Blog van medewerkers

WP_Query Object
(
    [query] => Array
        (
            [paged] => 13
            [news-type] => blog
        )

    [query_vars] => Array
        (
            [paged] => 13
            [news-type] => blog
            [error] => 
            [m] => 
            [p] => 0
            [post_parent] => 
            [subpost] => 
            [subpost_id] => 
            [attachment] => 
            [attachment_id] => 0
            [name] => 
            [pagename] => 
            [page_id] => 0
            [second] => 
            [minute] => 
            [hour] => 
            [day] => 0
            [monthnum] => 0
            [year] => 0
            [w] => 0
            [category_name] => 
            [tag] => 
            [cat] => 
            [tag_id] => 
            [author] => 
            [author_name] => 
            [feed] => 
            [tb] => 
            [meta_key] => 
            [meta_value] => 
            [preview] => 
            [s] => 
            [sentence] => 
            [title] => 
            [fields] => 
            [menu_order] => 
            [embed] => 
            [category__in] => Array
                (
                )

            [category__not_in] => Array
                (
                )

            [category__and] => Array
                (
                )

            [post__in] => Array
                (
                )

            [post__not_in] => Array
                (
                )

            [post_name__in] => Array
                (
                )

            [tag__in] => Array
                (
                )

            [tag__not_in] => Array
                (
                )

            [tag__and] => Array
                (
                )

            [tag_slug__in] => Array
                (
                )

            [tag_slug__and] => Array
                (
                )

            [post_parent__in] => Array
                (
                )

            [post_parent__not_in] => Array
                (
                )

            [author__in] => Array
                (
                    [0] => 10
                )

            [author__not_in] => Array
                (
                )

            [search_columns] => Array
                (
                )

            [ignore_sticky_posts] => 
            [suppress_filters] => 
            [cache_results] => 1
            [update_post_term_cache] => 1
            [update_menu_item_cache] => 
            [lazy_load_term_meta] => 1
            [update_post_meta_cache] => 1
            [post_type] => 
            [posts_per_page] => 10
            [nopaging] => 
            [comments_per_page] => 50
            [no_found_rows] => 
            [taxonomy] => news-type
            [term] => blog
            [order] => DESC
        )

    [tax_query] => WP_Tax_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                    [0] => Array
                        (
                            [taxonomy] => news-type
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => blog
                                )

                            [field] => slug
                            [operator] => IN
                            [include_children] => 1
                        )

                )

            [relation] => AND
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                    [0] => wp_term_relationships
                )

            [queried_terms] => Array
                (
                    [news-type] => Array
                        (
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => blog
                                )

                            [field] => slug
                        )

                )

            [primary_table] => wp_posts
            [primary_id_column] => ID
        )

    [meta_query] => WP_Meta_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                )

            [relation] => 
            [meta_table] => 
            [meta_id_column] => 
            [primary_table] => 
            [primary_id_column] => 
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                )

            [clauses:protected] => Array
                (
                )

            [has_or_relation:protected] => 
        )

    [date_query] => 
    [queried_object] => WP_Term Object
        (
            [term_id] => 56
            [name] => Blog van medewerkers
            [slug] => blog
            [term_group] => 0
            [term_taxonomy_id] => 56
            [taxonomy] => news-type
            [description] => 
            [parent] => 0
            [count] => 1349
            [filter] => raw
        )

    [queried_object_id] => 56
    [request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS  wp_posts.ID
					 FROM wp_posts  LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT  JOIN wp_icl_translations wpml_translations
							ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
								AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type) 
					 WHERE 1=1  AND ( 
  wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND wp_posts.post_author IN (10)  AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
					wpml_translations.language_code = 'nl'
					AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
					AND ( ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
			  FROM wp_icl_translations
			  WHERE trid = wpml_translations.trid
			  AND language_code = 'nl'
			) = 0
			 ) OR ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
				FROM wp_icl_translations t2
				JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
				WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
				AND t2.language_code = 'nl'
                AND (
                    p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR 
                    ( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
                )
			) = 0 ) ) 
				) ) AND wp_posts.post_type  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  ) OR wp_posts.post_type  NOT  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  )
					 GROUP BY wp_posts.ID
					 ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
					 LIMIT 120, 10
    [posts] => Array
        (
            [0] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 8606
                    [post_author] => 10
                    [post_date] => 2016-05-10 14:08:54
                    [post_date_gmt] => 2016-05-10 12:08:54
                    [post_content] => Bij een meervoudige onderhandse procedure ten behoeve van een aanbesteding staat het de aanbesteder in beginsel vrij zelf de partijen te selecteren die hij tot de procedure wenst toe te laten. Wel geldt dat de beginselen van gelijke behandeling en transparantie door de aanbesteder moeten worden gerespecteerd. Dit leidt ertoe dat de criteria die de aanbesteder hanteert voor zijn selectie wel “objectief” moeten zijn.

In een lang aanslepende zaak tussen een logistiek adviesbureau [verder: HLA] en het Kadaster heeft de Hoge Raad op 25 maart 2016 een eindoordeel[1] geveld waarin de grenzen aan de selectievrijheid nog eens zijn verduidelijkt.

De feiten in het kort.
In 2009 heeft het Kadaster in het kader van een meervoudige onderhandse aanbesteding offertes gevraagd voor de ontwikkeling van een zogenoemde “KLIC-viewer”. Dit is een desktopapplicatie voor ontsluiting van KLIC-gegevens. KLIC-gegevens zijn gegevens omtrent de ligging van kabels en leidingen. Deze uitvraag hield verband met het feit dat met de inwerkingtreding van de Wet informatie uitwisseling ondergrondse netten [WION] op 1 juli 2008, het Kadaster verantwoordelijk was geworden voor de informatie-uitwisseling tussen grondroerders en netbeheerders met betrekking tot ondergrondse netten.

Het Kadaster had de uitvraag verzonden aan bedrijven die in het kader van WION-congressen hun interesse voor het project hadden getoond, en als zodanig op een lijst waren geplaatst. HLA stond niet op die lijst.

HLA stelde in kort geding dat het Kadaster onrechtmatig had gehandeld door HLA niet uit te nodigen voor de meervoudige onderhandse aanbesteding terwijl het Kadaster wist van de expertise van HLA en nu HLA al een ontwikkelde KLIC-viewer “op de plank had liggen”. HLA stelde dat indien zij was uitgenodigd, zij de opdracht zou hebben verworven en dat zij dus door niet uitgenodigd te zijn door het Kadaster en door het mislopen van de opdracht, omzetschade had geleden.

In eerste aanleg werd door de rechtbank voor recht verklaard dat het Kadaster onrechtmatig jegens HLA had gehandeld door na te laten HLA op de hoogte te stellen van de aanbesteding met betrekking tot de KLIC-viewer en het Kadaster werd veroordeeld tot een vergoeding van geleden schade, begroot op 10 miljoen euro.

In hoger beroep heeft het Hof de verklaring voor recht dat het Kadaster onrechtmatig ten opzichte van HLA had gehandeld, bekrachtigd. Een en ander gebaseerd op de stelling dat zich hier bijzondere omstandigheden hadden voorgedaan die het niet uitnodigen van HLA onrechtmatig maakte. Daarbij ging het dan vooral om het feit dat het de bedoeling van de uitvraag was dat in beginsel alle potentieel geïnteresseerde IT-bedrijven gelegenheid zouden hebben om een aanbieding te doen en het Kadaster wist dat HLA bij uitstek actief was op het bewuste terrein.

Het Hof heeft overigens wel de vorderingen van HLA alsnog afgewezen op de grond dat niet was komen vast te staan dat HLA door het onrechtmatig handelen van het Kadaster schade had geleden. Anders gezegd, HLA had niet voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de opdracht zou hebben verworven.

Het Kadaster gaat in cassatie in verband met de door het Hof bekrachtigde verklaring voor recht dat het Kadaster onrechtmatig had gehandeld. Het Kadaster klaagt erover dat het een aanbesteder vrij staat om bij een meervoudige onderhandse aanbesteding zelf te selecteren wie hij tot de procedure wenst toe te laten en dat de door het Hof genoemde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden zijn die meebrengen dat het niet uitnodigen van HLA onrechtmatig was.

De Hoge Raad volgt de klacht van het Kadaster. Er wordt vooropgesteld dat het Kadaster niet gehouden was de ontwikkeling van de KLIC-viewer aan te besteden, maar vrijwillig had gekozen voor een meervoudige onderhandse aanbesteding en dat bij zo’n aanbesteding de aanbesteder vrij is in de keuze van degene die hij wenst uit te nodigen voor het doen van een dergelijke aanbieding. Wel brengen de beginselen van gelijke behandeling en transparantie met zich mee dat de aanbesteder zijn selectie van uit te nodigen aanbieders dient op te maken op basis van “objectieve criteria”. Reeds voor de inwerkingtreding van de Aanbestedingswet 2012 [in april 2013] [toe ook onderhavige zaak al was begonnen] golden de beginselen van gelijkheid en transparantie ook al als geldend recht. Daarnaast,  ook voor opdrachten die buiten het toepassingsbereik van de Europese aanbestedingsrichtlijnen vallen gelden de beginselen van gelijkheid en transparantie die voortkomen uit de voor bestuurs-organen reeds geldende algemene beginselen van behoorlijk bestuur. En in  andere gevallen komen de beginselen van gelijkheid en transparantie voort uit de in de pré-contractuele fase geldende maatstaven van redelijkheid en billijkheid.

