WP_Query Object
(
[query] => Array
(
[paged] => 132
[news-type] => blog
)
[query_vars] => Array
(
[paged] => 132
[news-type] => blog
[error] =>
[m] =>
[p] => 0
[post_parent] =>
[subpost] =>
[subpost_id] =>
[attachment] =>
[attachment_id] => 0
[name] =>
[pagename] =>
[page_id] => 0
[second] =>
[minute] =>
[hour] =>
[day] => 0
[monthnum] => 0
[year] => 0
[w] => 0
[category_name] =>
[tag] =>
[cat] =>
[tag_id] =>
[author] =>
[author_name] =>
[feed] =>
[tb] =>
[meta_key] =>
[meta_value] =>
[preview] =>
[s] =>
[sentence] =>
[title] =>
[fields] =>
[menu_order] =>
[embed] =>
[category__in] => Array
(
)
[category__not_in] => Array
(
)
[category__and] => Array
(
)
[post__in] => Array
(
)
[post__not_in] => Array
(
)
[post_name__in] => Array
(
)
[tag__in] => Array
(
)
[tag__not_in] => Array
(
)
[tag__and] => Array
(
)
[tag_slug__in] => Array
(
)
[tag_slug__and] => Array
(
)
[post_parent__in] => Array
(
)
[post_parent__not_in] => Array
(
)
[author__in] => Array
(
)
[author__not_in] => Array
(
)
[search_columns] => Array
(
)
[ignore_sticky_posts] =>
[suppress_filters] =>
[cache_results] => 1
[update_post_term_cache] => 1
[update_menu_item_cache] =>
[lazy_load_term_meta] => 1
[update_post_meta_cache] => 1
[post_type] =>
[posts_per_page] => 10
[nopaging] =>
[comments_per_page] => 50
[no_found_rows] =>
[taxonomy] => news-type
[term] => blog
[order] => DESC
)
[tax_query] => WP_Tax_Query Object
(
[queries] => Array
(
[0] => Array
(
[taxonomy] => news-type
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
[operator] => IN
[include_children] => 1
)
)
[relation] => AND
[table_aliases:protected] => Array
(
[0] => wp_term_relationships
)
[queried_terms] => Array
(
[news-type] => Array
(
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
)
)
[primary_table] => wp_posts
[primary_id_column] => ID
)
[meta_query] => WP_Meta_Query Object
(
[queries] => Array
(
)
[relation] =>
[meta_table] =>
[meta_id_column] =>
[primary_table] =>
[primary_id_column] =>
[table_aliases:protected] => Array
(
)
[clauses:protected] => Array
(
)
[has_or_relation:protected] =>
)
[date_query] =>
[queried_object] => WP_Term Object
(
[term_id] => 56
[name] => Blog van medewerkers
[slug] => blog
[term_group] => 0
[term_taxonomy_id] => 56
[taxonomy] => news-type
[description] =>
[parent] => 0
[count] => 1437
[filter] => raw
)
[queried_object_id] => 56
[request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS wp_posts.ID
FROM wp_posts LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT JOIN wp_icl_translations wpml_translations
ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type)
WHERE 1=1 AND (
wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
wpml_translations.language_code = 'nl'
AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
AND ( (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations
WHERE trid = wpml_translations.trid
AND language_code = 'nl'
) = 0
) OR (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations t2
JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
AND t2.language_code = 'nl'
AND (
p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR
( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
)
) = 0 ) )
) ) AND wp_posts.post_type IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) ) OR wp_posts.post_type NOT IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) )
GROUP BY wp_posts.ID
ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
LIMIT 1310, 10
[posts] => Array
(
[0] => WP_Post Object
(
[ID] => 6973
[post_author] => 6
[post_date] => 2013-07-22 00:00:00
[post_date_gmt] => 2013-07-21 22:00:00
[post_content] => Het geschil
De Autoriteit Consument en Markt heeft boetes van € 200.000 en € 300.000 opgelegd voor het plaatsen van cookies en daarmee het overtreden van "het cookieverbod". Deze besluiten zijn vernietigd en de ACM komt daarvan in beroep.
De feiten
Wanneer op een computer de "DollarRevenue" software werd gedownload dan werd automatisch een downloader en een loader op de computer geïnstalleerd. De downloader maakte na installatie op de computer van een eindgebruiker automatisch verbinding met de server van DollarRevenue om de loader op te halen. De loader legde vervolgens contact met de database van DollarRevenue, gaf daarbij informatie door over het land waar de eindgebruiker zich bevond, waarna de database bepaalde welke (op dat land gerichte) adverteerderssoftware op de computer van de eindgebruiker werd geplaatst. Deze adverteerderssoftware zocht vervolgens contact met de servers van de verschillende adverteerders, waarna advertenties werden getoond op de computer van de eindgebruiker. Een deel van de adverteerderssoftware werd altijd geplaatst (always install, waaronder de software van B), een deel was afhankelijk van het land van vestiging van de eindgebruiker. De advertentiesoftware (advertentiebundel) werd vervolgens automatisch op de computer van de eindgebruiker geïnstalleerd.
Deze software werd verspreid via derde partijen (affiliates). Deze kregen betaald voor iedere installatie van de software. Aan de affiliates werd een EULA (End Users Licence Agreement) ter beschikking gesteld. Voordat de software werd geïnstalleerd moest de eindgebruiker akkoord gaan met de EULA:
"CAREFULLY READ THE FOLLOWING LICENSE AGREEMENT AND THE PARTNER SOFTWARE APPLICATION EULAS FOUND AT THE ABOVE ONLINE SITES, BECAUSE BY DOWNLOADING OR INSTALLING, REGISTERING FOR, OR USING THE SOFTWARE AND/OR PARTNER APPLICATION SOFTWARE, YOU ARE CONSENTING TO BE BOUND BY AND ARE BECOMING A PARTY OF THESE AGREEMENTS APPLICABLE TO YOUR SOFTWARE. IF YOU DO NOT AGREE TO ALL OF THE TERMS OF THIS AGREEMENT, DO NOT INSTALL OR USE THE SOFTWARE APPLICATION SERVICES AND/OR SOFTWARE."
De downloader is in Nederland 345.519 keer geïnstalleerd.
De beoordeling
De autoriteit consument en markt had aan een aantal affiliates een boete opgelegd voor het overtreden van de telecommunicatiewet (het cookieverbod). In de uitspraak is het besluit gebaseerd op de voorloper van de telecommunicatiewet. Dat artikel is echter identiek aan artikel 11.7 van de telecommunicatiewet.
Het College van beroep voor het bedrijfsleven overweegt dat sprake is van overtreding van de telecommunicatiewet. De software van DollarRevenue was zo ontworpen dat na het installeren van de downloader automatisch de loader en de advertentiebundels op de computer van de gebruiker werd geïnstalleerd. Over dit effect van het plaatsen van de downloader had de gebruiker, voorafgaand aan de plaatsing van de downloader, op duidelijke en nauwkeurige wijze moeten worden geïnformeerd.
Het college overweegt verder dat het tonen van een Active X-venster met de mogelijkheid om 'nee' aan te klikken op zichzelf een voldoende weigeringsmogelijkheid kan zijn. Als de gebruiker in dit geval niet weet waar hij nee tegen zegt, dan is er dus niet op een duidelijke en nauwkeurige wijze informatie gegeven over de doeleinden waarvoor men toegang wenst te verkrijgen tot de desbetreffende gegevens dan wel waarvoor men gegevens wenst op te slaan. En daarmee is het cookieverbod overtreden.
De bedrijven kwamen toch onder de boete uit. De overtreding is feitelijk begaan door degene die bij elke afzonderlijke plaatsing de downloader heeft geplaatst. Dat waren niet de affilates die de boete hadden gekregen. het college gaat niet uit van "mede-plichtigheid"..
College van beroep voor het bedrijfsleven, 20 juni 2013, ECLI:NL:CBB:2013:CA3716, Zie uitspraak
Wat betekent dit voor de praktijk:
- het college is er wel duidelijk over dat het plaatsen van de downloader en de loader, zonder voorafgaande toestemming van de eindgebruiker, overtreding van het cookieverbod oplevert.
- de toestemming moet echt vooraf worden verkregen.
- een cookieverklaring moet duidelijk en nauwkeurig zijn over welke bestanden worden geplaatst, met welk doel en wat het effect is van de bestanden.
[post_title] => Boete cookie
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => boete-cookie
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-12-17 11:43:58
[post_modified_gmt] => 2021-12-17 10:43:58
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/07/22/boete-cookie/
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[1] => WP_Post Object
(
[ID] => 6969
[post_author] => 6
[post_date] => 2013-07-18 00:00:00
[post_date_gmt] => 2013-07-17 22:00:00
[post_content] =>
Het geschil
Na einde agentuurovereenkomst vordert de agent een klantenvergoeding en provisie over een periode van 6 maanden na einde van de agentuurovereenkomst. De principaal [BikeCap] stelt dat de klantenvergoeding moet worden afgewezen omdat zij geen blijvend voordeel heeft van de werkzaamheden van de agent.
