WP_Query Object
(
[query] => Array
(
[paged] => 19
[news-type] => blog
)
[query_vars] => Array
(
[paged] => 19
[news-type] => blog
[error] =>
[m] =>
[p] => 0
[post_parent] =>
[subpost] =>
[subpost_id] =>
[attachment] =>
[attachment_id] => 0
[name] =>
[pagename] =>
[page_id] => 0
[second] =>
[minute] =>
[hour] =>
[day] => 0
[monthnum] => 0
[year] => 0
[w] => 0
[category_name] =>
[tag] =>
[cat] =>
[tag_id] =>
[author] =>
[author_name] =>
[feed] =>
[tb] =>
[meta_key] =>
[meta_value] =>
[preview] =>
[s] =>
[sentence] =>
[title] =>
[fields] =>
[menu_order] =>
[embed] =>
[category__in] => Array
(
)
[category__not_in] => Array
(
)
[category__and] => Array
(
)
[post__in] => Array
(
)
[post__not_in] => Array
(
)
[post_name__in] => Array
(
)
[tag__in] => Array
(
)
[tag__not_in] => Array
(
)
[tag__and] => Array
(
)
[tag_slug__in] => Array
(
)
[tag_slug__and] => Array
(
)
[post_parent__in] => Array
(
)
[post_parent__not_in] => Array
(
)
[author__in] => Array
(
)
[author__not_in] => Array
(
)
[search_columns] => Array
(
)
[ignore_sticky_posts] =>
[suppress_filters] =>
[cache_results] => 1
[update_post_term_cache] => 1
[update_menu_item_cache] =>
[lazy_load_term_meta] => 1
[update_post_meta_cache] => 1
[post_type] =>
[posts_per_page] => 10
[nopaging] =>
[comments_per_page] => 50
[no_found_rows] =>
[taxonomy] => news-type
[term] => blog
[order] => DESC
)
[tax_query] => WP_Tax_Query Object
(
[queries] => Array
(
[0] => Array
(
[taxonomy] => news-type
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
[operator] => IN
[include_children] => 1
)
)
[relation] => AND
[table_aliases:protected] => Array
(
[0] => wp_term_relationships
)
[queried_terms] => Array
(
[news-type] => Array
(
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
)
)
[primary_table] => wp_posts
[primary_id_column] => ID
)
[meta_query] => WP_Meta_Query Object
(
[queries] => Array
(
)
[relation] =>
[meta_table] =>
[meta_id_column] =>
[primary_table] =>
[primary_id_column] =>
[table_aliases:protected] => Array
(
)
[clauses:protected] => Array
(
)
[has_or_relation:protected] =>
)
[date_query] =>
[queried_object] => WP_Term Object
(
[term_id] => 56
[name] => Blog van medewerkers
[slug] => blog
[term_group] => 0
[term_taxonomy_id] => 56
[taxonomy] => news-type
[description] =>
[parent] => 0
[count] => 1413
[filter] => raw
)
[queried_object_id] => 56
[request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS wp_posts.ID
FROM wp_posts LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT JOIN wp_icl_translations wpml_translations
ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type)
WHERE 1=1 AND (
wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
wpml_translations.language_code = 'nl'
AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
AND ( (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations
WHERE trid = wpml_translations.trid
AND language_code = 'nl'
) = 0
) OR (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations t2
JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
AND t2.language_code = 'nl'
AND (
p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR
( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
)
) = 0 ) )
) ) AND wp_posts.post_type IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) ) OR wp_posts.post_type NOT IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) )
GROUP BY wp_posts.ID
ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
LIMIT 180, 10
[posts] => Array
(
[0] => WP_Post Object
(
[ID] => 40061
[post_author] => 67
[post_date] => 2023-12-04 15:58:35
[post_date_gmt] => 2023-12-04 14:58:35
[post_content] => De Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) biedt ondernemingen de mogelijkheid om hun schulden te herstructureren via een akkoord dat bindend is voor alle in het akkoord betrokken schuldeisers en aandeelhouders. Het akkoord kan ook worden opgelegd aan tegenstemmende schuldeisers, mits goedgekeurd door de rechter. Op deze manier kunnen schulden buiten faillissement geherstructureerd worden. In een onlangs gepubliceerd vonnis kwam de vraag aan de orde of reeds betaalde schulden achteraf nog gesaneerd kunnen worden. Als dat het geval is zouden deze schuldeisers de ontvangen betalingen moeten terugstorten.
De feiten
Bij vonnis van 3 augustus 2023 wordt een WHOA-akkoord door de Rechtbank Midden-Nederland gehomologeerd (goedgekeurd). De onderneming, een zelfbedieningsgroothandel in de horecabranche, kwam door veranderende marktomstandigheden, hoge verhuiskosten en een dalende omzet als gevolg van de coronacrisis in financiële problemen. Een herstructurering via de WHOA bleek de enige mogelijkheid om faillissement te voorkomen.
De onderneming besloot om 20 november 2022 als peildatum te hanteren. Alleen schulden die op deze datum bestonden werden meegenomen in het akkoord. Daarnaast werden schuldeisers en aandeelhouders onder het akkoord ingedeeld in vijf klassen. De hoogte van de uitkering onder het akkoord verschilde per categorie. Elke klasse heeft voor het akkoord gestemd en niemand heeft zich tegen het akkoord uitgesproken. Wel zijn er twee schuldeisers die geen stem hebben uitgebracht, omdat zij na de peildatum per ongeluk volledig zijn betaald als gevolg van een automatische incasso. Hierdoor waren zij niet langer stemgerechtigd onder het akkoord. De Belastingdienst eiste in het kader van zijn medewerking aan de totstandkoming van het akkoord echter dat de bedragen door deze schuldeisers werden terugbetaald. De onderneming heeft vervolgens geprobeerd om via een aanvullende mededeling op het WHOA-akkoord een terugbetalingsverplichting op te leggen aan de betreffende (gewezen) schuldeisers. Hoe is de rechter hiermee omgegaan bij de beoordeling van het akkoord?
De beoordeling
De rechtbank heeft overwogen dat de WHOA geen wettelijke regeling bevat over een datum waarop schulden worden gefixeerd zoals dat bijvoorbeeld wel het geval is in faillissement. Hierdoor bestaat geen algemene (wettelijke) rechtsgrond tot terugbetaling. De vraag is of zo’n rechtsgrond wel bestaat in geval van goedkeuring van het akkoord door de rechtbank. De bedoeling van de aanbieder van het akkoord was dat het door de betreffende schuldeisers teveel ontvangen bedrag zou worden verrekend met toekomstige verplichtingen. In het akkoord is hierover echter geen uitdrukkelijke bepaling of informatie opgenomen. Slechts is vermeld dat de betreffende schuldeisers behoren tot de schuldeisers uit de vierde categorie. Op basis van deze enkele vermelding in het akkoord kan volgens de rechtbank niet worden aangenomen dat het akkoord een terugbetalingsverplichting creëert voor de reeds betaalde schuldeisers.
Was de uitkomst anders geweest als wel een uitdrukkelijke terugbetalingsverplichting in het akkoord was opgenomen? Nee. Volgens de rechtbank heeft het aanbieden van een akkoord – en het verzoek tot homologatie daarvan – over het algemeen slechts betrekking op het herstructureren van schulden. Dit houdt in beginsel dus niet in dat via de WHOA aan (gewezen) schuldeisers nieuwe financiële verplichtingen kunnen worden opgelegd. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat - voor zover wel een terugbetalingsverplichting zou zijn ontstaan – dit niet tot een andere uitkomst zou leiden op grond van een belangenafweging. Dus ook in dat geval zou de rechtbank het akkoord hebben goedgekeurd.
De conclusie
In geval van het aanbieden van een (WHOA-)akkoord doet de aanbieder van het akkoord er verstandig aan om automatische incasso’s (van schulden die onder het akkoord vallen) te laten blokkeren. Als het akkoord zelf geen uitdrukkelijke terugbetalingsclausule bevat, dan bestaat geen rechtsgrond voor het terugvorderen van reeds betaalde schulden. Bevat het akkoord wel een uitdrukkelijke terugbetalingsclausule, dan is het nog maar de vraag of deze bepaling wel kan worden opgelegd aan schuldeisers via de WHOA. De rechtbank heeft hier nog geen definitief oordeel over gegeven, maar lijkt wel te impliceren dat het opleggen van een terugbetalingsverplichting via de WHOA niet mogelijk is. Volgens de rechtbank is het niet de bedoeling om via de WHOA nieuwe financiële verplichtingen op te leggen aan schuldeisers.