De “objectieve criteria” die het Kadaster hier heeft gehanteerd, betrof de insteek om alle bedrijven te selecteren die in het kader van WION-congressen daadwerkelijk van hun interesse voor het onderhavige project hadden doen blijken [en als zodanig op een lijst waren geplaatst]. Dit is aldus de Hoge Raad een objectief selectiecriterium waaraan HLA niet voldeed. Dat HLA in het verleden geografische automatiseringssystemen had ontwikkeld ter voorkoming van kabel- en leidingschade en dat het Kadaster HLA uit dien hoofde kende, maakt het vernoemde niet anders.

De Hoge Raad doet de zaak zelf af en wijst de gevorderde verklaring voor recht omtrent de onrechtmatigheid alsnog af.

Rik Wevers

[1] HR 25 maart 2016, Aequi:NL:HR:2016:503
                    [post_title] => Meervoudige onderhandse aanbesteding en de selectievrijheid
                    [post_excerpt] => 
                    [post_status] => publish
                    [comment_status] => open
                    [ping_status] => open
                    [post_password] => 
                    [post_name] => meervoudige-onderhandse-aanbesteding-en-de-selectievrijheid
                    [to_ping] => 
                    [pinged] => 
                    [post_modified] => 2016-07-04 21:32:23
                    [post_modified_gmt] => 2016-07-04 19:32:23
                    [post_content_filtered] => 
                    [post_parent] => 0
                    [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=8606
                    [menu_order] => 0
                    [post_type] => post
                    [post_mime_type] => 
                    [comment_count] => 0
                    [filter] => raw
                )

            [1] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 8567
                    [post_author] => 10
                    [post_date] => 2016-03-22 14:46:31
                    [post_date_gmt] => 2016-03-22 13:46:31
                    [post_content] => Op 22 maart jl. heeft de Tweede Kamer het Wetsvoorstel wijziging Aanbestedingswet 2012 aangenomen. In dat kader zijn ook diverse amendementen en moties aangenomen. Zo wordt onder meer de wettelijke verplichting voor het gebruik van de gids Proportionaliteit uitgebreid naar de speciale sector bedrijven. Verder zal de motiveringsplicht ook van toepassing zijn op het criterium “laagste kosten op basis van kosteneffectiviteit”. Ook zullen voor bij nadere regelgeving aan te wijzen categorieën van aanbestedende diensten en soorten van opdrachten, geregeld gaan worden dat het vaststellen van de economisch meest voordelige inschrijving op grond van uitsluitend de laagste prijs of kosteneffectiviteit, niet is toegestaan.

Voor meer informatie over wat de nieuwe Aanbestedingswet voor u in de praktijk gaat betekenen, kunt u vrijblijvend contact opnemen met ondergetekende.

Rik Wevers
                    [post_title] => Update aanbestedingen
                    [post_excerpt] => 
                    [post_status] => publish
                    [comment_status] => open
                    [ping_status] => open
                    [post_password] => 
                    [post_name] => update-aanbestedingen
                    [to_ping] => 
                    [pinged] => 
                    [post_modified] => 2016-06-15 12:44:41
                    [post_modified_gmt] => 2016-06-15 10:44:41
                    [post_content_filtered] => 
                    [post_parent] => 0
                    [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=8567
                    [menu_order] => 0
                    [post_type] => post
                    [post_mime_type] => 
                    [comment_count] => 0
                    [filter] => raw
                )

            [2] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 8553
                    [post_author] => 10
                    [post_date] => 2016-02-16 14:15:56
                    [post_date_gmt] => 2016-02-16 13:15:56
                    [post_content] => In hoger beroep heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage in een op 5 januari 2016 gepubliceerd arrest [ECLI:NL:GHSGR:2012:83, zie Uitspraak] geoordeeld dat in een zaak tussen de Gemeente Rotterdam en aannemer Saturn laatstgenoemde recht heeft op bijbetaling in verband met een niet verwachte stijging van de prijzen van staal.

In deze kwestie heeft de Gemeente Rotterdam in oktober 2003, als onderdeel van het RandstadRail-project de bouw van een tunnel en een stadion Europees aanbesteed. De gemeente heeft de opdracht vervolgens gegund aan Saturn. Bij de uitvoering van het werk stelt Saturn geconfronteerd te worden met kostenverhogende omstandigheden zoals in bedoeld paragraaf 47 UAV [Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989], en dit als gevolg van sterk stijgende staalprijzen door een toegenomen vraag naar staal vanuit China. De aannemer verlangt van de Gemeente Rotterdam een bijbetaling. De Gemeente Rotterdam wijst dit af omdat in het bestek een risicoregeling is opgenomen en die risicoregeling voorrang heeft op de UAV.

De eerste vraag die aan het Hof is voorgelegd is of Saturn als [vanuit het aanbestedingsrecht voorgeschreven] behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver, het bestek, in het bijzonder de daarin opgenomen risicoregeling en daaraan gegeven voorrang, aldus heeft behoren te begrijpen dat dientengevolge paragraaf 47 UAV niet van toepassing is. Het Hof stelt hierbij voorop dat het de taak van de aanbestedende dienst is om aan inschrijvers maximale duidelijkheid te verschaffen over de strekking van de bepalingen in het bestek. Gelet op de positie van de Gemeente Rotterdam als aanbestedende dienst, haar ervaring met aanbestedingen en haar kennis van de daarin bestaande gebruiken had het op de weg van de gemeente gelegen aldus het Hof, om indien de gemeente de toepassing van artikel 47 UAV geheel wenste uit te sluiten, dat uitdrukkelijk te bepalen. In arbitrale uitspraken over bouwrechtelijke geschillen is immers veelal bepaald dat een risicoregeling zoals [in deze] een  zogenoemde prijsvastregeling, niet aan toepassing van artikel 47 UAV in de weg staat.

Zonder uitdrukkelijke bepaling aldus het Hof, behoefde een behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver niet bedacht te zijn op een afwijking van de arbitrale rechtspraak en op uitsluiting van paragraaf 47 UAV, omdat een risicoregeling is getroffen. Dat de gemeente door voor de gewone rechter te kiezen in plaats van voor arbitrage, afstand heeft willen nemen van de arbitrale rechtspraktijk, baat de Gemeente Rotterdam niet. Kortom, als de Gemeente Rotterdam de toepassing van paragraaf 47 UAV had willen uitsluiten dan had de gemeente op dit punt uitdrukkelijk een bepaling in het bestek moeten opnemen, hetgeen zij niet heeft gedaan.

De vervolgvraag is vervolgens of er sprake is van kostenverhogende omstandigheden op grond van paragraaf 47, eerste lid, UAV. Van kostenverhogende omstandigheden in de zin van voornoemde paragraaf is slechts sprake indien bij het tot stand komen van de overeenkomst geen rekening behoefde te worden gehouden met de kans dat deze omstandigheden zich zouden voordoen, deze de aannemer niet kunnen worden toegerekend en daardoor de kosten van het werk aanzienlijk worden verhoogd.

Het Hof overweegt dat van Saturn  als deelnemer in de internationale markt van infrastructurele projecten verwacht mocht worden dat het nauwgezet de te verwachten ontwikkeling van de staalprijzen zou volgen en dat daardoor het Saturn niet kon en mocht zijn ontgaan dat er een reële kans was op substantiële prijsstijgingen voor de relevante staalproducten, zodanig dat het maximaal historisch bereikte prijsniveau tenminste zou worden geëvenaard. Aan de andere kant, de prijs-stijging boven het maximaal historisch bereikte prijsniveau zoals dat zich heeft ontwikkeld, was   volgens het Hof niet te verwachten en dit “surplus” vormt dus een kostenverhogende omstandigheid waarmee Saturn bij het tot stand komen van de overeenkomst geen rekening behoefde te houden. Aangezien de prijsstijgingen de aannemer niet kunnen worden toegerekend en het surplus met zich meebrengt dat de kosten van het werk aanzienlijk worden verhoogd, wordt aan paragraaf 47, eerste lid 1, UAV voldaan en zal de Gemeente Rotterdam derhalve tot bijbetaling moeten overgaan.

