Blog van medewerkers

WP_Query Object
(
    [query] => Array
        (
            [paged] => 14
            [news-type] => blog
        )

    [query_vars] => Array
        (
            [paged] => 14
            [news-type] => blog
            [error] => 
            [m] => 
            [p] => 0
            [post_parent] => 
            [subpost] => 
            [subpost_id] => 
            [attachment] => 
            [attachment_id] => 0
            [name] => 
            [pagename] => 
            [page_id] => 0
            [second] => 
            [minute] => 
            [hour] => 
            [day] => 0
            [monthnum] => 0
            [year] => 0
            [w] => 0
            [category_name] => 
            [tag] => 
            [cat] => 
            [tag_id] => 
            [author] => 
            [author_name] => 
            [feed] => 
            [tb] => 
            [meta_key] => 
            [meta_value] => 
            [preview] => 
            [s] => 
            [sentence] => 
            [title] => 
            [fields] => 
            [menu_order] => 
            [embed] => 
            [category__in] => Array
                (
                )

            [category__not_in] => Array
                (
                )

            [category__and] => Array
                (
                )

            [post__in] => Array
                (
                )

            [post__not_in] => Array
                (
                )

            [post_name__in] => Array
                (
                )

            [tag__in] => Array
                (
                )

            [tag__not_in] => Array
                (
                )

            [tag__and] => Array
                (
                )

            [tag_slug__in] => Array
                (
                )

            [tag_slug__and] => Array
                (
                )

            [post_parent__in] => Array
                (
                )

            [post_parent__not_in] => Array
                (
                )

            [author__in] => Array
                (
                    [0] => 10
                )

            [author__not_in] => Array
                (
                )

            [search_columns] => Array
                (
                )

            [ignore_sticky_posts] => 
            [suppress_filters] => 
            [cache_results] => 1
            [update_post_term_cache] => 1
            [update_menu_item_cache] => 
            [lazy_load_term_meta] => 1
            [update_post_meta_cache] => 1
            [post_type] => 
            [posts_per_page] => 10
            [nopaging] => 
            [comments_per_page] => 50
            [no_found_rows] => 
            [taxonomy] => news-type
            [term] => blog
            [order] => DESC
        )

    [tax_query] => WP_Tax_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                    [0] => Array
                        (
                            [taxonomy] => news-type
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => blog
                                )

                            [field] => slug
                            [operator] => IN
                            [include_children] => 1
                        )

                )

            [relation] => AND
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                    [0] => wp_term_relationships
                )

            [queried_terms] => Array
                (
                    [news-type] => Array
                        (
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => blog
                                )

                            [field] => slug
                        )

                )

            [primary_table] => wp_posts
            [primary_id_column] => ID
        )

    [meta_query] => WP_Meta_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                )

            [relation] => 
            [meta_table] => 
            [meta_id_column] => 
            [primary_table] => 
            [primary_id_column] => 
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                )

            [clauses:protected] => Array
                (
                )

            [has_or_relation:protected] => 
        )

    [date_query] => 
    [queried_object] => WP_Term Object
        (
            [term_id] => 56
            [name] => Blog van medewerkers
            [slug] => blog
            [term_group] => 0
            [term_taxonomy_id] => 56
            [taxonomy] => news-type
            [description] => 
            [parent] => 0
            [count] => 1349
            [filter] => raw
        )

    [queried_object_id] => 56
    [request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS  wp_posts.ID
					 FROM wp_posts  LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT  JOIN wp_icl_translations wpml_translations
							ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
								AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type) 
					 WHERE 1=1  AND ( 
  wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND wp_posts.post_author IN (10)  AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
					wpml_translations.language_code = 'nl'
					AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
					AND ( ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
			  FROM wp_icl_translations
			  WHERE trid = wpml_translations.trid
			  AND language_code = 'nl'
			) = 0
			 ) OR ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
				FROM wp_icl_translations t2
				JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
				WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
				AND t2.language_code = 'nl'
                AND (
                    p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR 
                    ( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
                )
			) = 0 ) ) 
				) ) AND wp_posts.post_type  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  ) OR wp_posts.post_type  NOT  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  )
					 GROUP BY wp_posts.ID
					 ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
					 LIMIT 130, 10
    [posts] => Array
        (
            [0] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 7140
                    [post_author] => 10
                    [post_date] => 2015-07-01 00:00:00
                    [post_date_gmt] => 2015-07-01 00:00:00
                    [post_content] => 

De voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland heeft in een op 5 juni jl. gepubliceerde uitspraak van 4 juni jl. [zie Uitspraak] een beroep op de zogenoemde "Exceptio plurium litis consortium" ofwel het verweer van de ondeelbare rechtsverhouding gehonoreerd. Van ondeelbaarheid van een rechtsverhouding in die zin dat daaromtrent door een rechter slechts kan worden beslist in een geding waarin alle bij deze rechtsverhouding betrokkenen partij zijn, is sprake indien het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van al die betrokkenen in dezelfde zin luidt. Of daarvan sprake is kan niet in algemene zin worden beantwoord omdat de bijzonderheden van het gegeven geval van doorslaggevende betekenis kunnen zijn [aldus Hoge Raad 26 maart 1993, NJ 1993, 489].

In onderhavige zaak heeft de gedaagde partij HHNK [Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier] een Europees openbare aanbestedingsprocedure uitgeschreven voor meetdiensten op basis van het gunningcriterium economisch meest voordelige inschrijving.

In de Inschrijvingsleidraad is onder het kopje "aanbestedende dienst/aanbesteder" opgenomen dat HHNK de aanbesteding uitvoert mede namens HHSK [Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard] en WSHD [Waterschap Hollandse Delta]. Opdrachtgever is volgens de Inschrijvingsleidraad HHNK, HHSK en WSHD na gunning van de opdracht. Ook vermeldt de Inschrijvingsleidraad dat HHNK deze aanbesteding mede uitvoert namens HHSK en WSHD.

De voorzieningenrechter oordeelt dat in samenhang gelezen ondermeer bovengenoemde bepalingen uit de Inschrijvingsleidraad niet anders kunnen worden begrepen dan dat HHNK, HHSK en WSHD voor de onderhavige aanbesteding gezamenlijk als één aanbestedende dienst optreden, met HHNK als penvoerder. Mede gelet op de – eveneens gezamenlijk – te sluiten langdurige overeenkomst, kan de strekking van de aanbesteding aldus de voorzieningenrechter bezwaarlijk een andere dan dat na gunning van de opdracht aan de winnende inschrijver rechten en plichten in het leven worden geroepen voor HHNK, HHSK en WSHD gezamenlijk.

Met die stand van zaken acht de voorzieningenrechter de rechtsverhouding tussen HHNK, HHSK en WSHD, zowel onderling als in relatie tot de inschrijvers processueel ondeelbaar, in die zin dat het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van [alle drie] de aanbesteders gezamenlijk in dezelfde zin luidt. Hierbij verwijst de voorzieningenrechter naar bovengenoemd arrest van de Hoge Raad.

De eisende partij zijnde Stedin heeft echter slechts HHNK als gedaagde opgeroepen in het onderhavige kort geding. Volgens vaste jurisprudentie is de consequentie daarvan dat Stedin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen aldus de voorzieningenrechter en overeenkomstig wordt beslist.

Overigens als doekje voor het bloeden overweegt de voorzieningenrechter ten overvloede dat het geen twijfel lijdt dat de vordering van Stedin, indien zij wel ontvankelijk zou zijn geweest, zou zijn afgewezen omdat Stedin geen belang bij haar vordering zou hebben gehad aangezien herbeoordeling niet tot een ander resultaat zou hebben geleid.

De moraal van dit verhaal is dat inschrijvers en zeker hun verplichte procesvertegenwoordigers bij een voornemen tot het starten van een kort geding om een voorlopige gunning aan te vechten aan de hand van het gunningdocument in het voorkomende geval nauwgezet moeten inventariseren welke partijen mogelijk als één aanbestedende dienst optreden en er voor zorgen dat al die partijen ook daadwerkelijk als gedaagde in een kort geding worden opgeroepen. Opdat voorkomen wordt dat zoals in onderhavige zaak, voordat het überhaupt tot een bindend inhoudelijk oordeel kan komen, de eisende partij al niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering.  

