Blog van medewerkers

WP_Query Object
(
    [query] => Array
        (
            [paged] => 3
            [news-type] => blog
        )

    [query_vars] => Array
        (
            [paged] => 3
            [news-type] => blog
            [error] => 
            [m] => 
            [p] => 0
            [post_parent] => 
            [subpost] => 
            [subpost_id] => 
            [attachment] => 
            [attachment_id] => 0
            [name] => 
            [pagename] => 
            [page_id] => 0
            [second] => 
            [minute] => 
            [hour] => 
            [day] => 0
            [monthnum] => 0
            [year] => 0
            [w] => 0
            [category_name] => 
            [tag] => 
            [cat] => 
            [tag_id] => 
            [author] => 
            [author_name] => 
            [feed] => 
            [tb] => 
            [meta_key] => 
            [meta_value] => 
            [preview] => 
            [s] => 
            [sentence] => 
            [title] => 
            [fields] => all
            [menu_order] => 
            [embed] => 
            [category__in] => Array
                (
                )

            [category__not_in] => Array
                (
                )

            [category__and] => Array
                (
                )

            [post__in] => Array
                (
                )

            [post__not_in] => Array
                (
                )

            [post_name__in] => Array
                (
                )

            [tag__in] => Array
                (
                )

            [tag__not_in] => Array
                (
                )

            [tag__and] => Array
                (
                )

            [tag_slug__in] => Array
                (
                )

            [tag_slug__and] => Array
                (
                )

            [post_parent__in] => Array
                (
                )

            [post_parent__not_in] => Array
                (
                )

            [author__in] => Array
                (
                    [0] => 19
                )

            [author__not_in] => Array
                (
                )

            [search_columns] => Array
                (
                )

            [ignore_sticky_posts] => 
            [suppress_filters] => 
            [cache_results] => 1
            [update_post_term_cache] => 1
            [update_menu_item_cache] => 
            [lazy_load_term_meta] => 1
            [update_post_meta_cache] => 1
            [post_type] => 
            [posts_per_page] => 10
            [nopaging] => 
            [comments_per_page] => 50
            [no_found_rows] => 
            [taxonomy] => news-type
            [term] => blog
            [order] => DESC
        )

    [tax_query] => WP_Tax_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                    [0] => Array
                        (
                            [taxonomy] => news-type
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => blog
                                )

                            [field] => slug
                            [operator] => IN
                            [include_children] => 1
                        )

                )

            [relation] => AND
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                    [0] => wp_term_relationships
                )

            [queried_terms] => Array
                (
                    [news-type] => Array
                        (
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => blog
                                )

                            [field] => slug
                        )

                )

            [primary_table] => wp_posts
            [primary_id_column] => ID
        )

    [meta_query] => WP_Meta_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                )

            [relation] => 
            [meta_table] => 
            [meta_id_column] => 
            [primary_table] => 
            [primary_id_column] => 
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                )

            [clauses:protected] => Array
                (
                )

            [has_or_relation:protected] => 
        )

    [date_query] => 
    [queried_object] => WP_Term Object
        (
            [term_id] => 56
            [name] => Blog van medewerkers
            [slug] => blog
            [term_group] => 0
            [term_taxonomy_id] => 56
            [taxonomy] => news-type
            [description] => 
            [parent] => 0
            [count] => 1454
            [filter] => raw
        )

    [queried_object_id] => 56
    [request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS  wp_posts.ID
					 FROM wp_posts  LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT  JOIN wp_icl_translations wpml_translations
							ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
								AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type) 
					 WHERE 1=1  AND ( 
  wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND wp_posts.post_author IN (19)  AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
					wpml_translations.language_code = 'nl'
					AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
					AND ( ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
			  FROM wp_icl_translations
			  WHERE trid = wpml_translations.trid
			  AND language_code = 'nl'
			) = 0
			 ) OR ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
				FROM wp_icl_translations t2
				JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
				WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
				AND t2.language_code = 'nl'
                AND (
                    p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR 
                    ( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
                )
			) = 0 ) ) 
				) ) AND wp_posts.post_type  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  ) OR wp_posts.post_type  NOT  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  )
					 GROUP BY wp_posts.ID
					 ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
					 LIMIT 20, 10
    [posts] => Array
        (
            [0] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 43890
                    [post_author] => 19
                    [post_date] => 2024-11-05 15:03:26
                    [post_date_gmt] => 2024-11-05 14:03:26
                    [post_content] => Op 23 oktober 2024 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak gedaan over de beginselplicht tot handhaving en de mogelijke uitzondering op grond van het evenredigheidsbeginsel. In dit artikel behandelen wij de relevante feiten en het oordeel van de Afdeling waaruit opnieuw is gebleken dat een beroep op het evenredigheidsbeginsel niet snel slaagt.

Feiten [ECLI:NL:RVS:2024:4266]

Appellant heeft een verzoek tot handhaving gedaan dat betrekking heeft op het bedrijf dat naast zijn perceel ligt. Op dat bedrijfsperceel staat een kas, een waterbassin en een aantal hekwerken. Volgens appellant is sprake van een overtreding omdat de hekwerken zonder omgevingsvergunning en in strijd met het bestemmingsplan zijn gerealiseerd. De overtreding ziet op het feit dat het hek op bepaalde stukken te hoog zou zijn. Dit verzoek is door het college van B&W afgewezen omdat handhaving onevenredig zou zijn. Uit een controle zou zijn gebleken dat het gaat om een stuk hek van een halve meter dat een hoogte overschrijding van 0,6 meter heeft op grond van het Besluit omgevingsrecht (Bor), dit is volgens het college gering wanneer wordt gekeken naar het totale oppervlakte van het hekwerk. Ook is de hoogte van de overschrijding met het blote oog bijna niet waarneembaar. Het college ziet daarom af van handhaving omdat het disproportioneel is en er geen zwaarwegend belang is. De rechtbank overweegt ook dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college kon af zien van handhavend optreden.

De Afdeling

In hoger beroep moet de Afdeling beoordelen of sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het college mocht afzien van handhavend optreden. Hiertoe herhaalt de Afdeling eerst het uitgangspunt dat geldt in het handhavingsrecht, namelijk de beginselplicht tot handhaving. Hieruit volgt dat wanneer een overtreding is geconstateerd en het bestuursorgaan de bevoegdheid heeft om handhavend op te treden, dit in beginsel ook moet gebeuren. Wanneer echter sprake is van bijzondere omstandigheden mag hier vanaf worden gezien. In dit geval gaat het om de mogelijke onevenredigheid van het handhavend optreden. Om op grond van onevenredigheid niet handhavend op te treden dient de overtreding van geringe aard en ernst te zijn, waardoor er redelijkerwijs van handhaving kan worden afgezien. De Afdeling oordeelt anders dan het college en de rechtbank dat dit niet het geval is. Naast een hoogte overschrijding van 0,6 meter heeft de Afdeling ook een hoogte overschrijding van 1,6 meter vastgesteld. Het college had volgens de Afdeling niet moeten kijken naar de bouwhoogte in het Bor  maar naar de planregels. Ook gaat het volgens de Afdeling niet om een beperkt oppervlakte. Dat de overtreding met het blote oog nauwelijks waarneembaar is doet daar ook niet aan af. De Afdeling oordeelt daarom dat geen sprake is van een overtreding van geringe aard en ernst.

Concluderend

Door de uitspraak van de Afdeling is opnieuw duidelijk geworden dat een geslaagd beroep op het evenredigheidsbeginsel om af te zien van (de beginselplicht tot) handhaving zelden wordt gehonoreerd. Daarnaast heeft de Afdeling duidelijk gemaakt dat dient te worden gekeken naar de norm die is overtreden, dat is in dit geval de planregels en dus niet de regels over vergunningvrij bouwen in het Bor. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Beginselplicht tot handhaving en het evenredigheidsbeginsel [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => beginselplicht-tot-handhaving-en-het-evenredigheidsbeginsel [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-11-05 15:03:26 [post_modified_gmt] => 2024-11-05 14:03:26 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=43890 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [1] => WP_Post Object ( [ID] => 43880 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-11-05 09:37:31 [post_date_gmt] => 2024-11-05 08:37:31 [post_content] => Het huisvesten van arbeidsmigranten is een actueel thema. In dit artikel bespreken wij een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland over de huisvesting van arbeidsmigranten op een perceel met de bestemming ‘maatschappelijke dienstverlening’. Naast bespreking van de feiten en het oordeel van de rechtbank plaatsen wij deze uitspraak in een breder perspectief door het te koppelen aan eerdere relevante uitspraken die zien op huisvesting van arbeidsmigranten en eerdere blogs die wij hierover schreven. Interessant aan deze uitspraak is dat ook huisvesting van Oekraïense vluchtelingen uitgebreid aan bod komt, duidelijk wordt dat ook hier hetzelfde juridische kader van toepassing is.

