Blog van medewerkers

WP_Query Object
(
    [query] => Array
        (
            [paged] => 3
            [news-type] => blog
        )

    [query_vars] => Array
        (
            [paged] => 3
            [news-type] => blog
            [error] => 
            [m] => 
            [p] => 0
            [post_parent] => 
            [subpost] => 
            [subpost_id] => 
            [attachment] => 
            [attachment_id] => 0
            [name] => 
            [pagename] => 
            [page_id] => 0
            [second] => 
            [minute] => 
            [hour] => 
            [day] => 0
            [monthnum] => 0
            [year] => 0
            [w] => 0
            [category_name] => 
            [tag] => 
            [cat] => 
            [tag_id] => 
            [author] => 
            [author_name] => 
            [feed] => 
            [tb] => 
            [meta_key] => 
            [meta_value] => 
            [preview] => 
            [s] => 
            [sentence] => 
            [title] => 
            [fields] => all
            [menu_order] => 
            [embed] => 
            [category__in] => Array
                (
                )

            [category__not_in] => Array
                (
                )

            [category__and] => Array
                (
                )

            [post__in] => Array
                (
                )

            [post__not_in] => Array
                (
                )

            [post_name__in] => Array
                (
                )

            [tag__in] => Array
                (
                )

            [tag__not_in] => Array
                (
                )

            [tag__and] => Array
                (
                )

            [tag_slug__in] => Array
                (
                )

            [tag_slug__and] => Array
                (
                )

            [post_parent__in] => Array
                (
                )

            [post_parent__not_in] => Array
                (
                )

            [author__in] => Array
                (
                    [0] => 19
                )

            [author__not_in] => Array
                (
                )

            [search_columns] => Array
                (
                )

            [ignore_sticky_posts] => 
            [suppress_filters] => 
            [cache_results] => 1
            [update_post_term_cache] => 1
            [update_menu_item_cache] => 
            [lazy_load_term_meta] => 1
            [update_post_meta_cache] => 1
            [post_type] => 
            [posts_per_page] => 10
            [nopaging] => 
            [comments_per_page] => 50
            [no_found_rows] => 
            [taxonomy] => news-type
            [term] => blog
            [order] => DESC
        )

    [tax_query] => WP_Tax_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                    [0] => Array
                        (
                            [taxonomy] => news-type
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => blog
                                )

                            [field] => slug
                            [operator] => IN
                            [include_children] => 1
                        )

                )

            [relation] => AND
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                    [0] => wp_term_relationships
                )

            [queried_terms] => Array
                (
                    [news-type] => Array
                        (
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => blog
                                )

                            [field] => slug
                        )

                )

            [primary_table] => wp_posts
            [primary_id_column] => ID
        )

    [meta_query] => WP_Meta_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                )

            [relation] => 
            [meta_table] => 
            [meta_id_column] => 
            [primary_table] => 
            [primary_id_column] => 
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                )

            [clauses:protected] => Array
                (
                )

            [has_or_relation:protected] => 
        )

    [date_query] => 
    [queried_object] => WP_Term Object
        (
            [term_id] => 56
            [name] => Blog van medewerkers
            [slug] => blog
            [term_group] => 0
            [term_taxonomy_id] => 56
            [taxonomy] => news-type
            [description] => 
            [parent] => 0
            [count] => 1470
            [filter] => raw
        )