Wat deze zaak in aanvulling op eerdere arbitrale jurisprudentie, leert, is dat een opdrachtgever er goed aan doet om in een bestek of een contract niet alleen te volstaan met het opnemen van een risicoregeling zoals een prijsvastregeling maar daarnaast expliciet in het bestek/het contract op te nemen dat paragraaf 47 UAV [zowel de UAV 1989 als de UAV 2012] uitgesloten is. De aannemer op zijn beurt kan vervolgens wanneer er over een contract onderhandeld wordt  c.q. kan worden, proberen de bewuste paragraaf in het contract te behouden. Wanneer onderhandelingen niet mogelijk zijn [zoals in veel gevallen bij aanbestedingen] en de aannemer zich dus moet conformeren aan het bestek en voor zover de bewuste paragraaf 47 UAV niet van toepassing is verklaard in het bestek, doet de aannemer er goed aan er bij zijn inschrijving uitdrukkelijk rekening mee te houden dat kostenverhogende omstandigheden in dat geval niet kunnen worden doorberekend.

Rik Wevers
                    [post_title] => Stijging staalprijzen zijn kostenverhogende omstandigheden na aanbesteding werk
                    [post_excerpt] => 
                    [post_status] => publish
                    [comment_status] => open
                    [ping_status] => open
                    [post_password] => 
                    [post_name] => 8553
                    [to_ping] => 
                    [pinged] => 
                    [post_modified] => 2016-05-31 14:00:24
                    [post_modified_gmt] => 2016-05-31 12:00:24
                    [post_content_filtered] => 
                    [post_parent] => 0
                    [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=8553
                    [menu_order] => 0
                    [post_type] => post
                    [post_mime_type] => 
                    [comment_count] => 0
                    [filter] => raw
                )

            [3] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 8561
                    [post_author] => 10
                    [post_date] => 2016-02-04 14:30:02
                    [post_date_gmt] => 2016-02-04 13:30:02
                    [post_content] => Het succesvol aansprakelijk stellen van [een instelling van] de Europese Unie op grond van onrechtmatige daad en meer in het bijzonder in de context van een verloren aanbestedingsprocedure, is geen gemakkelijke exercitie. Dit is recent eens te meer bevestigd in het arrest Agriconsulting Europe van 28 januari 2016 [zaak T-570/13].

In die zaak stelt Agriconsulting Europe schade te hebben geleden als gevolg van onregelmatigheden die de Europese Commissie zou hebben begaan in het kader van een aanbestedingsprocedure over – kort gezegd – een Europees innovatiepartnerschap. Agriconsulting Europe verzoekt het Gerecht de Europese Commissie te veroordelen tot betaling van een vergoeding van de schade die Agriconsulting Europe stelt te hebben geleden door het verlies van de opdracht in het kader van de bewuste aanbestedingsprocedure.

Het Gerecht haalt aan dat volgens vaste rechtspraak de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie wegens onrechtmatig gedrag van haar organen afhankelijk is van een aantal voorwaarden waaraan –cumulatief– moet worden voldaan.

In de eerste plaats moet sprake zijn van een onrechtmatige gedraging waarvoor vereist is dat er sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die er ook toe strekt aan particulieren rechten toe te kennen. Hierbij is het beslissende criterium de kennelijke en ernstige miskenning door de betrokken instelling van de Europese Unie van de grenzen die aan haar beoordelingsvrijheid zijn gesteld.

Ten tweede moet sprake zijn van werkelijk geleden schade wat inhoudt dat de schade waarvan vergoeding wordt gevraagd, reëel en zeker is. De verzoeker om vergoeding van schade dient dit te bewijzen.

Ten derde is vereist dat er sprake is van een causaal verband tussen de verweten gedraging en de gestelde schade en wel in die zin dat de gestelde schade een voldoende rechtstreeks gevolg van het verweten gedrag moet zijn. Dit wil zeggen dat het verweten gedrag de beslissende oorzaak van de schade moet zijn. Ook hier rust de bewijslast op de verzoeker van de schade.

Van belang is voorts dat in het kader van onderhavige aanbesteding, de Europese Commissie een aanzienlijke beoordelingsvrijheid heeft met betrekking tot de gegevens die in aanmerking worden genomen bij een besluit tot gunning van een overheidsopdracht via een aanbesteding. Die ruime beoordelingsbevoegdheid heeft de Europese Commissie ook om zowel de inhoud als de uitvoering van de toepasselijke regels voor het gunnen van een opdracht voor eigen rekening te bepalen. Het is tegen de achtergrond van deze overwegingen dat de vordering van Agriconsulting Europe tot vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden door de onrechtmatige afwijzing van haar inschrijving, moet worden onderzocht, aldus het Gerecht

Dit onderzoek pakt voor Agriconsulting Europe negatief uit. De vordering van Agriconsulting Europe is  gebaseerd, ten eerste, op [hier verder niet besproken] onrechtmatigheden betreffende gunningscriteria 1 en 2, ten tweede op de onrechtmatigheden met betrekking tot het kwalificeren van de inschrijving van Agriconsulting Europe als een "abnormaal lage inschrijving" en, ten derde, op onrechtmatigheden betreffende gunningscriterium 3.

Wat betreft de gestelde onrechtmatigheden aangaande de gunningscriteria 1 en 2 stelt het Gerecht dat moet worden onderzocht of de voorwaarden met betrekking tot de beweerde schade en het oorzakelijk verband tussen deze schade en de gestelde  onrechtmatigheden, al dan niet vervuld zijn. Het Gerecht constateert dat de afwijzing van de inschrijving van Agriconsulting Europe enkel was gebaseerd op de beoordeling aan de hand van gunningscriterium 3 en op het abnormaal lage karakter van de offerte. Hieruit volgt dat de beweerde onrechtmatigheden met betrekking tot gunningscriteria 1 en 2, al zouden deze kunnen worden bewezen, geen rechtstreeks oorzakelijk verband vertonen met de door Agriconsulting Europe aangevoerde schade betreffende het verlies van de kans om de overeenkomst te sluiten.

Met betrekking tot de beoordeling door de Europese Commissie van het abnormaal lage karakter van de offerte van Agriconsulting Europe en de grief van Agriconsulting Europe dat deze beoordeling onrechtmatig is geweest, concludeert het Gerecht in [hier niet aangehaalde] uitgebreide overwegingen dat alle grieven van Agriconsulting Europe geen doel treffen. Hierdoor wordt het verzoek om schadevergoeding op grond van de beweerdelijke onrechtmatigheid, afgewezen en dit zonder dat behoeft te worden onderzocht of de voorwaarden met betrekking tot het ontstaan van schade en een oorzakelijk verband zijn vervuld.

Tot slot is er het verzoek van Agriconsulting Europe om schadevergoeding op grond van gestelde onrechtmatigheden betreffende gunningscriterium 3. Agriconsulting Europe betoogt in wezen dat de selectiecriteria en de gunningscriteria door elkaar zijn gehaald en dat er ondermeer inbreuk is gemaakt op de regels van de aanbestedingsprocedure en het evenredigheidsbeginsel is geschonden. In dat kader vordert Agriconsulting vier soorten schade, namelijk winstderving, verlies van de kans om de overeenkomst te sluiten, schade door de gemaakte kosten van de aanbestedingsprocedure alsmede immateriële schade.

Het Gerecht onderzoekt als eerste of er daadwerkelijk sprake is van de beweerde schade en of er een oorzakelijk verband is tussen het gelaakte onrechtmatige gedrag en deze schade.

Met betrekking tot de winstderving geldt dat omdat de Europese Commissie in beginsel steeds haar aanbesteding mag staken, deze winstderving toekomstige en hypothetische schade is en dus niet werkelijk en actueel en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komt.

Wat betreft de schade die verband houdt met het verlies van de kans om de overeenkomst te sluiten overweegt het Gerecht dat de uitslag van de aanbesteding waarin Agriconsulting Europe als eerste was geëindigd, terecht door de Europese Commissie is gecorrigeerd omdat de inschrijving van Agriconsulting Europe niet voldeed en er door Agriconsulting Europe abnormaal laag was ingeschreven. Hierdoor is niet voldaan aan het voor schadevergoeding vereiste causale verband.

Wat betreft de vergoeding van de kosten van de aanbesteding geldt dat partijen zelf de economische risico's moeten dragen die inherent zijn aan hun activiteiten. In het kader van de aanbesteding geldt dat ondermeer voor voorbereidingskosten. Juist omdat inschrijvers er niet zeker van kunnen zijn dat een aanbestedende dienst überhaupt gaat gunnen [gelet op de beoordelingsvrijheid dienaangaande] kunnen voorbereidingskosten in beginsel geen vergoedbare schade opleveren. Dit laatste zou anders komen te liggen wanneer er een schending van het Europees recht zou hebben plaatsgevonden maar daarvan was in dit geval geen sprake omdat er een abnormaal lage inschrijving door Agriconsulting Europe was ingediend.

Tot slot wat betreft de door Agriconsulting Europe gevorderde vergoeding van immateriële schade, geldt dat het Gerecht deze als onvoldoende onderbouwd afwijst.