Heeft u vragen over de WHOA? Neem dan contact op met een van onze collega’s!
[post_title] => Een geslaagd WHOA-akkoord: geen terugbetalingsverplichting voor reeds betaalde schuldeisers
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => een-geslaagd-whoa-akkoord-geen-terugbetalingsverplichting-voor-reeds-betaalde-schuldeisers
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-12-04 15:58:35
[post_modified_gmt] => 2023-12-04 14:58:35
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=40061
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[1] => WP_Post Object
(
[ID] => 39992
[post_author] => 73
[post_date] => 2023-12-01 09:28:11
[post_date_gmt] => 2023-12-01 08:28:11
[post_content] => In oktober 2023 velde de Rechtbank Den Haag een belangrijk oordeel over een octrooigeschil tussen de farmaceutische bedrijven Synthon en Novartis. De zaak ging over de geldigheid van een octrooi op een combinatietherapie van twee geneesmiddelen voor de behandeling van hartfalen. Daarbij ging het onder meer om de vraag of voldaan was aan het vereiste van inventiviteit.
Octrooien: de achtergrond
Een octrooi, ook wel patent genoemd, geeft aan de houder van het octrooi een exclusief recht derden te verbieden de geoctrooieerde uitvinding toe te passen. De bescherming van een Nederlands of Europees octrooi duurt, in beginsel 20 jaar.
Niet iedere uitvinding komt voor octrooirechtelijke bescherming in aanmerking. Hiervoor, moet een uitvinding nieuw, inventief en industrieel toepasbaar zijn. Daarnaast moeten ideeën en concepten concreet en specifiek uitgewerkt zijn in de vorm van een product of proces.
Het geschil: inventief genoeg?
Novartis, een wereldwijd opererende farmaceutische onderneming die zich bezighoudt met de ontwikkeling, productie en verhandeling van innovatieve geneesmiddelen, had een octrooi verkregen op de combinatie van de bloeddrukverlager valsartan en de stof sacubitril. Samen bleken ze de symptomen van hartfalen te verlagen.
Op basis van dit octrooi heeft Novartis ook een aanvullend beschermingscertificaat (ABC) verkregen, dat de exclusiviteit voor deze combinatietherapie verlengt tot 2028.
Het Nederlandse farmaceutisch bedrijf Synthon, als producent van generieke geneesmiddelen, heeft belang bij het kunnen aanbieden van een goedkoper generiek alternatief zodra de exclusiviteit van Novartis afloopt. Door het ABC is echter sprake van een langere periode van marktexclusiviteit.
Synthon betwistte de geldigheid van dit octrooi met het argument dat de combinatie van beide stoffen voor een deskundige al voor de hand had gelegen. Volgens de stand van de techniek op de prioriteitsdatum zou deze uitvinding voor de gemiddelde vakpersoon niet inventief zijn en doet hiermee een poging om het ABC ongeldig te laten verklaren.
Synthon meent dus dat ten onrechte octrooibescherming voor liefst 25 jaar is verleend, wat concurrentie door goedkopere alternatieven te lang blokkeert.
Lees ook: Het belang van voortvarende handhaving van octrooirecht
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gebruikt de Problem Solution Approach om de inventiviteit van het octrooi te beoordelen. Deze benadering omvat drie stappen:
- Het vaststellen van het "
dichtstbijzijnde stand van de techniek", oftewel de technologische kennis die het meest lijkt op de uitvinding in kwestie.
- Het identificeren van het "
objectief technisch probleem" dat de uitvinding oplost, in vergelijking met deze dichtstbijzijnde stand van de techniek.
- Beoordelen of de voorgestelde oplossing voor dit probleem voor een vakbekwaam persoon niet voor de hand liggend zou zijn, gegeven de stand van de techniek op de prioriteitsdatum van het octrooi.
Deze benadering identificeert als kerninnovatie de toevoeging van de NEP-remmer sacubitril aan de monotherapie met valsartan. Volgens de rechtbank was er geen sprake van een specifieke reden om te zoeken naar een combinatietherapie met valsartan.
De rechtbank verwierp het standpunt van Synthon door te oordelen dat weldegelijk sprake was van een inventieve stap. Hoewel combinatietherapieën in het algemeen gangbaar waren, was specifiek deze combinatie van geneesmiddelen niet eerder onderzocht. De eerdere technische kennis suggereerde niet dat deze combinatie succesvol zou zijn in de behandeling van hypertensie en hartfalen.
Volgens vaste rechtspraak van het Europese Octrooibureau is sprake van een uitvinding indien de combinatie meer oplevert dan een simpele optelling van de afzonderlijke effecten. Aan die voorwaarde voor inventiviteit is hier voldaan.
Beide middelen op zichzelf waren ook niet effectief gebleken bij de behandeling van hartfalen. Dat de combinatie wel effectief bleek, was dus een onverwachte en inventieve stap. Voor een vakpersoon was de specifieke combinatie van valsartan en sacubitril niet logischerwijs als voor de hand liggend te beschouwen.
Conclusie
Deze uitspraak geeft duidelijkheid over de vereiste inventiviteit voor octrooibescherming van een combinatietherapie. Het gaat erom of de specifieke combinatie en het synergistische effect ervan voldoende onverwacht is in het licht van de stand van de techniek voor de gemiddelde vakpersoon. Die voorwaarde achtte de rechtbank hier vervuld.
Deze uitspraak kan de motivatie van farmaceutische bedrijven om innovatief onderzoek te doen naar doeltreffende medicijncombinaties voor de behandeling van complexe aandoeningen versterken. Het biedt hen de essentiële zekerheid dat hun inspanningen beschermd kunnen worden, mits ze voldoen aan de criteria voor octrooirechtelijke bescherming.
Heb je meer vragen over het handhaven van je octrooirecht, of het verweer voeren tegen een claim op basis van een octrooirecht, neem dan contact op met een van onze medewerkers.
[post_title] => Combinatietherapie: voldoende inventief voor een octrooi?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => combinatietherapie-voldoende-inventief-voor-een-octrooi
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-12-01 09:28:11
[post_modified_gmt] => 2023-12-01 08:28:11
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=39992
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[2] => WP_Post Object
(
[ID] => 40018
[post_author] => 7
[post_date] => 2023-11-30 15:53:42
[post_date_gmt] => 2023-11-30 14:53:42
[post_content] => Het komt helaas regelmatig voor dat er geschillen ontstaan tussen aandeelhouders onderling. Vaak lukt het om deze problemen in onderling overleg op te lossen, maar dit is niet altijd mogelijk. De wettelijke geschillenregeling kan in zulke gevallen een oplossing bieden. Deze regeling is van toepassing op BV’s en in bepaalde gevallen ook op NV’s. Een van de twee mogelijkheden die terug te vinden is in de wettelijke geschillenregeling is de uittredingsregeling.
De uittredingsregeling
De uittredingsregeling kan uitkomst bieden indien een aandeelhouder van mening is dat zijn rechten of belangen door gedragingen van één of meerdere medeaandeelhouders ernstig zijn geschaad. Als de aandeelhouder hierdoor van mening is dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd, kan hij tegen zijn medeaandeelhouders een vordering tot uittreding instellen. Het gaat hierbij dus niet om het belang van de vennootschap zelf dat is geschaad, maar om het individuele belang van één van de aandeelhouders. De vordering tot uittreding kan daarnaast ook in worden gesteld tegen de vennootschap op grond van gedragingen van één of meer medeaandeelhouders of van de vennootschap zelf. De uittredingsvordering zet dus een gedwongen aandelenovername in gang. Iedere aandeelouder (ongeacht zijn belang) is bevoegd om deze vordering tot uittreding in te stellen. De gronden voor het instellen van deze vordering kunnen erg uiteenlopen. Er hoeft namelijk niet alleen sprake te zijn van zogenaamde ‘misdragingen’ en bij de vordering kunnen zelfs gedragingen in de privésfeer betrokken worden.