Zie ook Aanbestedingsrecht

[post_title] => Drie partijen in een aanbesteding treden op als aanbestedende dienst betekent; drie partijen dagvaarden [post_excerpt] =>

De voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland heeft in een op 5 juni jl. gepubliceerde uitspraak van 4 juni jl. [zie Uitspraak] een beroep op de zogenoemde "Exceptio plurium litis consortium" ofwel het verweer van de ondeelbare rechtsverhouding gehonoreerd. Van ondeelbaarheid van een rechtsverhouding in die zin dat daaromtrent door een rechter slechts kan worden beslist in een geding waarin alle bij deze rechtsverhouding betrokkenen partij zijn, is sprake indien het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van al die betrokkenen in dezelfde zin luidt. Of daarvan sprake is kan niet in algemene zin worden beantwoord omdat de bijzonderheden van het gegeven geval van doorslaggevende betekenis kunnen zijn [aldus Hoge Raad 26 maart 1993, NJ 1993, 489].

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => drie-partijen-in-een-aanbesteding-treden-op-als-aanbestedende-dienst-betekent-drie-partijen-dagvaarden [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:30:14 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:30:14 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/07/01/drie-partijen-in-een-aanbesteding-treden-op-als-aanbestedende-dienst-betekent-drie-partijen-dagvaarden/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [1] => WP_Post Object ( [ID] => 7133 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-06-02 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-06-02 00:00:00 [post_content] =>

Het Gerechtshof Den Haag heeft in een op 13 april 2015 gepubliceerde uitspraak van 27 januari van dit jaar een arrest gewezen dat interessant is voor zowel ontwikkelaars als gemeenten die zich bezighouden met gebiedsontwikkeling [zie Uitspraak].

In deze zaak heeft de toenmalige gemeente Dirksland een [grond] exploitatieovereenkomst tevens samenwerkingsovereenkomst gesloten met projectontwikkelaar De Eylanden B.V. betreffende de ontwikkeling van een plangebied genaamd “Spuikolk”. Deze overeenkomst strekte er kort gezegd toe dat voornoemde ontwikkelaar in dat gebied voornamelijk woningen zou gaan bouwen en dat de gemeentede  hiervoor noodzakelijke planologische basis in het leven zou roepen en waartoe bestaande bebouwing –onder meer bedrijfsgebouwen- zouden [moeten] verdwijnen. In de overeenkomst had de gemeente zich ertoe gebonden om zoveel mogelijk te bevorderen dat alle noodzakelijke wijzigingen van de vigerende bestemmingsplannen vastgesteld zouden gaan worden.

De gemeente heeft nadien het bestemmingsplan “Spuikolk” vastgesteld. Ten gevolge van het bestemmingsplan werden enkele bedrijven binnen het bewuste plangebied “wegbestemd”. Tegen het bestemmingsplan zijn bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State diverse beroepen ingesteld. Dit met succes. De Afdeling heeft in een uitspraak van 30 maart 2011 overwogen dat niet kon worden uitgesloten dat woningen in de eerste fase al zouden zijn gerealiseerd terwijl de bedrijfsvoering van een aantal bedrijven nog niet zou zijn beëindigd. Wegens de geluiduitstraling van die bedrijven kon zonder het treffen van de aanvullende maatregelen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij een aantal van de nieuwe woningen worden gerealiseerd. Aangezien de gemeenteraad dit niet had onderkend bij de planvaststelling en evenmin in het bestemmingsplan bouwvoorschriften had opgenomen om voor die woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verzekeren, heeft de Afdeling geoordeeld dat het bestemmingsplan was vastgesteld in strijd met de daarbij in acht te nemen zorgvuldigheid.

Na de uitspraak van de Afdeling heeft de gemeenteraad in maart 2012 besloten niet opnieuw het bestemmingsplan vast te stellen omdat er volgens de gemeente sprake was van een inmiddels niet exploitabel project en de gemeente niet voor het tekort [van € 3.800.000,=] garant wilde staan. Eerder genoemde ontwikkelaar heeft zich vervolgens tot de Rechtbank Rotterdam gewend teneinde de door haar geleden schade te verhalen op de gemeente. Na afwijzing van de vorderingen voor de Rechtbank Rotterdam, heeft de ontwikkelaar wel een gewillig oor gevonden bij het Gerechtshof Den Haag.

Tussen partijen is niet in geschil dat de door de Afdeling vastgestelde gebreken in het bestemmingsplan eenvoudig te repareren waren door bouwvoorschriften op te nemen in het bestemmingsplan. Het gerechtshof oordeelt dat de besluitvorming van de gemeenteraad bij de voorbereiding en vaststelling van het bestemmingsplan onzorgvuldig is geweest en dat dit een toerekenbare tekortkoming oplevert van waartoe de gemeente zich op grond van de samenwerkingsovereenkomst jegens de ontwikkelaar had verbonden. Het gerechtshof veroordeelt de gemeente tot vergoeding van de schade die voor de ontwikkelaar rechtstreeks uit dit tekortschieten is voortgevloeid, en welke schade bij staat [dat wil zeggen een in aparte procedure] zal worden opgemaakt.

Tegen het arrest van het gerechtshof is cassatie ingesteld zodat het oordeel van het gerechtshof op dit moment nog niet onherroepelijk is. Toch is de les die zowel projectontwikkelaars als gemeenten in het kader van gebiedsontwikkeling kunnen leren dat wanneer er een “eenvoudig te vermijden fout” door de gemeente wordt begaan [en waardoor sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst], het in dat geval de gemeente niet baat dat zij zich slechts heeft verplicht tot het leveren van een inspanning om een bepaald planologisch regime te realiseren.

Aan de andere kant, het spreekt voor zich dat wanneer de gemeente niet een voor een gebiedsontwikkeling noodzakelijke planologische basis in het leven roept, dit lang niet altijd te herleiden zal zijn tot een “eenvoudig te vermijden fout”, zodat er in dat geval ook niet sprake is van een schadeplichtige tekortkoming in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst.

Met een slag om de arm omdat de uitkomst van het cassatieberoep moet worden afgewacht, kan wel gezegd worden dat uit het arrest van het gerechtshof blijkt dat ook wanneer alleen sprake is van een inspanningsverplichting, die inspanningen met de nodige zorgvuldigheid moeten worden uitgevoerd en hetgeen ook inhoudt dat “eenvoudig te vermijden fouten” niet worden gemaakt. Verder is nog interessant dat een beroep van de gemeente op een niet ongebruikelijke standaardbepaling uit samenwerkingsovereenkomsten, namelijk dat een gemeente “niet aansprakelijk is voor de gevolgen in het geval dat zij in haar uitoefening van haar publieke functie besluiten moet nemen, zoals naar aanleiding van te horen zienswijzen, die afwijken van de uitgangspunten van een overeenkomst”, door het gerechtshof is afgewezen. In het arrest is overwogen dat juist als de gemeente naar aanleiding van de zienswijzen een passend bouwvoorschrift in het bestemmingsplan zou hebben opgenomen, het niet “mis zou zijn gegaan”. Andersgezegd, dan zou de Afdeling zeer vermoedelijk niet hebben geoordeeld dat het bestemmingsplan was vastgesteld in strijd met de daarbij in acht te nemen zorgvuldigheid.

[post_title] => Gebiedsontwikkeling; aansprakelijkheid gemeente voor fout in bestemmingsplan [post_excerpt] =>

Het Gerechtshof Den Haag heeft in een op 13 april 2015 gepubliceerde uitspraak van 27 januari van dit jaar een arrest gewezen dat interessant is voor zowel ontwikkelaars als gemeenten die zich bezighouden met gebiedsontwikkeling [zie Uitspraak].