Feiten

Deze zaak draait om een last onder dwangsom opgelegd door het college van burgemeester en wethouders aan eisers vanwege strijdig gebruik van een pand. Het perceel van eisers heeft de bestemming maatschappelijke dienstverlening’. Tijdens een controle door de gemeente is vastgesteld dat er meerdere mensen op het perceel wonen, en dat er dus sprake zou zijn van ‘kamergewijze bewoning’. Het gaat specifiek om bewoning door arbeidsmigranten en Oekraïense vluchtelingen. Dit is in strijd met het bestemmingsplan. Er is geen omgevingsvergunning verleend. Tegen het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom is bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld. Door eisers wordt in beroep aangevoerd dat er met betrekking tot de arbeidsmigranten geen sprake is van ‘bewoning’. De arbeidsmigranten verblijven slechts tijdelijk in het pand om zich klaar te maken voor bewoning. Voor de aanwezigheid van de Oekraïense vluchtelingen voeren eisers aan dat er geen strijd is met het bestemmingsplan, omdat het verblijf van de vluchtelingen moet worden aangemerkt als ‘maatschappelijke dienstverlening’ en niet als ‘wonen’, daarmee zou wel worden voldaan aan de bestemming van het bestemmingsplan. Volgens de eisers gaat het namelijk om kortdurende vluchtelingenopvang.

Rechtbank Noord-Nederland

Voor de beroepsgrond die ziet op het verblijf van de arbeidsmigranten moet de rechtbank beoordelen of er al dan niet sprake is van ‘bewoning’. Volgens de rechtbank is het aannemelijk dat er, anders dan eisers betogen, wel sprake was van ‘kamergewijze bewoning’. Er zijn verklaringen door andere bewoners afgegeven die de aanwezigheid van arbeidsmigranten bevestigen, minstens tweemaal is er een arbeidsmigrant in het pand aangetroffen en er is volgens de rechtbank geen sprake van het gereed maken voor bewoning omdat er geen andere woonadres was van de arbeidsmigranten. Deze bewoning is op grond van de bestemming ‘maatschappelijke dienstverlening’ niet toegestaan. De rechtbank moet met betrekking tot de Oekraïense vluchtelingen beoordelen of dit valt onder de bestemming ‘maatschappelijke dienstverlening’. ‘Maatschappelijke dienstverlening’ is gedefinieerd in het bestemmingsplan als “het geheel van diensten die de overheden aan hun burgers leveren, alsmede het verlenen van maatschappelijke diensten, medische dienstverlening, psychosociale zorg, onderwijs, kinderdagopvang, sociaal-culturele voorzieningen, voorzieningen van levensbeschouwelijke aard, diensten ten behoeve van sport en sportieve recreatie, evenwel met uitzondering van een seksinrichting”. Verder is in de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen dat de term ‘maatschappelijk’ het mogelijk maakt dat per locatie meerdere functies kunnen zijn toegestaan. De rechtbank is van oordeel dat het ter beschikking stellen van een woonruimte aan vluchtelingen niet kwalificeert als een vorm van ‘maatschappelijke dienstverlening’, maar dat het gaat om ‘bewoning’. In het bestemmingsplan is het begrip ‘wonen’ niet gedefinieerd. Wanneer een begrip niet is opgenomen in het bestemmingsplan volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State dat er moet worden gekeken naar het algemene spraakgebruik. Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat er onder de definitie van ‘wonen’ verschillende vormen van huisvesting kunnen vallen, zo ook kamerverhuur. Om te kunnen spreken van ‘wonen’ moet er sprake zijn van “enige bestendigheid”. De rechtbank gaat niet mee met het argument van eisers dat van deze duurzaamheid van het verblijf geen sprake is, en oordeelt dat er dus sprake is van bewoning door de Oekraïense vluchtelingen.

Rechtspraak huisvesting arbeidsmigranten en de toepasselijkheid bij Oekraïense vluchtelingen

Voor de huisvesting van arbeidsmigranten is het relevant om deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland in het kader van eerdere jurisprudentie te plaatsen. De rechtbank Noord-Nederland heeft in deze uitspraak duidelijk vastgesteld dat ‘kamergewijze bewoning’ door arbeidsmigranten niet is toegestaan op grond van de definitie van ‘maatschappelijke dienstverlening’ zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan. Hieruit volgt het belang van de bestemmingsplanregels voor het huisvesten van arbeidsmigranten, wat wij ook in eerdere blogs hebben aangekaart. Vaak gaat het bij het huisvesten van arbeidsmigranten echter om een perceel met de bestemming ‘wonen’. Wanneer ‘wonen’ niet is gedefinieerd in het bestemmingsplan én niet is gelinkt aan begrippen in het bestemmingsplan, kunnen hieronder verschillende vormen van huisvesting vallen. Van belang is dat de Afdeling heeft geoordeeld dat onder ‘wonen’, onder bepaalde omstandigheden, ook het huisvesten van arbeidsmigranten kan vallen [ECLI:NL:RVS:2018:1882]. In een eerder blog is dit gedetailleerd besproken. Onder andere de duur van de huisvesting is hierbij van belang, ‘wonen’ vereist namelijk een duurzaam karakter. De implicaties hiervan voor de huisvesting van arbeidsmigranten bespraken wij in dit artikel. De besproken uitspraak is in het bijzonder interessant omdat duidelijk is geworden dat ook voor de huisvesting van Oekraïense vluchtelingen het huisvestigingskader van arbeidsmigranten van belang is. De rechtbank heeft duidelijk gemaakt dat het huisvesten van de vluchtelingen niet valt onder de bestemming ‘maatschappelijke dienstverlening’ wanneer er enkel en alleen een woonruimte ter beschikking wordt gesteld. Ook het feit dat de eisers af en toe andere hulp zouden aanbieden aan de vluchtelingen (in dit geval het vinden van een school voor de kinderen), maakt niet dat er kan worden gesproken van een maatschappelijke dienst. Het huisvesten van Oekraïense vluchtelingen is dus niet zomaar een maatschappelijke dienstverlening. Voor de huisvesting van de Oekraïners was in dit geval dus een bestemming ‘wonen’ vereist en gelden daarvoor dezelfde voorwaarden als voor arbeidsmigranten.

Concluderend

De Rechtbank Noord-Nederland heeft met deze uitspraak de jurisprudentie die ziet op de huisvesting van arbeidsmigranten nog eens bevestigd. Maar meer interessant is het feit dat huisvesting van Oekraïners niet zomaar onder een maatschappelijke bestemming kan worden gebracht. Indien in die gevallen sprake is van bewoning, geldt ook dan dat een woonfunctie aan de gronden moet zijn toegekend. Dan volstaat de maatschappelijke functie dus niet. Dat zou mogelijk anders zijn, in het geval van een tijdelijke (nood)opvang. Ook bij huisvesting van Oekraïners gelden dus dezelfde beperkingen (of kansen) als bij huisvesting van arbeidsmigranten. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. ECLI:NL:RBNNE:2024:4227 Rutger Boogers [post_title] => Huisvesting aan Oekraïners: is sprake van ‘bewoning’? [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => huisvesting-aan-oekrainers-is-sprake-van-bewoning [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-11-05 09:37:31 [post_modified_gmt] => 2024-11-05 08:37:31 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=43880 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [2] => WP_Post Object ( [ID] => 43809 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-10-21 15:32:52 [post_date_gmt] => 2024-10-21 13:32:52 [post_content] => De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft een verplichting van de provincie Zuid-Holland aan de gemeenteraad van Noordwijk om meer sociale huurwoningen te bouwen vernietigd. De provincie had via een proactieve aanwijzing de gemeenteraad verplicht om minimaal 240 sociale huurwoningen aan te wijzen in een bestemmingsplan. De Afdeling oordeelde echter dat een zorgvuldige en goed gemotiveerde onderbouwing ontbrak, waardoor het besluit tot de proactieve aanwijzing diende te worden vernietigd.

Feiten [ECLI:NL:RVS:2024:3870]

Het geschil betreft een bestemmingsplan dat voorziet in de bouw van 350 nieuwe woningen in een agrarisch gebied. De gemeenteraad heeft in dat bestemmingsplan 105 woningen als sociale huurwoningen aangewezen. De provincie heeft vervolgens een verplichting opgelegd aan de gemeenteraad om minimaal 240 sociale huurwoningen aan te wijzen in het bestemmingsplan. Het doel van de verplichting is om het tekort aan sociale huurwoningen in de regio te verbeteren. Tegen deze verplichting is de gemeenteraad in beroep gegaan.

Wettelijk kader: proactieve aanwijzing

De provincie heeft gebruik gemaakt van de bevoegdheid in artikel 4.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van dit artikel kan de provincie een proactieve aanwijzing geven indien provinciale belangen dit met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. De gemeenteraad moet vervolgens binnen de bepaalde termijn het bestemmingsplan herzien.