Billijke verhoging
Als een aandeelhouder uittreedt, moeten zijn aandelen overgenomen worden door de overige aandeelhouders. Om de koopprijs van deze aandelen vast te stellen wordt een deskundige benoemd. Vervolgens bepaalt de rechter hoeveel aandelen de medeaandeelhouders over moeten nemen en tegen welke prijs. In het geval dat de rechter van oordeel is dat de gedragingen van de medeaandeelhouders hebben geleid tot een vermindering van de waarde van de aandelen, kan hij een billijke verhoging op de koopprijs toepassen. De Ondernemingskamer oordeelde in 2021 dat hierbij als uitgangspunt moet worden genomen dat de peildatum voor de waardering van de aandelen gelegen is dichtbij het tijdstip waarop de overdracht plaatsvindt. Afwijking van dit uitgangspunt door het kiezen van een eerder gelegen peildatum is denkbaar in situaties waarbij aanleiding is voor het toekennen van een billijke verhoging. De afgelopen jaren is een billijke verhoging van de aandelenprijs in het kader van de uittredingsprocedure al een aantal keer gevorderd. Er is geen specifiek toetsingskader waaruit volgt wanneer een billijke verhoging al dan niet gerechtvaardigd is. Toch lijkt het voor ‘aannemelijk maken’ voldoende te zijn dat een uittredende minderheidsaandeelhouder een billijke verhoging vordert, en de gedaagde deze vordering niet betwist.
Toegewezen vorderingen
Zo stelde een uittredende minderheidsaandeelhouder in 2014 te zijn benadeeld door een emissiebesluit dat was genomen door zijn medeaandeelhouder. Door dit besluit waren zijn aandelen (20%) verwaterd, waardoor zijn belang in de vennootschap was afgenomen. De uittredende minderheidsaandeelhouder verzocht daarom om een billijke verhoging, zodat hij alsnog 20% van de waarde van de vennootschap zou verkrijgen. Dit verzoek werd toegewezen door de rechter, waardoor de uittredende minderheidsaandeelhouder op grond van deze uitspraak een prijs kreeg voor zijn aandelen waar in feite een compensatie voor de gedragingen van zijn medeaandeelhouder in was meegenomen. Een jaarrekening waarin het eigen vermogen van een vennootschap te laag wordt weergegeven kan ook leiden tot een billijke verhoging. Volgens de rechter ontstond hierdoor een nadeel voor de uittredende vennoot, waardoor een billijke verhoging van de aandelenprijs gerechtvaardigd was. De rechtbank in Den Haag paste vorig jaar een billijke verhoging toe omdat het bestuur van een vennootschap een onzakelijke transactie was aangegaan die de vennootschap schade had berokkend. Hierdoor was de uittredende minderheidsaandeelhouder ernstig in zijn belangen geschaad en was een billijke verhoging gerechtvaardigd. Een billijke verhoging kan dus ook toegepast worden wegens gedragingen van anderen dan de gedaagde, met name bestuurders.
Afgewezen vorderingen
De billijke verhoging wordt echter niet in alle gevallen toegewezen. Zo oordeelde de rechtbank eerder in 2014 dat bepaalde door een uittredende aandeelhouder gemaakte kosten niet verdisconteerd kunnen worden in de waarde van de over te nemen aandelen. Het niet uitkeren van dividend leidt daarnaast niet tot een waardevermindering van de aandelen, waardoor een billijke verhoging in die gevallen niet op zijn plaats is. Ook kunnen aandeelhouders onderling overeenkomen dat de aandelen van één van de aandeelhouders overgenomen moeten worden. Als er verder geen sprake is van gedragingen op grond waarvan de uittredende aandeelhouder zodanig in haar rechten of belangen is geschaad dat het voortduren van het aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer kan worden gevergd, kan de billijke verhoging hierop volgens de rechtbank niet worden toegepast. Er is dan nog wel een mogelijkheid dat de rechter aan die afspraken voorbij gaat als de toepassing daarvan leidt tot een kennelijk onredelijke prijs.
Het deskundigenbericht kan daarnaast ook van belang zijn bij de beoordeling of een billijke verhoging toegepast moet worden. Als uit dit bericht blijkt dat er geen sprake is van gedragingen die een negatief effect hebben gehad op de waarde van de aandelen, zal de rechter terughoudend zijn met het toestaan van een billijke verhoging.
Conclusie
Een uittredende aandeelhouder kan middels de uittredingsregeling een gedwongen aandelenovername in gang zetten. Hierbij kan hij een vergoeding vorderen voor zijn geleden schade middels een billijke verhoging van de aandelenprijs. Dit komt voor in gevallen waarbij de aandelen van de uittredende aandeelhouder door handelen van medeaandeelhouders, de vennootschap of van derden minder waard zijn geworden. Hiervoor dient door de uittredende aandeelhouder in ieder geval voldoende aannemelijk te worden gemaakt dat de waardevermindering niet toe te rekenen is aan zijn eigen gedragingen. Wil u zelf een uittredingsprocedure starten en twijfelt u of de billijke verhoging in uw situatie wellicht van toepassing is? Neem dan contact op met één van onze advocaten van de afdeling Ondernemingsrecht.
[post_title] => Uittredingsregeling en de koopprijs van aandelen
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => uittredingsregeling-en-de-koopprijs-van-aandelen
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-11-30 16:06:05
[post_modified_gmt] => 2023-11-30 15:06:05
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=40018
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[3] => WP_Post Object
(
[ID] => 39979
[post_author] => 16
[post_date] => 2023-11-24 09:39:07
[post_date_gmt] => 2023-11-24 08:39:07
[post_content] => Duiken in ondiep water is zeer gevaarlijk. Helaas komt het regelmatig voor dat een zwemmer hierdoor een dwarslaesie oploopt. Is de eigenaar van het openbaar water mogelijk aansprakelijk?
Onlangs heeft rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een dergelijke zaak.
Het ongeval
Op 12 juni 2020 ging het slachtoffer met zijn vriend zwemmen op een plaats aan het meer waar meerdere personen aan het zwemmen waren. Een aantal personen stond al in het water en moedigden de jongen aan om ook in het water te komen. De 16-jarige jongen trok een sprintje vanaf de oever, is een stukje het water in gerend en vervolgens het water ingedoken. Door deze duik in het ondiepe water heeft hij zijn nek gebroken. Hij heeft een dwarslaesie waardoor hij blijvend rolstoel gebonden is.
Het betreffende deel van het meer is gelegen in een openbaar natuurgebied. Het Landschap is de eigenaar/beheerder. Het slachtoffer heeft Het Landschap aansprakelijk gesteld. Nationale Nederlanden is de verzekeraar van Het Landschap.
Argumenten in de aansprakelijkstelling
Het slachtoffer vindt dat Het Landschap aansprakelijk is op basis van de volgende feiten:
- Het natuurgebied is een natuur- en recreatiegebied waar veel gezwommen wordt. Juist ook op de plaats waar het ongeval plaatsvond.
- Ten tijde van het ongeval werd er nog meer gezwommen, nu door de Covid-maatregelen weinig andere recreatie mogelijk was. Het Landschap wist dit.
- Ook was bekend dat het water op veel plaatsen ondiep was.
- Het is een feit van algemene bekendheid dat jongeren niet altijd de nodige voorzichtigheid in acht nemen.
- Er was dan ook een grote kans dat een jongere recreant in het water zou duiken zonder eerst te kijken hoe diep het water was.
De eigenaar/beheerder had recreanten moeten waarschuwen. Bijvoorbeeld door borden te plaatsen die waarschuwen voor het ondiepe water. Het Landschap heeft dit niet gedaan en hiermee haar zorgplicht geschonden. Het Landschap is aansprakelijk, aldus het slachtoffer.
Verweer Het Landschap
Het meer is niet aangemerkt als zwemlocatie in de zin van de wet. Kwaliteits- en veiligheidseisen zijn dan ook niet van toepassing. Bij de ingang van het natuurgebied staat een bord; ‘betreden op eigen risico’. Ondiep water en zwemmen is in zijn algemeenheid niet gevaarlijk. De kans op gevaar is gering. Dit gevaar doet zich pas voor als iemand al rennend het ondiepe water induikt. Er waren ook geen indicatoren die erop zouden wijzen dat je daar kon duiken [duikplank, kade of andere kunstmatige verhoging].
Het water was niet helder. Des temeer reden om zich eerst ervan te vergewissen of het water diep genoeg was om te duiken.
Daarbij is het zeer bezwaarlijk om in een natuurgebied van ongeveer 9000 hectare waarschuwingsborden te plaatsen. Het Landschap beschikt niet over deze financiële middelen.
Ook is het maar de vraag of de waarschuwingsborden hadden geholpen, aldus het Landschap.