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => gebiedsontwikkeling-aansprakelijkheid-gemeente-voor-fout-in-bestemmingsplan [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:35:34 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:35:34 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/06/02/gebiedsontwikkeling-aansprakelijkheid-gemeente-voor-fout-in-bestemmingsplan/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [2] => WP_Post Object ( [ID] => 7127 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-05-12 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-05-12 00:00:00 [post_content] =>

Op 17 maart 2015 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de novelle Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting. In de gewijzigde Woningwet wordt het taakgebied van corporaties beperkt tot het bouwen en beheren van woningen voor lage inkomens. Verder wordt het toezicht versterkt en krijgen huurders meer zeggenschap. Het nieuwe corporatiebestel wordt op 1 juli 2015 van kracht.

Vanwege het toezicht van de minister en een grotere rol van de gemeenten is er in de aanloop naar deze wet de vrees ontstaan dat woningcorporaties na inwerkingtreding van de wet als aanbestedende dienst zouden kunnen worden aangemerkt en waarmee corporaties aanbestedingsplichtig zouden worden. Onder een aanbestedende dienst worden onder meer zogenaamde publiekrechtelijke instellingen verstaan wat instellingen zijn waarvan – kort gezegd – of de activiteiten door een overheidsorgaan grotendeels worden gefinancierd of waarvan het beheer is onderworpen aan het toezicht door de overheid. Aan dit laatste wordt op grond van jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie pas voldaan indien de overheid de besluiten van de betrokken instelling kan beïnvloeden.

In een poging ervoor te zorgen dat woningcorporaties niet onder de [Europese] aanbestedingsplicht vallen is in de wet opgenomen dat een aanwijzing van de minister geen betrekking heeft op het plaatsen van opdrachten door de corporatie. De reden dat juist deze clausule is opgenomen is omdat op grond van [Europese] jurisprudentie het toezicht moet leiden tot invloed op het plaatsen van overheidsopdrachten.

Er woedt al geruime tijd een discussie over de vraag of een woningcorporatie moet worden beschouwd als een aanbestedende dienst. Hierover bestond [en bestaat] veel onduidelijkheid. De regering heeft eerder het standpunt ingenomen dat een woningcorporatie niet is te kwalificeren als een aanbestedende dienst. Dit is echter nog niet getoetst door een rechter.

De vraag is of met de genoemde clausule de discussie als beslecht kan worden beschouwd. Ik meen van niet. De bewuste clausule maakt alleen maar duidelijk dat een door de minister in het kader van het toezicht gegeven aanwijzing aan een woningcorporatie geen betrekking kan hebben op de plaatsen van opdrachten door de woningcorporatie. Dit laat dus onverlet dat wanneer een woningcorporatie een opdracht wenst te plaatsen, niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat een woningcorporatie geen aanbestedende dienst is.

Gelet op het feit dat de ene woningcorporatie de andere niet is, zal toch op grond van de specifieke omstandigheden van het geval en in deze met name dus de mate van toezicht op de woningcorporatie in kwestie [naast bijvoorbeeld de vraag of er in overwegende mate sprake is van publieke dan wel private financiering] bepalend zijn of de corporatie in kwestie bij het plaatsen van een opdracht als aanbestedingsplichtig moet worden beschouwd.

In die zin biedt de Herzieningswet dus niet zoveel nieuws en blijft de onzekerheid over de vraag of woningcorporaties in algemene zin nu wel of niet aanbestedingsplichtig zijn, nog wel enige tijd aanhouden.

[post_title] => Woningcorporaties en de aanbestedingsplicht; onzekerheid blijft troef [post_excerpt] =>

Op 17 maart 2015 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de novelle Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting. In de gewijzigde Woningwet wordt het taakgebied van corporaties beperkt tot het bouwen en beheren van woningen voor lage inkomens. Verder wordt het toezicht versterkt en krijgen huurders meer zeggenschap. Het nieuwe corporatiebestel wordt op 1 juli 2015 van kracht.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => woningcorporaties-en-de-aanbestedingsplicht-onzekerheid-blijft-troef [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:41:14 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:41:14 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/05/12/woningcorporaties-en-de-aanbestedingsplicht-onzekerheid-blijft-troef/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [3] => WP_Post Object ( [ID] => 7139 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-05-12 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-05-12 00:00:00 [post_content] =>

De kantonrechter van de Rechtbank Overijssel heeft in een op 12 maart jl. gepubliceerde uitspraak van 30 april van dit jaar [zie Uitspraak] geoordeeld dat de contractwisseling na een aanbesteding in de zorg tot overgang van onderneming leidt. 

De casus is als volgt. Attent Thuiszorg en Villa Attent zijn onderdeel van twee groepen vennootschapen die uiteindelijk zijn verbonden via één directeur eigenaar. Villa Bernard, onderdeel van Attent Thuiszorg, is een woonvilla die aan bepaalde zorgbehoevenden 24-uurs zorg biedt. De vergoeding voor de zorgverlening in Villa Bernard werd tot 1 januari 2015 betaald uit de AWBZ en vanaf 1 januari 2015 uit de Wet Langdurige Zorg.

Na een aanbestedingsprocedure is de aan Villa Bernard verleende zorg gegund aan Villa Attent. Villa Attent heeft aan de werknemers van Attent Thuiszorg die in Villa Bernard werkten een aanbod gedaan om na een [succesvolle] sollicitatieprocedure bij haar in dienst te treden. Het voorstel van Villa Attent behelsde dat de werknemers minder uren zouden krijgen en afstand zouden moeten doen van hun vaste dienstverband [aangeboden werd een contract voor bepaalde tijd] en van 30% van het [uur] loon.

Voor een werkneemster die niet op het voorstel is ingegaan is een ontslagvergunning bij UWV Werkbedrijf aangevraagd. Het UWV heeft de gevraagde toestemming geweigerd omdat de feitelijke situatie lijkt te wijzen op een overgang van onderneming en waardoor Attent Zorg niet aannemelijk had gemaakt dat er voldoende grond bestond om de arbeidsverhouding met werkneemster op te zeggen.

Werkneemster is een kort geding gestart en stelde zich op het standpunt dat sprake is van een overgang onderneming op grond waarvan zij van rechtswege met behoud van alle rechten en verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst in dienst is van Villa Attent. Werkneemster vorderde wedertewerkstelling in Villa Bernard alsmede betaling van onder meer achterstallig loon.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat Villa Attent niet heeft weersproken dat de exploitatie van Villa Bernard feitelijk wordt voortgezet. Villa Attent heeft de verzorging van de cliënten in Villa Bernard overgenomen. Villa Attent huurt dezelfde villa als Villa Bernard en maakt gebruik van dezelfde bedrijfsmiddelen, hetzelfde logo en dezelfde website. Bovendien staat vast dat de meerderheid van de werkneemsters die voorheen voor Attent Thuiszorg zorg verleende in Villa Bernard, thans in deze villa [dezelfde] zorg verlenen voor Villa Attent.

Voorlopig oordeel van de kantonrechter is dat sprake is van overgang van onderneming. Rechtstreekse contractuele betrekkingen tussen Attent Thuiszorg en Villa Attent zijn niet vereist. In de zorg zijn de arbeidskrachten de voornaamste factor van de activiteit die wordt uitgevoerd en van groot belang is dat hier een groot deel van het personeel feitelijk is overgegaan. Er kan dus uit al genoemde omstandigheden voldoende worden afgeleid aldus de kantonrechter, dat er sprake is geweest van een overgang van een economische eenheid die haar identiteit heeft behouden zoals de wet dat voor een overgang van onderneming voorschrijft.

De vordering tot wedertewerkstelling in Villa Bernard wordt echter door de kantonrechter afgewezen. Dit wekt op het eerste gezicht misschien wat verbazing omdat bij overgang van een onderneming van rechtswege werknemers met behoud van alle rechten en verplichtingen overgaan naar de verkrijger. Dat betekent in beginsel ook dat de werknemer zijn functie dient te behouden.