BikeCap vordert terugbetaling van provisie omdat ten onrechte provisie zou zijn betaald over orders die via de webwinkel van BikeCap waren binnengekomen. Op haar website heeft BikeCap een webwinkel waar orders geplaatst kunnen worden.
De feiten
Op grond van een agentuurovereenkomst bemiddelt de agent voor haar principaal [BikeCap BV uit Gouda] bij de verkoop van onder andere bikecaps in Duitsland.
De beoordeling
De agent vordert de klantenvergoeding op basis van artikel 7:442 BW. Ter onderbouwing van de berekening van de vordering legt de agent facturen over. De vordering wordt afgewezen omdat de agent vergeet te stellen en onderbouwen dat zij nieuwe klanten heeft aangebracht of de overeenkomsten met de bestaande klanten aanmerkelijk heeft uitgebreid en de overeenkomsten met deze klanten BikeCap nog aanzienlijke voordelen opleveren. Daarnaast vergeet zij te stellen dat de betaling van de vergoeding billijk is. De kantonrechter is resoluut. Omdat daarmee niet aan de wettelijke stelplicht is voldaan wordt de vordering van de agent alleen al om die reden afgewezen.
De agent vordert verder provisie over de verkopen in de periode van 6 maanden na het einde van de agentuurovereenkomst. Dit was zo bepaald in de agentuurovereenkomst. De principaal stelt dat er bedragen zijn betaald en dat zij daarmee aan haar verplichtingen heeft voldaan. Op de zitting heeft BikeCap een overzicht overgelegd waar dit uit zou blijken. De agent krijgt de gelegenheid om hier schriftelijk op te reageren.
BikeCap vordert ook bedragen van de agent. Als eerste stelt BikeCap dat zij ook provisie heeft betaald over orders die via haar webwinkel waren binnen gekomen. Omdat die orders niet door tussenkomst van de agent tot stand zouden zijn gekomen, is ten onrechte provisie betaald. In de agentuurovereenkomst is niet bepaald dat ook provisie betaald zou moeten worden over orders die via de webwinkel van BikeCap binnen komen. BikeCap vordert deze bedragen terug als zijnde onverschuldigd betaald.
De kantonrechter wijst deze vordering af. In de agentuurovereenkomst is bepaald dat de agent ook recht heeft op provisie over leveringen aan afnemers in het gebied van de agent, die zonder tussenkomst van de agent rechtstreeks een bestelling hebben gedaan bij de principaal. Dat geldt dus ook voor orders die via een webwinkel binnen komen.
BikeCap heeft ontdekt dat zij ook provisie heeft betaald over orders die niet uit Duitsland kwamen. BikeCap vordert deze bedragen terug van de agent. De kantonrechter wijst die vordering toe.
Kantonrechter, rechtbank Noord-Nederland, 26 juni 2013, lees uitspraak.
Wat betekent dit voor de praktijk
- De wet bepaalt dat de agent na einde van de agentuurovereenkomst recht heeft op een klantenvergoeding. Maar dan moet de agent wel stellen en onderbouwen dat hij nieuwe klanten heeft aangebracht of de overeenkomsten met de bestaande klanten aanmerkelijk heeft uitgebreid en de overeenkomsten met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren. Daarnaast moet de agent stellen dat de betaling van de vergoeding billijk is.
- Voor een klantenvergoeding moet je dus een vergelijking maken tussen de situatie bij aanvang van de agentuurovereenkomst en bij het einde van de agentuurovereenkomst. Daar moet uit blijken dat er of nieuwe klanten voor de principaal zijn bijgekomen of dat bestaande klanten meer omzet zijn gaan maken. Daarnaast moet de agent stellen en aannemelijk maken dat de principaal ook na het einde van de agentuurovereenkomst aanzienlijk voordeel blijft houden van de inspanningen van de agent.
- Hoe de principaal de orders binnen krijgt is niet belangrijk. Dus ook orders via een webwinkel leiden tot provisie voor de agent. Wanneer dit niet de bedoeling is dan moet dat expliciet in de agentuurovereenkomst worden uitgesloten.
- In veel agentuurovereenkomsten wordt niet gesproken over orders die via internet, een website of een webwinkel / webshop door de principaal worden ontvangen. Wij adviseren daar, zo nodig, aanvullende afspraken over te maken. Indien de vordering van BikeCap was toegewezen dan zou de agent een deel van de ontvangen provisie onverschuldigd hebben ontvangen en dus terug moeten betalen.
[post_title] => Agent heeft ook recht op provisie over orders via de webwinkel van de principaal "BikeCap". Geen recht op een klantenvergoeding.
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => agent-heeft-ook-recht-op-provisie-over-orders-via-de-webwinkel-van-de-principaal-bikecap-geen-recht-op-een-klantenvergoeding
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2016-05-31 13:19:54
[post_modified_gmt] => 2016-05-31 11:19:54
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/07/18/agent-heeft-ook-recht-op-provisie-over-orders-via-de-webwinkel-van-de-principaal-bikecap-geen-recht-op-een-klantenvergoeding/
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[2] => WP_Post Object
(
[ID] => 6968
[post_author] => 6
[post_date] => 2013-07-16 00:00:00
[post_date_gmt] => 2013-07-15 22:00:00
[post_content] =>
Het geschil
Digitus Limited, h.o.d.n.
Betsoft Gaming Limited, gevestigd te Cyprus, beticht Bubble Group B.V.,
gevestigd te Eindhoven, ervan de broncode van Betsoft te hebben gebruikt en gekopieerd voor het ontwerpen van een inzoom-effect in een computerspel. Betsoft stuurt berichten naar partijen in de markt en beticht daarin Bubble groep van auteursrecht inbreuk. Bubble dagvaart Betsoft in kort geding om een verbod te krijgen [een ‘wapperverbod’]. De voorzieningenrechter heeft Bubble in het gelijk gesteld. Betsoft komt in beroep van dit vonnis.
De feiten
Beide ondernemingen maken computerspellen. Hier gaat het om een computerversies van de traditionele "fruitautomaten". In het computerspel van Betsoft wordt bij een bepaalde winnende combinatie het desbetreffende symbool/de desbetreffende symbolen ("icons") vergroot ("expanded") weer gegeven ten opzichte van de gelijkblijvende achtergrond. Dit inzoomen wordt door Betsoft het “expandicon”-effect genoemd. Betsoft maakt aanspraak op het auteursrecht op de broncode daarvan alsmede op de “look and feel” van dit effect. Bubble maakt in haar computerspel gebruik van een vergelijkbaar effect.
Bubble betwist dat zij inbreuk maakt op rechten van Betsoft en wil voorkomen dat Betsoft in mededelingen aan partijen in Nederland Bubble hiervan kan beschuldigen. Zij wil dus een “wapperverbod”.
De beoordeling
Allereerst moet het hof beoordelen of hij überhaupt wel bevoegd is om over het geschil te oordelen en welk recht dan van toepassing is. Immers, Betsoft is gevestigd in Cyprus.
Het hof overweegt dat dus onderzocht moet worden of de vrees voor een dreigend toekomstig onrechtmatig wapperen door Betsoft in Nederland een redelijke grond heeft en gedragen wordt door aannemelijk gemaakte feiten.
Het hof overweegt dat Betsoft de stelling van Bubble, inhoudende dat zij gevestigd is te Eindhoven, dat in de omgeving van Eindhoven veel ICT-bedrijven zijn gevestigd en dat veel van de relaties van Bubble in de omgeving van Eindhoven zijn gevestigd, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. En dus is de Nederlandse rechter bevoegd en is Nederlands recht van toepassing.
Betsoft baseert haar vordering op [a] haar auteursrecht op de software en [b] een rapport van een deskundige die de broncode van Betsoft heeft vergeleken met die van Bubble. In dit rapport wordt een code die Betsoft aan de deskundige ter beschikking heeft gesteld vergeleken met een code van het een concurrerend spel van Bubble [ Dr. Magoo], welke code van een website van Superiorcasino" is gehaald. In het rapport is de door Betsoft ter beschikking gestelde code weergegeven en is een groot aantal regels gemarkeerd. Ook is de code van Dr. Magoo weergegeven en is eveneens een groot aantal regels gemarkeerd. Bij vergelijking zijn deze identiek of praktisch identiek. En dus concludeert de deskundige dat er grote gelijkenis tussen de beide codes bestaat.
Bubble stelt dat Betsoft de boel heeft belazerd doordat de software die zij de deskundige ter beschikking heeft gesteld als zijnde van haar afkomstig, niet de software is die aan het Expandicon-effect van Betsoft ten grondslag ligt. Bubble stelt dat Betsoft een programma van Bubble - althans het op het inzoomeffect betrekking hebbende deel daarvan - heeft gedecompileerd en dát met Dr. Magoo heeft laten vergelijken.