Het Landschap/Nationale Nederlanden erkent geen aansprakelijkheid.
Uitspraak Rechtbank
Het feit dat het natuurgebied niet is ingericht als zwemlocatie ontslaat Het Landschap niet van iedere zorgplicht. Het meer werd veelal door jongeren gebruikt als onofficiële zwemlocatie. Het was open water met laag gras aan het water, aldus geschikt om te zwemmen en te zonnen.
Volgens de rechtbank valt het wel te verwachten dat een jongere recreant een duik neemt in ondiep water. Waarschuwingsborden [bv in het water] hadden wel geholpen en het is niet bezwaarlijk deze te plaatsen. Dit wil niet zeggen dat het Landschap op alle plaatsen deze borden moet plaatsen. Maar op deze plaats wel gelet op de omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat het Landschap aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval.
Eigen schuld
Wel is de rechtbank van oordeel dat het slachtoffer voor de helft [50%] eigen schuld heeft aan het ongeval. Hij is zelf niet voorzichtig geweest. Omdat hij de plek niet kende en het geen officiële zwemlocatie was had hij eerst moeten kijken hoe diep het water was.
Aldus
een vergoedingsverplichting voor Het Landschap van 50% van de schade. De rechtbank past wel een billijkheidscorrectie toe op basis van de ernst van het blijvend letsel dat het slachtoffer op jonge leeftijd heeft opgelopen. Het Landschap/Nationale Nederlanden zal 80% van de schade moeten vergoeden.
Conclusie
Deze uitspraak is in overeenstemming met eerdere uitspraken, alhoewel daar vaak wel sprake is van
officiële zwemrecreatie. Het betreft hier open water zonder formele zwemrecreatie. Maar ook dan kan dus een eigenaar/beheerder aansprakelijk zijn voor zwemongevallen, afhankelijk van de omstandigheden.
[post_title] => Dwarslaesie door duik in ondiep open water. Kan de eigenaar/beheerder aansprakelijk zijn?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => dwarslaesie-door-duik-in-ondiep-open-water-kan-de-eigenaar-beheerder-aansprakelijk-zijn
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-11-24 09:39:07
[post_modified_gmt] => 2023-11-24 08:39:07
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=39979
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[4] => WP_Post Object
(
[ID] => 39952
[post_author] => 60
[post_date] => 2023-11-23 10:41:04
[post_date_gmt] => 2023-11-23 09:41:04
[post_content] => Toegang tot een bankrekening is van essentieel belang om deel te kunnen nemen aan het economische verkeer. Uit artikel 4:71f Wft volgt dat op banken een verplichting rust om consumenten een betaalrekening aan te bieden. Er is echter geen wettelijke regel die banken verplicht om een zakelijke betaalrekening te verstrekken aan niet-consumenten. Het staat banken daardoor in principe vrij om een zakelijke cliënt te weigeren op grond van de
contractsvrijheid. Een zakelijke bankrekening is ook voor ondernemers echter essentieel om deel te kunnen nemen aan het betalingsverkeer. Uit het ‘Yin Yang’-arrest van de Hoge Raad in 2021 volgt dat banken daardoor onder bijzondere omstandigheden toch verplicht kunnen worden om een zakelijke bankrekening aan te bieden. Eerder schreven wij hierover al
deze blog. De belangenafweging uit het ‘Yin Yang’-arrest is de afgelopen twee jaar al een aantal keer door rechters toegepast. In dit artikel worden deze uitspraken nader toegelicht.
‘Yin Yang’-arrest
In 2021 oordeelde de hoge raad in het
'Yin Yang'-arrest dat de verplichting die voortvloeit uit artikel 4:71f Wft onder bepaalde omstandigheden ook kan gelden ten aanzien van niet-consumenten. In beginsel kunnen banken een gerechtvaardigd belang hebben om zakelijke cliënten te weigeren met een beroep op hun contractsvrijheid. Zonder zakelijke betaalrekening wordt
het bestaansrecht van een onderneming echter in gevaar gebracht. Aan de hand van de omstandigheden van het geval dient daardoor te worden bekeken of het gerechtvaardigde belang van banken daadwerkelijk in de weg staat aan een verplichting tot het aanbieden van een betaalrekening. De rechter moet hierbij een belangenafweging maken en kijken of het belang van de ondernemer bij het openen van een bankrekening zwaarder weegt dan het belang van de bank om geen bankrekening aan te bieden.
Recente jurisprudentie
In 2022 had een ondernemer met een aantal BV’s bij veertien banken geprobeerd om een
zakelijke betaalrekening te openen. Zijn verzoek was door elke bank afgewezen, waaronder door de ING. De ondernemer bankierde privé bij de ING en had daar ook een betaalrekening voor één van zijn andere BV’s.
Het hof oordeelde dat de contractsvrijheid van ING beperkt kon worden doordat de bank op grond van haar maatschappelijke positie ook ten aanzien van zakelijke consumenten de verplichting kon hebben om een betaalrekening aan te bieden, zoals volgde uit het ‘Yin Yang’-arrest. Volgens de rechter woog het belang van de ondernemer om een betaalrekening te openen in dit geval zwaarder dan het belang van de ING. Doordat bij veertien banken een aanvraag voor een betaalrekening was ingediend, was voldoende duidelijk gemaakt dat deelname van het maatschappelijke verkeer voor de vennootschap van de ondernemer echt was uitgesloten. Hierdoor kon de ING verplicht worden om een zakelijke bankrekening te verstrekken.
Eerder dit jaar
oordeelde de rechtbank in een geschil tussen Triodos bank en een zakelijke cliënt. Triodos weigerde een onderneemster een zakelijke rekening te verstrekken, omdat zij niet aan de
acceptatiecriteria voldeed. De aandeelhouder van de onderneming had een belang in de sector zakelijk vastgoed en Triodos accepteerde dit soort ondernemingen niet. De rechtbank beantwoordde de vraag of Triodos kon worden verplicht om een betaalrekening te openen aan de hand van de maatstaf uit het ‘Yin Yang’-arrest. De onderneemster had wel een duidelijk en zwaarwegend belang om een betaalrekening te hebben, maar werd bij Triodos uitgesloten door de acceptatiecriteria die de bank hanteerde op basis van haar missie. Bij andere banken kon zij waarschijnlijk wel gewoon een betaalrekening openen, Triodos werd daarom niet verplicht om een zakelijke bankrekening te verstrekken. De rechter stelde hierbij dat de belangenafweging waarschijnlijk anders uitgepakt had als alle Nederlandse banken de onderneemster uit zouden sluiten.
Daarnaast
oordeelde de rechter eerder dit jaar ook in een geschil tussen een bouwbedrijf en ABN AMRO. De bank had de rekening van het bouwbedrijf geblokkeerd wegens een fraudeonderzoek. Kort daarna had ABN AMRO de relatie met het bouwbedrijf opgezegd op grond van artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden. Het bouwbedrijf vorderde bij de rechter om ABN AMRO te veroordelen om alsnog een bankrekening ter beschikking te stellen. De rechter maakte een belangenafweging en die viel uit in het nadeel van het bouwbedrijf. Het vertrouwen van ABN AMRO was ernstig geschaad en de risico’s voor hervatting van de relatie met het bouwbedrijf waren groot en evident. Tegenover dit zwaarwegende belang kon hervatting met de ABN AMRO niet opwegen. Daarnaast bleek ter zitting ook dat het bouwbedrijf elders een rekening had geopend, waardoor zij alsnog toegang had tot het betalingsverkeer. Dat het bouwbedrijf liever bij ABN AMRO bankierde, hoefde hierbij niet mee te wegen.
Conclusie
De uitspraak uit het ‘Yin Yang’-arrest maakt het voor bedrijven mogelijk onder omstandigheden een bank te dwingen een zakelijke betaalrekening te openen. Toch is de uitkomst van dit arrest geen vrijbrief en zeker geen hosanna. Rechters maken op basis van het arrest
een belangenafweging om te bekijken hoe het gerechtvaardigde belang van banken om een zakelijke rekening te weigeren, zich verhoudt tot een verplichting tot het aanbieden van een betaalrekening aan zakelijke cliënten. Uit recente jurisprudentie volgt dat de bank hiertoe vrijwel alleen maar gedwongen kan worden als de ondernemer aan kan tonen dat het bij geen enkele bank, althans niet bij de systeembanken, mogelijk is een zakelijke rekening te openen. In dat geval wordt deelname aan het betalingsverkeer volledig uitgesloten en zal de rechter een bank kunnen verplichten om alsnog een zakelijke rekening te verschaffen. Als dit niet aangetoond kan worden, is de kans groot dat de belangenafweging uitvalt in het voordeel van de bank. Banken kunnen zich in dat geval beroepen op hun contractsvrijheid en de zakelijke cliënt weigeren.