    [queried_object_id] => 56
    [request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS  wp_posts.ID
					 FROM wp_posts  LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT  JOIN wp_icl_translations wpml_translations
							ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
								AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type) 
					 WHERE 1=1  AND ( 
  wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND wp_posts.post_author IN (19)  AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
					wpml_translations.language_code = 'nl'
					AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
					AND ( ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
			  FROM wp_icl_translations
			  WHERE trid = wpml_translations.trid
			  AND language_code = 'nl'
			) = 0
			 ) OR ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
				FROM wp_icl_translations t2
				JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
				WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
				AND t2.language_code = 'nl'
                AND (
                    p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR 
                    ( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
                )
			) = 0 ) ) 
				) ) AND wp_posts.post_type  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  ) OR wp_posts.post_type  NOT  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  )
					 GROUP BY wp_posts.ID
					 ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
					 LIMIT 20, 10
    [posts] => Array
        (
            [0] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 44137
                    [post_author] => 19
                    [post_date] => 2024-12-03 09:32:23
                    [post_date_gmt] => 2024-12-03 08:32:23
                    [post_content] => De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 12 november 2024 de jurisprudentielijn over spoedeisend belang bij beroepsprocedures inzake een bestemmingsplan gewijzigd. Hierdoor zal minder snel sprake zijn van spoedeisend belang en dus minder snel zijn voldaan aan de voorwaarden voor een voorlopige voorziening om een bestemmingsplan te schorsen. In dit artikel bespreken wij de uitspraak, de nieuwe koers die de Afdeling introduceert en de betekenis hiervan voor de praktijk.

Feiten

De gemeenteraad heeft bij besluit een bestemmingsplan vastgesteld. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat een varkenshouderij met onder andere een bezoekerscentrum gerealiseerd kan worden. Hiertegen is verzoekster in beroep gegaan (de bodemzaak) en heeft ze om een voorlopige voorziening verzocht. Verzoekster exploiteert een varkenshouderij op ongeveer 290 meter afstand van de voorziene nieuwe varkenshouderij. Ze vreest dat de nieuwe varkenshouderij nadelige gevolgen zal hebben voor haar eigen bedrijf, bijvoorbeeld het risico dat de Afrikaanse varkenspest wordt verspreid. De verzoekster verzoekt daarom om een voorlopige voorziening die het bestemmingsplan schorst tot dat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure die ze heeft aangespannen. Zij stelt spoedeisend belang te hebben omdat er een kans is dat er op korte termijn een omgevingsvergunning wordt ingediend.

Juridisch kader

Uit artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat een voorlopige voorziening kan worden getroffen wanneer er ‘onverwijlde spoed’ is en het gelet op de betrokken belangen vereist is. Het moet dus gaan om een spoedeisend belang. Vaak ziet een voorlopige voorziening op het schorsen van het bestreden besluit, tot dat een uitspraak is gedaan in de bodemzaak. Een voorlopige voorziening is een belangrijk instrument om de realisatie van een project tijdelijk uit te stellen. Wanneer het gaat om bestemmingsplannen zorgt een voorlopige voorziening er namelijk voor dat het bestemmingsplan wordt geschorst en het dus nog niet in werking kan treden. In de vaste jurisprudentielijn werd spoedeisend belang aanwezig geacht wanneer er een verwachting was dat op korte termijn een omgevingsvergunning zou worden aangevraagd. Het enkel stellen dat er een voornemen tot aanvragen is, was dus al voldoende om spoedeisend belang aan te nemen.

Uitspraak van de Afdeling

De Afdeling stapt met deze uitspraak af van de vaste jurisprudentielijn en neemt niet langer aan dat er spoedeisend belang is wanneer een voornemen bestaat om een aanvraag van een omgevingsvergunning in te dienen. Als reden voor deze wijziging wordt gegeven dat uit de praktijk is gebleken dat het uitzonderlijk is dat een aanvraag wordt ingediend voordat een bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, oftewel voordat de bodemprocedure is beslecht. Ook zal de initiatiefnemer niet vaak starten met bouwwerkzaamheden voordat het bestemmingsplan onherroepelijk is, omdat dit erg risicovol is als het bestemmingsplan zou worden vernietigd. De voorzieningenrechter voegt hier wel aan toe dat een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening kan worden ingediend als zich nieuwe omstandigheden voordoen. In de betreffende zaak is nog geen aanvraag ingediend en wordt het verzoek dan ook afgewezen op basis van de nieuw geïntroduceerde lijn.