Voornoemde uitspraak illustreert hoe moeilijk het is om in de context van een aanbestedingsprocedure [in ieder geval op het niveau van aanbestedingen van de Europese Unie zelf] vergoeding van schade te krijgen. Genoemde drie cumulatieve voorwaarden voor niet-contractuele aansprakelijkheid zijn op zich al lastig ook vanwege de bewijslast, te vervullen. Dit gecombineerd met het feit dat binnen een aanbesteding een aanbestedende dienst zoals de Europese Commissie een aanzienlijke beoordelingsvrijheid toekomt op het punt van het toepassen van de aanbestedingsregels en de beoordeling van inschrijvingen, maakt het alleen maar nog moeilijker om beweerdelijke onrechtmatigheden in de aanbestedingsprocedure ook daadwerkelijk vastgesteld te krijgen.

Rik Wevers
                    [post_title] => Aanbesteding van Europese Commissie en de niet-contractuele aansprakelijkheid
                    [post_excerpt] => 
                    [post_status] => publish
                    [comment_status] => open
                    [ping_status] => open
                    [post_password] => 
                    [post_name] => aanbesteding-van-europese-commissie-en-de-niet-contractuele-aansprakelijkheid
                    [to_ping] => 
                    [pinged] => 
                    [post_modified] => 2016-05-31 13:59:49
                    [post_modified_gmt] => 2016-05-31 11:59:49
                    [post_content_filtered] => 
                    [post_parent] => 0
                    [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=8561
                    [menu_order] => 0
                    [post_type] => post
                    [post_mime_type] => 
                    [comment_count] => 0
                    [filter] => raw
                )

            [4] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 8513
                    [post_author] => 10
                    [post_date] => 2016-01-19 14:54:31
                    [post_date_gmt] => 2016-01-19 13:54:31
                    [post_content] => Het zal u als –veelal– zorgaanbieder niet zijn ontgaan dat de decentralisaties in de zorg grote veranderingen hebben veroorzaakt over door wie en hoe zorg wordt ingekocht en dit met de bijbehorende onzekerheden voor de markt van dien. Gemeenten zijn sinds januari 2015 verantwoordelijk voor ondermeer zorg aan langdurig zieken en ouderen alsmede voor de jeugdzorg.

Voor diegenen onder u die bij de inkoop door gemeenten binnen het sociale domein met aanbestedingen worden geconfronteerd, is het nuttig te weten dat uiterlijk 18 april volgend jaar de nieuwe Europese aanbestedingsrichtlijnen geïmplementeerd moeten zijn hetgeen een nieuwe aanbestedingswet zal betekenen. En dit terwijl de huidige Aanbestedingswet 2012 pas vrij recent te weten op 1 april 2013, in werking is getreden. De wijzigingen in de Aanbestedingswet zullen ook voor het sociale domein gevolgen hebben.

De thans zogeheten procedure voor II B diensten die van toepassing is op de inkoop van zorg door de overheid en wat een licht aanbestedingsregime behelst, komt te vervallen en in de plaats daarvan komt een speciaal aanbestedingsregime voor "sociale en andere specifieke diensten" waaronder gezondheidszorg is begrepen. Overheidsopdrachten voor deze “sociale diensten” met een opdrachtwaarde van €750.000 of meer dienen dan – anders dan thans bij de II B diensten, verplicht vooraf te worden gegaan door een aankondiging dat men voornemens is tot opdrachtverlening over te gaan.

Voor de inkoop binnen het sociale domein van zorg met een waarde van minder dan voornoemde drempel kunnen aanbestedende diensten direct gunnen tenzij er sprake is van een duidelijk grensoverschrijdend belang waarvan behoudens uitzonderingen niet snel sprake is omdat de organisatie van de inkoop van zorg over het algemeen erg cultureel en nationaal is bepaald. Bij opdrachten voor zorg onder genoemde drempelwaarde zal er dus ook onder de nieuwe aanbestedingswet geen plicht zijn tot voorafgaande aankondiging en evenmin tot concurrentie maar zal wel door een aanbestedende dienst op objectieve wijze een keuze moeten worden gemaakt voor het type procedure en de tot de procedure toe te laten zorgaanbieders.

De huidige praktijk van inkoop binnen het sociale domein vindt in meerderheid plaats via de door de private markt in Nederland geïntroduceerde "aanbestedingsvorm" van de bestuurlijke aanbesteding. Hierbij wordt enkelvoudig onderhands gegund, vaak met huidige zorgaanbieders en er wordt via “overlegtafels” onderhandeld over eisen en wensen en over wat mogelijk is.

Het is te verwachten dat gemeenten voor de inkoop van zorg ook na de inwerkingtreding van de nieuwe aanbestedingswet  in 2016 gebruik zullen blijven –willen– maken van de bestuurlijke aanbesteding. U kunt als zorgaanbieder proberen om  in overleg met een gemeente die zorg moet inkopen, te komen tot een onderhandse gunning aan u. En indien de inkoop van zorg de eerdergenoemde drempelwaarde overstijgt, kunt u op basis van de kennisname van de dan voorgeschreven voorafgaande aankondiging, uw belangstelling voor de opdracht de gemeente kenbaar maken.

Kortom, ook in [de loop van] 2016 ondanks de juridische veranderingen, kansen genoeg  voor zorgaanbieders.

Afhankelijk van uw specifieke positie als zorgaanbieder binnen het brede werkveld van de zorg, kan het aanbestedingsrecht uw pad kruisen. Indien u meer wilt weten over wat het aanbestedingsrecht voor u betekent of u wilt over een concrete kwestie op dit terrein eens sparren, dan nodig ik u graag uit vrijblijvend contact op te nemen.

Rik Wevers
                    [post_title] => Zorg en aanbestedingen
                    [post_excerpt] => 
                    [post_status] => publish
                    [comment_status] => open
                    [ping_status] => open
                    [post_password] => 
                    [post_name] => zorg-en-aanbestedingen
                    [to_ping] => 
                    [pinged] => 
                    [post_modified] => 2016-05-31 14:01:25
                    [post_modified_gmt] => 2016-05-31 12:01:25
                    [post_content_filtered] => 
                    [post_parent] => 0
                    [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=8513
                    [menu_order] => 0
                    [post_type] => post
                    [post_mime_type] => 
                    [comment_count] => 0
                    [filter] => raw
                )

            [5] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 7173
                    [post_author] => 10
                    [post_date] => 2015-10-25 00:00:00
                    [post_date_gmt] => 2015-10-25 00:00:00
                    [post_content] => 

Als gevolg van de invoering van de Wet Werk en Zekerheid [WWZ] geldt onder meer dat vanaf 1 januari 2015 arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur geen concurrentiebeding meer mogen hebben, tenzij in het contract de werkgever gemotiveerd aangeeft welke zwaarwichtige bedrijfsbelangen het concurrentiebeding vereisen. Op grond van het overgangsrecht van de WWZ geldt het voornoemde niet voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur van vóór 1 januari 2015. De beoordeling van een concurrentiebeding dat is opgenomen in een dergelijk “oud” contract wordt dus nog beoordeeld aan de hand van het “oude” recht van voor de WWZ.

Het voornoemde betekent echter niet dat het nieuwe recht onder de WWZ met betrekking tot een concurrentiebeding in een tijdelijk contract, niet zonder belang is voor “oude” zaken zoals blijkt uit de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 8 september 2015, zie Uitspraak [ECLI:NL:RBNNE:2015:4317].

In deze zaak vordert de werknemer schorsing van het concurrentiebeding betreffende een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd [van vóór 1 januari 2015]. De werknemer heeft aan het einde van zijn [niet meer verlengde] contract besloten zelfstandig verder te gaan en heeft in dat kader diensten aangeboden aan ex-cliënten van de werkgever. Kern van het geschil is of werknemer het overeengekomen concurrentiebeding heeft geschonden en of werknemer nog aan dat beding kan worden gehouden. De kantonrechter beantwoordt dit ontkennend omdat geen sprake is van door de ex-werknemer verrichte bedrijfsactiviteiten die identiek zijn aan die van de voormalige werkgever omdat werknemer zich op een andere doelgroep richt en de dienstverlening anders van aard is. Als gevolg hiervan heeft de werknemer het concurrentiebeding niet overtreden.

Vervolgens stelt de kantonrechter zich de vraag hoe de kwestie moet worden beoordeeld als de bedrijfsactiviteiten van partijen elkaar wel [deels] zouden overlappen en of in dat geval werknemer aan het concurrentiebeding moet worden gehouden of dat er grond is om het beding te schorsen [zoals de werknemer vordert]. Hierbij komt het in het kader van de algehele belangenafweging, onder meer aan op het belang dat de werkgever al dan niet heeft bij handhaving van het concurrentiebeding. Kortom, een alleszins gebruikelijke rechterlijke toets onder het “oude” recht.  