Oordeel ABRvS

Er dient te worden getoetst of de proactieve aanwijzing noodzakelijk is voor een goede ruimtelijke ordening, dit wordt in beginsel terughoudend gedaan. De Afdeling overweegt dat het geven van een proactieve aanwijzing een bevoegdheid van de provincie is, dit betekent dat de provincie een zorgvuldige belangenafweging moet maken en dat de proactieve aanwijzing geen onevenredige gevolgen mag hebben. Hoe ingrijpender de proactieve aanwijzing is, hoe meer eisen er mogen worden gesteld aan de onderbouwing van de noodzaak van de aanwijzing. Alhoewel partijen het er over eens zijn dat het realiseren van voldoende sociale woningen een provinciaal belang is, oordeelt de Afdeling dat de provincie de noodzakelijkheid van de proactieve aanwijzing onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de onderbouwing van de provincie wordt volgens de Afdeling niet duidelijk waarom het noodzakelijk was dat de sociale huurwoningen op de locatie van het bestemmingsplan moesten worden gerealiseerd en waarom het aantal op 240 werd gezet. Zo is het bijvoorbeeld niet duidelijk gemaakt wat de precieze tekorten zijn, hierdoor is dan ook niet overtuigend vastgesteld dat de verdeling zo onevenwichtig is dat het redelijkerwijs noodzakelijk was om de proactieve aanwijzing te geven. Ook is niet duidelijk gemaakt waarom alleen de locatie van het bestemmingsplan is aangewezen en waarom de sociale huurwoningen niet binnen bestaand stedelijk gebied kunnen worden gerealiseerd. Daarnaast heeft provincie nagelaten om de consequenties van de proactieve aanwijzing voldoende mee te nemen in de belangenafweging. Zo is bijvoorbeeld niet nagegaan wat de gevolgen zouden zijn van de proactieve aanwijzing indien de gemeenteraad een geheel niet of aangepast bestemmingsplan had moeten vaststellen.

Concluderend

De uitspraak van de Afdeling heeft als gevolg dat de gemeenteraad niet langer verplicht is het bestemmingsplan te herzien. Duidelijk is geworden dat ondanks de terughoudende toetsing die in beginsel geldt, een besluit tot proactieve aanwijzing kan worden vernietigd indien de noodzakelijkheid onvoldoende is onderbouwd. Deze onderbouwing is vereist vanuit artikel 4.2 Wro en het motiveringsbeginsel dat is neergelegd in artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht en laat zien dat er gegronde redenen nodig zijn voordat de provincie kan ingrijpen via een proactieve aanwijzing. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Noodzakelijkheid van proactieve aanwijzing onvoldoende onderbouwd [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => noodzakelijkheid-van-proactieve-aanwijzing-onvoldoende-onderbouwd [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-10-21 15:32:52 [post_modified_gmt] => 2024-10-21 13:32:52 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=43809 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [3] => WP_Post Object ( [ID] => 43771 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-10-17 11:31:42 [post_date_gmt] => 2024-10-17 09:31:42 [post_content] =>

Inleiding

In onze jurisprudentie reeks bespreken wij maandelijks een aantal belangrijke uitspraken over de Omgevingswet. Eerder deze maand publiceerden wij al een artikel over een uitspraak die de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant deed over het niet langer bestaan van de bouwstop onder de Omgevingswet. In dit artikel komen enkele andere uitspraken uit september aan bod, onder andere is door de voorzieningenrechter bevestigd dat het onder de Omgevingswet niet langer mogelijk is een omgevingsvergunning van rechtswege te krijgen.

Overgangsrecht

  • Uitzondering op de eerbiedigende werking van het overgangsrecht bij aanvraag natuurvergunning [ECLI:NL:RVS:2024:3356]
Deze zaak draait om een verleende natuurvergunning om een varkenshouderij uit te breiden en de uitstoot van emissie uit de stalsystemen van deze varkenshouderij. Op grond van het overgangsrecht geldt dat wanneer een aanvraag voor een natuurvergunning vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet is gedaan, het oude recht (Wet natuurbescherming) van toepassing blijft (art. 2.9, lid 1, sub a Aanvullingswet natuur Omgevingswet). In dit geval gaat het om een aanvraag die is ingediend in 2019, wat betekent dat het oude recht van toepassing is. Nadat een natuurstichting is opgekomen tegen de verleende natuurvergunning wordt het besluit waarbij de vergunning is verleend vernietigd door de ABRvS en oordeelt de ABRvS dat het college van burgermeester er wethouders een nieuw besluit dient te nemen. Het college dient hiervoor de relevante bepalingen voor het verlenen van een natuurvergunning uit het oude recht te gebruiken (Wet natuurbescherming, Besluit natuurbescherming en Regeling natuurbescherming). Om een natuurvergunning te verlenen moet de hoeveelheid emissie uit het stalsysteem worden vastgesteld. Op grond van het oude recht (Regeling natuurbescherming) dient dit te gebeuren met de AERIUS Calculator 2023, ook wanneer er al een nieuwere versie beschikbaar is (art. 2.1 Regeling natuurbescherming). Het gebruiken van een oudere versie sluit echter niet aan bij het uitgangspunt dat dient te worden gekeken naar de best beschikbare wetenschappelijke kennis. Wanneer het overgangsrecht strikt gevolgd zou worden zou dit volgens de ABRvS niet in overeenstemming zijn met de Europese rechtspraak van het Hof van Justitie. De ABRvS oordeelt daarom dat er voor de toepassing van artikel 2.1 Regeling natuurbescherming een uitzondering dient te worden gemaakt op de eerbiedigende werking van het overgangsrecht. De eerbiedigende werking houdt in dat oud recht van toepassing blijft tot een al lopende procedure is afgerond, hierdoor geldt het nieuwe recht alleen voor nieuwe gevallen. De uitspraak van de ABRvS heeft als gevolg dat wanneer er een besluit dient te worden genomen over een aanvraag voor een natuurvergunning die is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, de versie van de AERIUS Calculator dient te worden gebruikt die geldt op grond van artikel 1.4, eerste lid, van de Omgevingsregeling in samenhang gelezen met Bijlage II van de Omgevingsregeling.

Inhoudelijk

Onder de Wabo kon een omgevingsvergunning van rechtswege worden verkregen indien er niet tijdig werd besloten op een aanvraag. Dit rechtsfiguur bestaat niet meer onder de Omgevingswet. De vergunning van rechtswege vormde onder de Wabo een belangrijk instrument dat zorgde voor de versnelling van besluitvorming, maar is door vernieuwingen onder de Omgevingswet niet meer mogelijk zonder complicaties te veroorzaken. In deze uitspraak werd door verzoeker ondanks het niet meer bestaan van het rechtsfiguur toch betoogd dat er een omgevingsvergunning van rechtswege was verleend. De voorzieningenrechter oordeelt dat dit niet langer wettelijk is bepaald en bevestigt daarmee expliciet in de rechtspraak dat de omgevingsvergunning van rechtswege niet langer mogelijk is. In deze zaak draait het om een verleende omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). Hiertegen hebben verzoekers bezwaar gemaakt en hebben ze de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. Verzoekers betogen onder andere dat er niet voldoende onderzoek is gedaan naar geschikte alternatieven. De voorzieningenrechter trekt de rechtspraak van voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet door. Hieruit volgt dat als een bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven alleen tot medewerking dwingt indien op voorhand duidelijk is dat het alternatief een gelijkwaardig resultaat bereikt met minder bezwaren. Dit is volgens de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt door verzoekers. In het omgevingsplan van elke gemeente worden de waarden voor geluid door een activiteit op geluidgevoelige gebouwen of in geluidgevoelige ruimten vastgesteld. Uit artikel 5.73 Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) volgt dat deze waarden niet van toepassing is op onversterkt menselijk stemgeluid. Dit is in deze zaak bevestigd door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Op 6 september 2024 deed de Rechtbank Zeeland-West-Brabant de eerste uitspraak waarbij een omgevingsvergunning werd ingetrokken als sanctie onder de Omgevingswet. Op grond van artikel 18.10 van de Omgevingswet kan een omgevingsvergunning worden ingetrokken door het bevoegd gezag, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een onjuiste opgave van gegevens. In deze zaak stond onder andere ter discussie of het college bevoegd was om de vergunning in te trekken. De voorzieningenrechter sluit aan bij de jurisprudentie van de ABRvS van vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hieruit volgt dat voor de intrekking van een omgevingsvergunning wegens een onjuiste of onvolledige opgave van gegevens noodzakelijk is dat vast staat dat de omgevingsvergunning wegens de onjuistheid in de overgelegde gegevens is verleend. De bewijslast hiervoor ligt bij het bevoegd gezag. Deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland is interessant omdat er wordt ingegaan op de wettelijke systematiek van een goedkeuringsbesluit van een faunabeheerplan onder de Omgevingswet. In juli 2024 heeft de provincie een Faunabeheerplan bij besluit goedgekeurd, dit is verplicht op grond van artikel 8.1, tweede lid, van de Omgevingswet. Tegen dit goedkeuringsbesluit is door verzoeksters verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, in het geschil is of het Faunabeheerplan terecht is goedgekeurd. De voorzieningenrechter heeft gerede twijfel of de toelichting en onderbouwing van vergunningsvrije gevallen in het Faunabeheerplan deugdelijk is. Dit betekent volgens de voorzieningenrechter dat er mogelijk een gebrek kleeft aan het bestreden besluit. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Jurisprudentieoverzicht negende maand Omgevingswet [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => jurisprudentieoverzicht-negende-maand-omgevingswet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-10-17 11:31:42 [post_modified_gmt] => 2024-10-17 09:31:42 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=43771 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [4] => WP_Post Object ( [ID] => 43717 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-10-14 11:07:37 [post_date_gmt] => 2024-10-14 09:07:37 [post_content] => Op 3 september 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan over de bouwstop onder de Omgevingswet. Deze uitspraak was voor ons aanleiding om te kijken naar de mogelijkheden voor het onmiddellijk stilleggen van bouw- of sloopwerkzaamheden onder de Omgevingswet en vooruit te blikken op de toekomstige rechtspraak over de bouwstop op grond van artikel 5:2 Algemene wet bestuursrecht.