Betsoft heeft het auteursrecht op het “inzoom-effect” geregistreerd in de Verenigde Staten. Betsoft heeft een bewijs van haar registratie in het geding gebracht, maar zonder de code. Bubble heeft de code wel in het geding gebracht. Wanneer die code wordt vergeleken met de code die de deskundige als “de Betsoft code” heeft gebruikt en in het rapport heeft weergegeven, dan blijkt dat het om een “geheel andere code” gaat. Bestsoft stelt als verweer dat een dergelijke code in de praktijk verder wordt ontwikkeld.
Het hof overweegt dat Betsoft niet gemotiveerd heeft betwist dat zij aan de deskundige ter vergelijking een broncodefragment ter beschikking heeft gesteld, en dat heeft gepresenteerd als haar originele broncode, terwijl dit in feite was verkregen door decompilatie van juist de volgens Betsoft inbreukmakende software.
Het hof oordeelt vervolgens dat er zelfs geen begin van bewijs aanwezig is dat met de spellen van Bubble inbreuk wordt gemaakt op de broncode van Betsoft.
Het rechtbank vonnis, met de veroordeling van Betsoft, wordt dan ook bekrachtigd. Betsoft wordt veroordeeld in de proceskosten.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 9 juli 2013 [ECLI:NL:GHSHE:2013:2993]
Beroep van rechtbank ’s-Hertogenbosch, 9 juli 2012
Wat betekent dit voor de praktijk
- de drempel voor het aannemen van het bestaan van auteursrecht op broncode is niet hoog;
- een broncode kan in Nederland niet worden geregistreerd. Van het bestaan van de broncode op een bepaalde datum kan wel op een andere wijze bewijs worden geleverd, bijvoorbeeld door een i-depot [BBIE, kosten € 35,=];
- wanneer de broncode op een later moment, bv door doorontwikkeling, wijzigt, moet ook die gewijzigde broncode worden vastgelegd;
- de Nederlandse rechter is bevoegd wanneer een dreigend onrechtmatig handelen in Nederland aannemelijk kan worden gemaakt.
Zie
uitspraak.
Zie ook
Software & ICT
[post_title] => Auteursrechtclaim op software onderuit door onduidelijkheid over verschil met geregistreerde broncode
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => auteursrechtclaim-op-software-onderuit-door-onduidelijkheid-over-verschil-met-geregistreerde-broncode
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-12-17 11:48:24
[post_modified_gmt] => 2021-12-17 10:48:24
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/07/16/auteursrechtclaim-op-software-onderuit-door-onduidelijkheid-over-verschil-met-geregistreerde-broncode/
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[3] => WP_Post Object
(
[ID] => 6966
[post_author] => 26
[post_date] => 2013-06-25 00:00:00
[post_date_gmt] => 2013-06-24 22:00:00
[post_content] => Veel jongeren kiezen in hun studententijd voor een bijbaantje in de horeca of als chauffeur. Deze jongeren werken dan vaak op oproepbasis. Dit betekent dat in de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat de jongeren op tijdstippen moeten werken die tevoren niet zijn vastgelegd met een maximum van 15 uur per week.
In artikel 7:628a BW lijkt de wetgever voldoende duidelijkheid te geven over de beloning van de oproepkrachten. De oproepkracht krijgt het aantal uren dat hij werkt betaald en, wanneer hij voor minder dan drie uur wordt opgeroepen, heeft hij recht op een beloning als ware hij drie uur zou hebben gewerkt. Maar hoe zit het nu als de oproepkracht op één dag meerdere keren wordt opgeroepen voor diensten van minder dan drie uur? De Hoge Raad deed onlangs uitspraak in een dergelijke kwestie.
De casus was als volgt. Een taxichauffeur reed vaste schoolroutes en ritten op oproepbasis. Hij deed dit op basis van een 12 urencontract. De werkgever telde aan het eind van de maand het aantal uren dat de taxichauffeur werkzaam was en als het totaal aantal uren minder dan 12 uur per week bleek, kreeg de chauffeur de extra uren uitbetaald. De taxichauffeur stelt zich op het standpunt dat een juiste uitleg van artikel 7:628a BW meebrengt dat niet het aantal uren moet worden opgeteld, maar moet worden gekeken naar het aantal uren per dienst. De conclusie van de taxichauffeur was dat hij als gevolg van de uitleg van de werkgever, te weinig loon had ontvangen.
Nadat de taxichauffeur zowel bij de rechtbank als bij het hof geen gelijk had gekregen, vond hij bij de Hoge Raad wel gehoor. De Hoge Raad oordeelde namelijk dat, in geval sprake is van arbeidsvoorwaarden die voldoen aan artikel 7:628a BW, de oproepkracht over elke afzonderlijke periode van arbeid per dag, afgezien van een reguliere werkpauze, recht op loon heeft voor een periode van minimaal drie uur. Dit geldt ook als dat leidt tot “dubbele” beloning over bepaalde tijdvakken.
De Hoge Raad lijkt met zijn uitspraak te willen stimuleren dat werkgevers zorgvuldiger omgaan met de oproepkrachten. Bij elk beroep op een oproepkracht zullen werkgevers tenminste drie uur loon moeten betalen. Dit geldt ook als de twee afzonderlijke diensten binnen drie uur zijn verricht. Bijvoorbeeld, werkt de oproepkracht van 9.00 tot 10.00 uur en roept de werkgever hem vervolgens op om van 10.00 tot 11.00 uur te werken, dan betekent dit dat de oproepkracht recht heeft op een beloning als ware hij tweemaal drie uur heeft gewerkt. Het meerdere keren per dag afzonderlijk oproepen, zal de werkgever dus in de portemonnee gaan voelen. Zijn de drie uur nog niet verstreken, dan doet de werkgever er wellicht verstandig aan om de oproepkracht de volledige drie uur in te zetten. Dit loon zou de werkgever immers toch verschuldigd zijn.
Zie uitspraak
[post_title] => Oproepkrachten worden wakker! Betaalt de werkgever wel voldoende?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => oproepkrachten-worden-wakker-betaalt-de-werkgever-wel-voldoende
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2022-02-09 11:45:10
[post_modified_gmt] => 2022-02-09 10:45:10
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/06/25/oproepkrachten-worden-wakker-betaalt-de-werkgever-wel-voldoende/
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[4] => WP_Post Object
(
[ID] => 6967
[post_author] => 26
[post_date] => 2013-06-25 00:00:00
[post_date_gmt] => 2013-06-25 00:00:00
[post_content] =>
Werkgevers verwerken voor allerlei doeleinden persoonsgegevens van hun werknemers. Dit moet gebeuren met inachtneming van de Wet bescherming persoonsgegevens [Wbp]. Een van de grondslagen voor de verwerking van persoonsgegevens met inachtneming van de Wbp is dat de betrokken werknemer voor de verwerking van de persoonsgegevens zijn of haar ondubbelzinnige toestemming verleent.
Vaak wordt in [aanvulling op] de arbeidsovereenkomst een bepaling opgenomen dat de werknemer aan de werkgever ondubbelzinnig toestemming geeft om zijn persoonsgegevens te verwerken in het kader van de arbeidsverhouding. Het is echter nog maar de vraag of daarmee aan het privacyrecht wordt voldaan. De toestemming moet volgens de memorie van toelichting bij de Wbp aan drie eisen voldoen:
- De betrokkene moet zijn wil met betrekking tot de gegevensverwerking in vrijheid kunnen uiten en ook daadwerkelijk hebben geuit;
- De wilsuiting moet betrekking hebben op een bepaalde gegevensverwerking of een beperkte categorie van gegevensverwerkingen;
- Er moet sprake zijn van wat men noemt “informed consent”.
In de [aankomende] relatie werknemer-werkgever staat een [potentiële]gezagverhouding die met zich meebrengt dat het wellicht twijfelachtig is of van een vrije wilsuiting sprake is wanneer een werknemer [of iemand die graag in dienst treedt bij de werkgever], zich genoodzaakt ziet om toestemming te verlenen. Een situatie van ondergeschiktheid kan reden vormen om aan te nemen dat een toestemming niet in vrijheid is verleend. Verder, naast het gegeven dat een stilzwijgende of impliciete toestemming nimmer volstaat, geldt de voorwaarde van “informed consent”. Dit betekent dat de betrokkene op voldoende en op een begrijpelijke manier moet worden geïnformeerd over de gegevensverwerking. Verder tot slot, er moet sprake zijn van een“ondubbelzinnige” toestemming. Dit betekent dat de verantwoordelijke [werkgever] er voor moet zorgen dat elke twijfel over de vraag of en waarvoor de betrokkene zijn toestemming heeft gegeven, bij betrokkene moet zijn uitgesloten.
Wanneer dus in een arbeidsverhouding wordt gekozen om de persoonsgegevens van een werknemer op basis van ondubbelzinnige toestemming te verwerken, moet de werkgever zich ervan bewust zijn dat wanneer de toestemming niet voldoet aan de hiervoor omschreven eisen, deze toestemming nietig is. Verder moet de werkgever zich realiseren dat een geldige toestemming te allen tijde door de werknemer kan worden ingetrokken. Als dat gebeurt mag een werkgever zich niet alsnog op een van de andere rechtvaardigingsgronden die in de Wbp zijn vermeld, beroepen om er zo voor te zorgen dat men met de gegevensverwerking kan doorgaan.