Interessant wordt het echter nu de kantonrechter expliciet overweegt dat van de werkgever verlangd mag worden dat zij haar te beschermen zwaarwegend bedrijfsbelang onderbouwt en aannemelijk maakt omdat dit voortvloeit uit de wijziging via de WWZ waardoor een concurrentiebeding in een tijdelijk contract alleen is toegestaan als dit noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfsbelangen. De kantonrechter overweegt dat het zo moge zijn dat volgens het overgangsrecht van de WWZ op de zaak het “oude” recht nog van toepassing is, maar dat dit onverlet laat dat de inmiddels gewijzigde maatschappelijke opvatting, die ten grondslag ligt aan de bewuste wetswijziging, naar het oordeel van de kantonrechter in de algehele belangenafweging [of het concurrentiebeding wel of niet wordt geschorst] mag worden betrokken.

Aangezien de werkgever naar de mening van de kantonrechter onvoldoende heeft onderbouwd en aannemelijk heeft gemaakt welk zwaarwegend bedrijfsbelang ze met het vastleggen en het handhaven van het concurrentiebeding wenst te beschermen, luidt het oordeel dat tot schorsing van het concurrentiebeding moet worden overgegaan.

De les die werkgevers met “oude” contracten van bepaalde tijd met daarin opgenomen een concurrentiebeding uit deze zaak moeten trekken is dat ook bij een beoordeling omtrent al dan niet schorsing van het concurrentiebeding onder het “oude” recht waarbij het aankomt op een algehele belangenafweging, het “nieuwe” recht bij wijze van reflex zich al doet gelden.

Concreet betekent dit dat de werkgever bij zo’n “oud” tijdelijk contract met een concurrentiebeding, erop bedacht moet zijn dat het aantonen van een enkel belang bij handhaving van het concurrentiebeding mogelijk niet kan volstaan maar dat dat hij inspelend op de aldus door de kantonrechter genoemde “gewijzigde maatschappelijke opvatting” waar het gaat om het concurrentiebeding in een tijdelijk contract, ook moet proberen aan te tonen dat zijn belang een zwaarwegend bedrijfsbelang is.

Dit betekent dat ook bij zaken over een concurrentiebeding in tijdelijke contracten die nog onder het “oude” recht worden beoordeeld dat ten gevolge van de WWZ  de werkgever in ieder geval de facto   een zwaardere bewijslast heeft gekregen waar het gaat om het aantonen van zijn belang bij handhaving van het concurrentiebeding.  

[post_title] => I. Reflexwerking nieuw [WWZ] recht op concurrentiebeding naar “oud” recht [post_excerpt] =>

Als gevolg van de invoering van de Wet Werk en Zekerheid [WWZ] geldt onder meer dat vanaf 1 januari 2015 arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur geen concurrentiebeding meer mogen hebben, tenzij in het contract de werkgever gemotiveerd aangeeft welke zwaarwichtige bedrijfsbelangen het concurrentiebeding vereisen. Op grond van het overgangsrecht van de WWZ geldt het voornoemde niet voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur van vóór 1 januari 2015. De beoordeling van een concurrentiebeding dat is opgenomen in een dergelijk “oud” contract wordt dus nog beoordeeld aan de hand van het “oude” recht van voor de WWZ.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => i-reflexwerking-nieuw-wwz-recht-op-concurrentiebeding-naar-oud-recht [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 05:52:51 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 05:52:51 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/10/25/i-reflexwerking-nieuw-wwz-recht-op-concurrentiebeding-naar-oud-recht/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [6] => WP_Post Object ( [ID] => 7167 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-09-23 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-09-23 00:00:00 [post_content] =>

Op 10 september 2015 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie een ook voor de Nederlandse rechtspraktijk belangrijke uitspraak gedaan over wat als arbeidstijd dient te gelden wanneer werknemers vanuit huis naar klanten gaan alwaar ze een opdracht uitvoeren.

De regeling op het gebied van arbeidstijden in Nederland is vastgelegd in de Arbeidstijdenwet. In die wet valt geen definitie van arbeidstijd terug te vinden. De regels in de bewuste wet zijn gebaseerd op de Europese Arbeidstijdenrichtlijn [richtlijn 2003/88/EG]. In die richtlijn is in artikel 2 bepaald dat onder arbeidstijd moet worden verstaan “de tijd waarin de werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden of functie uitoefent, overeenkomstig de nationale wetten en/of gebruiken” alsmede dat rusttijd is gedefinieerd als “de tijd die geen arbeidstijd is”.

Het hoeft geen betoog dat gelet op de definitie van arbeidstijd in de richtlijn, er enorm veel gesteggeld kan worden over de vraag wanneer nu wel en niet sprake is van arbeidstijd of rusttijd, zeker nu de arbeidsmarkt steeds meer flexibiliseert.  

De feiten in de Tyco zaak [zaaknummer C-266/14] zijn samengevat als volgt. Tyco is een bedrijf dat beveiligingssystemen installeert en onderhoudt in een groot deel van Spanje. Tot 2011 had Tyco regionale kantoren van waaruit de werknemers naar klanten gingen. Het reizen vanuit die regiokantoren naar de klanten, en visa versa, werd als arbeidstijd beschouwd. Nadat in 2011 Tyco haar regiokantoren had opgeheven, liet Tyco haar werknemers vanuit huis direct naar de klanten gaan. Hiertoe kregen de werknemers een bedrijfsauto tot hun beschikking en moesten zij met regelmaat bij een regionale expediteur langs om gereedschap, apparaten en onderdelen op te halen. Via de door Tyco aan haar werknemers verstrekte mobiele telefoons, kregen de werknemers reisinstructies en moesten de werknemers aan Tyco informatie verstrekken over hun werkzaamheden. Vanaf dat moment zag Tyco de reistijd woonplaats – klanten [en visa versa] niet als arbeidstijd, maar als rusttijd. Het gevolg was dat werknemers van Tyco soms wel 3 uur lang onderweg waren van huis naar de eerste klant en welke tijd door Tyco als “rusttijd” werd gezien.

Het Europese Hof die vooropstelt dat de strekking van de richtlijn is dat minimumvoorschriften hebben te gelden om de levens- en arbeidsomstandigheden van werknemers te verbeteren, stelt dat nu personeel van Tyco niet meer naar kantoor hoefde te komen, de reistijd [van huis naar de klant] niet ineens als vrije tijd kan gelden. Het feit dat werknemers van Tyco hun werkdag thuis beginnen en eindigen, vloeit rechtstreeks voort uit de keuze van Tyco om de regionale kantoren af te schaffen en niet uit een verlangen van de werknemers zelf, zo stelt het hof. Een andersluidende uitleg zou in strijd zijn met de Europese Arbeidstijdenrichtlijn die voorziet in regels op het gebied van rusttijden en maximale reistijden.

Met dit arrest geeft het Europese Hof meer duidelijkheid over het begrip “arbeidstijd”. Reistijd van huis naar een klant [en visa versa] en onder de omstandigheden zoals die in de Tyco zaak golden, vormt arbeidstijd en zal dan ook in loon moeten worden betaald. Met betrekking tot de beloning geldt wel de belangrijke kanttekening dat het Europese Hof in de Tyco zaak tevens overweegt dat de richtlijn in beginsel niet van toepassing is op de beloning van werknemers, zodat het aan het nationale recht is om de hoogte daarvan te bepalen.

In ieder geval, de Tyco uitspraak biedt aanknopingspunten voor werknemers om in soortgelijke situaties als in voornoemde zaak, met succes te stellen dat de reistijd in kwestie als arbeidstijd zal moeten worden vergoed. Verder zal het Tyco arrest gevolg kunnen hebben voor branches waarin er via een CAO geen afspraken gelden voor doorbetaling van reistijden. Ook lijkt een logisch gevolg van de Tyco uitspraak te moeten zijn dat in gevallen waarin de reistijd arbeidstijd is, die reistijd ook moet worden meegeteld bij het bepalen van de maximale werktijd op grond van de Arbeidstijdenwet met als gevolg dat werknemers veel eerder aan een maximum werktijd per dag of per week komen te zitten.

Afsluitend, gelet ook op de toenemende flexibilisering van arbeid mag verwacht worden dat naar aanleiding van het Tyco arrest de nodige geschillen op het gebied van reizen, arbeidstijden en de bijbehorende compensatie, nog beslecht zullen moeten worden.   