Feiten

De zaak draait om een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een schuur. Aan de omgevingsvergunning werd een voorschrift verbonden waarin stond dat voordat de bouwwerkzaamheden konden starten een andere schuur op het perceel moest worden gesloopt. Tegen dit voorschrift is vervolgens bezwaar en beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat het voorschrift niet aan de omgevingsvergunning verbonden had mogen worden. Hierna zijn de bouwwerkzaamheden van start gegaan. Daarna is de omgevingsvergunning ingetrokken door het college omdat er sprake zou zijn van een onjuiste of onvolledige opgave van gegevens. Door een toezichthouder is daarna tijdens een controle vastgesteld dat er toch door gebouwd werd. Op dat moment is er door de toezichthouder (namens het college van burgemeester en wethouders) mondeling een bouwstop met daaraan verbonden een last onder dwangsom opgelegd. Drie dagen later is dit schriftelijk bevestigd.

Bouwstop

Op grond van artikel 5:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen herstelsancties worden opgelegd: de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom. Door het opleggen van een herstelsanctie kan een rechtmatige toestand worden hersteld of kan een overtreding worden beëindigd. Daarnaast was in artikel 5.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de ‘bouwstop’ opgenomen. Uit dit artikel volgde de bevoegdheid om mondeling een bouwstop op te leggen. De bouwstop kan ervoor zorgen dat bouw- of sloopwerkzaamheden direct worden stilgelegd, dit kan nodig zijn wanneer er een onveilige situatie ontstaat door de werkzaamheden of wanneer het gaat om situaties die niet teruggedraaid kunnen worden. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is de Wabo komen te vervallen. Onder de Omgevingswet bestaat de mogelijkheid tot het opleggen van een bouwstop niet meer. Uit de Memorie van Toelichting volgt dat de wetgever een specifieke bevoegdheid tot het opleggen van een bouwstop als overbodig beschouwt. Door de ruime definitie van artikel 5:2 Awb is er volgens de wetgever geen specifiek artikel nodig voor het treffen van beheersmaatregelen [Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 962, nr. 3).

Beoordeling rechtbank

Bij de behandeling van de zaak is door het college erkend dat het niet langer mogelijk is om een bouwstop op te leggen onder de Omgevingswet. Daarom stelt het college dat de bouwstop moet worden gezien als een opgelegde last onder dwangsom. Een belangrijk verschil tussen de last onder dwangsom en de bouwstop is dat de last onder dwangsom niet mondeling kan worden opgelegd [ECLI:NL:RVS:2014:3698]. Dat heeft als gevolg dat in deze zaak de last onder dwangsom (die dus een bouwstop inhield) pas drie dagen later bij de schriftelijke bevestiging is ingegaan. Het college stelt dat deze gebreken in de bezwaarprocedure kunnen worden hersteld, deze mogelijkheid wordt door de rechtbank niet uitgesloten.

Onmiddellijk de bouw stilleggen onder de Omgevingswet?

In deze zaak heeft de rechtbank bevestigd dat de bouwstop niet meer als zelfstandig rechtsfiguur is opgenomen in de Omgevingswet, maar dat door middel van een bestuurlijke sanctie op grond van artikel 5:2 Awb de “bouwstop” alsnog kan worden opgelegd. Voor de situatie waarbij het onmiddellijk nodig is dat er gestopt wordt met bouwen of slopen is de last onder dwangsom, zoals in dit geval gebeurde, echter niet geschikt aangezien deze schriftelijk dient te worden opgelegd [ECLI:NL:RVS:2014:3698]. Daarnaast is de bouwstop een effectief instrument doordat er andere rechtspraak wordt gehanteerd door de ABRvS vergeleken met andere vormen van bestuurlijke sancties. Voor het opleggen van een bouwstop op grond van de Wabo hoeft geen legalisatieonderzoek te worden gedaan en is slechts een beperkte belangenafweging aan de orde [ECLI:NL:RVS:2024:1064].

Concluderend

In deze zaak werd de bouwstop gekwalificeerd als een last onder dwangsom, wat als gevolg had dat deze pas drie dagen later bij schriftelijke bevestiging is ingegaan, dus niet op het moment dat deze mondeling is opgelegd. De implicaties die deze uitspraak heeft voor gevallen waarin onmiddellijke stillegging noodzakelijk is en dit dus mondeling dient te gebeuren zijn nog onduidelijk. Uit de praktijk en de rechtspraak zal blijken wat de mogelijkheden onder de Omgevingswet via artikel 5:2 Awb zijn om effectief en met directe ingang de bouw stil te leggen. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Bouwstop onder de Omgevingswet [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => bouwstop-onder-de-omgevingswet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2025-02-18 14:08:15 [post_modified_gmt] => 2025-02-18 13:08:15 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=43717 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [5] => WP_Post Object ( [ID] => 43721 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-10-11 10:46:04 [post_date_gmt] => 2024-10-11 08:46:04 [post_content] => Op 28 augustus 2024 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) een uitspraak gepubliceerd waarin een algemeen beoordelingskader wordt gegeven voor de vergunningplicht bij het omzetten van een woonruimte van zelfstandig naar onzelfstandig. In dit artikel bespreken wij de aanleiding voor het beoordelingskader en de punten waarop vergunningplicht dient te worden beoordeeld.

Aanleiding

Deze zaak draait om een omzettingsvergunning voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte in een onzelfstandige woonruimte die in 2020 is verleend. Nadat de vergunning was verleend is door belanghebbenden bezwaar ingediend en is de vergunning ingetrokken op grond van gewijzigd inzicht. Dit heeft geleid tot verschillende procedures over deze vergunningplicht. Voor vier verschillende procedures, waarbij vergelijkbare rechtsvragen spelen, geeft de ABRvS in deze uitspraak een algemeen beoordelingskader.

Vergunningplicht

In Nederland wordt er onderscheid gemaakt tussen zelfstandige en onzelfstandige woonruimtes. Een zelfstandige woning heeft een eigen toegang, keuken, toilet en wasgelegenheid. Onzelfstandige woonruimtes daarentegen zijn woonruimtes waar bijvoorbeeld de toegang of de keuken worden gedeeld. Op grond van de Huisvestingswet (Hvw) kan de gemeenteraad een vergunningplicht voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte in een onzelfstandige woonruimte opnemen in de Huisvestingsverordening (Hv) wanneer dat noodzakelijk en geschikt is om onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte te bestrijden (art. 2 en 21 Hvw).

Beoordelingskader

De vergunningplicht opgenomen in een Huisvestingsverordening is een algemeen verbindend voorschrift (avv). Een besluit dat op een avv is gebaseerd kan door de rechter worden getoetst op rechtmatigheid, dit wordt exceptieve toetsing genoemd. De rechter kijkt dan of het avv niet in strijd is met hogere regelgeving, ook kan de rechter kijken of het avv voldoende deugdelijke grondslag geeft voor het genomen besluit. De hogere regelgeving in dit geval is de Huisvestingswet, er moet dus worden gekeken of de vergunningplicht in de Huisvestingsverordening in strijd is met de Huisvestingswet. Op grond van de Hvw mag een vergunningplicht pas worden ingezet indien die noodzakelijk en geschikt is. Dit betekent dat de noodzakelijkheid moet zijn onderbouwd (ECLI:NL:RVS:2020:1157). Er dient bij de onderbouwing van de noodzakelijkheid onderscheid te worden gemaakt in woningtypes en prijssegmenten. Hiermee kan schaarste op wijkniveau worden vastgesteld. Indien voldoende is onderbouwd dat er in de gehele gemeente schaarste is van bepaalde woningtypes of prijssegmenten hoeft dit niet verder te worden onderbouwd voor een specifieke wijk (ECLI:NL:RVS:2023:484). De grenzen van verschillende prijssegmenten kunnen per gemeente verschillen, daarom is het aan de gemeenteraden zelf om de segmenten af te bakenen. Voor de onderbouwing is geen onafhankelijk onderzoek verricht door een externe partij vereist (ECLI:NL:RVS:2020:2646), maar onderbouwing dient wel te zijn gebaseerd op objectieve gegevens (ECLI:NL:RVS:2022:3753).