Echter, het juridische uitgangspunt dat alle rechten en verplichtingen van rechtswege overgaan naar de verkrijger betekent niet dat werknemer van de verkrijger één op één nakoming kan vorderen van de overgegane arbeidsvoorwaarden. Er zijn omstandigheden denkbaar waaronder het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn dat een werknemer met een beroep op overgang van onderneming, verlangt dat alle door de vervreemder gehanteerde arbeidsvoorwaarden onverkort worden gehandhaafd. Wel moeten aan die beoordeling hoge eisen worden gesteld en dient de beoordeling te geschieden binnen het kader van een feitelijke onmogelijkheid voor de verkrijger een bepaalde arbeidsvoorwaarde aan te bieden of de disproportionele kosten die voor de verkrijger met de nakoming gemoeid zouden zijn.

Villa Attent aldus de kantonrechter heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voor 2015 minder budget heeft gekregen dan Attent Thuiszorg kreeg voor 2014. Villa Attent heeft verder gewezen op verschillende vergoedingen voor langdurige zorg en thuiszorg en wil medewerkers in een hoger loon thuiszorgwerkzaamheden laten verrichten omdat daarvoor een hogere vergoeding wordt verstrekt en wil medewerkers met een lager loon de langdurige zorg [in Villa Bernard] laten verrichten omdat daarvoor een lagere vergoeding wordt verstrekt. Ook wijst Villa Attent erop dat de werknemers in Villa Bernard niet specifiek voor een functie in Villa Bernard zijn aangenomen. Gelet op dit alles overweegt de kantonrechter dat niet uit te sluiten valt dat een bodemrechter zal oordelen dat werkneemster gehouden zal zijn het werken in de thuiszorg te accepteren, mede gelet op het voortbestaan van de hele onderneming.

Hoewel de vraag gesteld kan worden of gelet op het zware toetsingskader, de kantonrechter niet wat te gemakkelijk oordeelt dat er in deze geen aanspraak is op onverkorte handhaving van de tot dan toe gehanteerde arbeidsvoorwaarden, de uitspraak bevestigt wel dat ondanks een overgang van onderneming bij een contractwisseling na een aanbesteding, het niet onmogelijk is voor een verkrijgende werkgever af te wijken van het één op één over moeten nemen van bestaande arbeidsvoorwaarden. Zeker in situaties als deze waarbij door wijzigingen in het financiële vergoedingensysteem van de overheid er voor zorg veel minder geld beschikbaar komt en veranderende financiële omstandigheden aan de zijde van een verkrijgende zorgverlener niet kunnen worden uitgesloten.

[post_title] => Contractwisseling in de zorg na aanbesteding: overgang van onderneming maar geen tewerkstelling [post_excerpt] =>

De kantonrechter van de Rechtbank Overijssel heeft in een op 12 maart jl. gepubliceerde uitspraak van 30 april van dit jaar [zie Uitspraak] geoordeeld dat de contractwisseling na een aanbesteding in de zorg tot overgang van onderneming leidt. 

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => contractwisseling-in-de-zorg-na-aanbesteding-overgang-van-onderneming-maar-geen-tewerkstelling [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:41:26 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:41:26 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/05/12/contractwisseling-in-de-zorg-na-aanbesteding-overgang-van-onderneming-maar-geen-tewerkstelling/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [4] => WP_Post Object ( [ID] => 7125 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-05-12 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-05-12 00:00:00 [post_content] =>

Uitspraak Rechtbank Den-Haag 20 mei 2014 [ECLI: NL: RBDHA: 2014: 6203]. Rijkswaterstaat heeft een Europese openbare aanbesteding aangekondigd betreffende werkzaamheden om en nabij de Oosterscheldekering. Het ARW 2012 is van toepassing verklaard. In aanbestedingsstukken is bepaald dat de inschrijving dient te geschieden op het bij de aanbestedingsleidraad gevoegde inschrijvingsbiljet dan wel op een geheel overeenkomstig daaraan opgesteld biljet.

Een van de inschrijvers vergeet zijn inschrijvingsbiljet en zijn eigen verklaring in te dienen. Rijkswaterstaat biedt de inschrijver de gelegenheid om de ontbrekende stukken alsnog in te leveren. De inschrijver maakt hiervan gebruik maar Rijkswaterstaat verklaart de inschrijving alsnog ongeldig omdat bij de inschrijving geen inschrijvingsbiljet was gevoegd.

De inschrijver start een kort geding. De voorzieningenrechter onderzoekt de mogelijkheid om de fout in deze kwestie te herstellen. Het uitgangspunt is dat een aanbestedende dienst bij de beoordeling van inschrijvingen moet uitgaan van de inschrijvingen zoals deze bij het sluiten van de inschrijvingstermijn zijn ontvangen. De beginselen van gelijke behandelingen transparantie verzetten zich in beginsel tegen de mogelijkheid dat een inschrijver zijn inschrijving nadien nog wijzigt of aanvult. Volgens vaste jurisprudentie kan daar slechts in uitzonderlijke gevallen een uitzondering op worden gemaakt indien een inschrijving klaarblijkelijk een eenvoudige precisering behoeft of om kennelijke materiële fouten recht te zetten mits de wijziging/aanvulling er niet toe leidt dat in werkelijkheid een nieuwe inschrijving wordt voorgesteld. Het maken van een dergelijke uitzondering is echter uitgesloten in geval van een ontbrekend stuk [of ontbrekende informatie] dat [die] op straffe van uitsluiting moet worden verstrekt. Hierbij verwijst de voorzieningenrechter naar diverse uitspraken van het Europese Hof van Justitie.

Het ANW 2012 en de aanbestedingsleidraad bepalen dat het inschrijvingsbiljet bij inschrijving moet worden ingediend. Zo niet is de inschrijving ongeldig. Gelet hierop en met inachtneming van voornoemd uitgangspunt is er aldus de voorzieningenrechter, geen plaats voor herstel, in die zin dat de inschrijver de gelegenheid wordt gesteld het inschrijvingsbiljet alsnog in te dienen. Rijkswaterstaat is dan ook op goede gronden teruggekomen van de eerder de inschrijver geboden mogelijkheid om het inschrijvingsbiljet alsnog in te dienen.

Het vertrouwensbeginsel waar de inschrijver nog een beroep op doet, biedt de inschrijver geen soelaas. Uit vaste jurisprudentie volgt dat het in het aanbestedingsrecht geldende gelijkheidsbeginsel prevaleert boven het vertrouwensbeginsel. De vorderingen van de inschrijver worden afgewezen. De fout door het inschrijvingsbiljet niet tijdig in te dienen, wordt de inschrijver fataal. Zijn inschrijving is en blijft ongeldig.