[post_title] => Tyco arrest; reistijd van en naar een opdracht is arbeidstijd [post_excerpt] =>

Op 10 september 2015 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie een ook voor de Nederlandse rechtspraktijk belangrijke uitspraak gedaan over wat als arbeidstijd dient te gelden wanneer werknemers vanuit huis naar klanten gaan alwaar ze een opdracht uitvoeren.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => tyco-arrest-reistijd-van-en-naar-een-opdracht-is-arbeidstijd [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:15:36 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:15:36 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/09/23/tyco-arrest-reistijd-van-en-naar-een-opdracht-is-arbeidstijd/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [7] => WP_Post Object ( [ID] => 7166 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-09-04 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-09-04 00:00:00 [post_content] =>

Het opschorten van loon en het stopzetten van loondoorbetaling zijn twee verschillende sancties die de werkgever heeft om in bepaalde situaties het recht op loondoorbetaling dat een zieke werknemer heeft, te doorbreken. Voor het inroepen van de ene of de andere sanctie gelden verschillende in de wet vastgelegde gronden en ook de gevolgen van het hanteren van de sancties zijn verschillend. Het komt soms voor dat een werkgever de beide sancties verward en de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 26 augustus 2015, zie Uitspraak [ECLI:NL:RBMNE:2015:6171] illustreert hoe een dergelijke verwarring voor de werkgever slecht kan uitpakken.

In deze zaak gaat het om een zieke werknemer die hoewel hij door de bedrijfsarts in staat werd geacht om aangepaste werkzaamheden te verrichten, tot tweemaal toe de aangepaste werkzaamheden heeft gestaakt. De werkgever is vervolgens overgegaan tot het opschorten van de loondoorbetaling. Hierop heeft de werknemer [die kennelijk alweer – al dan niet passende – arbeid verrichtte] betaling gevorderd van het achterstallige loon.

De kantonrechter overweegt dat op grond van artikel 7:629 lid 6 BW de werkgever bevoegd is betaling van het loon op te schorten voor de tijd, gedurende welke de werknemer zich niet houdt aan de door de werkgever schriftelijk gegeven redelijke voorschriften omtrent het verstrekken van inlichtingen die de werkgever behoeft om het recht op loon vast te stellen. Op grond van artikel 7:629 lid 3 BW heeft de werknemer geen recht op betaling van loon voor de tijd, gedurende welke hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid niet verricht.

Er is, aldus de kantonrechter, niet in geschil dat de werknemer zonder redelijke grond aangeboden passende arbeid niet heeft verricht. Op grond hiervan zou de werknemer dus geen recht op doorbetaling van het loon hebben. Dit laatste vereist op grond van artikel 7:629 lid 7 BW wel dat de werkgever de werknemer daarvan in kennis heeft gesteld onverwijld nadat bij de werkgever het vermoeden is ontstaan of had behoren te ontstaan dat de werknemer zonder deugdelijke grond passende arbeid niet verricht.

Het probleem hier voor de werkgever is echter dat men loonbetaling heeft opgeschort, hetgeen betekent het uitstellen van loonbetaling en niet het definitieve stopzetten van loonbetaling. Dat de werkgever bedoeld heeft betaling van loon stop te zetten baat de werkgever niet omdat van de werkgever mag worden verwacht dat hij zijn woorden zorgvuldig kiest, zeker waar een voor de werknemer zo ingrijpend middel wordt ingezet als een loonsanctie.

Hieraan doet zelfs niet af dat kennelijk de werknemer in eerste instantie het “opschorten” van het loon door de werkgever heeft opgevat als het stopzetten van het loon en de bedoeling van de werkgever dus kennelijk wel begreep. In dat kader overweegt de kantonrechter dat van belang is dat de betekenis van de beider termen onmiskenbaar essentieel verschillend is en dat in deze zaak een eventuele aanvankelijk verkeerde interpretatie door werknemer, laatstgenoemde niet kan worden tegengeworpen omdat ter zitting de kantonrechter bleek dat de werknemer de Nederlandse taal niet volledig beheerst.

De voor de werkgever zure uitkomst van deze zaak en ondanks dat het dus vaststond dat de werknemer zonder deugdelijke grond geen passende arbeid had verricht, is dat de loonvordering wordt toegewezen.

Concluderend, hoewel niet uit te sluiten valt dat de uitkomst van deze zaak mogelijk anders zou zijn geweest wanneer de werknemer bij verder gelijke omstandigheden, de Nederlandse taal wel volledig had beheerst wordt op zich verdedigbaar, bij de werkgever uiteindelijk wel de verantwoordelijkheid gelegd om in het kader van enigerlei loonsanctie, de juiste terminologie te gebruiken en waarvoor vereist is dat werkgever goed op het netvlies heeft staan wat de verschillen zijn tussen een loonopschorting en een loonstopzetting.

[post_title] => Loonopschorting of loonstop; werkgever kiest uw woorden zorgvuldig! [post_excerpt] =>

Het opschorten van loon en het stopzetten van loondoorbetaling zijn twee verschillende sancties die de werkgever heeft om in bepaalde situaties het recht op loondoorbetaling dat een zieke werknemer heeft, te doorbreken. Voor het inroepen van de ene of de andere sanctie gelden verschillende in de wet vastgelegde gronden en ook de gevolgen van het hanteren van de sancties zijn verschillend. Het komt soms voor dat een werkgever de beide sancties verward en de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 26 augustus 2015, zie Uitspraak [ECLI:NL:RBMNE:2015:6171] illustreert hoe een dergelijke verwarring voor de werkgever slecht kan uitpakken.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => loonopschorting-of-loonstop-werkgever-kiest-uw-woorden-zorgvuldig [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:20:45 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:20:45 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/09/04/loonopschorting-of-loonstop-werkgever-kiest-uw-woorden-zorgvuldig/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [8] => WP_Post Object ( [ID] => 7153 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-09-01 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-09-01 00:00:00 [post_content] =>

Op 25 augustus 2015 heeft het Gerechtshof Den Haag [ECLI:NL:GHDHA:2015:2220] in hoger beroep geoordeeld dat een door een projectontwikkelaar met een eigenaar van een perceel grond gesloten overeenkomst door de projectontwikkelaar moet worden nagekomen en de projectontwikkelaar geen beroep toekomt op ontbinding van de bewuste overeenkomst.

De overeenkomst betrof de verkoop van een perceelgrond aan de projectontwikkelaar ten behoeve van de bouw van woningen. In de koopovereenkomst was onder meer opgenomen dat deze zou worden ontbonden wanneer op 31 juli 2007 het project niet kon worden gerealiseerd doordat de noodzakelijke vergunningen niet zouden zijn verleend. Ook stond vermeld dat de ontbindende voorwaarde geacht werd in vervulling te gaan als er een negatieve uitspraak zou zijn van –hier– de Raad van State [dit over de noodzakelijke wijziging van het bestemmingsplan].

De vergunningen voor de bouw van woningen op het bewuste perceel waren nog niet verkregen en het ten behoeve van de projectontwikkeling aangepaste bestemmingsplan werd in november 2011 door de Raad van State gedeeltelijk vernietigd.

De projectontwikkelaar stelde zich op het standpunt dat de overeenkomst ontbonden was. Het gerechtshof volgt de projectontwikkelaar in dit standpunt niet en stelt dat op grond van bijzondere omstandigheden de projectontwikkelaar haar rechten op ontbinding van de overeenkomst had [zoals dat heet] ”verwerkt”. Of te wel het recht op ontbinding had verloren.

Voor rechtsverwerking is vereist de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden waardoor bij een  partij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de andere partij zijn aanspraak niet meer geldend zal maken of dat de positie van een partij onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de andere partij zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.

De projectontwikkelaar kan zich niet op ontbinding van de overeenkomst beroepen aldus het gerechtshof, omdat de projectontwikkelaar niet al na eerdergenoemde uitspraak van de Raad van State zich op de ontbinding heeft beroepen. De projectontwikkelaar is doorgegaan met het richting de verkoper schetsen van de te nemen stappen om te komen tot realisatie van het project. De projectontwikkelaar is ook doorgegaan met het betalen van zogenaamde optievergoedingen die hun grondslag uitsluitend in de koopovereenkomst vonden. De projectontwikkelaar heeft ook in april 2012 de verkoper voorgesteld de koopovereenkomst te wijzigen of te ontbinden. Pas in maart 2013 heeft de projectontwikkelaar een nadrukkelijk beroep op ontbinding van de overeenkomst gedaan.

Als gevolg van genoemde pogingen van de projectontwikkelaar om het plan te verwezenlijken is er aldus het gerechtshof, sprake van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de projectontwikkelaar zich er niet meer op kan beroepen dat de overeenkomst is ontbonden.

De projectontwikkelaar probeert in de procedure de schade te beperken door ook op grond van onvoorziene omstandigheden de overeenkomst [mede] gewijzigd te krijgen. Ook die vordering slaagt niet omdat in de omstandigheden die de projectontwikkelaar ten grondslag legt aan de vordering tot wijziging van de overeenkomst, door partijen juist wel is voorzien. Het betrof hier de in de overeenkomst opgenomen bepaling dat ontbinding van de overeenkomst ook mogelijk was indien het project geen doorgang kon vinden omdat de noodzakelijke wijziging van het bestemmingsplan niet tot stand was gekomen. Deze situatie heeft zich aldus het gerechtshof, voorgedaan zodat dit geen onvoorziene omstandigheid is waar de projectontwikkelaar de vordering tot wijziging van de overeenkomst op baseert. Kortom, de uitkomst van het hoger beroep is dat de projectontwikkelaar de overeenkomst jegens de verkoper moet nakomen.