Concluderend

Met dit algemene beoordelingskader heeft de ABRvS toelichting gegeven over de beoordeling van een opgenomen vergunningplicht om zelfstandige woonruimtes in onzelfstandige woonruimtes te zetten. Hiermee is duidelijkheid geschept voor verschillende procedures en rechtsvragen over de omzettingsvergunningplicht. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Vergunningplicht voor omzetten zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimte [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => vergunningplicht-voor-omzetten-zelfstandige-woonruimte-naar-onzelfstandige-woonruimte [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-10-11 10:46:04 [post_modified_gmt] => 2024-10-11 08:46:04 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=43721 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [6] => WP_Post Object ( [ID] => 43499 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-09-09 15:34:41 [post_date_gmt] => 2024-09-09 13:34:41 [post_content] =>

Inleiding

Staatsraad advocaat-generaal Snijders is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) gevraagd een conclusie uit te brengen over de gevolgen van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel wanneer een toezegging is gedaan door een bestuursorgaan die niet kan worden nagekomen doordat er zwaarder wegende belangen zijn. Een conclusie is een juridisch advies aan de Afdeling. Door de uitgebreide onderbouwing en motivering kan een conclusie bijdragen aan de rechtsontwikkeling. De ABRvS is niet gebonden aan de conclusie, maar het kan de Afdeling helpen om tot een uitspraak te komen in de concrete zaak.

Vertrouwensbeginsel en dispositieschade

Het vertrouwensbeginsel houdt in dat een burger erop moet kunnen vertrouwen dat een toezegging gedaan door een bestuursorgaan ook wordt nageleefd. Wanneer een burger gerechtvaardigd heeft vertrouwd op een toezegging van een bestuursorgaan, maar het bestuursorgaan het vertrouwen niet honoreert omdat er zwaarder wegende belangen zijn, kan het zijn dat de burger schade lijdt. Deze schade wordt dispositieschade genoemd. Als grondslag voor schadevergoeding bij dispositieschade wordt in de huidige rechtspraak vaak naar het vertrouwensbeginsel in combinatie met het evenredigheidsbeginsel verwezen. In 2019 heeft de Afdeling, ook na het vragen van een conclusie, een stappenplan uiteengezet voor de toepassing van het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat er een toezegging is gedaan die kan worden toegerekend aan het bestuursorgaan. Indien het beroep geslaagd is moet er voor de gevolgen een belangenafweging plaatsvinden. Er dient te worden gekeken naar de naleving van de wet, de algemene belangen, de belangen van derden en het belang bij het honoreren van de toezegging. Er kan voor het bestuursorgaan een verplichting ontstaan om schade te vergoeden.

Aanleiding voor de conclusie

Bij de Afdeling loopt een zaak over een ingetrokken bouwvergunning. De bouwvergunning is verleend in 2002, daarna is er echter nooit gestart met de bouwwerkzaamheden. In 2017 werd het perceel door een man gekocht nadat hij had geïnformeerd naar de geldigheid van de vergunning. De gemeente heeft hem vervolgens de vergunning toegestuurd en medegedeeld dat op grond van de vergunning gebouwd mocht worden. Tot halverwege 2020 werd er gebouwd, kort daarna is de vergunning ingetrokken door het gemeentebestuur. Bij de rechtbank stelde de man dat er namens de gemeente gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat hij op grond van de vergunning kon bouwen. Op grond van dit vertrouwen heeft hij het perceel gekocht en uitgaven gedaan om de bouw te realiseren. De rechtbank heeft de man in het gelijk gesteld. Er was volgens de rechtbank sprake van gerechtvaardigd toerekenbaar vertrouwen dat de vergunning niet zou worden ingetrokken. Tegen deze uitspraak is de gemeente in hoger beroep gegaan.

De vraag van de ABRvS

De Afdeling heeft de staatsraad advocaat-generaal Snijders gevraagd te adviseren wanneer schadevergoeding dient te worden betaald en wat de omvang hiervan zou moeten zijn. Ook is hem gevraagd in te gaan op de mogelijke grondslagen voor schadevergoeding, hoe de omvang van de schade en vergoeding kan worden bepaald en de normatieve afwegingen en gezichtspunten die een rol spelen.

De conclusie

Het advies van de advocaat-generaal bevat de volgende punten:
  • Als grondslag voor schadevergoeding bij dispositieschade moet uitsluitend het vertrouwensbeginsel worden gehanteerd. Het vertrouwensbeginsel moet niet worden gecombineerd met het evenredigheidsbeginsel als grondslag. Het evenredigheidsbeginsel is minder geschikt als grondslag en zorgt niet voor meer duidelijkheid of begrijpelijkheid.
  • Dispositieschade moet volledig worden vergoed. Het gaat dan dus om de schade die belanghebbende lijdt door dat hij gebaseerd op het vertrouwen een bepaalde gedragslijn heeft gekozen. Hierdoor lijdt hij schade die niet zou zijn ontstaan was er geen vertrouwen gewekt.
  • Geen vergoeding van positief belang. Vergoeding van positief belang zou betekenen dat de belanghebbende financieel gezien in de positie zou worden gebracht dat de toezegging wel zou zijn nagekomen, bijvoorbeeld door de verwachte inkomsten te vergoeden.
  • Het is niet van belang of het bestuursorgaan kan worden verweten dat er ten onrechte vertrouwen is gewekt.
  • De gewone schadevergoedingsregels zijn in beginsel van toepassing om de omvang van de dispositieschade vast te stellen.

Concluderend

Belangrijk om mee te nemen uit de conclusie is dat volgens de staatsraad dispositieschade volledig dient te worden vergoed en dat de grondslag hiervoor uitsluitend het vertrouwensbeginsel is. Indien de Afdeling dit advies volgt, betekent dat dat de huidige lijn in de rechtspraak om ook het evenredigheidsbeginsel als grondslag te gebruiken zal worden verlaten. De conclusie van staatsraad advocaat-generaal Snijders is niet bindend voor de Afdeling, maar zal wel zwaar wegen. Voor de concrete zaak concludeert de staatsraad dat er sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen en dat de man dus aanspraak kan maken op de geleden dispositieschade. De betrokken partijen krijgen de gelegenheid om op de conclusie te reageren, daarna zal de Afdeling uitspraak doen in de zaak. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Conclusie staatsraad advocaat-generaal Snijders over dispositieschade [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => conclusie-staatsraad-advocaat-generaal-snijders-over-dispositieschade [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-09-09 15:42:19 [post_modified_gmt] => 2024-09-09 13:42:19 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=43499 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [7] => WP_Post Object ( [ID] => 43488 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-09-05 16:24:07 [post_date_gmt] => 2024-09-05 14:24:07 [post_content] =>

Inleiding

Voor de maand augustus bespreken wij weer een aantal belangrijke uitspraken gedaan onder de Omgevingswet. Onder andere aan bod komen enkele overgangsrechtelijke uitspraken, verschillende inhoudelijke uitspraken over de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) en een duidelijk praktijkvoorbeeld van de ‘knip’ onder de Omgevingswet.

Overgangsrecht

  • Overgangsrecht bij de inhoudelijke beoordeling van een ingetrokken bestuurlijke sanctie [ECLI:NL:RBZWB:2024:5402]
Deze zaak draait om beroep dat is ingesteld tegen een besluit van het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland. Het besluit zag op het onmiddellijk toepassen van spoedeisende bestuursdwang, met als doel dat de werkzaamheden met onmiddellijke ingang stil moesten worden gelegd. De sanctie is daarna ingetrokken en de werkzaamheden zijn succesvol afgerond. De eisers hebben echter procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van de handhavingssanctie omdat zij schade hebben geleden als gevolg. De bestuurlijke sanctie is opgelegd vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, maar ook vóór 1 januari 2024 weer ingetrokken. Onder het overgangsrecht is bepaald dat oude recht van toepassing is totdat een beschikking is ingetrokken. In deze zaak is echter procesbelang vastgesteld voor een inhoudelijke beoordeling van het besluit, omdat op het besluit het oude recht van toepassing is volgt de rechtbank ook voor de inhoudelijke beoordeling het oude recht. In deze uitspraak wordt duidelijk hoe regels uit het tijdelijke deel van het omgevingsplan geïnterpreteerd moeten worden wanneer ze niet helemaal duidelijk zijn. Vaste jurisprudentie van vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt hiervoor gevolgd. Hieruit volgt dat wanneer een planregel niet helemaal duidelijk is, er gekeken dient te worden naar de samenhang met de andere planregels en moet worden beoordeeld of de regel dan wel duidelijk is.