De werkgever doet er derhalve goed aan om de gegevensverwerkingen binnen de organisatie zoveel als mogelijk op andere grondslagen van de Wbp [zie artikel 8 van de wet] te baseren dan die van de ondubbelzinnige toestemming. Dit ook nu de Europese Commissie inmiddels in een pakket voorstellen tot hervorming van de privacyregels onder meer heeft opgenomen dat toestemming geen rechtsgrondslag voor de verwerking van persoonsgegevens kan zijn indien sprake is van een duidelijke onevenwichtigheid in verhouding tussen de betrokkene en de verantwoordelijke. Expliciet wordt aangegeven dat dit het geval is als persoonsgegevens van een werknemer door een werkgever worden verwerkt. Kortom, ook met het oog op toekomstige privacyregels op Europees niveau, doet u er als werkgever goed aan zoveel als mogelijk de verwerking van persoonsgegevens niet op de ondubbelzinnige toestemming van de werknemer te baseren maar een van de andere in artikel 8 van de Wbp limitatief opgesomde grondslagen te gebruiken.
[post_title] => Privacyrecht; haken en ogen aan toestemming verwerking persoonsgegevens
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => privacyrecht-haken-en-ogen-aan-toestemming-verwerking-persoonsgegevens
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2015-12-19 11:34:28
[post_modified_gmt] => 2015-12-19 11:34:28
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/06/25/privacyrecht-haken-en-ogen-aan-toestemming-verwerking-persoonsgegevens/
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[5] => WP_Post Object
(
[ID] => 6881
[post_author] => 26
[post_date] => 2013-06-25 00:00:00
[post_date_gmt] => 2013-06-25 00:00:00
[post_content] =>
Onlangs heeft de Hoge Raad opnieuw uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van de werkgever voor RSI bij een werkneemster.
Werkneemster werkte als dossierbehandelaar bij SVB en heeft zich op 4 mei 1995 heeft verweerster ziek gemeld nadat haar huisarts een peesontsteking aan de binnenzijde van beide ellebogen had geconstateerd. Verweerster heeft het werk niet meer hervat en ontvangt sinds genoemde datum een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80-100%. Zij vordert op de voet van art. 7:658 BW vergoeding van materiële en immateriële schade, met nevenvorderingen omdat de RSI zou zijn veroorzaakt door haar werkzaamheden bij SVB. Het gaat dan om de aard van de verrichte werkzaamheden, de slechte ergonomische omstandigheden [stoel die naar beneden zakte en te ver reiken naar de telefoon], de hoge werkdruk [uren achter beeldscherm] en de slechte werksfeer. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen omdat een door de kantonrechter ingeschakelde neuroloog niet met zekerheid kon zeggen of de werkneemster wel RSI had en het hem onaannemelijk voorkwam dat de klachten door overbelasting waren ontstaan.
Het Hof daarentegen volgde het advies van een internist die de klachten wel kwalificeerde als “RSI chronische fase” en vond voorts dat SVB in strijd handelde met haar zorgplicht door het niet implementeren van bijzondere maatregelen om beeldschermwerk telkens na ten hoogste twee achtereenvolgende uren af te wisselen door andersoortige arbeid of door een rusttijd. Ook zou werkgever hebben verzuimd werkneemster hierover inlichtingen te geven.
De Hoge Raad moest zich vervolgens uitlaten over de vraag of het oordeel van het Hof kon standhouden. De Hoge Raad herhaalt de regel waaraan moet worden getoetst:
"Als een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden en schade aan zijn gezondheid heeft opgelopen, moet het door de werknemer te bewijzen oorzakelijke verband tussen de werkzaamheden en de schade in beginsel worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt".
Als een werknemer dus kan aantonen dat hij gewerkt heeft onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid en dat hij gezondheidsklachten heeft die door deze omstandigheden kunnen zijn veroorzaakt, bestaat het vermoeden dat de gezondheidsschade door de werkomstandigheden is veroorzaakt en moet de werkgever bewijzen dat hij er alles aan gedaan heeft om deze schade te voorkomen.
Dit lijkt een omkering van de bewijslast, maar volgens de Hoge Raad had het Hof beter moeten onderzoeken of wel voldoende aannemelijk is dat de RSI veroorzaakt is door de arbeidsomstandigheden bij SVB. Voor het betreffende vermoeden is dus geen plaats wanneer het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is.
Tip: zorg voor goede werkomstandigheden en geef werknemers goede instructies om aansprakelijkheid zoveel mogelijk te voorkomen.
Zie uitspraak
[post_title] => Aansprakelijkheid werkgever voor RSI
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => aansprakelijkheid-werkgever-voor-rsi
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2013-06-25 00:00:00
[post_modified_gmt] => 2013-06-25 00:00:00
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/06/25/aansprakelijkheid-werkgever-voor-rsi/
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[6] => WP_Post Object
(
[ID] => 6963
[post_author] => 6
[post_date] => 2013-06-11 00:00:00
[post_date_gmt] => 2013-06-10 22:00:00
[post_content] => Op basis van het belang van de maker mag gemeente kunstwerk niet verwijderen
De gemeente Groningen mag een kunstwerk dat kapot is niet verwijderen. Het belang van de maker weegt zwaarder. Op basis van het auteursrecht moet de gemeente het kunstwerk zelfs repareren.
Bij opgravingen in de Groninger binnenstad zijn de restanten bloot gelegd van delen van middeleeuwse stadsmuren en toegangspoorten. De gemeente Groningen heeft een kunstwerk laten ontwerpen om hier aandacht op te vestigen. De uitwerking voorzag in twee muurornamenten met neonglas lichtbogen en vier spotlights die de verdwenen toegangspoort visualiseren. Het kunstwerk is in 2002 officieel in werking gesteld. Van meet af aan zijn er storingen geweest in de installatie en tot tweemaal toe is het kunstwerk door kranen beschadigd. Hierdoor is het kunstwerk niet meer volledig operationeel. De gemeente Groningen wil het kunstwerk nu verwijderen. De kunstenaar maakt bezwaar en beroept zich daarbij op zijn auteursrecht.
Op grond van artikel 25 van de auteurswet kan de maker optreden tegen aantasting van zijn werk.
De voorzieningenrechter overweegt dat de verwijdering van een kunstwerk uit de publieke ruimte niet gelijkgesteld kan worden aan aantasting van het werk. De maker van een kunstwerk kan dan ook niet uit hoofde van artikel 25 auteurswet optreden tegen de verwijdering van het werk door de eigenaar daarvan uit de publieke ruimte.
Maar het vernietigen of verwijderen van een exemplaar van het werk kan wel misbruik van bevoegdheid door de eigenaar opleveren of anderszins onrechtmatig zijn jegens de maker. Van misbruik of onrechtmatig handelen zal eerder sprake zijn, naarmate er minder exemplaren van dat werk bestaan. Gaat het om unieke exemplaren, zoals in casu het geval is, dan kan van de eigenaar onder omstandigheden verlangd worden dat hij slechts dan tot vernietiging overgaat indien daarvoor een gegronde reden bestaat. De eigenaar moet dan rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van de maker. Hij moet er dan voor zorgen dat het werk behoorlijk wordt gedocumenteerd of hij moet de maker de gelegenheid bieden het werk te documenteren.
Bij de vraag of sprake is van misbruik van bevoegdheid moet worden beoordeeld of de eigenaar bij de uitoefening van de bevoegdheid naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. De gemeente wijst daarbij op haar verantwoordelijkheid als eigenaar en de kosten die het onderhoud vergen. De voorzieningenrechter vindt dit wel relevant maar niet doorslaggevend.
De voorzieningenrechter overweegt dat de belangen van de kunstenaar hier hoger wegen dan de belangen van de gemeente. De gemeente mag het kunstwerk dus niet verwijderen.
Omdat het in stand laten van het kunstwerk in de huidige staat, is aan te merken als een aantasting van het werk waartegen de kunstenaar zich op basis van artikel 25 van de Auteurswet kan verzetten, betekent dit ook dat de gemeente wordt veroordeeld om het kunstwerk te herstellen. De gemeente krijgt daar een periode van drie maanden voor.
Voorzieningenrechter Rechtbank Groningen, 17 mei 2013, LJN: CA0939
Zie ook
Fashion & Design
[post_title] => Kunstwerk Groningen
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => kunstwerk-groningen
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-12-17 11:50:12
[post_modified_gmt] => 2021-12-17 10:50:12
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/06/11/kunstwerk-groningen/
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[7] => WP_Post Object
(
[ID] => 6964
[post_author] => 6
[post_date] => 2013-06-11 00:00:00
[post_date_gmt] => 2013-06-10 22:00:00
[post_content] =>
Een overeenkomst op grond waarvan een software ontwikkelaar aanvullende functionaliteiten bij de standaard applicatie zou ontwikkelen, wordt terecht ontbonden. De software ontwikkelaar is zijn verplichtingen niet nagekomen. Vertraging levert bij een complex IT traject niet meteen een toerekenbare tekortkoming op. Het beroep op het exoneratiebeding in de algemene voorwaarden wordt gehonoreerd. De vergoedingsplicht beperkt tot “de waarde van de achterwege gebleven prestatie”.