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met één van onze specialisten van de afdeling
Ondernemingsrecht.
[post_title] => Onder welke omstandigheden zijn banken verplicht om een zakelijke rekening te openen?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => onder-welke-omstandigheden-zijn-banken-verplicht-om-een-zakelijke-rekening-te-openen
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-11-23 10:41:04
[post_modified_gmt] => 2023-11-23 09:41:04
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=39952
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[5] => WP_Post Object
(
[ID] => 39905
[post_author] => 85
[post_date] => 2023-11-20 15:32:07
[post_date_gmt] => 2023-11-20 14:32:07
[post_content] => Een pittig beoordelingsgesprek, een onenigheid met werkgever of een andere vervelende werksituatie leidt veelal tot ziekte van een werknemer. Zo'n ziekmelding brengt werkgever vaak in een lastig parket. Er kunnen ook twijfels ontstaan over de
legitimiteit van de ziekmelding; is de werknemer écht ziek of probeert hij onder de situatie op werk uit te komen? En moet een werkgever in zo'n situatie altijd het loon betalen?
Cas Kroese licht toe hoe u hier als werkgever mee omgaat.
De rol van de bedrijfsarts bij een arbeidsconflict
De bedrijfsarts moet beoordelen of er sprake is van
arbeidsongeschiktheid. Bij een ziekmelding vanwege een arbeidsconflict is geen sprake van reguliere arbeidsongeschiktheid. De ziekmelding is niet te wijten aan een medische aandoening maar aan een conflictsituatie op het werk.
In dergelijke gevallen volgt de bedrijfsarts de STECR-richtlijn. Deze richtlijn adviseert stappen te nemen zoals een interventieperiode, gesprekken met een derde partij en mediation. Een interventieperiode dient als een time out van (vaak) 2 weken om het conflict te laten bezinken zodat partijen vervolgens of in de tussentijd tot een oplossing kunnen komen.
Wanneer moet ik bij ziekte het loon doorbetalen?
De plicht tot loondoorbetaling bij arbeidsongeschiktheid is geregeld in artikel 7:629 BW. Dit artikel bepaalt dat werknemers in principe recht hebben op loon als zij hun werk niet kunnen verrichten vanwege ziekte.
Een arbeidsconflict kan ook leiden tot een situatie waarin de werknemer niet bij zijn werkgever kan werken. In dit geval valt de loondoorbetalingsplicht niet onder artikel 7:629 BW maar onder artikel 7:628 BW. Dit artikel bepaalt dat de werknemer recht heeft op loon, tenzij het arbeidsconflict voor rekening en risico van de werknemer komt. Dit is in de praktijk zelden het geval.
In de praktijk raakt een werknemer vaak overspannen door een conflict met de werkgever als het conflict niet wordt opgelost. De werknemer wordt dan alsnog door de bedrijfsarts als arbeidsongeschikt vanwege medische redenen gekwalificeerd. De loondoorbetalingsplicht verschuift dan van 7:628 naar 7:629 BW.
Als er sprake is van een arbeidsconflict
trekt de werkgever veelal aan het kortste eind en zal de werkgever het loon van de werknemer moeten doorbetalen. Als de werknemer niet meewerkt aan zijn re-integratie, dan kan dat wel reden zijn het loon op te schorten of zelfs stop te zetten.
Aanbevelingen voor werkgevers bij een arbeidsconflict
Voor werkgevers die te maken krijgen met een arbeidsconflict is het belangrijk om zich bewust te zijn van de volgende zaken:
- Bij een arbeidsconflict is het zaak niet te escaleren. Onredelijk gedrag kan juridische consequenties hebben.
- Wanneer de arbeidsverhouding onherstelbaar beschadigd is, kunt u een onderlinge regeling overwegen. Dit kan het conflict beslechten zonder verdere juridische escalatie.
- Mocht een schikking niet binnen bereik liggen, kunt u een juridische procedure overwegen. Het is raadzaam om de werknemer vrij te stellen van werk. Een werknemer laten doorwerken is immers strijdig met het verzoek om de arbeidsovereenkomst te ontbinden vanwege een verstoorde arbeidsrelatie.
- Het is van essentieel belang voor zowel de werknemer als de werkgever om de adviezen van de bedrijfsarts op te volgen.
Arbeidsongeschiktheid naar aanleiding van arbeidsconflicten is een delicate kwestie. Het vereist een zorgvuldige balans tussen het volgen van juridisch advies en het tonen van empathie voor de situatie van de werknemer. Een
proactieve benadering, gericht op mediation en conflictresolutie, is vaak de beste manier om deze complexe situaties te beheren.
In de praktijk merken we dat een dreigend arbeidsgeschil moeilijk zelf op te lossen is. Juridische ondersteuning kan dan bijdragen aan een goede aanpak. Onjuiste handelswijzen kunnen u duur komen te staan.
Neem gerust contact op als u vragen heeft.
[post_title] => Moet het loon worden doorbetaald bij een ziekmelding door een arbeidsconflict?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => moet-het-loon-worden-doorbetaald-bij-een-ziekmelding-door-een-arbeidsconflict
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-11-20 15:56:46
[post_modified_gmt] => 2023-11-20 14:56:46
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=39905
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[6] => WP_Post Object
(
[ID] => 39817
[post_author] => 10
[post_date] => 2023-11-17 09:29:37
[post_date_gmt] => 2023-11-17 08:29:37
[post_content] => Dit ‘weetje’ is overigens niets nieuws maar van voldoende belang om nog maar eens te benadrukken. Dit naar aanleiding van een
uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 oktober jl.
Wat zijn de feiten?
Een zorgaanbieder wil een overeenkomst sluiten met CZ-zorgkantoor voor het leveren van Wlz-zorg. Hiertoe heeft de zorgaanbieder zich ingeschreven voor de zorginkoopprocedure voor het jaar 2024. Het zorgkantoor constateert dat de inschrijving
niet voldoet aan de eisen omdat in het ingediende ondernemingsplan is uitgegaan van een 100% bezettingsgraad met uitzondering van momenten van een mindere bezettingsgraad. Voor CZ Zorgkantoor is een permanente bezettingsgraad van 100% niet realistisch zoals de inschrijver zelf eigenlijk ook in de inschrijving heeft aangegeven.
De uitgesloten inschrijver stapt naar de rechter, omdat zij vindt dat zij in de gelegenheid had moeten worden gesteld om in de inschrijving haar bezettingspercentage te herstellen naar een realistisch percentage.
Wat vindt de rechter?
De rechter geeft aan dat hoewel een zorginkoopprocedure in beginsel civielrechtelijk van karakter is maar zodanige trekken vertoont van een openbare aanbestedingsprocedure dat CZ Zorgkantoor bij het voeren van de inkoopprocedure moet aansluiten bij de beginselen van het aanbestedingsrecht.
Deze beginselen omvatten onder meer het gelijkheidsbeginsel en het transparantiebeginsel. Genoemde beginselen verzetten zich er in principe tegen dat een inschrijver zijn inschrijving na indiening nog aanpast. In
uitzonderlijke gevallen mag een inschrijving echter worden verbeterd of aangevuld. De wijziging mag er niet toe leiden dat in werkelijkheid een nieuwe inschrijving wordt gedaan. En het verzoek om verbetering of aanvulling moet betrekking hebben op gegevens waarvan objectief kan worden vastgesteld, dat zij dateren van voor de datum van de inschrijving.
Het aanpassen van een prognose die gebaseerd is op een 100% bezetting naar een prognose die gebaseerd is op een gedeeltelijke bezetting, zou ertoe leiden dat er materieel gezien sprake is van een nieuwe inschrijving. Het percentage dat behoort bij een realistische prognose, kan
niet objectief worden vastgesteld op basis van de inschrijving. Er is dan ook geen sprake van een uitzonderlijk geval waarin aan de inschrijver de gelegenheid zou moeten worden geboden haar inschrijving te verbeteren of aan te vullen.