Betekenis van de uitspraak

Met deze uitspraak is duidelijk geworden dat een verzoeker die zich wil beroepen op een voorlopige voorziening om de realisatie van een project te stoppen, zal moeten concretiseren dat een aanvraag voor een vergunning zal worden ingediend. In plaats van enkel te stellen, moet de verzoeker voortaan aannemelijk maken dat de aanvraag binnen korte termijn zal worden gedaan. Uit de praktijk zal blijken welke invloed de uitspraak gaat hebben. De partijen die projecten tegen willen houden zullen bijvoorbeeld in de gaten moeten gaan houden wanneer het aannemelijk is dat de omgevingsvergunning zal worden aangevraagd en zij hiervoor om een voorlopige voorziening kunnen verzoeken.

Concluderend

Spoedeisend belang zal dus minder snel worden aangenomen in bestemmingsplanprocedures, vereist is dat een aanvraag is gedaan of dat kan worden onderbouwd dat deze aanvraag kan worden verwacht. Het enkel stellen zal niet meer voldoende zijn. Uit nieuwe rechtspraak zal gaan blijken welke onderbouwing voldoende gaat zijn om wel spoedeisendheid aan te nemen. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. ECLI:NL:RVS:2024:4551 Rutger Boogers [post_title] => Nieuwe jurisprudentielijn spoedeisend belang in bestemmingsplanzaken [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => nieuwe-jurisprudentielijn-spoedeisend-belang-in-bestemmingsplanzaken [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-12-03 09:32:23 [post_modified_gmt] => 2024-12-03 08:32:23 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=44137 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [1] => WP_Post Object ( [ID] => 44097 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-11-25 12:13:32 [post_date_gmt] => 2024-11-25 11:13:32 [post_content] => De Hoge Raad heeft op 8 november 2024 uitspraak gedaan over de inbezitneming van publieke grond. De gemeenteraad voerde aan dat er geen sprake is van inbezitneming, omdat er sprake zou zijn van een strengere maatstaf van inbezitneming omdat het gaat om publieke grond. De Hoge Raad gaat hier niet in mee en oordeelt dat er geen afzonderlijke maatstaf geldt, maar dat het gegeven dat het om publieke grond gaat wel een rol speelt. In dit artikel bespreken wij de feiten, het juridische kader en de uitspraak van de Hoge Raad.

Feiten

In deze zaak draait het om een geschil tussen een burger (eigenaar van een perceel) en de gemeente over het gebruik van een stuk grond. Het betreft een stuk grond tussen de voortuin van de burger en de openbare weg. De gemeente wil een molgoot aanleggen op dat stuk grond, en heeft de burger daarom verzocht zijn biezen te verwijderen. Daarna is aan de burger kenbaar gemaakt dat hij van de publieke grond gebruikt maakt en daarmee een inbreuk maakt op het eigendomsrecht van de gemeente. De burger stelt echter dat de grond door verjaring zijn eigendom is geworden. In het geding draait het dus om de vraag of er sprake is van verjaring. In eerste aanleg verklaarde de rechtbank in een verklaring voor recht dat dit niet het geval was en dat de gemeente de eigenaar is van het stuk grond. Na hoger beroep van de burger vernietigde het gerechtshof het vonnis van de rechtbank, en werd er in een verklaring voor recht geoordeeld dat de burger wél door verjaring eigenaar is geworden van de grond. Volgens het gerechtshof is er namelijk wel sprake van inbezitneming door de burger. Hiertegen is de gemeente in cassatie gegaan. In cassatie voert de gemeente aan dat het gerechtshof heeft miskend dat voor de inbezitneming van publieke grond een bijzondere, strengere maatstaf geldt. Op grond van deze maatstaf mag volgens de gemeente niet snel worden aangenomen dat een niet-rechthebbende de intentie heeft om publieke grond voor zichzelf te houden. De vraag ter beoordeling door de Hoge Raad ziet dus op het al dan niet hanteren van een bijzondere maatstaf voor de inbezitneming van publieke grond.