De feiten
Een Software ontwikkelaar, Stratech Automatisering, [hierna:”de Software ontwikkelaar”] verkoopt in 2003 de applicatie ‘Newyse’, een gespecialiseerd softwarepakket voor de recreatiebranche, aan een Opdrachtgever [hierna: “de Opdrachtgever”]. Met ingang van 1 januari 2007 stapte de Opdrachtgever van ‘Newyse’ over op ‘Stratech RCS’ van Software ontwikkelaar.
Alvorens die keuze definitief te maken heeft de Opdrachtgever de software onderzocht. Partijen sluiten een samenwerkingsovereenkomst voor tien jaar. In die samenwerkingsovereenkomst is opgenomen: “Naast de standaard functionaliteit van het softwarepakket Stratech RCS, waar opdrachtgever grondig kennis van heeft genomen, wordt voor opdrachtgever door leverancier aanvullende functionaliteit ontwikkeld”.
Bij de ontwikkeling van aanvullende functionaliteit zou het niet gaan om nieuwe modules, maar om het uitbouwen van de basisfunctionaliteit van de applicatie Stratech RCS door daaraan details toe te voegen. Die details zouden betrekking hebben op distributiekanalen, artikelen, touroperators, etc.
Op de Samenwerkingsovereenkomst is van toepassing verklaard de Algemene Voorwaarden van Software ontwikkelaar. Daarin is opgenomen:
- Partijen hebben het recht de overeenkomst te ontbinden wanneer de andere partij een verplichting uit de overeenkomst niet nakomt, ook niet na in gebreke te zijn gesteld.
- Voorwaarde voor het ontstaan van enig recht op schadevergoeding is dat opdrachtgever na het ontstaan van de schade daarvan zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is schriftelijk melding heeft gedaan aan leverancier”.
- De aansprakelijkheid in het geval van toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van leverancier is beperkt tot vervangende schadevergoeding, d.w.z. vergoeding van de waarde van de achterwege gebleven prestatie.
De standaard applicatie is in 2006 geïnstalleerd en in gebruik genomen. Gedurende de samenwerking hebben partijen herhaaldelijk nadere afspraken gemaakt over veranderingen in de aanvullende functionaliteit en over de momenten waarop die aanvullende functionaliteit zou moeten worden opgeleverd.
In de brief van 5 januari 2007 klaagt de Opdrachtgever erover dat de geplande oplevering van de aanvullende functionaliteit zodanig is vertraagd dat er schade ontstaat. Op 15 oktober 2008 produceert Software ontwikkelaar een projectplan waarin zij aangeeft:
“Zowel vanuit HB als vanuit Software ontwikkelaar is grote behoefte aan een stabiele situatie rondom de ontwikkeling en de oplevering van de updates van RCS-Enterprise. Aan de kant van HB staan de externe betrekkingen onder druk en wordt het intern steeds moeilijker de medewerkers gemotiveerd te houden. De beleving rondom RCS-Enterprise is op dit moment negatief. Aan de kant van Stratech ontstaat frustratie doordat het beeld is ontstaan nooit aan de verwachtingen te kunnen voldoen ondanks een meer dan 100% inzet. Communicatie is niet in alle gevallen constructief, dit gaat ten koste van motivatie en kwaliteit. Deze negatieve spiraal vormt een bedreiging voor de implementatie van RCS-Enterprise bij HB Vakantieparken en zal moeten worden doorbroken”.
Software ontwikkelaar schakelt een extern bureau in om een rapport uit te brengen over de implementatie van de software. Dit bureau brengt op 12 mei 2009 een rapport uit.
Bij brief van 14 juni 2010 heeft de Opdrachtgever de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden per 1 januari 2011. Vanaf die datum zou zij van andere software gebruik maken. Bij brief van 21 december 2010 heeft ook Software ontwikkelaar de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden, eveneens per 1 januari 2011, op grond dat de Opdrachtgever door haar buitengerechtelijke ontbinding van het contract te kennen heeft gegeven de overeengekomen betalingen aan Software ontwikkelaar met ingang van 1 januari 2011 te zullen staken.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat volgens de Samenwerkingsovereenkomst en de daarbij overeengekomen aanvullende voorwaarden Software ontwikkelaar een aantal prestaties diende te verrichten. Van deze te verrichten prestaties is een groot gedeelte ook geleverd.
De rechtbank overweegt daarbij dat zij aanneemt dat de in 2006 geïnstalleerde versie van Stratech RCS sindsdien voor een niet onbelangrijk gedeelte adequaat heeft gefunctioneerd. De rechtbank vindt minder van belang dat de Opdrachtgever bij brief van 5 januari 2007 bij Software ontwikkelaar heeft geklaagd over de voortgang van de implementatie van Stratech RCS, op grond dat tot die datum door Software ontwikkelaar geen enkele geplande oplevering was gehaald, en dat de implementatie van het nieuwe systeem ver achter liep op de planning. De rechtbank overweegt dat het feit dat er op dat moment een achterstand bestond (hetgeen in omvangrijke IT-trajecten allerminst ongewoon is), nog onvoldoende rechtvaardiging oplevert voor veroordeling van Software ontwikkelaar tot terugbetaling van de door de Opdrachtgever tot 1 januari 2011 aan Software ontwikkelaar betaalde vergoedingen. Immers, de Opdrachtgever is Stratech RCS, nadat zij deze applicatie grondig had onderzocht alvorens deze aan te schaffen, in oktober 2006 gaan gebruiken en heeft dat gebruik voortgezet tot in de loop van 2010.
De Opdrachtgever heeft voorts gesteld dat Software ontwikkelaar tekort is geschoten in haar contractuele verplichting tot het ontwikkelen van aanvullende functionaliteiten. De rechtbank overweegt hier dat geen van beide partijen een scherp onderscheid maakt tussen tekortkomingen van enerzijds de basisapplicatie en de implementatie daarvan, en anderzijds de te ontwikkelen aanvullende functionaliteit.
De rechtbank overweegt dat de Software ontwikkelaar tekort is geschoten.
In de bijlage bij de samenwerkingsovereenkomst is bepaald dat de Software ontwikkelaar een beschrijving zal maken van de te ontwikkelen aanvullende functionaliteit. Die beschrijving heeft echter niet plaatsgehad. Omdat de Software ontwikkelaar als automatiseringsdeskundige had kunnen zien dat een goede beschrijving van de te verrichten werkzaamheden noodzakelijk of tenminste zeer wenselijk was, gezien de te verwachten complexiteit daarvan, had de Software ontwikkelaar daartoe de nodige initiatieven moeten nemen, en zo nodig bij de Opdrachtgever moeten aandringen op voortvarende medewerking daaraan. Uit de stukken valt echter niet af te leiden dat de Software ontwikkelaar zich daarvoor heeft ingespannen.
De rechtbank overweegt dat de Opdrachtgever in voldoende mate heeft onderbouwd dat de geleverde software niet goed was en te traag tot stand kwam. De Opdrachtgever heeft daarbij haar klachten over de tekortkomingen voldoende duidelijk gemaakt, zeker gelet op de van haar te vergen deskundigheid op het gebied van IT-ontwikkeling. In het algemeen kunnen aan een klant van een Software ontwikkelaar op dit punt een hogere eisen worden gesteld dan dat de Opdrachtgever aan de ontwikkelaar meedeelt welke overeengekomen functionaliteit niet goed of nog niet werkt.
Uit de stukken ontstaat bij de rechtbank het beeld dat de door de Software ontwikkelaar voor de Opdrachtgever ontwikkelde en gebouwde software niet binnen een redelijke termijn heeft voldaan aan de eisen, die de Opdrachtgever mocht stellen aan hetgeen zij bij de Software ontwikkelaar had besteld. De Software ontwikkelaar heeft ook niet gesteld, dat dit resultaat in april 2010 in grote lijnen was bereikt.
Partijen zijn een samenwerking overeengekomen voor 10 jaar. De aanvullende functionaliteit hoefde in 2010 dus nog niet voltooid te zijn. Juist om die aanvullende functionaliteit tot stand te brengen hebben partijen gekozen voor een samenwerkingsovereenkomst met een lange looptijd van tien jaren. Echter de basisapplicatie is in 2006 geïnstalleerd. De rechtbank neemt aan dat partijen er daarbij van uitgingen dat die applicatie vervolgens ook direct, althans spoedig, goed bruikbaar zou zijn. Later zou dan nog een ‘aanvullende functionaliteit’ worden ontwikkeld.
Sinds de installatie was de Opdrachtgever ontevreden, hij bleef klagen over het ontbreken van een stabiel en betrouwbaar systeem en was er bij beide partijen frustratie ontstaan over het proces en de voortgang.
De rechtbank overweegt dat de ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd was door de ontoereikende kwaliteiten van de software. Dit wordt bevestigd in de onderzoeksrapportages van BDO (opgedragen door de Software ontwikkelaar) en PWC (in opdracht van de Opdrachtgever).