Conclusie
Dat de beginselen van aanbestedingsrecht van toepassing zijn op zorginkoop werkt naar twee kanten. Inkopers van zorg moeten die beginselen hanteren en dat komt de transparantie en de gelijke behandeling bij zorginkoop ten faveure van inschrijvende zorgaanbieders ten goede. Aan de andere kant, weet als zorgaanbieder dat je zelf verantwoordelijk bent voor het doen van een geldige inschrijving en dat dus juist vanwege diezelfde aanbestedingsbeginselen, de ruimte om bij fouten in de inschrijving herstel van die fouten door te voeren, er lang niet altijd is!
Heeft u als zorgaanbieder
vragen over uw komende inschrijving of over het
aanbestedingsrecht?
Neem dan vrijblijvend contact op met
Rik Wevers via
wevers@bg.legal.
[post_title] => Zorgaanbieders let op: ook bij zorginkoopprocedure gelden beginselen aanbestedingsrecht!
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => zorgaanbieders-let-op-ook-bij-zorginkoopprocedure-gelden-beginselen-aanbestedingsrecht
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-11-17 09:39:10
[post_modified_gmt] => 2023-11-17 08:39:10
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=39817
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[7] => WP_Post Object
(
[ID] => 39821
[post_author] => 6
[post_date] => 2023-11-15 09:55:14
[post_date_gmt] => 2023-11-15 08:55:14
[post_content] => In de dynamische wereld van innovatie en ondernemerschap is het beschermen van
intellectueel eigendom essentieel voor het behouden van een concurrentievoordeel.
Octrooirecht biedt bedrijven de mogelijkheid om hun unieke ideeën en uitvindingen te beschermen, maar het is niet voldoende om alleen
octrooien te verkrijgen; voortvarende handhaving is net zo cruciaal. Hier zijn redenen waarom voortvarende handhaving van octrooirechten essentieel is.
1. Bescherming van innovatie
Het octrooirecht beschermt de unieke ideeën en uitvindingen van bedrijven. Een actieve handhaving voorkomt dat anderen ongeoorloofd profiteren van harde arbeid en creativiteit, waardoor bedrijven worden aangemoedigd om te blijven innoveren. Ja, de procedure om een octrooi verleend te krijgen en het onderhouden (taxes) van een octrooi kost geld. Daar staat een
monopolie op het exploitatierecht tegenover. De octrooihouder heeft het exclusieve recht om te bepalen wie de geoctrooieerde techniek te gebruiken.
2. Marktvoordeel behouden
Het handhaven van octrooirechten helpt bedrijven hun concurrentiepositie en het exclusieve
exploitatierecht, te behouden. Door anderen te beletten producten of diensten aan te bieden die inbreuk maken op het octrooirecht, behouden bedrijven hun unieke positie in de markt.
3. Investeerdersvertrouwen vergroten
Daarnaast fungeren octrooien als een waardevol zakelijk actief. Door actieve handhaving behoudt u niet alleen uw marktpositie, maar vergroot u ook
de waarde van uw bedrijf. Investeerders zijn meer geneigd om in een bedrijf te stappen dat een intellectueel eigendomsrecht (ook wel IP genoemd) heeft en het intellectueel eigendomsrecht krachtig beschermt.
4. Juridische zekerheid
Door actief octrooirechten te handhaven, verzekeren bedrijven zich van
juridische zekerheid. In geval van geschillen hebben ze een stevig juridisch fundament om hun intellectueel eigendom te verdedigen.
Te lang wachten met actief handhaven kan leiden tot verval van het recht om handhavend op te treden. In een
uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 november 2023 was dit aan de orde. Deze zaak was aanhangig gemaakt door een partij die van de uitvinders
een licentie had gekregen op het gebruik van het octrooi. De uitvinders zouden het octrooi, in strijd met de overeenkomst, zijn blijven gebruiken. In maart 2022, tijdens een demonstratiebijeenkomst door de licentiehouder, hadden de uitvinders aan publiek kenbaar gemaakt dat zij rechthebbende waren en niet de licentiehouder. Pas in september 2023 is de licentiehouder een kort geding procedure gestart. In deze procedure wordt een verbod gevorderd om de geoctrooieerde techniek te gebruiken. De kort geding rechter oordeelt dat de licentiehouder te lang gewacht heeft en dus geen spoedeisend belang heeft. Dat is nodig om een verordening in kort geding toegewezen te krijgen. De vorderingen worden daarom afgewezen.
Kortom, voortvarende handhaving van octrooirechten is niet alleen een defensieve zet; het is
een strategische beslissing die innovatie stimuleert, marktvoordeel behoudt, het vertrouwen van investeerders vergroot en noodzakelijk is om handhavend te kunnen optreden.
Heb je meer vragen over het handhaven van je
octrooirecht, of het verweer voeren tegen een claim op basis van een octrooirecht, neem dan contact op met Jos van der Wijst:
wijst@bg.legal.
[post_title] => Het belang van voortvarende handhaving van octrooirecht
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => het-belang-van-voortvarende-handhaving-van-octrooirecht
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-11-15 10:33:15
[post_modified_gmt] => 2023-11-15 09:33:15
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=39821
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[8] => WP_Post Object
(
[ID] => 39797
[post_author] => 73
[post_date] => 2023-11-13 16:48:05
[post_date_gmt] => 2023-11-13 15:48:05
[post_content] => De nieuwe Europese NIS2-richtlijn verplicht bedrijven om passende cybersecurity maatregelen te nemen. Een recente rechterlijke uitspraak over een datalek bij een hogeschool laat zien wat de gevolgen kunnen zijn als je als bedrijf
onvoldoende maatregelen neemt. In dit artikel behandelen we de belangrijkste lessen uit deze zaak en de relevantie met de nieuwe NIS2-richtlijn.
De feiten
De oud-student was in 2021 afgestudeerd met enige studievertraging vanwege persoonlijke omstandigheden. In 2022 kreeg de oud-student een bericht dat zijn gegevens zijn gestolen bij een hack.
De applicatie die was
gehackt (een webformulier) bevatte niet alleen de algemene persoonsgegevens van de oud-student, maar ook de reden van zijn studievertraging. De oud-student verzocht een schadevergoeding, maar dit wilde de hogeschool niet betalen.
Datalek onder de AVG
Niet iedere datalek levert een
inbreuk op de AVG op; van belang is of het beveiligingsniveau passend was ten tijde van de datalek. Dit betekent niet dat alle mogelijke maatregelen getroffen moeten worden.
Van de verwerkersverantwoordelijke, in dit geval de hogeschool, mag verlangd worden dat ze voor een adequate cybersecurity maatregelen treffen die, rekening houdend met de stand van de techniek, de uitvoeringskosten, de aard, de omvang, de context, de verwerkingsdoeleinden en de qua waarschijnlijkheid en ernst uiteenlopende risico’s voor de rechten en vrijheden van personen, van haar verwacht konden worden (art. 32 lid 1 AVG).
De datalek heeft plaatsgevonden via een veel voorkomende hackmethode, een SQL-injectie. Dit weegt mee in de beoordeling of de hogeschool alle maatregelen heeft getroffen die van haar verwacht werden.
De oud-student heeft betoogd dat er geen sprake was van een adequate cybersecurity nu de gegevens niet versleuteld waren opgeslagen. Ook waren er al langer kwetsbaarheden bekend in het webformulier op de site van de hogeschool.
De hogeschool had op zitting niet concreet of inzichtelijk gemaakt welke veiligheidsmaatregelen zij had getroffen op het betreffende webformulier en/of de achterliggende server. Hierdoor kwam voor de rechter vast te staan dat ze inbreuk heeft gemaakt op grond van de AVG.
Schadevergoeding onder de AVG
In beginsel geeft zowel
materiële als immateriële schade een recht op schadevergoeding. Artikel 82 van de AVG regelt het recht op schadevergoeding voor personen die (im)materiële schade hebben geleden als gevolg van een inbreuk op grond van de AVG. In de overwegingen van de AVG wordt bovendien bepaald dat het begrip schade ruim moet worden uitgelegd.
In
een eerder artikel schreven we al dat een betrokkene van een datalek niet altijd recht heeft op schadevergoeding. Het schenden van de AVG is niet voldoende om een vordering op schadevergoeding te rechtvaardigen. De betrokkene moet bewijzen dat de door hem/haar ondervonden negatieve gevolgen hebben geresulteerd in (im)materiële schade.
