    [max_num_comment_pages] => 0
    [is_single] => 
    [is_preview] => 
    [is_page] => 
    [is_archive] => 1
    [is_date] => 
    [is_year] => 
    [is_month] => 
    [is_day] => 
    [is_time] => 
    [is_author] => 
    [is_category] => 
    [is_tag] => 
    [is_tax] => 1
    [is_search] => 
    [is_feed] => 
    [is_comment_feed] => 
    [is_trackback] => 
    [is_home] => 
    [is_privacy_policy] => 
    [is_404] => 
    [is_embed] => 
    [is_paged] => 1
    [is_admin] => 
    [is_attachment] => 
    [is_singular] => 
    [is_robots] => 
    [is_favicon] => 
    [is_posts_page] => 
    [is_post_type_archive] => 
    [query_vars_hash:WP_Query:private] => 99db81574f63ef856cba980032c01ed2
    [query_vars_changed:WP_Query:private] => 1
    [thumbnails_cached] => 
    [allow_query_attachment_by_filename:protected] => 
    [stopwords:WP_Query:private] => 
    [compat_fields:WP_Query:private] => Array
        (
            [0] => query_vars_hash
            [1] => query_vars_changed
        )

    [compat_methods:WP_Query:private] => Array
        (
            [0] => init_query_flags
            [1] => parse_tax_query
        )

    [query_cache_key:WP_Query:private] => wp_query:342bd7a619f64945f76f2ecbfe084b1c:0.82560300 17546985090.20168800 1754698510
    [tribe_is_event] => 
    [tribe_is_multi_posttype] => 
    [tribe_is_event_category] => 
    [tribe_is_event_venue] => 
    [tribe_is_event_organizer] => 
    [tribe_is_event_query] => 
    [tribe_is_past] => 
    [tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object
        (
            [filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object
 *RECURSION*
        )

)
  Onregelmatigheden in een aanbestedingsprocedure leiden tot intrekking van de aanbesteding. De onderaannemer van een inschrijver acht de Staat [de aanbesteder is het Rijksvastgoedbedrijf] aansprakelijk voor beweerdelijk geleden schade. Volgens...
Lees meer
  Als ondernemer wordt u met grote regelmaat geconfronteerd met publiekrechtelijke regels. Wanneer bij een bestuursorgaan het vermoeden ontstaat dat in strijd met deze regels wordt gehandeld, kan worden overgegaan...
Lees meer
  In de Arbeidstijdenwet is onder meer vastgelegd welke wekelijkse rusttijd voor werknemers geldt. In België geldt een soortgelijke regeling waarover de Raad van State aldaar een zogenoemde prejudiciële beslissing...
Lees meer
  Laatst ben ik in een interessante discussie verzeild geraakt over het gebruik van de Proof of Concept [PoC] in een aanbesteding. Een Proof of Concept, ook wel acceptatietest of...
Lees meer
  In –onder meer– het bestuursrecht geldt het zogenoemde relativiteitsvereiste. Dit vereiste houdt in dat een bestuursrechter een overheidsbesluit niet mag toetsen aan een norm, als die norm kennelijk niet...
Lees meer
  Uit een drietal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 december 2016 blijkt dat in slijterijen in supermarkten permanent een leidinggevende aanwezig zal moeten...
Lees meer
  Volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie geldt voor een overheidsopdracht  waarvan de geraamde waarde onder de Europese drempelwaarde blijft, dat de fundamentele regels en de algemene...
Lees meer
Op 8 november jl. heeft de Eerste Kamer het initiatiefvoorstel Wet Normalisering rechtspositie ambtenaren aangenomen. Dit betekent dat een ingrijpende wijziging van de rechtspositie van ambtenaren op stapel staat. Met deze wet wordt beoogd er voor te zorgen dat ambtenaren voortaan dezelfde rechtspositie zullen krijgen als werknemers in het bedrijfsleven en onder het private arbeidsrecht zullen vallen.
Lees meer
  Op  30 september 2016 heeft de Unie van Waterschappen het inkoop- en aanbestedingsbeleid voor de waterschappen geactualiseerd mede in verband met de per 1 juli van dit jaar gewijzigde...
Lees meer
  In  de uitspraak van 23 september 2016 legt de Hoge Raad het begrip “onderneming” uit van de tot en met 30 juli 2013 geldende CAO voor de gemaksvoedingindustrie. In...
Lees meer