Juridisch kader - verjaring

Voor verjaring (art. 3:105 BW) is vereist dat de burger, of een van zijn rechtsvoorgangers bezit over het stuk grond heeft gekregen. Bezit betekent dat iemand een goed voor zichzelf houdt. Om vast te stellen of iemand een goed in bezit heeft genomen wordt er gekeken naar artikel 3:113 van het Burgerlijk Wetboek. Hieruit volgt dat iemand een goed in bezit heeft wanneer hij de feitelijke macht heeft over het goed (lid 1). Wanneer het goed in het bezit is van een ander, is de machtsuitoefening op zichzelf ontoereikend (lid 2). In dat geval moet er naar verkeersopvatting en de uiterlijke feiten worden beoordeeld of iemand de feitelijke macht uitoefent (art. 3:108 BW). Uit eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat er dient te worden gekeken naar de aard en de bestemming van het goed. Volgens de Hoge Raad betekent deze maatstaf dus dat wanneer er moet worden beoordeeld of een stuk grond met een publieke bestemming in bezit is genomen door een niet-rechthebbende, met deze publieke bestemming rekening moet worden gehouden. Volgens de Hoge Raad is er dus geen aanleiding om een afzonderlijke maatstaf te hanteren wanneer het gaat om inbezitneming van publieke grond. Het beroep van de gemeente wordt daarom verworpen.

Concluderend

Duidelijk is geworden dat de publieke bestemming van een stuk grond dus wel een rol speelt bij de beoordeling van inbezitneming, er moet namelijk worden gekeken naar de aard en bestemming van het goed. Er geldt echter geen bijzondere, strengere maatstaf, aangezien de ‘normale maatstaf’ de ruimte laat om te kijken naar de bestemming. Het is daarom niet zo dat inbezitneming in het geval van publieke grond minder snel mag worden aangenomen op grond van een strengere maatstaf. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Geen afzonderlijke, strengere maatstaf voor inbezitneming bij publieke grond [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => geen-afzonderlijke-strengere-maatstaf-voor-inbezitneming-bij-publieke-grond [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-11-25 12:13:32 [post_modified_gmt] => 2024-11-25 11:13:32 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=44097 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [2] => WP_Post Object ( [ID] => 44053 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-11-19 16:32:10 [post_date_gmt] => 2024-11-19 15:32:10 [post_content] => Voor de maand oktober bespreken wij in het kader van onze jurisprudentie reeks weer een aantal belangrijke uitspraken gedaan onder de Omgevingswet. Naast een aantal interessante overgangsrechtelijke zaken zijn er meerdere inhoudelijke uitspraken gedaan over het verlenen van de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA), onder andere over het herhaaldelijk toepassen van de BOPA-bevoegdheid en het meewegen van het belang van omwonenden bij een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Overgangsrecht