De oud-student heeft volgens de rechter voldoende concreet gemaakt immateriële schade te ondervinden aan de gevolgen van de datalek. De oud-student had in eerste instantie namelijk al moeite met het delen van de gegevens met de hogeschool en maakt zich veel zorgen over het feit dat hij niet weet wat er met zijn gegevens gebeurt. De rechter oordeelde dat dit enkel gold voor de bijzondere persoonsgegevens van de oud-student.
De hoogte van de schadevergoeding
Artikel 82 AVG benadrukt dat de
schade volledig en daadwerkelijk moet worden vergoed. Hierbij is de mate van schuld van de verwerkingsverantwoordelijke geen expliciete factor bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding. Dit oordeelde het Hof van Justitie van Europa in
een ander arrest.
De reden van zijn studievertraging bevatte gegevens over de gezondheid van de oud-student. Dit zijn bijzondere persoonsgegevens die naar hun aard een hoger beschermingsniveau verlangen. In dat geval kan eerder worden aangenomen dat sprake is van schade.
Gezien het feit dat het gevoelige (medische) gegevens betreft, het verlies aan controle over de gegevens blijvend is, afgezet tegen de omstandigheid dat niet is gebleken dat het datalek tot concrete negatieve gevolgen heeft geleid, komt de kantonrechter op een schadebedrag van € 300,00.
Wat betekent dit voor bedrijven in de praktijk?
Deze uitspraak laat zien dat het voor bedrijven van groot belang is om de
cybersecurity op orde te hebben. Indien dit niet op orde is zal schadevergoeding betaald moeten worden aan de betrokkene in geval van een datalek.
Bent u een essentiële of belangrijke entiteit die actief is in de sectoren die onder de NIS2-richtlijn vallen? Bijvoorbeeld een bedrijf in de financiële- of zorgsector dan wel een publiek instelling? Dan gelden binnenkort des te meer strenge regels voor cybersecurity.
Ook brengt niet-naleving van de NIS2-richtlijn hoge boetes en reputatieschade met zich mee. Daarnaast wordt een inbreuk op de AVG sneller aangenomen indien u niet aan de NIS2-richtlijn voldoet. Wacht daarom niet langer met naleving!
Wilt u meer weten over cybersecurity, de NIS2-richtlijn en hoe u deze boetes kunt voorkomen?
Lees dit artikel en neem contact op met ons voor een vrijblijvend adviesgesprek. Wij navigeren u door het complexe landschap van NIS2-compliance.
ECLI:NL:RBGEL:2023:5435
[post_title] => Cybersecurity en datalekken: pas op voor schadevergoedingen en boetes
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => cybersecurity-en-datalekken-pas-op-voor-schadevergoedingen-en-boetes
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-11-13 16:48:05
[post_modified_gmt] => 2023-11-13 15:48:05
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=39797
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[9] => WP_Post Object
(
[ID] => 39777
[post_author] => 16
[post_date] => 2023-11-13 14:41:58
[post_date_gmt] => 2023-11-13 13:41:58
[post_content] =>
Een patiënt heeft twee keer ingebroken in de praktijk van zijn huisarts en steekt de auto van de echtgenote van de huisarts in brand. De huisarts heeft hiervan aangifte gedaan. De patiënt stapt naar het Regionaal Tuchtcollege [RTC] en verwijt de huisarts dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden bij het doen van de aangifte.
Het gebeuren
De huisarts was enkele dagen niet op de praktijk. De assistente was als enige op de praktijk om telefoontjes te beantwoorden en patiënten door te verwijzen naar de waarnemer. De patiënt wilde een TBC bloedonderzoek en de assistente verwees hem naar de waarnemer. Patiënt wilde niet naar de waarnemer. Hij liep zomaar door naar de spreekkamer van de huisarts. De assistente heeft hem overgehaald de praktijk te verlaten. ‘s-Nachts werd er ingebroken in de praktijk en brand gesticht. De assistente verdacht de betreffende patiënt.
Het blijkt ook
de klager geweest te zijn die heeft ingebroken en brand gesticht. Hij wordt door de rechtbank strafrechtelijk veroordeeld voor die inbraken en de brandstichting. Hij krijgt een gevangenisstraf van 375 dagen en krijgt TBS opgelegd.
Aangifte door huisarts
De huisarts had aangifte gedaan van de inbraak en brandstichting.
De huisarts vermeldde hierbij dat de klager vlak na de eerste inbraak en de brandstichting nog in de praktijk is geweest, omdat hij een TBC bloedonderzoek wilde en volgens de assistente toen verward overkwam.
Klacht door patiënt bij Tucht college
Patiënt/klager verwijt de huisarts dat bij de aangifte zonder zijn toestemming onnodig
medische informatie aan de politie is verstrekt.
Verweer huisarts
De huisarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Al snel na
de aangifte heeft de huisarts zich gerealiseerd dat hij beter niets over het TBC onderzoek had moeten vermelden en heeft de politie nog verzocht dit uit de aangifte te houden. De politie weigerde dit.
Desondanks is de huisarts van mening dat hij met de mededeling van het TBC onderzoek nog geen medische informatie over de klager heeft verstrekt.
Oordeel Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG)
Het RTG beoordeelt of de huisarts zijn
beroepsgeheim heeft geschonden en zo ja of hem dat tuchtrechtelijk verweten kan worden. Uitgangspunt bij deze beoordeling is de handreiking beroepsgeheim en politie/justitie uit het KNMG [Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst].
Volgens deze handreiking mag een arts bij de aangifte tegen een patiënt geen medische informatie verstrekken over de verdachte patiënt en sowieso niet meer informatie verstrekken dan noodzakelijk.
Het RTG is van mening dat de melding van het TBC onderzoek wel medische informatie betreft. En daarbij was het niet noodzakelijk om dit te melden bij de aangifte.
De huisarts had wel mogen aangeven dat de klager voor een onderzoek kwam en daarbij een verwarde indruk op de assistente maakte, maar meer ook niet.
De huisarts heeft zijn beroepsgeheim ten opzichte van de klager geschonden, aldus het RTG.
Maatregel door RTG
Het RTG legt echter geen maatregel op en overweegt in deze:
- wat de huisarts is overkomen is zeer ingrijpend en traumatiserend geweest;
- de huisarts heeft in die toestand een verklaring afgelegd;
- de huisarts, echtgenote en assistente hebben nog steeds last van het gebeuren;
- de huisarts heeft de volgende dag getracht zijn omissie te herstellen door de politie te verzoeken zijn aangifte aan te passen, maar tevergeefs.
De klacht is dus
wel gegrond verklaard maar er wordt vanwege bovenstaande redenen geen maatregel opgelegd
Conclusie
Een hulpverlener kan aangifte doen tegen een patiënt bij een vermoeden van een strafbaar feit. Hierbij moet wel de handreiking in de
KNMG worden gevolgd. Er mag bij aangifte niet meer gegevens verstrekt worden dan strikt noodzakelijk is.
De naam en adresgegevens van de verdachte mogen vrijgegeven worden maar geen medische informatie. Er is immers ook dan een zorgrelatie waarvan het beroepsgeheim onderdeel uitmaakt.
Gehele uitspraak.
[post_title] => Schending beroepsgeheim door aangifte tegen eigen patiënt?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => schending-beroepsgeheim-door-aangifte-tegen-eigen-patient
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-11-13 14:41:58
[post_modified_gmt] => 2023-11-13 13:41:58
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=39777
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
)
[post_count] => 10
[current_post] => -1
[before_loop] => 1
[in_the_loop] =>
[post] => WP_Post Object
(
[ID] => 40061
[post_author] => 67
[post_date] => 2023-12-04 15:58:35
[post_date_gmt] => 2023-12-04 14:58:35
[post_content] => De
Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) biedt ondernemingen de mogelijkheid om hun schulden te herstructureren via een akkoord dat bindend is voor alle in het akkoord betrokken schuldeisers en aandeelhouders. Het akkoord kan ook worden opgelegd aan tegenstemmende schuldeisers, mits goedgekeurd door de rechter. Op deze manier kunnen schulden buiten faillissement geherstructureerd worden. In een onlangs gepubliceerd vonnis kwam de vraag aan de orde of reeds betaalde schulden achteraf nog gesaneerd kunnen worden. Als dat het geval is zouden deze schuldeisers de ontvangen betalingen moeten terugstorten.