De juridische moraal te verbinden aan deze zaak is dat het opnemen van een ontbindende voorwaarde een contractspartij die zich op de vervulling van de ontbindende voorwaarde wil beroepen, niet ontslaat van de plicht om dit dan wel tijdig te doen. En wat deze zaak verder leert dat zelfs wanneer de ontbindende voorwaarde zo is verwoord dat het erop lijkt dat er geen verdere actie van één van partijen nodig is om dat overeenkomst te ontbinden, dit niet uitsluit dat een partij haar recht om zich op de ontbindende voorwaarde te beroepen heeft verloren omdat die partij ondanks de mogelijke vervulling van de ontbindende voorwaarde, zich actief blijft inzetten op realisatie van de overeenkomst zoals in deze zaak het proberen te verwezenlijken van het bestemmingsplan en het betalen van termijnvergoedingen onder de overeenkomst.

Afsluitend, de projectontwikkelaar heeft een verkeerde proactieve houding aan de dag gelegd en had op het moment dat de ontbindende voorwaarde geacht kon worden te zijn vervuld, terstond zich nadrukkelijk moeten beroepen op het ontbonden zijn van de overeenkomst.

[post_title] => Projectontwikkelaar verliest recht op ontbinding overeenkomst projectontwikkeling [post_excerpt] =>

Op 25 augustus 2015 heeft het Gerechtshof Den Haag [ECLI:NL:GHDHA:2015:2220] in hoger beroep geoordeeld dat een door een projectontwikkelaar met een eigenaar van een perceel grond gesloten overeenkomst door de projectontwikkelaar moet worden nagekomen en de projectontwikkelaar geen beroep toekomt op ontbinding van de bewuste overeenkomst.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => projectontwikkelaar-verliest-recht-op-ontbinding-overeenkomst-projectontwikkeling [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:24:21 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:24:21 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/09/01/projectontwikkelaar-verliest-recht-op-ontbinding-overeenkomst-projectontwikkeling/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [9] => WP_Post Object ( [ID] => 7150 [post_author] => 10 [post_date] => 2015-08-18 00:00:00 [post_date_gmt] => 2015-08-18 00:00:00 [post_content] =>

Op 3 augustus jl. heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties via een circulaire het beleid bekend gemaakt over welke aanbestedingsprocedure in een concreet geval gebaseerd op de waarde van de opdracht de aangewezen procedure is. De circulaire geldt voor aanbestedende diensten die tot het Rijk behoren en de in de circulaire genoemde grensbedragen gelden vanaf 1 september 2015.

Aanleiding voor de circulaire is een verandering van beleid met betrekking tot opdrachten [voor leveringen of diensten] met een waarde tussen de € 33.000,= en € 50.000,=. Voor deze opdrachten moet op basis van de in de Gids Proportionaliteit genoemde afwegingsaspecten, gekozen worden voor of de enkelvoudige onderhandse [één op één] gunning of de meervoudig onderhandse procedure van artikel 1.14 Aanbestedingswet 2012. Voornoemde afweging moet door de aanbestedende dienst worden vastgelegd in het inkoopdossier. Voor potentiële inschrijvers is van belang te weten dat de motivering voor de procedure op grond van artikel 1.4 3e lid Aanbestedingswet 2012 op diens schriftelijk verzoek aan een ondernemer moet worden verstrekt. 

De circulaire heeft tot gevolg dat voor de motivering van de keuze voor de procedure voor opdrachten met betrekking tot leveringen of diensten met een waarde tot € 33.000,= en voor opdrachten voor leveringen of diensten met een waarde vanaf € 50.000,= tot aan de Europese drempelwaarde, de aanbestedende dienst kan volstaan met te verwijzen naar de circulaire. Voor de eerdergenoemde categorie van opdrachten [voor leveringen of diensten] met een waarde van € 33.000,= tot een bedrag van € 50.000,= kan niet door de aanbestedende dienst worden volstaan met te verwijzen naar de circulaire maar moet de motivering dus worden vastgelegd.

Bij opdrachten voor leveringen of diensten met een duidelijk grensoverschrijdend belang schrijft [op grond van de Aanbestedingswet 2012]  de circulaire voor dat door de aanbestedende dienst aan de aankondiging van de opdracht een passende mate van openbaarheid geeft. Dit opdat ook ondernemers uit andere lidstaten kennis nemen van de overheidsopdracht. Een nationale aanbesteding [dat wil zeggen een aanbesteding met een voorafgaande publicatie] is in dat geval de meest aangewezen procedure. 

Voor opdrachten voor werken gelden zoals uit de circulaire blijkt, andere drempelbedragen en de circulaire heeft geen betrekking op zogenoemde uitgezonderde opdrachten en op B-diensten. Uitgezonderde opdrachten zijn opdrachten die vanwege hun aard van de toepassing van de Aanbestedingswet 2012 zijn uitgezonderd. Zogenoemde B-diensten worden naar hun aard geacht geen grensoverschrijdend belang te hebben en vallen onder een bijzonder regiem. Dat regiem voor B-diensten is in de Aanbestedingswet 2012 geregeld. Genoemde uitzonderingen houden ook in dat wanneer voor deze opdrachten [die dus niet onder de circulaire vallen] een ondernemer de aanbestedende dienst om een motivering van de keuze voor de procedure vraagt, de aanbestedende dienst de keuze voor de procedure moet kunnen motiveren en deze motivering in het inkoopdossier moet zijn vastgelegd.

Zie ook Aanbestedingsrecht 

[post_title] => Bekendmaking grensbedragen voor aanbestedingsprocedures bij het Rijk [post_excerpt] =>

Op 3 augustus jl. heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties via een circulaire het beleid bekend gemaakt over welke aanbestedingsprocedure in een concreet geval gebaseerd op de waarde van de opdracht de aangewezen procedure is. De circulaire geldt voor aanbestedende diensten die tot het Rijk behoren en de in de circulaire genoemde grensbedragen gelden vanaf 1 september 2015.