[post_title] => Fatale fout bij aanbesteding [post_excerpt] =>

Uitspraak Rechtbank Den-Haag 20 mei 2014 [ECLI: NL: RBDHA: 2014: 6203]. Rijkswaterstaat heeft een Europese openbare aanbesteding aangekondigd betreffende werkzaamheden om en nabij de Oosterscheldekering. Het ARW 2012 is van toepassing verklaard. In aanbestedingsstukken is bepaald dat de inschrijving dient te geschieden op het bij de aanbestedingsleidraad gevoegde inschrijvingsbiljet dan wel op een geheel overeenkomstig daaraan opgesteld biljet.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => fatale-fout-bij-aanbesteding [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:40:30 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:40:30 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/05/12/fatale-fout-bij-aanbesteding/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [5] => WP_Post Object ( [ID] => 7129 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-05-05 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-05-05 00:00:00 [post_content] => In 2011 krijgt een molenaar een warenwetboete door de NVWA wegens het niet naleven van de hygiënecode. Het boeterapport van de NVWA maakt melding van allerhande onhygiënische omstandigheden in de molen. Na een ongegrond verklaard bezwaar van de molenaar komt de zaak ruim drie jaar later bij de Rechtbank Rotterdam die op 25 november 2014 uitspraak doet. Zie uitspraak. Uit de uitspraak van de rechtbank blijkt maar eens temeer de noodzaak het naleven van de hygiënecode ook vast te leggen. Een exploitant van een levensmiddelenbedrijf [en aan welke definitie de molen in dit geval voldoet aldus de rechtbank] wordt bij controle door de NVWA vooraf in de gelegenheid gesteld te kennen te geven of door dat bedrijf gebruik wordt gemaakt van een voor zijn sector vastgestelde en goedgekeurde hygiënecode. De exploitant van een levensmiddelenbedrijf, die gebruik maakt van de hygiënecode moet dan handelen volgens de voorschriften van die hygiënecode. De molenaar heeft in beroep betoogd dat hij een in het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen bedoelde hygiënecode naleeft en dit aan de verbalisant van de NVWA heeft gemeld. Dit is door NVWA niet weersproken en op grond hiervan had de NVWA moeten onderzoeken of de molenaar de hygiënecode naleefde. Doordat de NVWA dit niet heeft gedaan kan het besluit [op bezwaar] van de NVWA niet in stand blijven aldus de rechtbank. Dit betekent echter niet dat de boete zelf niet in stand blijft. De molenaar beroept zich op de toepassing van de hygiënecode maar de rechtbank constateert dat schriftelijke stukken waaruit blijkt van naleving van de hygiënecode in 2011 [toen de inspectie plaats vond] ontbreken en dit komt aldus de rechtbank voor rekening en risico van de molenaar. Hoewel de rechtbank ook overweegt dat uit de waarnemingen van de verbalisant van de NVWA genoegzaam blijkt dat de hygiënecode onvoldoende werd nageleefd, kan desalniettemin worden aangenomen dat als de molenaar wel een goede registratie van het door hem naleven van de hygiënecode had bijgehouden en had kunnen overleggen, dit de NVWA zou hebben genoopt tot het in het inspectierapport vastleggen van meer dan alleen de waarnemingen van de verbalisant. De NVWA zou dan ook gemotiveerd hebben moeten uiteenzetten waarom onverlet een registratie van werkzaamheden ten behoeve van de naleving van de hygiënecode, er toch niet sprake zou zijn van een volledige toepassing van de hygiënecode. Juridische moraal van dit verhaal is dat bij een beroep door een levensmiddelenbedrijf op naleving van de gebruikte hygiënecode, het van belang is de registratie daarvan voorhanden te hebben en te houden wanneer bezwaar wordt aangetekend of beroep wordt ingesteld tegen een Warenwetboete wegens onhygiënische omstandigheden in het bedrijf. [post_title] => Beroep op naleving hygiënecode; schriftelijke vastlegging een eerste vereiste [post_excerpt] =>

In 2011 krijgt een molenaar een warenwetboete door de NVWA wegens het niet naleven van de hygiënecode. Het boeterapport van de NVWA maakt melding van allerhande onhygiënische omstandigheden in de molen. Na een ongegrond verklaard bezwaar van de molenaar komt de zaak ruim drie jaar later bij de Rechtbank Rotterdam die op 25 november 2014 uitspraak doet. Zie uitspraak.
Uit de uitspraak van de rechtbank blijkt maar eens temeer de noodzaak het naleven van de hygiënecode ook vast te leggen.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => beroep-op-naleving-hygienecode-schriftelijke-vastlegging-een-eerste-vereiste [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2021-12-17 15:02:27 [post_modified_gmt] => 2021-12-17 14:02:27 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/05/05/beroep-op-naleving-hygienecode-schriftelijke-vastlegging-een-eerste-vereiste/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [6] => WP_Post Object ( [ID] => 7060 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-05-01 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-05-01 00:00:00 [post_content] =>

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 13 januari 2015 [ECLI:NL:GHARL:2015:122] in hoger beroep het oordeel van de voorzieningenrechter die in eerste aanleg oordeelde dat er geen sprake was van samenvoeging van twee opdrachten, in stand gelaten.

De zaak
De Universiteit Utrecht start een Europese openbare aanbesteding voor het leveren, plaatsen en installeren van multifunctionals en aanverwante dienstverlening. Een multifunctional combineert minimaal de functionaliteiten van printen, kopiëren en scannen. De scope van de opdracht bestaat onder meer uit de levering van multifunctionals, het dagelijks beheer, het onderhoud en de functionaliteit betaald printen.

Xafax, een bedrijf dat zich onder meer bezighoudt met het ontwikkelen en leveren van betaalsystemen die aan print- en kopieerapparaten kunnen worden gekoppeld, is het niet eens met de wijze waarop de universiteit de aanbesteding heeft ingericht. Volgens Xafax heeft de universiteit twee zelfstandige [ongelijksoortige] opdrachten onnodig samengevoegd, te weten een opdracht tot het leveren van multifunctionals enerzijds en een opdracht tot het leveren van een betaalsysteem anderzijds. Hiermee handelt de universiteit aldus Xafax, onder meer in strijd met artikel 1.5 Aanbestedingswet 2012. Xafax start een kort geding en vordert de universiteit te gebieden de aanbesteding te staken en een nieuwe aanbesteding te houden en deze zo in te richten dat de opdracht tot het leveren van een betaalsysteem een separaat perceel binnen die nieuwe aanbesteding vormt. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van Xafax af. Er is volgens de voorzieningenrechter geen sprake van twee onnodig samengevoegde opdrachten. Bovendien aldus de voorzieningenrechter, de omstandigheid dat de splitsing van de opdracht in percelen mogelijk is leidt voor een aanbestedende dienst niet tot de verplichting om te splitsen als zij dat nadrukkelijk niet wenst.

In hoger beroep draait het om de vraag of de universiteit artikel 1.5 Aanbestedingswet 2012 heeft geschonden door onnodig twee opdrachten samen te voegen. De universiteit betoogt dat men bij de offerteaanvraag wilde uitgaan van een opdracht aan één leverancier, tot het leveren van op elkaar afgestemde producten en diensten zodat zij zou worden “ontzorgd”. De universiteit wenst een geïntegreerde oplossing.

Het hof oordeelt dat het tot vrijheid van de universiteit als aanbestedende dienst behoort om de door haar gewenste functionaliteiten van de aan te besteden multifunctionals te formuleren en haar behoeftes aan verschillende functionaliteiten te willen bundelen in één aan te besteden apparaat, de multifunctional. Het hof stelt dat het bepaalde in artikel 1.5 van de Aanbestedingswet 2012 eerst aan de orde kan zijn indien twee of meer opdrachten worden samengevoegd. Het hof onderzoekt dit waarbij men voor de uitleg van het begrip “overheidsoverheidsopdracht” de definitie van “werk” in Richtlijn 2004/18 volgt. “Werk” in de zin van de Richtlijn is bestemd om als zodanig een economische of  technische functie te vervullen. Hiervan is naar mening van het hof sprake omdat de universiteit onweersproken heeft gesteld dat verschillende functies van de gevraagde multifunctionals voor haar medewerkers, studenten en gasten onderling verweven zijn en als zodanig een economische en technische functie vervullen, namelijk het tegen betaling kunnen printen, kopiëren en scannen op elke multifunctional van de universiteit. Dat hierdoor een situatie ontstaat dat Xafax niet kan inschrijven, maakt e.e.a. volgens het hof, niet anders. De grieven van Xafax falen en het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter.

Commentaar
In artikel 1.5 lid 1 van de Aanbestedingswet 2012 is een clusterverbod en een splitsingsgebod opgenomen. Een aanbestedende dienst voegt opdrachten niet onnodig samen. Alvorens samenvoeging plaatsvindt, wordt in dit geval acht geslagen op de volgende aspecten:

  • de samenstelling van de relevante markt en de invloed van de samenvoeging op de toegang tot de opdracht voor voldoende bedrijven in het MKB;
  • de organisatorische gevolgen en risico’s van de samenvoeging van de opdrachten voor de aanbestedende dienst [..] en de ondernemer;
  • de mate van samenhang van de opdrachten.

Verder wordt op grond van artikel 1.5 lid 2 Aanbestedingswet 2012 voorgeschreven dat indien samenvoeging van opdrachten plaatsvindt, dit door de aanbestedende dienst wordt gemotiveerd in de aanbestedingsstukken. Ook indien de aanbestedende dienst er vervolgens voor kiest de opdracht niet in percelen op te splitsen moet dit worden gemotiveerd [lid 3 van voornoemd artikel].