De feiten
Bij
vonnis van 3 augustus 2023 wordt een WHOA-akkoord door de Rechtbank Midden-Nederland gehomologeerd (goedgekeurd). De onderneming, een zelfbedieningsgroothandel in de horecabranche, kwam door veranderende marktomstandigheden, hoge verhuiskosten en een dalende omzet als gevolg van de coronacrisis in financiële problemen. Een herstructurering via de WHOA bleek de enige mogelijkheid om faillissement te voorkomen.
De onderneming besloot om 20 november 2022 als peildatum te hanteren. Alleen schulden die op deze datum bestonden werden meegenomen in het akkoord. Daarnaast werden schuldeisers en aandeelhouders onder het akkoord ingedeeld in vijf klassen. De hoogte van de uitkering onder het akkoord verschilde per categorie. Elke klasse heeft voor het akkoord gestemd en niemand heeft zich tegen het akkoord uitgesproken. Wel zijn er twee schuldeisers die geen stem hebben uitgebracht, omdat zij na de peildatum per ongeluk volledig zijn betaald als gevolg van een
automatische incasso. Hierdoor waren zij niet langer stemgerechtigd onder het akkoord. De Belastingdienst eiste in het kader van zijn medewerking aan de totstandkoming van het akkoord echter dat de bedragen door deze schuldeisers werden terugbetaald. De onderneming heeft vervolgens geprobeerd om via een aanvullende mededeling op het WHOA-akkoord een
terugbetalingsverplichting op te leggen aan de betreffende (gewezen) schuldeisers. Hoe is de rechter hiermee omgegaan bij de beoordeling van het akkoord?
De beoordeling
De rechtbank heeft overwogen dat de WHOA geen wettelijke regeling bevat over een datum waarop schulden worden
gefixeerd zoals dat bijvoorbeeld wel het geval is in faillissement. Hierdoor bestaat geen algemene (wettelijke) rechtsgrond tot terugbetaling. De vraag is of zo’n rechtsgrond wel bestaat in geval van goedkeuring van het akkoord door de rechtbank. De bedoeling van de aanbieder van het akkoord was dat het door de betreffende schuldeisers teveel ontvangen bedrag zou worden verrekend met toekomstige verplichtingen. In het akkoord is hierover echter geen uitdrukkelijke bepaling of informatie opgenomen. Slechts is vermeld dat de betreffende schuldeisers behoren tot de schuldeisers uit de vierde categorie. Op basis van deze enkele vermelding in het akkoord kan volgens de rechtbank
niet worden aangenomen dat het akkoord een terugbetalingsverplichting creëert voor de reeds betaalde schuldeisers.
Was de uitkomst anders geweest als wel een uitdrukkelijke terugbetalingsverplichting in het akkoord was opgenomen? Nee. Volgens de rechtbank heeft het aanbieden van een akkoord – en het verzoek tot homologatie daarvan – over het algemeen slechts betrekking op het herstructureren van schulden. Dit houdt in beginsel dus niet in dat via de WHOA aan (gewezen) schuldeisers
nieuwe financiële verplichtingen kunnen worden opgelegd. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat - voor zover wel een terugbetalingsverplichting zou zijn ontstaan – dit niet tot een andere uitkomst zou leiden op grond van een belangenafweging. Dus ook in dat geval zou de rechtbank het akkoord hebben goedgekeurd.
De conclusie
In geval van het aanbieden van een (WHOA-)akkoord doet de aanbieder van het akkoord er verstandig aan om automatische incasso’s (van schulden die onder het akkoord vallen) te laten blokkeren. Als het akkoord zelf geen uitdrukkelijke terugbetalingsclausule bevat, dan bestaat
geen rechtsgrond voor het terugvorderen van reeds betaalde schulden. Bevat het akkoord wel een uitdrukkelijke terugbetalingsclausule, dan is het nog maar de vraag of deze bepaling wel kan worden opgelegd aan schuldeisers via de WHOA. De rechtbank heeft hier nog geen definitief oordeel over gegeven, maar lijkt wel te impliceren dat het opleggen van een terugbetalingsverplichting via de WHOA niet mogelijk is. Volgens de rechtbank is het niet de bedoeling om via de WHOA nieuwe financiële verplichtingen op te leggen aan schuldeisers.
Heeft u vragen over de WHOA?
Neem dan contact op met een van onze collega’s!
[post_title] => Een geslaagd WHOA-akkoord: geen terugbetalingsverplichting voor reeds betaalde schuldeisers
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => een-geslaagd-whoa-akkoord-geen-terugbetalingsverplichting-voor-reeds-betaalde-schuldeisers
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-12-04 15:58:35
[post_modified_gmt] => 2023-12-04 14:58:35
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=40061
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[comment_count] => 0
[current_comment] => -1
[found_posts] => 1413
[max_num_pages] => 142
[max_num_comment_pages] => 0
[is_single] =>
[is_preview] =>
[is_page] =>
[is_archive] => 1
[is_date] =>
[is_year] =>
[is_month] =>
[is_day] =>
[is_time] =>
[is_author] =>
[is_category] =>
[is_tag] =>
[is_tax] => 1
[is_search] =>
[is_feed] =>
[is_comment_feed] =>
[is_trackback] =>
[is_home] =>
[is_privacy_policy] =>
[is_404] =>
[is_embed] =>
[is_paged] => 1
[is_admin] =>
[is_attachment] =>
[is_singular] =>
[is_robots] =>
[is_favicon] =>
[is_posts_page] =>
[is_post_type_archive] =>
[query_vars_hash:WP_Query:private] => 2de9db02e105860581e1f21f45b3d457
[query_vars_changed:WP_Query:private] =>
[thumbnails_cached] =>
[allow_query_attachment_by_filename:protected] =>
[stopwords:WP_Query:private] =>
[compat_fields:WP_Query:private] => Array
(
[0] => query_vars_hash
[1] => query_vars_changed
)
[compat_methods:WP_Query:private] => Array
(
[0] => init_query_flags
[1] => parse_tax_query
)
[tribe_is_event] =>
[tribe_is_multi_posttype] =>
[tribe_is_event_category] =>
[tribe_is_event_venue] =>
[tribe_is_event_organizer] =>
[tribe_is_event_query] =>
[tribe_is_past] =>
[tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object
(
[filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object
*RECURSION*
)
)
De Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) biedt ondernemingen de mogelijkheid om hun schulden te herstructureren via een akkoord dat bindend is voor alle in het akkoord betrokken schuldeisers en aandeelhouders....
Lees meer
In oktober 2023 velde de Rechtbank Den Haag een belangrijk oordeel over een octrooigeschil tussen de farmaceutische bedrijven Synthon en Novartis. De zaak ging over de geldigheid van een octrooi...
Lees meer
Het komt helaas regelmatig voor dat er geschillen ontstaan tussen aandeelhouders onderling. Vaak lukt het om deze problemen in onderling overleg op te lossen, maar dit is niet altijd mogelijk....
Lees meer
Duiken in ondiep water is zeer gevaarlijk. Helaas komt het regelmatig voor dat een zwemmer hierdoor een dwarslaesie oploopt. Is de eigenaar van het openbaar water mogelijk aansprakelijk? Onlangs heeft...
Lees meer
Toegang tot een bankrekening is van essentieel belang om deel te kunnen nemen aan het economische verkeer. Uit artikel 4:71f Wft volgt dat op banken een verplichting rust om consumenten...
Lees meer
Een pittig beoordelingsgesprek, een onenigheid met werkgever of een andere vervelende werksituatie leidt veelal tot ziekte van een werknemer. Zo'n ziekmelding brengt werkgever vaak in een lastig parket. Er kunnen...
Lees meer
Dit ‘weetje’ is overigens niets nieuws maar van voldoende belang om nog maar eens te benadrukken. Dit naar aanleiding van een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van...
Lees meer
In de dynamische wereld van innovatie en ondernemerschap is het beschermen van intellectueel eigendom essentieel voor het behouden van een concurrentievoordeel. Octrooirecht biedt bedrijven de mogelijkheid om hun unieke ideeën...
Lees meer
De nieuwe Europese NIS2-richtlijn verplicht bedrijven om passende cybersecurity maatregelen te nemen. Een recente rechterlijke uitspraak over een datalek bij een hogeschool laat zien wat de gevolgen kunnen zijn als...
Lees meer
Een patiënt heeft twee keer ingebroken in de praktijk van zijn huisarts en steekt de auto van de echtgenote van de huisarts in brand. De huisarts heeft hiervan aangifte gedaan....
Lees meer