De Software ontwikkelaar stelt dat de verantwoordelijkheid voor gebreken in belangrijke mate bij de Opdrachtgever ligt, omdat deze haar interne organisatie niet op orde had. De rechtbank gaat daar aan voorbij, nu niet is gesteld of gebleken dat de Software ontwikkelaar de Opdrachtgever in een vroeg stadium heeft gewaarschuwd, en ook niet voor de risico’s van de complexiteit van dit automatiseringsproject.
De rechtbank stelt vast dat de Opdrachtgever tijdig over gebreken heeft geklaagd, dat dit reële klachten waren, dat de Opdrachtgever de Software ontwikkelaar in verband met die klachten op correcte wijze, maar tevergeefs, in gebreke heeft gesteld en dat de Opdrachtgever de overeenkomst tussen partijen vervolgens op goede gronden heeft ontbonden per 1 januari 2011. De ingebrekestelling en de ontbinding voldoen in redelijkheid aan de daaraan in artikel 9 lid 1 van de Algemene voorwaarden van de Software ontwikkelaar gestelde eisen.
De Opdrachtgever heeft vergoeding van haar schade gevorderd. De Software ontwikkelaar heeft zich beroepen op de beperking van haar aansprakelijkheid in haar algemene voorwaarden. De Opdrachtgever stelt dat in redelijkheid daarop geen beroep kan worden gedaan. De rechtbank verwerpt dat standpunt. Een beroep op het exoneratiebeding is alleen dan ontoelaatbaar indien de Software ontwikkelaar zich welbewust op zodanig onzorgvuldige wijze jegens de Opdrachtgever heeft gedragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als zij zich op die bepaling zou mogen beroepen (vgl. HR 5 september 2008, LJN: BD2984, Telfort / Scaramea). Volgens de rechtbank is van zulk ‘welbewust onzorgvuldig’ handelen niet gebleken.
De Software ontwikkelaar is dus jegens de Opdrachtgever aansprakelijk voor de als gevolg van het verzuim geleden schade, met dien verstande dat die aansprakelijkheid op grond van de Algemene Voorwaarden van de Software ontwikkelaar beperkt blijft tot “vervangende schadevergoeding, d.w.z. vergoeding van de waarde van de achterwege gebleven prestatie”.
Omdat partijen zich nog niet hebben uitgelaten over de betekenis van die omschrijving in het kader van het onderhavige geschil mogen zij zich daar nog over uit laten. Daarna zal de rechtbank bepalen wat de omvang is van de schade die de Software ontwikkelaar moet vergoeden.
Wat betekent dit?
- De rechtbank bevestigt dat een vertraging bij de oplevering van software bij een gecompliceerd traject niet ongebruikelijk is [en dus niet snel een toerekenbare tekortkoming op zal leveren]
- Relevant is dat een Opdrachtgever vooraf de te kopen software grondig heeft onderzocht [voor een Software ontwikkelaar dus van belang om dit goed vast te leggen in de koop/samenwerkingsovereenkomst], heeft aangeschaft, is gaan gebruiken en is blijven gebruiken.
- Van een automatiseringsdeskundige worden initiatieven verwacht, ook wanneer medewerking van de Opdrachtgever vereist is. De Software ontwikkelaar moet zich aantoonbaar hebben ingespannen om bijvoorbeeld documenten mbt de te ontwikkelen software op te stellen.
- In het algemeen kunnen aan een klant van een IT-ontwikkelaar op het punt van het duidelijk maken van haar klachten over de geleverde software, geen hogere eisen worden gesteld dan dat de opdrachtgever aan de ontwikkelaar meedeelt welke overeengekomen functionaliteit niet goed of nog niet werkt.
- Wanneer zowel de externe deskundige van de Opdrachtgever en van de Software ontwikkelaarernstig twijfelen aan de deugdelijkheid van de geleverde software dan moet je als Software ontwikkelaarserieus bedacht zijn op ontbinding van de overeenkomst.
- Indien de ontwikkeling van software wordt belemmerd door de gebrekkige interne organisatie van de Opdrachtgever van de software, dan moet de Software ontwikkelaar dit tijdig schriftelijk vastleggen en nadrukkelijk wijzen op de risico’s daarvan. De Software ontwikkelaar moet ook wijzen op de risico’s van de complexiteit van een automatiseringsproject.
- Een Software ontwikkelaar kan zich met succes beroepen op een exoneratiebeding in haar algemene voorwaarden. Een dergelijk beroep is alleen dan niet mogelijk indien de softeware ontwikkelaar zich welbewust op zodanig onzorgvuldige wijze jegens de contractspartij heeft gedragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als zij zich op die bepaling zou mogen beroepen.
Rechtbank Almelo, 18 mei 2013, LJN: CA0002.
Zie uitspraak
Zie ook Software & ICT
[post_title] => Overeenkomst tot ontwikkeling van software terecht ontbonden. Aansprakelijkheid echter beperkt door exoneratiebeding
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => overeenkomst-tot-ontwikkeling-van-software-terecht-ontbonden-aansprakelijkheid-echter-beperkt-door-exoneratiebeding
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2016-05-31 13:22:35
[post_modified_gmt] => 2016-05-31 11:22:35
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/06/11/overeenkomst-tot-ontwikkeling-van-software-terecht-ontbonden-aansprakelijkheid-echter-beperkt-door-exoneratiebeding/
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[8] => WP_Post Object
(
[ID] => 6965
[post_author] => 6
[post_date] => 2013-06-11 00:00:00
[post_date_gmt] => 2013-06-10 22:00:00
[post_content] => Een groep gemeenten, waaronder de gemeente Barendrecht, hebben in september 2012 het leerlingenvervoer Europees openbaar aanbesteed. Het gunningscriterium is de economisch meest voordelige inschrijving. ZCN was een van de inschrijvers. Na haar inschrijving heeft ZCN aan de gemeenten medegedeeld dat de NMa haar bij beschikking van 20 november 2012 [
uitspraak] een boete heeft opgelegd ter zake van overtreding van de Mededingingswet. Bij brief van 22 februari 2012 hebben de gemeenten ZCN meegedeeld dat zij voornemens zijn de opdracht te gunnen aan een andere inschrijver, omdat de economisch meest voordelige inschrijving heeft gedaan.
ZCN heeft heeft in kort geding bij de rechtbank Rotterdam gevorderd dat de inschrijving van ZCN opnieuw moet worden beoordeeld door een nieuwe beoordelingscommissie.
De andere inschrijver heeft als tussenkomende partij gevorderd dat de voorzieningenrechter ZCN niet-ontvankelijk zal verklaren, de gemeenten gebiedt ZCN van de aanbesteding uit te sluiten en hen zal gebieden de opdracht aan geen ander dan aan haar te gunnen. De andere inschrijver heeft daarbij naar voren gebracht dat de NMa de boete aan ZCN heeft opgelegd wegens het maken van verboden kartelafspraken over hetzelfde type van vervoer als waarop de onderhavige aanbesteding ziet, dat dit als een ernstige beroepsfout moet worden beschouwd en dat dat op grond van het beschrijvend document bij de aanbesteding tot uitsluiting van ZCN had moeten leiden. De voorzieningenrechter heeft de andere inschrijver in haar betoog gevolgd en heeft de vorderingen van ZCN afgewezen en die van de andere inschrijver in hoofdzaak toegewezen.
ZCN komt in spoedappel van het kort geding vonnis. Tegelijkertijd vordert ZCN bij incidentele vordering als voorlopige voorziening dat het de gemeenten wordt verboden om hangende dit spoedappel tot definitieve gunning over te gaan. Deze incidentele vordering wordt behandeld voor de behandeling van het spoedappel.
ZCN geeft aan dat zij wil voorkomen dat er een definitieve gunning komt. Daarnaast wil zij een onherroepelijk oordeel in hoger beroep over de vragen of de boetebeschikking van de NMa kwalificeert als een ernstige beroepsfout en of de voorzieningenrechter bevoegd is te oordelen dat uitsluiting de enige optie is. Zij vreest dat het bestreden vonnis nadelige gevolgen heeft voor haar deelname aan andere aanbestedingsprocedures en daarmee voor de continuïteit van haar onderneming.
De gemeenten voeren een aantal formele argumenten aan waarom de vordering van ZCN afgewezen zou moeten worden. Als eerste is in eerste aanleg geen niet gevorderd dat het instellen van hoger beroep schorsende werking heeft. Daarom kan dat nu niet via een spoedvoorziening in hoger beroep alsnog worden bewerkstelligd.
Het hof is het daar niet mee eens. In hoger beroep kun je juist “fouten” uit eerste aanleg herstellen,
daaronder valt het alsnog vragen van een voorlopige voorziening voor de duur van het kort geding in hoger beroep, die erop neerkomt dat aan het appel alsnog schorsende werking wordt toegekend.