Opvallend aan het arrest van het hof is dat niet wordt toegekomen aan de beoordeling van de zaak op de voet van artikel 1.5 Aanbestedingswet 2012 maar dat de toets zich beperkt tot de vraag of er gelet op de definitie van “werk” in de Richtlijn 2004/18, sprake is van één opdracht. Immers, wanneer er sprake is van één opdracht en dus niet van twee zelfstandige [ongelijksoortige] opdrachten, kan er ook niet van een samenvoeging van opdrachten sprake zijn. De kanttekening bij deze redenering is dat het hiermee wel erg eenvoudig lijkt te worden om aan het clusterverbod en het splitsingsgebod van artikel 1.5 Aanbestedingswet 2012 te ontkomen. En dit laatste te meer nu het hof de kwestie wel heel erg benaderd vanuit de wens van de universiteit te komen tot een geïntegreerde oplossing van één enkele leverancier.

In het licht van artikel 1.5 lid 1 Aanbestedingswet 2012 had het hof er wellicht goed aan gedaan ook te onderzoeken of de samenvoeging van verschillende functionaliteiten in één opdracht wel nodig was en of uitgaande van een samenvoeging, niet de splitsing van de opdracht in percelen passend zou zijn geweest. Bovendien, als de zaak wel aan artikel 1.5 Aanbestedingswet 2012 was getoetst, had vervolgens het in deze zaak kennelijk ontbreken van de wettelijk verplichtte motivering in de aanbestedingsstukken wanneer opdrachten worden geclusterd, een grond kunnen zijn om aan de schending van artikel 1.5 Aanbestedingswet 2012 een sanctie te verbinden van staking van de aanbesteding.

Wat deze discussie in twee rechtsinstanties leert is dat zeker in gevallen waarin een aanbestedende dienst een geïntegreerde oplossing wenst van functionaliteiten die strikt genomen ook afzonderlijk aanbesteed kunnen worden, de aanbestedende dienst er goed aan doet te motiveren waarom zij samenvoeging van opdrachten nodig vindt en splitsing in percelen niet passend acht. Voor potentiële inschrijvers is het zaak [hoewel het Xafax in de besproken casus niet mocht baten], alert te zijn op een door de aanbestedende dienst in de markt zetten van een enkele overheidsopdracht waar het eigenlijk om samenvoeging van opdrachten gaat en daarover tijdig – nog voor de voorlopige gunning – bij de aanbestedende dienst aan de bel te trekken. Zodat mogelijk alsnog binnen de aanbesteding meerdere percelen gegund kunnen worden dan wel dat aanbestedende dienst nadrukkelijk ertoe wordt bewogen [alsnog] te motiveren waarom het opdelen in percelen niet passend wordt geacht.

, advocaat te Boxtel, Eindhoven en Tilburg

[post_title] => De samenvoeging van overheidsopdrachten en het begrip een overheidsopdracht [post_excerpt] =>

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 13 januari 2015 [ECLI:NL:GHARL:2015:122] in hoger beroep het oordeel van de voorzieningenrechter die in eerste aanleg oordeelde dat er geen sprake was van samenvoeging van twee opdrachten, in stand gelaten.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => de-samenvoeging-van-overheidsopdrachten-en-het-begrip-een-overheidsopdracht [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:48:22 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:48:22 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/05/01/de-samenvoeging-van-overheidsopdrachten-en-het-begrip-een-overheidsopdracht/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [7] => WP_Post Object ( [ID] => 7130 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-04-29 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-04-29 00:00:00 [post_content] =>

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 29 april 2015 [zie Uitspraak, Raad van State] het besluit van de gemeenteraad van Veghel van 13 februari 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Foodpark” en het exploitatieplan “Bedrijventerrein Foodpark”, vernietigd. Belangrijk argument van de Afdeling om tot vernietiging over te gaan is het feit dat voor de toepassing van de milieueffectrapportage de totale ontwikkeling van het bedrijventerrein, die in twee fases wordt uitgevoerd, dient te worden bezien als één samenhangende activiteit en de gemeente door enkel een vormvrije milieueffectrapportage beoordeling te hebben gemaakt, ten onrechte alleen rekening  heeft gehouden met de in het bestemmingsplan voorziene ontwikkeling van fase 1 van het bedrijventerrein. Aangezien aldus de Afdeling, ook met de voorziene verdere ontwikkeling van fase 2 rekening had moeten worden gehouden en de totale ontwikkeling van het bedrijventerrein een oppervlakte behelst die de drempelwaarde opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage overschrijdt, had de gemeenteraad voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan de milieueffectrapportage beoordelingsprocedure moeten volgen. Doordat de gemeente dit ten onrechte niet heeft gedaan, slaagt het beroep.

Het gevolg van de uitspraak is dat voorafgaand aan een hernieuwde vaststelling van de plannen de gemeenteraad alsnog de formele milieueffectrapportage beoordelingsprocedure moet volgen. Positief aspect aan de uitspraak is voor de gemeente wel dat onder verwijzing naar onderliggende rapportages, de Afdeling van oordeel is dat de gemeente zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voorziene bedrijventerrein vanwege voldoende ruimtevraag van bedrijven, noodzakelijk is.

Zie ook branche AgriFood

[post_title] => Realisatie "Foodpark Veghel" loopt vertraging op [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => realisatie-foodpark-veghel%c2%9d-loopt-vertraging-op [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:49:15 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:49:15 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/04/29/realisatie-foodpark-veghel%c2%9d-loopt-vertraging-op/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [8] => WP_Post Object ( [ID] => 7138 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-04-29 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-04-29 00:00:00 [post_content] =>

De Europese Commissie heeft in april van dit jaar in een publicatie met betrekking tot 7 maatregelen waarbij voor louter lokale initiatieven overheidssteun is verleend, geconcludeerd dat er geen staatssteun in de zin van de EU regels mee gemoeid is, omdat ze het handelsverkeer tussen de lidstaten waarschijnlijk niet in significante mate ongunstig zullen beïnvloeden. 

De bewuste besluiten worden door de Commissie beschouwd als een extra leidraad om te bepalen welke maatregelen niet door de Commissie behoeven te worden goedgekeurd op grond van de EU staatssteunregels.

Staatssteun aan individuele bedrijven is in beginsel verboden, tenzij die kan worden gerechtvaardigd, omdat de gelijke mededingingsvoorwaarden in de eengemaakte markt daardoor worden vervalst. Dit verbod geldt alleen voor maatregelen die het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden.

Indien echter staatssteun wordt verleend voor een activiteit met een louter lokale impact, kan het zijn dat het handelsverkeer binnen de EU niet ongunstig wordt beïnvloed. Bijvoorbeeld wanneer een begunstigde goederen levert of diensten verricht binnen een beperkt gebied binnen een lidstaat en waarschijnlijk geen klanten uit andere lidstaten zal aantrekken. Bovendien mag de maatregel geen of hoogstens marginale voorzienbare effecten hebben op grensoverschrijdende investeringen.

Met de bewuste 7 maatregelen wordt in het kader van de door de Commissie beoogde modernisering van het staatssteunbeleid op z’n minst gesuggereerd dat er meer ruimte is voor steunmaatregelen zonder een verboden staatssteun te zijn.  Feit blijft echter wel dat in genoemde 7 zaken weliswaar is geoordeeld dat het interstatelijk handelsverkeer niet in significante mate ongunstig zal beïnvloeden, maar uit deze verschillende zaken kunnen geen harde juridische criteria worden afgeleid.

Aldus bezien valt de mogelijk wat meer pragmatische insteek van de Commissie waar het gaat om lokale steunmaatregelen te prijzen maar rechtszekerheid wordt er vooralsnog niet mee geboden. De [gemeenschappelijke] kenmerken van de bewuste 7 door de Commissie goedgekeurde lokale steunmaatregelen kunnen hoogstens een indicatie zijn voor de beoordeling door een [lokale] overheid of een beoogde [lokale] steunmaatregel geen staatssteun is of toch onder bijvoorbeeld de algemene groepsvrijstellingsverordening gemeld zal moeten worden.