[post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => bekendmaking-grensbedragen-voor-aanbestedingsprocedures-bij-het-rijk [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2015-12-23 06:25:49 [post_modified_gmt] => 2015-12-23 06:25:49 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/2015/08/18/bekendmaking-grensbedragen-voor-aanbestedingsprocedures-bij-het-rijk/ [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) ) [post_count] => 10 [current_post] => -1 [before_loop] => 1 [in_the_loop] => [post] => WP_Post Object ( [ID] => 8606 [post_author] => 10 [post_date] => 2016-05-10 14:08:54 [post_date_gmt] => 2016-05-10 12:08:54 [post_content] => Bij een meervoudige onderhandse procedure ten behoeve van een aanbesteding staat het de aanbesteder in beginsel vrij zelf de partijen te selecteren die hij tot de procedure wenst toe te laten. Wel geldt dat de beginselen van gelijke behandeling en transparantie door de aanbesteder moeten worden gerespecteerd. Dit leidt ertoe dat de criteria die de aanbesteder hanteert voor zijn selectie wel “objectief” moeten zijn. In een lang aanslepende zaak tussen een logistiek adviesbureau [verder: HLA] en het Kadaster heeft de Hoge Raad op 25 maart 2016 een eindoordeel[1] geveld waarin de grenzen aan de selectievrijheid nog eens zijn verduidelijkt. De feiten in het kort. In 2009 heeft het Kadaster in het kader van een meervoudige onderhandse aanbesteding offertes gevraagd voor de ontwikkeling van een zogenoemde “KLIC-viewer”. Dit is een desktopapplicatie voor ontsluiting van KLIC-gegevens. KLIC-gegevens zijn gegevens omtrent de ligging van kabels en leidingen. Deze uitvraag hield verband met het feit dat met de inwerkingtreding van de Wet informatie uitwisseling ondergrondse netten [WION] op 1 juli 2008, het Kadaster verantwoordelijk was geworden voor de informatie-uitwisseling tussen grondroerders en netbeheerders met betrekking tot ondergrondse netten. Het Kadaster had de uitvraag verzonden aan bedrijven die in het kader van WION-congressen hun interesse voor het project hadden getoond, en als zodanig op een lijst waren geplaatst. HLA stond niet op die lijst. HLA stelde in kort geding dat het Kadaster onrechtmatig had gehandeld door HLA niet uit te nodigen voor de meervoudige onderhandse aanbesteding terwijl het Kadaster wist van de expertise van HLA en nu HLA al een ontwikkelde KLIC-viewer “op de plank had liggen”. HLA stelde dat indien zij was uitgenodigd, zij de opdracht zou hebben verworven en dat zij dus door niet uitgenodigd te zijn door het Kadaster en door het mislopen van de opdracht, omzetschade had geleden. In eerste aanleg werd door de rechtbank voor recht verklaard dat het Kadaster onrechtmatig jegens HLA had gehandeld door na te laten HLA op de hoogte te stellen van de aanbesteding met betrekking tot de KLIC-viewer en het Kadaster werd veroordeeld tot een vergoeding van geleden schade, begroot op 10 miljoen euro. In hoger beroep heeft het Hof de verklaring voor recht dat het Kadaster onrechtmatig ten opzichte van HLA had gehandeld, bekrachtigd. Een en ander gebaseerd op de stelling dat zich hier bijzondere omstandigheden hadden voorgedaan die het niet uitnodigen van HLA onrechtmatig maakte. Daarbij ging het dan vooral om het feit dat het de bedoeling van de uitvraag was dat in beginsel alle potentieel geïnteresseerde IT-bedrijven gelegenheid zouden hebben om een aanbieding te doen en het Kadaster wist dat HLA bij uitstek actief was op het bewuste terrein. Het Hof heeft overigens wel de vorderingen van HLA alsnog afgewezen op de grond dat niet was komen vast te staan dat HLA door het onrechtmatig handelen van het Kadaster schade had geleden. Anders gezegd, HLA had niet voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de opdracht zou hebben verworven. Het Kadaster gaat in cassatie in verband met de door het Hof bekrachtigde verklaring voor recht dat het Kadaster onrechtmatig had gehandeld. Het Kadaster klaagt erover dat het een aanbesteder vrij staat om bij een meervoudige onderhandse aanbesteding zelf te selecteren wie hij tot de procedure wenst toe te laten en dat de door het Hof genoemde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden zijn die meebrengen dat het niet uitnodigen van HLA onrechtmatig was. De Hoge Raad volgt de klacht van het Kadaster. Er wordt vooropgesteld dat het Kadaster niet gehouden was de ontwikkeling van de KLIC-viewer aan te besteden, maar vrijwillig had gekozen voor een meervoudige onderhandse aanbesteding en dat bij zo’n aanbesteding de aanbesteder vrij is in de keuze van degene die hij wenst uit te nodigen voor het doen van een dergelijke aanbieding. Wel brengen de beginselen van gelijke behandeling en transparantie met zich mee dat de aanbesteder zijn selectie van uit te nodigen aanbieders dient op te maken op basis van “objectieve criteria”. Reeds voor de inwerkingtreding van de Aanbestedingswet 2012 [in april 2013] [toe ook onderhavige zaak al was begonnen] golden de beginselen van gelijkheid en transparantie ook al als geldend recht. Daarnaast,  ook voor opdrachten die buiten het toepassingsbereik van de Europese aanbestedingsrichtlijnen vallen gelden de beginselen van gelijkheid en transparantie die voortkomen uit de voor bestuurs-organen reeds geldende algemene beginselen van behoorlijk bestuur. En in  andere gevallen komen de beginselen van gelijkheid en transparantie voort uit de in de pré-contractuele fase geldende maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De “objectieve criteria” die het Kadaster hier heeft gehanteerd, betrof de insteek om alle bedrijven te selecteren die in het kader van WION-congressen daadwerkelijk van hun interesse voor het onderhavige project hadden doen blijken [en als zodanig op een lijst waren geplaatst]. Dit is aldus de Hoge Raad een objectief selectiecriterium waaraan HLA niet voldeed. Dat HLA in het verleden geografische automatiseringssystemen had ontwikkeld ter voorkoming van kabel- en leidingschade en dat het Kadaster HLA uit dien hoofde kende, maakt het vernoemde niet anders. De Hoge Raad doet de zaak zelf af en wijst de gevorderde verklaring voor recht omtrent de onrechtmatigheid alsnog af. Rik Wevers [1] HR 25 maart 2016, Aequi:NL:HR:2016:503 [post_title] => Meervoudige onderhandse aanbesteding en de selectievrijheid [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => meervoudige-onderhandse-aanbesteding-en-de-selectievrijheid [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2016-07-04 21:32:23 [post_modified_gmt] => 2016-07-04 19:32:23 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => http://bgadvocaten.nl/?p=8606 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [comment_count] => 0 [current_comment] => -1 [found_posts] => 169 [max_num_pages] => 17 [max_num_comment_pages] => 0 [is_single] => [is_preview] => [is_page] => [is_archive] => 1 [is_date] => [is_year] => [is_month] => [is_day] => [is_time] => [is_author] => [is_category] => [is_tag] => [is_tax] => 1 [is_search] => [is_feed] => [is_comment_feed] => [is_trackback] => [is_home] => [is_privacy_policy] => [is_404] => [is_embed] => [is_paged] => 1 [is_admin] => [is_attachment] => [is_singular] => [is_robots] => [is_favicon] => [is_posts_page] => [is_post_type_archive] => [query_vars_hash:WP_Query:private] => 5e3dd171640ad4c92a5ae414a7bfa41e [query_vars_changed:WP_Query:private] => 1 [thumbnails_cached] => [allow_query_attachment_by_filename:protected] => [stopwords:WP_Query:private] => [compat_fields:WP_Query:private] => Array ( [0] => query_vars_hash [1] => query_vars_changed ) [compat_methods:WP_Query:private] => Array ( [0] => init_query_flags [1] => parse_tax_query ) [tribe_is_event] => [tribe_is_multi_posttype] => [tribe_is_event_category] => [tribe_is_event_venue] => [tribe_is_event_organizer] => [tribe_is_event_query] => [tribe_is_past] => [tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object ( [filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object *RECURSION* ) )
Bij een meervoudige onderhandse procedure ten behoeve van een aanbesteding staat het de aanbesteder in beginsel vrij zelf de partijen te selecteren die hij tot de procedure wenst toe te...
Lees meer
Op 22 maart jl. heeft de Tweede Kamer het Wetsvoorstel wijziging Aanbestedingswet 2012 aangenomen. In dat kader zijn ook diverse amendementen en moties aangenomen. Zo wordt onder meer de wettelijke...
Lees meer
In hoger beroep heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage in een op 5 januari 2016 gepubliceerd arrest [ECLI:NL:GHSGR:2012:83, zie Uitspraak] geoordeeld dat in een zaak tussen de Gemeente Rotterdam en aannemer Saturn...
Lees meer
Het succesvol aansprakelijk stellen van [een instelling van] de Europese Unie op grond van onrechtmatige daad en meer in het bijzonder in de context van een verloren aanbestedingsprocedure, is geen...
Lees meer
Het zal u als –veelal– zorgaanbieder niet zijn ontgaan dat de decentralisaties in de zorg grote veranderingen hebben veroorzaakt over door wie en hoe zorg wordt ingekocht en dit met...
Lees meer
Als gevolg van de invoering van de Wet Werk en Zekerheid [WWZ] geldt onder meer dat vanaf 1 januari 2015 arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur geen concurrentiebeding meer mogen hebben, tenzij in het contract de werkgever gemotiveerd aangeeft welke zwaarwichtige bedrijfsbelangen het concurrentiebeding vereisen. Op grond van het overgangsrecht van de WWZ geldt het voornoemde niet voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur van vóór 1 januari 2015. De beoordeling van een concurrentiebeding dat is opgenomen in een dergelijk “oud” contract wordt dus nog beoordeeld aan de hand van het “oude” recht van voor de WWZ.
Lees meer
Op 10 september 2015 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie een ook voor de Nederlandse rechtspraktijk belangrijke uitspraak gedaan over wat als arbeidstijd dient te gelden wanneer werknemers vanuit huis naar klanten gaan alwaar ze een opdracht uitvoeren.
Lees meer
Het opschorten van loon en het stopzetten van loondoorbetaling zijn twee verschillende sancties die de werkgever heeft om in bepaalde situaties het recht op loondoorbetaling dat een zieke werknemer heeft, te doorbreken. Voor het inroepen van de ene of de andere sanctie gelden verschillende in de wet vastgelegde gronden en ook de gevolgen van het hanteren van de sancties zijn verschillend. Het komt soms voor dat een werkgever de beide sancties verward en de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 26 augustus 2015, zie Uitspraak [ECLI:NL:RBMNE:2015:6171] illustreert hoe een dergelijke verwarring voor de werkgever slecht kan uitpakken.
Lees meer
Op 25 augustus 2015 heeft het Gerechtshof Den Haag [ECLI:NL:GHDHA:2015:2220] in hoger beroep geoordeeld dat een door een projectontwikkelaar met een eigenaar van een perceel grond gesloten overeenkomst door de projectontwikkelaar moet worden nagekomen en de projectontwikkelaar geen beroep toekomt op ontbinding van de bewuste overeenkomst.
Lees meer
Op 3 augustus jl. heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties via een circulaire het beleid bekend gemaakt over welke aanbestedingsprocedure in een concreet geval gebaseerd op de waarde van de opdracht de aangewezen procedure is. De circulaire geldt voor aanbestedende diensten die tot het Rijk behoren en de in de circulaire genoemde grensbedragen gelden vanaf 1 september 2015.
Lees meer