Inhoudelijk

Uit artikel 16.55, zevende lid, van de Omgevingswet volgt dat participatie bij omgevingsvergunningen voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) in beginsel vrijwillig is, maar dat de gemeenteraad gevallen kan aanwijzen waarbij participatie verplicht is. In deze zaak is dit het geval, de gemeenteraad van Amsterdam heeft namelijk bepaald dat voor alle BOPA omgevingsvergunningen participatie verplicht is. Verzoekster in de zaak stelt dat er onvoldoende participatie was bij de verlening van een vergunning waartegen zij bezwaar had ingediend. De voorzieningenrechter oordeelt daarover het volgende. Wanneer participatie verplicht is moet dit enige betekenis hebben om daadwerkelijk zinvol te zijn. Wat er in redelijkheid mag worden verwacht bij participatie is afhankelijk van de aard van het project en de impact die het project op de omgeving heeft. De beoordeling of er voldoende participatie is ligt volgens de voorzieningenrechter in de eerste plaats bij het college van burgemeester en wethouders. In dit geval heeft het college volgens de voorzieningenrechter in redelijkheid kunnen beslissen dat er sprake is van voldoende participatie. Er was een participatieplan, er is contact gezocht met omwonenden en verzoekster is op de hoogte gesteld. Daarnaast is van belang dat participatie niet betekent dat de participant gelijk krijgt. Wanneer een besluit wordt genomen op grond van de Omgevingswet mag er altijd gebruik worden gemaakt van onderzoeksgegevens die minder dan 2 jaar oud zijn, als onderzoekgegevens ouder dan 2 jaar zijn dient te worden onderbouwd dat de gegevens actueel zijn, dit volgt uit artikel 16.5 Omgevingswet. Verzoekers in deze zaak stellen dat er geen gebruik had mogen worden gemaakt van een bodemonderzoek uit 2019, dit onderzoek is ten grondslag gelegd aan het besluit waartegen verzoekers een voorlopige voorziening hebben gevraagd. Het college van burgemeester en wethouders stelt dat de gegevens uit het rapport voldoende actueel zijn en dat dit dus wel is toegestaan op grond van artikel 16.5, tweede lid, van de Omgevingswet. De voorzieningenrechter oordeelt dat het enkele feit dat het bodemonderzoek al 5 jaar oud is niet betekent dat het niet gebruikt had mogen worden, het college heeft ter zitting namelijk voldoende overtuigend beredeneerd dat de onderzoeksgegevens voldoende actueel zijn. In deze zaak gaat het om een mevrouw die een omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor het plaatsen van kozijnen in een zijgevel. Deze aanvraag is echter niet behandeling genomen omdat er op grond van de Omgevingswet géén omgevingsvergunning vereist is. Het oordeel dat er geen vergunningplicht is moet worden gezien als een besluit, wat betekent dat het ook vatbaar is voor bezwaar en beroep. De rechtbank oordeelt dat dit besluit moet worden gepubliceerd op grond van artikel 16.64a, lid 1, van de Omgevingswet. Dit zorgt namelijk voor rechtszekerheid en maakt het mogelijk ook voor derde-belanghebbenden om een rechtsmiddel aan te wenden. Onder de Omgevingswet wordt er bij het bouwen van een bouwwerk onderscheid gemaakt tussen een technisch aspect en een ruimtelijk aspect. Dit wordt de ‘knip’ genoemd. Voor het technische deel kan een bouwtechnische omgevingsvergunning zijn vereist, voor het ruimtelijke deel kan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit vereist zijn. In deze zaak draait het om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). Omdat het enkel gaat om een BOPA betekent dit dat er niet getoetst hoeft te worden of ook aan technische eisen is voldaan, er dient alleen te worden gekeken of er sprake is van een evenwichtige toedeling aan locaties (dus toetsing van het ruimtelijke aspect). Het beroep van appellanten dat doelt op het niet voldoen aan technische eisen valt dus volgens de voorzieningenrechter niet onder het besluit. Deze zaak draait om een verleende omgevingsvergunning waartegen verzoeker een voorlopige voorziening tot schorsing heeft ingediend. Verzoeker betoogt onder andere dat niet is gebleken dat er onderzoek is gedaan naar alternatieve locaties voordat de vergunning is verleend. De voorzieningenrechter oordeelt hierover dat op grond van vaste rechtspraak geldt dat wanneer een project op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven alleen tot het onthouden van medewerking dwingt indien vooraf blijkt dat het alternatief een gelijkwaardig resultaat behaalt met aanzienlijk minder bezwaren. De voorzieningenrechter verklaart hierbij de vaste rechtspraak gebaseerd op het oude recht (de Wabo) onverkort van toepassing onder de Omgevingswet. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Jurisprudentieoverzicht achtste maand Omgevingswet [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => jurisprudentieoverzicht-achtste-maand-omgevingswet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-09-05 16:24:07 [post_modified_gmt] => 2024-09-05 14:24:07 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=43488 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [8] => WP_Post Object ( [ID] => 43355 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-08-26 11:10:20 [post_date_gmt] => 2024-08-26 09:10:20 [post_content] =>

Inleiding

Ook voor de maand juli bespreken wij weer een aantal uitspraken van de afgelopen weken. Onder andere aan bod gekomen zijn uitspraken over de rechterlijke toetsing van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit en het overgangsrecht van handhavingsbesluiten waarvoor de ABRvS een stroomschema heeft gepubliceerd. Ook schreven wij eerder een blog over de eerste uitspraak over concreet zicht op legalisering onder de Omgevingswet.

Overgangsrecht

  • Overgangsrecht handhavingsbesluiten [ECLI:NL:RVS:2024:2645]Met het oog op de rechtsvorming en de rechtspraktijk heeft de Afdeling in deze uitspraak veelvoorkomende situaties uiteengezet waarvoor extra uitleg gewenst is over het overgangsrecht van de artikelen 4.22 en 4.23 Invoeringswet Omgevingswet (handhavingszaken). Onder andere de situatie wanneer een materiële normstelling na 1 januari 2024 is gewijzigd en de situatie wanneer er concreet zicht is op legalisatie komen aan bod. Een stroomschema is gepubliceerd waarin het overgangsrecht voor handhavingsbesluiten is uitgewerkt. Daarnaast is de Afdeling in deze uitspraak ingegaan op ex tunc toetsing van handhavingsbesluiten in bezwaar in relatie tot de Omgevingswet. Wanneer er een nieuw besluit moet worden genomen op bezwaar is in beginsel het oude recht van toepassing als de bestuurlijke sanctie is opgelegd vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
  • Toetsing overtreding onder oud recht én onder de Omgevingswet [ECLI:NL:RBOBR:2024:3341]In ECLI:NL:RVS:2024:2645 (hierboven besproken) bevestigt de Afdeling ook dat wanneer oud recht op een zaak van toepassing is, er alsnog getoetst moet worden of er onder het nieuwe recht ook sprake is van een overtreding. Indien er onder het nieuw recht geen sprake is van een overtreding betekent dit dat handhavend optreden onevenredig is en dat het bestuursorgaan het primaire besluit moet herroepen. Dit is in deze uitspraak van 15 juli dan ook getoetst door de Rechtbank Oost-Brabant. Het gaat hier om de toets of een kassa-unit bij een parkeerterrein onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) en Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) (oud recht) vergunningvrij kan worden gerealiseerd, daarnaast wordt er dus gekeken hoe dit zit onder de Omgevingswet. Onder het oude recht is de kassa-unit géén vergunningvrij bouwwerk, en ook onder de Omgevingswet is dit het geval.
  • Geen zorgplichten Omgevingswet indien overgangsrecht van toepassing is [ECLI:NL:RBNHO:2024:7505] Deze uitspraak ziet op een geschil waarop volgens het overgangsrecht het oude recht van toepassing is, omdat het gaat om een aanvraag voor een natuurvergunning die vóór 1 januari 2024 is ingediend. Ter zitting stellen eisers dat er strijd is met specifieke geldende zorgplichten die onder de Omgevingswet gelden. De rechtbank oordeelt echter dat de zorgplichten van de Omgevingswet niet gelden omdat het oude recht van toepassing is, de zorgplichten onder de Omgevingswet zijn hierdoor ook niet van toepassing.