Lees de bewuste perspublicatie van de Europese Commissie.

[post_title] => Europese Commissie geeft leidraad voor lokale steunmaatregelen die geen staatssteun zijn [post_excerpt] =>

De Europese Commissie heeft in april van dit jaar in een publicatie met betrekking tot 7 maatregelen waarbij voor louter lokale initiatieven overheidssteun is verleend, geconcludeerd dat er geen staatssteun in de zin van de EU regels mee gemoeid is, omdat ze het handelsverkeer tussen de lidstaten waarschijnlijk niet in significante mate ongunstig zullen beïnvloeden. 

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => europese-commissie-geeft-leidraad-voor-lokale-steunmaatregelen-die-geen-staatssteun-zijn [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:49:04 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:49:04 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/04/29/europese-commissie-geeft-leidraad-voor-lokale-steunmaatregelen-die-geen-staatssteun-zijn/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [9] => WP_Post Object ( [ID] => 7121 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-04-25 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-04-25 00:00:00 [post_content] =>

In de zaak Aldi Vastgoed B.V. / verweerster heeft de Hoge Raad op 25 april 2014 uitspraak gedaan [ECLI: NL: HR: 2014: 1018]. De zaak betreft de opzegging door rechtsgevolgen van verhuurder van een huurovereenkomst 290 bedrijfsruimten die ex artikel 7:300 lid 1 BW voor onbepaalde tijd is voortgezet. De voorliggende vraag was of de wachttijdregeling ex artikel 7:296 lid 2 BW toepasselijk zou zijn. 

De rechtsgevolger van de verhuurder van 290 bedrijfsruimten, die een huurovereenkomst wil opzeggen op grond van dringend eigen gebruik [artikel 7:296 lid 1 sub B BW] en die niet is de echtgenoot, geregistreerd partner, bloed- of aanverwant in eerste graad of pleegkind, dient een wachttijd in acht te nemen van drie jaar [zie artikel 7:296 lid 2 BW].

In het arrest van 24 september 2010, NJ2010/649, WR 2011/3 [Toco Mitra / BMT] oordeelde de Hoge Raad dat deze wachttijdregeling alleen geldt voor een opzegging gedaan tegen het einde van de in artikel 7:292 lid 1 bedoelde eerste termijn, dat wil zeggen de termijn waarvoor de huurovereenkomst aanvankelijk is aangegaan [vaak voor vijf jaar]. Deze wachttijdregeling geldt niet zo heeft de Hoge Raad aangegeven, voor een opzegging gedaan tegen het einde van de tweede termijn als bedoeld in artikel 7: 292 lid 2 BW dat wil zeggen de termijn waarmee de initiële duur van de huurovereenkomst is verlengd [meestal ook met vijf jaar]. De Hoge Raad motiveerde dit oordeel binnen een tekstuele uitleg van artikel 7:296 BW: opzeggingen tegen het einde van de verleende termijn worden in de leden 3 en 4 van artikel 7:296 BW geregeld en daarin wordt in artikel 7:296 lid 2 BW bedoelde, verplichte afwijzingsgrond niet herhaald.

In de zaak Aldi Vastgoed / verweerster ging het om een opzegging gedaan door de rechtsgevolger van de oorspronkelijk verhuurder, nadat de huurovereenkomst na twee verlengingen voor onbepaalde tijd was gaan doorlopen. Zie artikel 7:300 lid 2 BW. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch overwoog in het verlengde van het Toco Mitra / BMT arrest dat de wachttijdregeling ook niet op zo’n opzegging van toepassing is. De huurder heeft incassatie in het verlengde van haar betoog in de feitelijke instanties, de Hoge Raad verzocht om terug te komen op zijn oordeel in het arrest Toco Mitra / BMT. De Hoge Raad concludeert tot verwerping van de cassatieklachten. Het arrest Toco Mitra past in de wijze waarop thans tegen de reikwijdte van bescherming van de huurder van 290 bedrijfsruimten worden aangekeken. De Hoge Raad verwerpt het beroep en doet dat zonder nadere motivering.

[post_title] => Hoge Raad komt niet meer terug op het arrest Toko Mitra / BMT [post_excerpt] =>

In de zaak Aldi Vastgoed B.V. / verweerster heeft de Hoge Raad op 25 april 2014 uitspraak gedaan [ECLI: NL: HR: 2014: 1018]. De zaak betreft de opzegging door rechtsgevolgen van verhuurder van een huurovereenkomst 290 bedrijfsruimten die ex artikel 7:300 lid 1 BW voor onbepaalde tijd is voortgezet. De voorliggende vraag was of de wachttijdregeling ex artikel 7:296 lid 2 BW toepasselijk zou zijn. 

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => hoge-raad-komt-niet-meer-terug-op-het-arrest-toko-mitra-bmt [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:49:32 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:49:32 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/04/25/hoge-raad-komt-niet-meer-terug-op-het-arrest-toko-mitra-bmt/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) ) [post_count] => 10 [current_post] => -1 [before_loop] => 1 [in_the_loop] => [post] => WP_Post Object ( [ID] => 7140 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-07-01 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-07-01 00:00:00 [post_content] =>

De voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland heeft in een op 5 juni jl. gepubliceerde uitspraak van 4 juni jl. [zie Uitspraak] een beroep op de zogenoemde "Exceptio plurium litis consortium" ofwel het verweer van de ondeelbare rechtsverhouding gehonoreerd. Van ondeelbaarheid van een rechtsverhouding in die zin dat daaromtrent door een rechter slechts kan worden beslist in een geding waarin alle bij deze rechtsverhouding betrokkenen partij zijn, is sprake indien het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van al die betrokkenen in dezelfde zin luidt. Of daarvan sprake is kan niet in algemene zin worden beantwoord omdat de bijzonderheden van het gegeven geval van doorslaggevende betekenis kunnen zijn [aldus Hoge Raad 26 maart 1993, NJ 1993, 489].

In onderhavige zaak heeft de gedaagde partij HHNK [Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier] een Europees openbare aanbestedingsprocedure uitgeschreven voor meetdiensten op basis van het gunningcriterium economisch meest voordelige inschrijving.

In de Inschrijvingsleidraad is onder het kopje "aanbestedende dienst/aanbesteder" opgenomen dat HHNK de aanbesteding uitvoert mede namens HHSK [Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard] en WSHD [Waterschap Hollandse Delta]. Opdrachtgever is volgens de Inschrijvingsleidraad HHNK, HHSK en WSHD na gunning van de opdracht. Ook vermeldt de Inschrijvingsleidraad dat HHNK deze aanbesteding mede uitvoert namens HHSK en WSHD.

De voorzieningenrechter oordeelt dat in samenhang gelezen ondermeer bovengenoemde bepalingen uit de Inschrijvingsleidraad niet anders kunnen worden begrepen dan dat HHNK, HHSK en WSHD voor de onderhavige aanbesteding gezamenlijk als één aanbestedende dienst optreden, met HHNK als penvoerder. Mede gelet op de – eveneens gezamenlijk – te sluiten langdurige overeenkomst, kan de strekking van de aanbesteding aldus de voorzieningenrechter bezwaarlijk een andere dan dat na gunning van de opdracht aan de winnende inschrijver rechten en plichten in het leven worden geroepen voor HHNK, HHSK en WSHD gezamenlijk.

Met die stand van zaken acht de voorzieningenrechter de rechtsverhouding tussen HHNK, HHSK en WSHD, zowel onderling als in relatie tot de inschrijvers processueel ondeelbaar, in die zin dat het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van [alle drie] de aanbesteders gezamenlijk in dezelfde zin luidt. Hierbij verwijst de voorzieningenrechter naar bovengenoemd arrest van de Hoge Raad.

De eisende partij zijnde Stedin heeft echter slechts HHNK als gedaagde opgeroepen in het onderhavige kort geding. Volgens vaste jurisprudentie is de consequentie daarvan dat Stedin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen aldus de voorzieningenrechter en overeenkomstig wordt beslist.