Daarnaast stellen de gemeenten dat het in strijd is met het bepaalde in de Wira indien in spoedappel een incidentele vordering wordt toegewezen, strekkende tot het niet definitief mogen gunnen totdat in de hoofdzaak is beslist. De gemeenten voeren aan dat de wetgever met de in de Wira neergelegde regeling op dit punt weloverwogen een evenwicht heeft aangebracht tussen de belangen van de aanbestedende dienst tot het zo spoedig mogelijk kunnen sluiten van de overeenkomst, en de belangen van de verliezende inschrijver die meent onjuist te zijn behandeld. Zij wijzen ook op de rechtsonzekerheid die door deze gang van zaken ontstaat. Subsidiair brengen zij in het midden dat het hof alleen een voorlopige voorziening als gevorderd zou mogen geven indien feiten die zijn gebleken na het vonnis van de voorzieningenrechter, toewijzing van de incidentele vordering rechtvaardigen.
Het hof is het daar niet mee eens. Noch in de Wira, noch elders in de wetgeving is uitgesloten dat in hoger beroep de in eerste aanleg in het ongelijk gestelde partij met toepassing van de artikelen 353 jo 223 Rv alsnog als voorlopige voorziening een schorsing vordert. Het stelsel van de Wira houdt in dat de voorzieningenrechter in hoger beroep, afhankelijk van de afweging van de in het geding zijnde belangen in een concreet geval alsnog het sluiten van de beoogde overeenkomst kan blokkeren.
De gemeenten geven aan wat hun belang is bij het wel kunnen verstrekken van de opdracht. De tijd tot het einde van het huidige contact is kort. Degene die gegund krijgt moet tijdig de diverse voorbereidende werkzaamheden en maatregelen en investeringen kunnen plegen. Zij geven een opsomming van de aspecten die daarbij aan de orde zijn, zoals overname van personeel, opleiding van personeel, inschakeling van (medisch) begeleiders, inregelen van de regie, aanschaf en aanpassing van voertuigen, informeren van cliënten en maken en vaststellen van routeplanningen.
Met betrekking tot de belangen van ZCN merken de gemeenten op dat het met andere inschrijver te sluiten contract hun uitdrukkelijk de mogelijkheid biedt de overeenkomst eenzijdig op te zeggen met een (begrensde) verrekeningsverplichting. Dat betekent dat, indien het hof daartoe in de hoofdzaak zou verplichten, de opdracht alsnog aan ZCN zou kunnen worden gegeven.
Met betrekking tot de tweede door ZCN aangevoerde grond brengen de gemeenten naar voren dat voor zover bekend er nog geen aanbestedende diensten zijn geweest die ZCN in verband met de door de NMa opgelegde boete hebben uitgesloten van een aanbestedingsprocedure en dat een oordeel op dit punt van het hof in de onderhavige zaak geen onherroepelijk karakter kan hebben, enerzijds omdat het een oordeel in kort geding blijft en anderzijds omdat daartegen beroep in cassatie kan worden ingesteld.
De andere inschrijver wijst nog op de beperkte mogelijkheden die het hof heeft om de incidentele vordering toe te wijzen. De vordering zou alleen kunnen toewijzen:
- als ZCN stelt en aannemelijk maakt dat de overeenkomst op één van de drie in de Wira genoemde gronden zal worden vernietigd in een bodemgeschil,
- dan wel dat bij het verlenen van de opdracht sprake zou zijn van misbruik van bevoegdheid,
- dan wel nietigheid van de overeenkomst op grond van artikel 3:40 BW
Het hof maakt een belangenafwegingen laat de belangen van de gemeenten zwaarder wegen. Daarbij vindt het hof het van belang dat verzekerd dient te zijn dat het vervoer feitelijk reeds vanaf 1 augustus 2013 voor een belangrijk deel moet worden verricht, dat de organisatie en de voorbereiding daarvan veel voeten in de aarde hebben en dat de gemeenten er een groot belang bij hebben dat dit vervoer goed wordt voorbereid, vooral gelet op de omstandigheid dat de te vervoeren personen veelal kwetsbaar zijn.
Het hof overweegt daarbij dat indien het hof naderhand tot de slotsom komt dat de opdracht ten onrechte aan de andere inschrijver is verleend, de overeenkomst de ruimte biedt de gemeenten te bevelen de overeenkomst met de andere inschrijver op te zeggen. De kans dat ZCN de opdracht alsnog verkrijgt, blijft bestaan.
Het hof kan niet voldoen aan de wens van ZCN om een onherroepelijk oordeel te geven over de vraag of de door de NMa opgelegde boete als ernstige fout kan of moet worden aangemerkt en of de voorzieningenrechter bevoegd was haar uitsluiting te bevelen.
Immers het betreft hier een kort gedingprocedure en deze draagt per definitie een voorlopig karakter.
Conclusie
Dit betekent dat de vraag of een NMa boete aanleiding kan zijn voor uitsluiting van een aanbestedingsprocedure pas in de “bodemprocedure”[het spoedappel] behandeld zal worden.
Gerechtshof ’s-Gravenhage, 21 mei 2013, LJN: CA0901
[post_title] => Vormt een boetebeschikking van de NMa een ernstige beroepsfout die reden kan zijn voor uitsluiting bij een aanbesteding
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => vormt-een-boetebeschikking-van-de-nma-een-ernstige-beroepsfout-die-reden-kan-zijn-voor-uitsluiting-bij-een-aanbesteding
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-12-17 11:48:52
[post_modified_gmt] => 2021-12-17 10:48:52
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/06/11/vormt-een-boetebeschikking-van-de-nma-een-ernstige-beroepsfout-die-reden-kan-zijn-voor-uitsluiting-bij-een-aanbesteding/
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[9] => WP_Post Object
(
[ID] => 6961
[post_author] => 10
[post_date] => 2013-06-04 00:00:00
[post_date_gmt] => 2013-06-04 00:00:00
[post_content] =>
Het betreft hier een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 maart 2013. In deze zaak heeft de gemeente er vrijwillig voor gekozen de onderhavige opdracht aan te besteden. Die keuze aldus de voorzieningenrechter, heeft tot gevolg dat de gemeente zich bij de aanbesteding dient te gedragen overeenkomstig de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de in de precontractuele fase geldende normen van redelijkheid en billijkheid.
De eisende partij in dit kort geding [aan wie de gemeente dus voornemens was niet te gunnen] stelt dat de door de gemeente gegeven toelichting op de afwijzing tardief is, omdat het in strijd is met het beginsel van fair play om een afwijzing nadien te motiveren met een geheel nieuwe reden die niet eerder is aangevoerd. Die nieuwe reden betrof een subgunningscriterium die niet in het aanbestedingsdocument was vermeld en evenmin bleek uit de nota van inlichtingen.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het in het aanbestedingsrecht geldende transparantiebeginsel met zich meebrengt dat een aanbestedende dienst geen subcriteria voor de gunningscriteria mag toepassen die zij niet vooraf ter kennis van de inschrijvers heeft gebracht. De gemeente heeft derhalve in strijd gehandeld met de fundamentele beginselen van het aanbestedingsrecht en derhalve is dat handelen onrechtmatig.
De gemeente heeft inmiddels met aan wie het werk zal worden gegund, een overeenkomst gesloten. De gemeente stelt dat er begonnen moet worden met de opdracht en dat het door de eisende partij gevorderde gebod tot opzegging van de overeenkomst moet worden afgewezen en dat de eisende partij het moet doen met een eventuele schadevergoeding.
Bij de afweging van belangen laat de voorzieningenrechter zwaar wegen dat de gemeente heeft gehandeld in strijd met het fair play beginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. De gemeente heeft een effectieve rechtsbescherming tegen de gunningsbeslissing in feite onmogelijk gemaakt door de opdracht al te sluiten. Omdat nog niet is begonnen aan de uitvoering van de opdracht en de overeenkomst voorziet in een mogelijkheid van opzegging door de gemeente, gebiedt de rechter de gemeente de overeenkomst op te zeggen. De voorzieningenrechter benadrukt daarbij dat anders dan de gemeente stelt, er bij een aanbesteding meerdere belangen spelen dan alleen een financieel belang dat kan worden gecompenseerd met een schadevergoeding.
[post_title] => Onderhands aanbesteden en beginsel van fair play
[post_excerpt] =>
Het betreft hier een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 maart 2013. In deze zaak heeft de gemeente er vrijwillig voor gekozen de onderhavige opdracht aan te besteden. Die keuze aldus de voorzieningenrechter, heeft tot gevolg dat de gemeente zich bij de aanbesteding dient te gedragen overeenkomstig de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de in de precontractuele fase geldende normen van redelijkheid en billijkheid.
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => onderhands-aanbesteden-en-beginsel-van-fair-play
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2015-12-23 09:15:29
[post_modified_gmt] => 2015-12-23 09:15:29
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/06/04/onderhands-aanbesteden-en-beginsel-van-fair-play/
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
)
[post_count] => 10
[current_post] => -1
[before_loop] => 1
[in_the_loop] =>
[post] => WP_Post Object
(
[ID] => 6973
[post_author] => 6
[post_date] => 2013-07-22 00:00:00
[post_date_gmt] => 2013-07-21 22:00:00
[post_content] =>
Het geschil
De Autoriteit Consument en Markt heeft boetes van € 200.000 en € 300.000 opgelegd voor het plaatsen van cookies en daarmee het overtreden van "het cookieverbod". Deze besluiten zijn vernietigd en de ACM komt daarvan in beroep.