Inhoudelijk

  • Omgevingsvergunningvrij [ECLI:NL:RBNHO:2024:6906]In deze zaak gaat het om een verleende omgevingsvergunning om een mestsilo te bouwen. In het geding is of de mestsilo vergunningvrij gebouwd kan worden. Volgens de voorzieningenrechter kan de mestsilo zowel voor de omgevingsplanactiviteit en de technische bouwactiviteit vergunningvrij gerealiseerd worden. Het verzoek tot schorsing van de omgevingsvergunning heeft dus geen effect, het zal de bouw van mestsilo niet stoppen omdat deze vergunningvrij is. Dit betekent ook dat er geen ruimte is voor belangenafweging en dat er geen verplichting is tot participatie.
  • Te veel gebouwen en dieren op bestemming ‘wonen’ [ECLI:NL:RBLIM:2024:4218]Deze uitspraak gaat over lasten onder dwangsom die zijn opgelegd wegens overtreding van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet. Er is sprake van een overtreding doordat op gronden waarop een woonbestemming rust verschillende bouwwerken worden gebruikt, ook is er een buitenopslag en zijn er hekwerken aanwezig, daarnaast worden er meer dan 50 dieren gehouden van verschillende soorten. Hiervoor is geen omgevingsvergunning verleend. Om te voldoen aan de lasten onder dwangsom moeten bijna alle bouwwerken worden verwijderd en moeten alle dieren weg. De voorzieningenrechter oordeelt dat deze lasten te ver strekken. Er is niet duidelijk gemotiveerd waarom alle bouwwerken verwijderd dienen te worden, aan de bestemming ‘wonen’ kan namelijk worden voldaan ook wanneer er bijbehorende gebouwen zijn, zolang het gebruik daarvan in overeenstemming is met de woonbestemming. Daarnaast mogen er wel een aantal dieren op het perceel worden gehouden om aan de bestemming ‘wonen’ te voldoen, in de last onder dwangsom had daarom het aantal en soort dieren moeten worden gespecificeerd.
  • Handhaving van een Apv-bepaling onder de Omgevingswet [ECLI:NL:RBGEL:2024:4351]Onder de Omgevingswet is het verboden om zonder een omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten [art. 5.1 lid 1 onder a Ow]. Het geschil betreft een verleende omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit om een tweede uitweg realiseren op een perceel. Dat er om een uitweg te realiseren een vergunning vereist is volgt uit de Algemene plaatselijke verordening (Apv). Uit artikel 2.7, eerste lid, Omgevingswet volgt echter dat deze regel moet zijn opgenomen in het omgevingsplan. In casu is dit nog niet het geval. Op grond van artikel 22.8 van de Omgevingswet geldt de bepaling in de Apv wel als een verbod om zonder een omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit uit te voeren.
  • Rechterlijke toetsing intrekking omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit [ECLI:NL:RBMNE:2024:4486]Onder de Omgevingswet is de term jachtakte uit de Wet natuurbescherming veranderd in de term ‘jachtweeractiviteit’. De rechtbank toetst in deze zaak of een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit terecht is ingetrokken op grond van de Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving. De omgevingsvergunning is ingetrokken omdat bij een controle is gebleken dat het jachtgeweer onverpakt en met munitie in een horecagelegenheid lag, hierdoor kan het hebben van een wapen volgens de korpschef niet langer aan de persoon worden toevertrouwd. Volgens de korpschef veroorzaakte dit een potentieel onveilige situatie, het ging namelijk om een publiekelijk toegankelijke plaats waardoor onbevoegden mogelijk de beschikking hadden over het wapen. Verzoeker is het hier niet mee eens. Uit het toetsingskader volgt dat de vergunning wordt ingetrokken indien er misbruik is gemaakt van het in bezit hebben van een wapen of het bezit niet langer kan worden toevertrouwd, geringe twijfel is hiervoor voldoende. De voorzieningenrechter oordeelt dat de korpschef terecht de vergunning heeft ingetrokken.
Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Jurisprudentieoverzicht zevende maand Omgevingswet [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => jurisprudentieoverzicht-zevende-maand-omgevingswet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-08-26 11:10:20 [post_modified_gmt] => 2024-08-26 09:10:20 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=43355 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [9] => WP_Post Object ( [ID] => 43339 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-08-23 12:06:55 [post_date_gmt] => 2024-08-23 10:06:55 [post_content] =>

Inleiding

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 juli 2024 een overzichtsuitspraak gepubliceerd waarin duidelijk uiteen wordt gezet wat de mogelijkheden zijn voor het inbrengen van nieuwe bewijsmiddelen en het aanvoeren van nieuwe gronden tijdens een bestuursrechtelijke procedure. In dit artikel bespreken wij de zaak en de belangrijkste punten uit de overzichtsuitspraak.

Feiten

Deze zaak draait om een hekwerk op een perceel. Voor dit hekwerk is door het college van een omgevingsvergunning verleend. Hiertegen is appellante in bezwaar en beroep gegaan. Het beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. Hiertegen heeft appellante hoger beroep ingesteld. In hoger beroep verwijst appellante naar een civiel vonnis Dit civiele vonnis is door de rechtbank in beroep buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde. Dit gaf voor de Afdeling aanleiding om een overzicht te creëren van de mogelijkheden om tijdens een bestuursrechtelijke procedure bewijsmiddelen en beroepsgronden in te brengen.

Overzicht van de ABRvS

Het inbrengen van nieuwe bewijsmiddelen Hoofdregel Gedurende een procedure mogen partijen nieuwe bewijsmiddelen indienen. Dit betekent bijvoorbeeld dat in hoger beroep een bewijsmiddel mag worden ingediend dat in bezwaar en beroep niet naar voren is gekomen. Deze hoofdregel beschermt het recht op gelijke proceskansen en sluit aan bij het belang van materiële waarheidsvinding. Oude rechtspraak waarin de Afdeling oordeelde dat onder bepaalde omstandigheden geen bewijsstukken mochten worden ingediend omdat deze al in de bestuurlijke fase naar voren hadden moeten worden gebracht, verlaat de Afdeling hiermee expliciet. Begrenzing van het inbrengen van nieuwe bewijsmiddelen door de eis van goede procesorde Twee oriëntatiepunten zijn van belang om te beoordelen of het indienen van een nieuw bewijsmiddel in strijd is met de goede procesorde. Ten eerste moet er voor de overige partijen voldoende tijd zijn om zich inhoudelijk over het nieuwe bewijs uit te kunnen laten. Ten tweede is van belang of de zaak door het nieuwe bewijsmiddel moet worden aangehouden, waardoor een onwenselijke of onaanvaardbare vertraging van de procedure in het licht van de belangen van de overige partijen en een goede rechtspleging kan ontstaan. Hierbij is van belang of het bewijsmiddel eerder had kunnen worden ingediend, de omvang en complexiteit van het bewijsmiddel en de benodigde deskundigheid. Beperkte mogelijkheid om later nieuw bewijs in te brengen door de aard van de procedure, procedurevoorschriften of wettelijke voorschriften In deze gevallen kunnen bewijsmiddelen slechts worden aangebracht tot aan de aanvraag- of bezwaarfase, dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het gaat om een tenderprocedure in een subsidieregeling. Het aanvoeren van nieuwe gronden Een nieuwe grond in de beroepsfase (grond is niet aangevoerd tijdens bestuurlijke fase) In de beroepsfase mogen nieuwe gronden worden aangevoerd die niet tijdens bezwaar of zienswijze naar voren zijn gekomen. Een nieuwe grond kan ook worden aangevoerd nadat de beroepstermijn is verstreken, maar dit mag niet strijdig zijn met de goede procesorde of wettelijke voorschriften. Hiervoor gelden dezelfde oriëntatiepunten als hierboven uiteengezet. Een nieuwe grond in de hoger beroepsfase (grond is niet aangevoerd tijdens beroepsfase) In het omgevingsrecht geldt een grondentrechter, dit houdt in dat er in hoger beroep géén nieuwe gronden mogen worden aangevoerd. Uitzondering op deze regel is mogelijk wanneer de nieuwe grond geen nadeel brengt aan derde-belanghebbenden. Belangrijk om te weten is dat het grondentrechter expliciet ziet op het aanvoeren van nieuwe gronden. Wat wel is toegestaan is het aanvoeren van nadere argumenten om eerder ingebrachte gronden te onderbouwen. Het grondentrechter geldt niet voor geschillen die niet van omgevingsrechtelijke aard zijn. Buiten het omgevingsrecht mogen dus wel nieuwe gronden worden aangevoerd. Er gelden wel enkele beperkingen. Indien een grond na afloop van de hoger beroepstermijn wordt aangedragen en dit strijdig is met de goede procesorde wordt deze buiten beschouwing gelaten. Ook geldt de mogelijke beperking door wettelijke voorschriften. Daarnaast blijven gronden die in beroep uitdrukkelijk zijn prijsgegeven en opnieuw worden aangevoerd in hoger beroep buiten beschouwing.