Overigens als doekje voor het bloeden overweegt de voorzieningenrechter ten overvloede dat het geen twijfel lijdt dat de vordering van Stedin, indien zij wel ontvankelijk zou zijn geweest, zou zijn afgewezen omdat Stedin geen belang bij haar vordering zou hebben gehad aangezien herbeoordeling niet tot een ander resultaat zou hebben geleid.

De moraal van dit verhaal is dat inschrijvers en zeker hun verplichte procesvertegenwoordigers bij een voornemen tot het starten van een kort geding om een voorlopige gunning aan te vechten aan de hand van het gunningdocument in het voorkomende geval nauwgezet moeten inventariseren welke partijen mogelijk als één aanbestedende dienst optreden en er voor zorgen dat al die partijen ook daadwerkelijk als gedaagde in een kort geding worden opgeroepen. Opdat voorkomen wordt dat zoals in onderhavige zaak, voordat het überhaupt tot een bindend inhoudelijk oordeel kan komen, de eisende partij al niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering.  

Zie ook Aanbestedingsrecht

[post_title] => Drie partijen in een aanbesteding treden op als aanbestedende dienst betekent; drie partijen dagvaarden [post_excerpt] =>

De voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland heeft in een op 5 juni jl. gepubliceerde uitspraak van 4 juni jl. [zie Uitspraak] een beroep op de zogenoemde "Exceptio plurium litis consortium" ofwel het verweer van de ondeelbare rechtsverhouding gehonoreerd. Van ondeelbaarheid van een rechtsverhouding in die zin dat daaromtrent door een rechter slechts kan worden beslist in een geding waarin alle bij deze rechtsverhouding betrokkenen partij zijn, is sprake indien het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van al die betrokkenen in dezelfde zin luidt. Of daarvan sprake is kan niet in algemene zin worden beantwoord omdat de bijzonderheden van het gegeven geval van doorslaggevende betekenis kunnen zijn [aldus Hoge Raad 26 maart 1993, NJ 1993, 489].

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => drie-partijen-in-een-aanbesteding-treden-op-als-aanbestedende-dienst-betekent-drie-partijen-dagvaarden [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:30:14 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:30:14 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/07/01/drie-partijen-in-een-aanbesteding-treden-op-als-aanbestedende-dienst-betekent-drie-partijen-dagvaarden/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [comment_count] => 0 [current_comment] => -1 [found_posts] => 169 [max_num_pages] => 17 [max_num_comment_pages] => 0 [is_single] => [is_preview] => [is_page] => [is_archive] => 1 [is_date] => [is_year] => [is_month] => [is_day] => [is_time] => [is_author] => [is_category] => [is_tag] => [is_tax] => 1 [is_search] => [is_feed] => [is_comment_feed] => [is_trackback] => [is_home] => [is_privacy_policy] => [is_404] => [is_embed] => [is_paged] => 1 [is_admin] => [is_attachment] => [is_singular] => [is_robots] => [is_favicon] => [is_posts_page] => [is_post_type_archive] => [query_vars_hash:WP_Query:private] => e27653022e732f00c7cc143226d0acc0 [query_vars_changed:WP_Query:private] => 1 [thumbnails_cached] => [allow_query_attachment_by_filename:protected] => [stopwords:WP_Query:private] => [compat_fields:WP_Query:private] => Array ( [0] => query_vars_hash [1] => query_vars_changed ) [compat_methods:WP_Query:private] => Array ( [0] => init_query_flags [1] => parse_tax_query ) [tribe_is_event] => [tribe_is_multi_posttype] => [tribe_is_event_category] => [tribe_is_event_venue] => [tribe_is_event_organizer] => [tribe_is_event_query] => [tribe_is_past] => [tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object ( [filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object *RECURSION* ) )
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland heeft in een op 5 juni jl. gepubliceerde uitspraak van 4 juni jl. [zie Uitspraak] een beroep op de zogenoemde "Exceptio plurium litis consortium" ofwel het verweer van de ondeelbare rechtsverhouding gehonoreerd. Van ondeelbaarheid van een rechtsverhouding in die zin dat daaromtrent door een rechter slechts kan worden beslist in een geding waarin alle bij deze rechtsverhouding betrokkenen partij zijn, is sprake indien het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van al die betrokkenen in dezelfde zin luidt. Of daarvan sprake is kan niet in algemene zin worden beantwoord omdat de bijzonderheden van het gegeven geval van doorslaggevende betekenis kunnen zijn [aldus Hoge Raad 26 maart 1993, NJ 1993, 489].
Lees meer
Het Gerechtshof Den Haag heeft in een op 13 april 2015 gepubliceerde uitspraak van 27 januari van dit jaar een arrest gewezen dat interessant is voor zowel ontwikkelaars als gemeenten die zich bezighouden met gebiedsontwikkeling [zie Uitspraak].
Lees meer
Op 17 maart 2015 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de novelle Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting. In de gewijzigde Woningwet wordt het taakgebied van corporaties beperkt tot het bouwen en beheren van woningen voor lage inkomens. Verder wordt het toezicht versterkt en krijgen huurders meer zeggenschap. Het nieuwe corporatiebestel wordt op 1 juli 2015 van kracht.
Lees meer
De kantonrechter van de Rechtbank Overijssel heeft in een op 12 maart jl. gepubliceerde uitspraak van 30 april van dit jaar [zie Uitspraak] geoordeeld dat de contractwisseling na een aanbesteding in de zorg tot overgang van onderneming leidt. 
Lees meer
Uitspraak Rechtbank Den-Haag 20 mei 2014 [ECLI: NL: RBDHA: 2014: 6203]. Rijkswaterstaat heeft een Europese openbare aanbesteding aangekondigd betreffende werkzaamheden om en nabij de Oosterscheldekering. Het ARW 2012 is van toepassing verklaard. In aanbestedingsstukken is bepaald dat de inschrijving dient te geschieden op het bij de aanbestedingsleidraad gevoegde inschrijvingsbiljet dan wel op een geheel overeenkomstig daaraan opgesteld biljet.
Lees meer
In 2011 krijgt een molenaar een warenwetboete door de NVWA wegens het niet naleven van de hygiënecode. Het boeterapport van de NVWA maakt melding van allerhande onhygiënische omstandigheden in de molen. Na een ongegrond verklaard bezwaar van de molenaar komt de zaak ruim drie jaar later bij de Rechtbank Rotterdam die op 25 november 2014 uitspraak doet. Zie uitspraak.
Uit de uitspraak van de rechtbank blijkt maar eens temeer de noodzaak het naleven van de hygiënecode ook vast te leggen.
Lees meer
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 13 januari 2015 [ECLI:NL:GHARL:2015:122] in hoger beroep het oordeel van de voorzieningenrechter die in eerste aanleg oordeelde dat er geen sprake was van samenvoeging van twee opdrachten, in stand gelaten.
Lees meer
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 29 april 2015 [zie Uitspraak, Raad van State] het besluit van de gemeenteraad van Veghel van 13...
Lees meer
De Europese Commissie heeft in april van dit jaar in een publicatie met betrekking tot 7 maatregelen waarbij voor louter lokale initiatieven overheidssteun is verleend, geconcludeerd dat er geen staatssteun in de zin van de EU regels mee gemoeid is, omdat ze het handelsverkeer tussen de lidstaten waarschijnlijk niet in significante mate ongunstig zullen beïnvloeden. 
Lees meer
In de zaak Aldi Vastgoed B.V. / verweerster heeft de Hoge Raad op 25 april 2014 uitspraak gedaan [ECLI: NL: HR: 2014: 1018]. De zaak betreft de opzegging door rechtsgevolgen van verhuurder van een huurovereenkomst 290 bedrijfsruimten die ex artikel 7:300 lid 1 BW voor onbepaalde tijd is voortgezet. De voorliggende vraag was of de wachttijdregeling ex artikel 7:296 lid 2 BW toepasselijk zou zijn. 
Lees meer