Wanneer het college van burgemeester en wethouders een overtreding constateert, is er in beginsel een plicht tot handhaving. Hiervan kan echter worden afgezien wanneer er concreet zicht op legalisatie is. Volgens vaste rechtspraak is er géén sprake van concreet zicht op legalisatie wanneer er géén aanvraag is ingediend of wanneer het college al heeft aangegeven dat ze niet bereid zijn om de activiteit te legaliseren. Deze jurisprudentie van voor de Omgevingswet wordt dus doorgetrokken naar Omgevingswet-zaken. Uit het overgangsrecht van artikel 4.6 van de Invoeringswet Omgevingswet volgt dat het oude recht van toepassing is op een beroep tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan tot dit besluit onherroepelijk is. In een eerdere overzichtsuitspraak heeft de ABRvS (ECLI:NL:RVS:2024:1174) vastgesteld dat dit ook zo is wanneer er tijdens die procedure een herstelbesluit op grond van artikel 6:19 Awb wordt genomen. In deze zaak is dit in de praktijk toegepast. De ABRvS had aan de gemeenteraad opgedragen om een herstelbesluit te nemen, waartegen appellante betoogde dat hier geen bevoegdheid meer voor zou bestaan per 1 januari 2024. Dit werd door de ABRvS afgewezen, verwijzende naar de overzichtsuitspraak. De voorzieningenrechter heeft uitspraak gedaan over een verleende omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit, specifiek ziet de vergunning op het mogen verstoren van de dwergvleermuis en de egel. Deze uitspraak is een rechterlijke beoordeling van een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit. De voorzieningenrechter trekt de geldende rechtspraak van voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet door, hieruit volgt dat alleen de diersoorten waarvoor de beschermingsontheffing is aangevraagd bepalend zijn voor de omvang van het geschil. Alle andere diersoorten vallen dus buiten het geding. Op deze zaak is op grond van het overgangsrecht de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van toepassing. De appellant verwijst in zijn beroep naar de eisen die de Omgevingswet stelt voor participatie en betoogt dat hij onvoldoende is betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. De Afdeling verduidelijkt echter dat appellant niet kan anticiperen op de regels onder de Omgevingswet wanneer het oude recht van toepassing is. Deze zaak is interessant omdat hier ten onrechte de Omgevingswet al werd toegepast. In een handhavingszaak werd bij het opleggen van een last artikel 5.6 van de Omgevingswet ten grondslag gelegd, maar het verzoek tot handhaving was voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet al ingediend, wat betekent dat het oude recht van toepassing is. Dit betekent dat het besluit vernietigd is door de rechtbank.

Inhoudelijk

Op 3 oktober 2024 is er een uitspraak gedaan over de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) waaruit interessante nieuwe inzichten volgen. Zo wordt onder andere duidelijk dat de Omgevingswet niet in de weg staat aan het herhaald toepassen van de bopa-bevoegdheid voor een tijdelijke activiteit op dezelfde locatie. Wel is dan vereist dat er per keer een afweging gemaakt of dit met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties aanvaardbaar is en of er geen strijd is met provinciale- of rijksinstructieregels. Deze zaak draait om een verleende omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). De vergunning is voor het tijdelijk bewonen van een bedrijfspand, zodat de woning van aanvragers kan worden verbouwd. Als onderbouwing bij de verlening van de BOPA gebruikte het college van burgemeester en wethouders de stelling dat belangen van derden hierbij niet onevenredig worden aangetast. Dit is volgens de voorzieningenrechter echter onvoldoende, er had ook op de belangen van omwonenden (verzoekers) in moeten worden gegaan. In deze uitspraak draait het ook om het criterium evenwichtige toedeling van functies aan locaties bij de verlening van een BOPA. Door verzoeksters wordt aangevoerd dat er niet voldaan is aan participatie en dat er onvoldoende is gekeken naar de sociale veiligheid en mogelijke overlast. Het eerste punt gaat de voorzieningenrechter niet in mee, er is een informatieavond geweest en in de Omgevingswet worden geen eisen gesteld aan participatie. Het college van burgemeester en wethouders heeft echter wel onvoldoende gekeken naar de sociale veiligheid en overlast in de ruimtelijke onderbouwing. Er moet worden onderzocht en gemotiveerd dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Ook in de uitspraak van 29 oktober van de Rechtbank Oost-Brabant komt de BOPA aan bod. Interessant aan deze uitspraak is de vergelijking tussen het toetsingskader van de BOPA (EFTAL) en het afwijken van het bestemmingsplan op grond van de Wabo (goede ruimtelijke ordening) zoals gold onder oud recht. Bij de BOPA moet onder andere worden getoetst aan instructieregels. In deze zaak draait het om de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit is een instructieregel en hier moet dus aan worden getoetst. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Jurisprudentieoverzicht tiende maand Omgevingswet [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => jurisprudentieoverzicht-tiende-maand-omgevingswet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-11-19 16:32:10 [post_modified_gmt] => 2024-11-19 15:32:10 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=44053 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [3] => WP_Post Object ( [ID] => 43890 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-11-05 15:03:26 [post_date_gmt] => 2024-11-05 14:03:26 [post_content] => Op 23 oktober 2024 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak gedaan over de beginselplicht tot handhaving en de mogelijke uitzondering op grond van het evenredigheidsbeginsel. In dit artikel behandelen wij de relevante feiten en het oordeel van de Afdeling waaruit opnieuw is gebleken dat een beroep op het evenredigheidsbeginsel niet snel slaagt.