De feiten
Wanneer op een computer de "DollarRevenue" software werd gedownload dan werd automatisch een downloader en een loader op de computer geïnstalleerd. De downloader maakte na installatie op de computer van een eindgebruiker automatisch verbinding met de server van DollarRevenue om de loader op te halen. De loader legde vervolgens contact met de database van DollarRevenue, gaf daarbij informatie door over het land waar de eindgebruiker zich bevond, waarna de database bepaalde welke (op dat land gerichte) adverteerderssoftware op de computer van de eindgebruiker werd geplaatst. Deze adverteerderssoftware zocht vervolgens contact met de servers van de verschillende adverteerders, waarna advertenties werden getoond op de computer van de eindgebruiker. Een deel van de adverteerderssoftware werd altijd geplaatst (always install, waaronder de software van B), een deel was afhankelijk van het land van vestiging van de eindgebruiker. De advertentiesoftware (advertentiebundel) werd vervolgens automatisch op de computer van de eindgebruiker geïnstalleerd.
Deze software werd verspreid via derde partijen (affiliates). Deze kregen betaald voor iedere installatie van de software. Aan de affiliates werd een EULA (End Users Licence Agreement) ter beschikking gesteld. Voordat de software werd geïnstalleerd moest de eindgebruiker akkoord gaan met de EULA:
"CAREFULLY READ THE FOLLOWING LICENSE AGREEMENT AND THE PARTNER SOFTWARE APPLICATION EULAS FOUND AT THE ABOVE ONLINE SITES, BECAUSE BY DOWNLOADING OR INSTALLING, REGISTERING FOR, OR USING THE SOFTWARE AND/OR PARTNER APPLICATION SOFTWARE, YOU ARE CONSENTING TO BE BOUND BY AND ARE BECOMING A PARTY OF THESE AGREEMENTS APPLICABLE TO YOUR SOFTWARE. IF YOU DO NOT AGREE TO ALL OF THE TERMS OF THIS AGREEMENT, DO NOT INSTALL OR USE THE SOFTWARE APPLICATION SERVICES AND/OR SOFTWARE."
De downloader is in Nederland 345.519 keer geïnstalleerd.
De beoordeling
De autoriteit consument en markt had aan een aantal affiliates een boete opgelegd voor het overtreden van de telecommunicatiewet (het cookieverbod). In de uitspraak is het besluit gebaseerd op de voorloper van de telecommunicatiewet. Dat artikel is echter identiek aan artikel 11.7 van de telecommunicatiewet.
Het College van beroep voor het bedrijfsleven overweegt dat sprake is van overtreding van de telecommunicatiewet. De software van DollarRevenue was zo ontworpen dat na het installeren van de downloader automatisch de loader en de advertentiebundels op de computer van de gebruiker werd geïnstalleerd. Over dit effect van het plaatsen van de downloader had de gebruiker, voorafgaand aan de plaatsing van de downloader, op duidelijke en nauwkeurige wijze moeten worden geïnformeerd.
Het college overweegt verder dat het tonen van een Active X-venster met de mogelijkheid om 'nee' aan te klikken op zichzelf een voldoende weigeringsmogelijkheid kan zijn. Als de gebruiker in dit geval niet weet waar hij nee tegen zegt, dan is er dus niet op een duidelijke en nauwkeurige wijze informatie gegeven over de doeleinden waarvoor men toegang wenst te verkrijgen tot de desbetreffende gegevens dan wel waarvoor men gegevens wenst op te slaan. En daarmee is het cookieverbod overtreden.
De bedrijven kwamen toch onder de boete uit. De overtreding is feitelijk begaan door degene die bij elke afzonderlijke plaatsing de downloader heeft geplaatst. Dat waren niet de affilates die de boete hadden gekregen. het college gaat niet uit van "mede-plichtigheid"..
College van beroep voor het bedrijfsleven, 20 juni 2013, ECLI:NL:CBB:2013:CA3716, Zie
uitspraak
Wat betekent dit voor de praktijk:
- het college is er wel duidelijk over dat het plaatsen van de downloader en de loader, zonder voorafgaande toestemming van de eindgebruiker, overtreding van het cookieverbod oplevert.
- de toestemming moet echt vooraf worden verkregen.
- een cookieverklaring moet duidelijk en nauwkeurig zijn over welke bestanden worden geplaatst, met welk doel en wat het effect is van de bestanden.
[post_title] => Boete cookie
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => boete-cookie
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-12-17 11:43:58
[post_modified_gmt] => 2021-12-17 10:43:58
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => http://bgadvocaten.nl/2013/07/22/boete-cookie/
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[comment_count] => 0
[current_comment] => -1
[found_posts] => 1437
[max_num_pages] => 144
[max_num_comment_pages] => 0
[is_single] =>
[is_preview] =>
[is_page] =>
[is_archive] => 1
[is_date] =>
[is_year] =>
[is_month] =>
[is_day] =>
[is_time] =>
[is_author] =>
[is_category] =>
[is_tag] =>
[is_tax] => 1
[is_search] =>
[is_feed] =>
[is_comment_feed] =>
[is_trackback] =>
[is_home] =>
[is_privacy_policy] =>
[is_404] =>
[is_embed] =>
[is_paged] => 1
[is_admin] =>
[is_attachment] =>
[is_singular] =>
[is_robots] =>
[is_favicon] =>
[is_posts_page] =>
[is_post_type_archive] =>
[query_vars_hash:WP_Query:private] => 98cdf371959fdbb3f677612720646aa3
[query_vars_changed:WP_Query:private] =>
[thumbnails_cached] =>
[allow_query_attachment_by_filename:protected] =>
[stopwords:WP_Query:private] =>
[compat_fields:WP_Query:private] => Array
(
[0] => query_vars_hash
[1] => query_vars_changed
)
[compat_methods:WP_Query:private] => Array
(
[0] => init_query_flags
[1] => parse_tax_query
)
[tribe_is_event] =>
[tribe_is_multi_posttype] =>
[tribe_is_event_category] =>
[tribe_is_event_venue] =>
[tribe_is_event_organizer] =>
[tribe_is_event_query] =>
[tribe_is_past] =>
[tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object
(
[filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object
*RECURSION*
)
)
Het geschil De Autoriteit Consument en Markt heeft boetes van € 200.000 en € 300.000 opgelegd voor het plaatsen van cookies en daarmee het overtreden van “het cookieverbod”. Deze besluiten...
Lees meer
Het geschilNa einde agentuurovereenkomst vordert de agent een klantenvergoeding en provisie over een periode van 6 maanden na einde van de agentuurovereenkomst. De principaal [BikeCap] stelt dat de klantenvergoeding moet...
Lees meer
Het geschil Digitus Limited, h.o.d.n. Betsoft Gaming Limited, gevestigd te Cyprus, beticht Bubble Group B.V., gevestigd te Eindhoven, ervan de broncode van Betsoft te hebben gebruikt en gekopieerd voor het...
Lees meer
Veel jongeren kiezen in hun studententijd voor een bijbaantje in de horeca of als chauffeur. Deze jongeren werken dan vaak op oproepbasis. Dit betekent dat in de arbeidsovereenkomst is opgenomen...
Lees meer
Werkgevers verwerken voor allerlei doeleinden persoonsgegevens van hun werknemers. Dit moet gebeuren met inachtneming van de Wet bescherming persoonsgegevens [Wbp]. Een van de grondslagen voor de verwerking van persoonsgegevens met...
Lees meer
Onlangs heeft de Hoge Raad opnieuw uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van de werkgever voor RSI bij een werkneemster. Werkneemster werkte als dossierbehandelaar bij SVB en heeft zich op 4...
Lees meer
Op basis van het belang van de maker mag gemeente kunstwerk niet verwijderen De gemeente Groningen mag een kunstwerk dat kapot is niet verwijderen. Het belang van de maker weegt...
Lees meer
Een overeenkomst op grond waarvan een software ontwikkelaar aanvullende functionaliteiten bij de standaard applicatie zou ontwikkelen, wordt terecht ontbonden. De software ontwikkelaar is zijn verplichtingen niet nagekomen. Vertraging levert bij...
Lees meer
Een groep gemeenten, waaronder de gemeente Barendrecht, hebben in september 2012 het leerlingenvervoer Europees openbaar aanbesteed. Het gunningscriterium is de economisch meest voordelige inschrijving. ZCN was een van de inschrijvers....
Lees meer
Het betreft hier een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 maart 2013. In deze zaak heeft de gemeente er vrijwillig voor gekozen de onderhavige opdracht aan te besteden. Die keuze aldus de voorzieningenrechter, heeft tot gevolg dat de gemeente zich bij de aanbesteding dient te gedragen overeenkomstig de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de in de precontractuele fase geldende normen van redelijkheid en billijkheid.
Lees meer