Oordeel ABRvS in ECLI:NL:RVS:2024:2853

De rechtbank liet het civiele vonnis buiten beschouwing omdat het in strijd met de goede procesorde zou zijn om tijdens de zitting het vonnis pas te overhandigen. Volgens de ABRvS kon de rechtbank deze keuze terecht maken. Omdat het vonnis pas tijdens de zitting werd overhandigd hadden de andere partijen slechts kort de tijd om zich over het bewijsmiddel uit te laten. Appellante beschikte al langer over het vonnis en had dus de mogelijkheid om het bewijsmiddel eerder in te dienen. De Afdeling neemt het vonnis echter wel in beschouwing. Het civiele vonnis dient ter ondersteuning voor het betoog dat appellante belanghebbende is. Dit heeft zij in elke fase van proces aangevoerd, hierdoor kan het civiele vonnis worden gezien als een ondersteuning van een eerder aangevoerde grond. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. ECLI:NL:RVS:2024:2853 Rutger Boogers [post_title] => ABRvS overzichtsuitspraak over het inbrengen van nieuwe bewijsmiddelen en gronden [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => abrvs-overzichtsuitspraak-over-het-inbrengen-van-nieuwe-bewijsmiddelen-en-gronden [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-08-23 12:12:43 [post_modified_gmt] => 2024-08-23 10:12:43 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=43339 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) ) [post_count] => 10 [current_post] => -1 [before_loop] => 1 [in_the_loop] => [post] => WP_Post Object ( [ID] => 43890 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-11-05 15:03:26 [post_date_gmt] => 2024-11-05 14:03:26 [post_content] => Op 23 oktober 2024 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak gedaan over de beginselplicht tot handhaving en de mogelijke uitzondering op grond van het evenredigheidsbeginsel. In dit artikel behandelen wij de relevante feiten en het oordeel van de Afdeling waaruit opnieuw is gebleken dat een beroep op het evenredigheidsbeginsel niet snel slaagt.

Feiten [ECLI:NL:RVS:2024:4266]

Appellant heeft een verzoek tot handhaving gedaan dat betrekking heeft op het bedrijf dat naast zijn perceel ligt. Op dat bedrijfsperceel staat een kas, een waterbassin en een aantal hekwerken. Volgens appellant is sprake van een overtreding omdat de hekwerken zonder omgevingsvergunning en in strijd met het bestemmingsplan zijn gerealiseerd. De overtreding ziet op het feit dat het hek op bepaalde stukken te hoog zou zijn. Dit verzoek is door het college van B&W afgewezen omdat handhaving onevenredig zou zijn. Uit een controle zou zijn gebleken dat het gaat om een stuk hek van een halve meter dat een hoogte overschrijding van 0,6 meter heeft op grond van het Besluit omgevingsrecht (Bor), dit is volgens het college gering wanneer wordt gekeken naar het totale oppervlakte van het hekwerk. Ook is de hoogte van de overschrijding met het blote oog bijna niet waarneembaar. Het college ziet daarom af van handhaving omdat het disproportioneel is en er geen zwaarwegend belang is. De rechtbank overweegt ook dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college kon af zien van handhavend optreden.

De Afdeling

In hoger beroep moet de Afdeling beoordelen of sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het college mocht afzien van handhavend optreden. Hiertoe herhaalt de Afdeling eerst het uitgangspunt dat geldt in het handhavingsrecht, namelijk de beginselplicht tot handhaving. Hieruit volgt dat wanneer een overtreding is geconstateerd en het bestuursorgaan de bevoegdheid heeft om handhavend op te treden, dit in beginsel ook moet gebeuren. Wanneer echter sprake is van bijzondere omstandigheden mag hier vanaf worden gezien. In dit geval gaat het om de mogelijke onevenredigheid van het handhavend optreden. Om op grond van onevenredigheid niet handhavend op te treden dient de overtreding van geringe aard en ernst te zijn, waardoor er redelijkerwijs van handhaving kan worden afgezien. De Afdeling oordeelt anders dan het college en de rechtbank dat dit niet het geval is. Naast een hoogte overschrijding van 0,6 meter heeft de Afdeling ook een hoogte overschrijding van 1,6 meter vastgesteld. Het college had volgens de Afdeling niet moeten kijken naar de bouwhoogte in het Bor  maar naar de planregels. Ook gaat het volgens de Afdeling niet om een beperkt oppervlakte. Dat de overtreding met het blote oog nauwelijks waarneembaar is doet daar ook niet aan af. De Afdeling oordeelt daarom dat geen sprake is van een overtreding van geringe aard en ernst.

Concluderend

Door de uitspraak van de Afdeling is opnieuw duidelijk geworden dat een geslaagd beroep op het evenredigheidsbeginsel om af te zien van (de beginselplicht tot) handhaving zelden wordt gehonoreerd. Daarnaast heeft de Afdeling duidelijk gemaakt dat dient te worden gekeken naar de norm die is overtreden, dat is in dit geval de planregels en dus niet de regels over vergunningvrij bouwen in het Bor. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Beginselplicht tot handhaving en het evenredigheidsbeginsel [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => beginselplicht-tot-handhaving-en-het-evenredigheidsbeginsel [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-11-05 15:03:26 [post_modified_gmt] => 2024-11-05 14:03:26 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=43890 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [comment_count] => 0 [current_comment] => -1 [found_posts] => 99 [max_num_pages] => 10 [max_num_comment_pages] => 0 [is_single] => [is_preview] => [is_page] => [is_archive] => 1 [is_date] => [is_year] => [is_month] => [is_day] => [is_time] => [is_author] => [is_category] => [is_tag] => [is_tax] => 1 [is_search] => [is_feed] => [is_comment_feed] => [is_trackback] => [is_home] => [is_privacy_policy] => [is_404] => [is_embed] => [is_paged] => 1 [is_admin] => [is_attachment] => [is_singular] => [is_robots] => [is_favicon] => [is_posts_page] => [is_post_type_archive] => [query_vars_hash:WP_Query:private] => c29d94ecdb36c4576dec1def1d74e980 [query_vars_changed:WP_Query:private] => 1 [thumbnails_cached] => [allow_query_attachment_by_filename:protected] => [stopwords:WP_Query:private] => [compat_fields:WP_Query:private] => Array ( [0] => query_vars_hash [1] => query_vars_changed ) [compat_methods:WP_Query:private] => Array ( [0] => init_query_flags [1] => parse_tax_query ) [query_cache_key:WP_Query:private] => wp_query:357fb894651bf7bc0689cfbc77e05842:0.63661600 17490620670.30652400 1749062068 [tribe_is_event] => [tribe_is_multi_posttype] => [tribe_is_event_category] => [tribe_is_event_venue] => [tribe_is_event_organizer] => [tribe_is_event_query] => [tribe_is_past] => [tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object ( [filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object *RECURSION* ) )
Op 23 oktober 2024 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak gedaan over de beginselplicht tot handhaving en de mogelijke uitzondering op grond van het evenredigheidsbeginsel....
Lees meer
Het huisvesten van arbeidsmigranten is een actueel thema. In dit artikel bespreken wij een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland over de huisvesting van arbeidsmigranten op een perceel met de bestemming...
Lees meer
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft een verplichting van de provincie Zuid-Holland aan de gemeenteraad van Noordwijk om meer sociale huurwoningen te bouwen vernietigd. De provincie had...
Lees meer
Inleiding In onze jurisprudentie reeks bespreken wij maandelijks een aantal belangrijke uitspraken over de Omgevingswet. Eerder deze maand publiceerden wij al een artikel over een uitspraak die de voorzieningenrechter van...
Lees meer
Op 3 september 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan over de bouwstop onder de Omgevingswet. Deze uitspraak was voor ons aanleiding om te kijken naar de...
Lees meer
Op 28 augustus 2024 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) een uitspraak gepubliceerd waarin een algemeen beoordelingskader wordt gegeven voor de vergunningplicht bij het omzetten van...
Lees meer
Inleiding Staatsraad advocaat-generaal Snijders is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) gevraagd een conclusie uit te brengen over de gevolgen van een geslaagd beroep op het...
Lees meer
Inleiding Voor de maand augustus bespreken wij weer een aantal belangrijke uitspraken gedaan onder de Omgevingswet. Onder andere aan bod komen enkele overgangsrechtelijke uitspraken, verschillende inhoudelijke uitspraken over de buitenplanse...
Lees meer
Inleiding Ook voor de maand juli bespreken wij weer een aantal uitspraken van de afgelopen weken. Onder andere aan bod gekomen zijn uitspraken over de rechterlijke toetsing van een omgevingsvergunning...
Lees meer
Inleiding De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 juli 2024 een overzichtsuitspraak gepubliceerd waarin duidelijk uiteen wordt gezet wat de mogelijkheden zijn voor het inbrengen van...
Lees meer