Feiten [ECLI:NL:RVS:2024:4266]

Appellant heeft een verzoek tot handhaving gedaan dat betrekking heeft op het bedrijf dat naast zijn perceel ligt. Op dat bedrijfsperceel staat een kas, een waterbassin en een aantal hekwerken. Volgens appellant is sprake van een overtreding omdat de hekwerken zonder omgevingsvergunning en in strijd met het bestemmingsplan zijn gerealiseerd. De overtreding ziet op het feit dat het hek op bepaalde stukken te hoog zou zijn. Dit verzoek is door het college van B&W afgewezen omdat handhaving onevenredig zou zijn. Uit een controle zou zijn gebleken dat het gaat om een stuk hek van een halve meter dat een hoogte overschrijding van 0,6 meter heeft op grond van het Besluit omgevingsrecht (Bor), dit is volgens het college gering wanneer wordt gekeken naar het totale oppervlakte van het hekwerk. Ook is de hoogte van de overschrijding met het blote oog bijna niet waarneembaar. Het college ziet daarom af van handhaving omdat het disproportioneel is en er geen zwaarwegend belang is. De rechtbank overweegt ook dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college kon af zien van handhavend optreden.

De Afdeling

In hoger beroep moet de Afdeling beoordelen of sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het college mocht afzien van handhavend optreden. Hiertoe herhaalt de Afdeling eerst het uitgangspunt dat geldt in het handhavingsrecht, namelijk de beginselplicht tot handhaving. Hieruit volgt dat wanneer een overtreding is geconstateerd en het bestuursorgaan de bevoegdheid heeft om handhavend op te treden, dit in beginsel ook moet gebeuren. Wanneer echter sprake is van bijzondere omstandigheden mag hier vanaf worden gezien. In dit geval gaat het om de mogelijke onevenredigheid van het handhavend optreden. Om op grond van onevenredigheid niet handhavend op te treden dient de overtreding van geringe aard en ernst te zijn, waardoor er redelijkerwijs van handhaving kan worden afgezien. De Afdeling oordeelt anders dan het college en de rechtbank dat dit niet het geval is. Naast een hoogte overschrijding van 0,6 meter heeft de Afdeling ook een hoogte overschrijding van 1,6 meter vastgesteld. Het college had volgens de Afdeling niet moeten kijken naar de bouwhoogte in het Bor  maar naar de planregels. Ook gaat het volgens de Afdeling niet om een beperkt oppervlakte. Dat de overtreding met het blote oog nauwelijks waarneembaar is doet daar ook niet aan af. De Afdeling oordeelt daarom dat geen sprake is van een overtreding van geringe aard en ernst.

Concluderend

Door de uitspraak van de Afdeling is opnieuw duidelijk geworden dat een geslaagd beroep op het evenredigheidsbeginsel om af te zien van (de beginselplicht tot) handhaving zelden wordt gehonoreerd. Daarnaast heeft de Afdeling duidelijk gemaakt dat dient te worden gekeken naar de norm die is overtreden, dat is in dit geval de planregels en dus niet de regels over vergunningvrij bouwen in het Bor. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Beginselplicht tot handhaving en het evenredigheidsbeginsel [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => beginselplicht-tot-handhaving-en-het-evenredigheidsbeginsel [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-11-05 15:03:26 [post_modified_gmt] => 2024-11-05 14:03:26 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=43890 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [4] => WP_Post Object ( [ID] => 43880 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-11-05 09:37:31 [post_date_gmt] => 2024-11-05 08:37:31 [post_content] => Het huisvesten van arbeidsmigranten is een actueel thema. In dit artikel bespreken wij een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland over de huisvesting van arbeidsmigranten op een perceel met de bestemming ‘maatschappelijke dienstverlening’. Naast bespreking van de feiten en het oordeel van de rechtbank plaatsen wij deze uitspraak in een breder perspectief door het te koppelen aan eerdere relevante uitspraken die zien op huisvesting van arbeidsmigranten en eerdere blogs die wij hierover schreven. Interessant aan deze uitspraak is dat ook huisvesting van Oekraïense vluchtelingen uitgebreid aan bod komt, duidelijk wordt dat ook hier hetzelfde juridische kader van toepassing is.

Feiten

Deze zaak draait om een last onder dwangsom opgelegd door het college van burgemeester en wethouders aan eisers vanwege strijdig gebruik van een pand. Het perceel van eisers heeft de bestemming maatschappelijke dienstverlening’. Tijdens een controle door de gemeente is vastgesteld dat er meerdere mensen op het perceel wonen, en dat er dus sprake zou zijn van ‘kamergewijze bewoning’. Het gaat specifiek om bewoning door arbeidsmigranten en Oekraïense vluchtelingen. Dit is in strijd met het bestemmingsplan. Er is geen omgevingsvergunning verleend. Tegen het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom is bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld. Door eisers wordt in beroep aangevoerd dat er met betrekking tot de arbeidsmigranten geen sprake is van ‘bewoning’. De arbeidsmigranten verblijven slechts tijdelijk in het pand om zich klaar te maken voor bewoning. Voor de aanwezigheid van de Oekraïense vluchtelingen voeren eisers aan dat er geen strijd is met het bestemmingsplan, omdat het verblijf van de vluchtelingen moet worden aangemerkt als ‘maatschappelijke dienstverlening’ en niet als ‘wonen’, daarmee zou wel worden voldaan aan de bestemming van het bestemmingsplan. Volgens de eisers gaat het namelijk om kortdurende vluchtelingenopvang.

Rechtbank Noord-Nederland

Voor de beroepsgrond die ziet op het verblijf van de arbeidsmigranten moet de rechtbank beoordelen of er al dan niet sprake is van ‘bewoning’. Volgens de rechtbank is het aannemelijk dat er, anders dan eisers betogen, wel sprake was van ‘kamergewijze bewoning’. Er zijn verklaringen door andere bewoners afgegeven die de aanwezigheid van arbeidsmigranten bevestigen, minstens tweemaal is er een arbeidsmigrant in het pand aangetroffen en er is volgens de rechtbank geen sprake van het gereed maken voor bewoning omdat er geen andere woonadres was van de arbeidsmigranten. Deze bewoning is op grond van de bestemming ‘maatschappelijke dienstverlening’ niet toegestaan. De rechtbank moet met betrekking tot de Oekraïense vluchtelingen beoordelen of dit valt onder de bestemming ‘maatschappelijke dienstverlening’. ‘Maatschappelijke dienstverlening’ is gedefinieerd in het bestemmingsplan als “het geheel van diensten die de overheden aan hun burgers leveren, alsmede het verlenen van maatschappelijke diensten, medische dienstverlening, psychosociale zorg, onderwijs, kinderdagopvang, sociaal-culturele voorzieningen, voorzieningen van levensbeschouwelijke aard, diensten ten behoeve van sport en sportieve recreatie, evenwel met uitzondering van een seksinrichting”. Verder is in de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen dat de term ‘maatschappelijk’ het mogelijk maakt dat per locatie meerdere functies kunnen zijn toegestaan. De rechtbank is van oordeel dat het ter beschikking stellen van een woonruimte aan vluchtelingen niet kwalificeert als een vorm van ‘maatschappelijke dienstverlening’, maar dat het gaat om ‘bewoning’. In het bestemmingsplan is het begrip ‘wonen’ niet gedefinieerd. Wanneer een begrip niet is opgenomen in het bestemmingsplan volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State dat er moet worden gekeken naar het algemene spraakgebruik. Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat er onder de definitie van ‘wonen’ verschillende vormen van huisvesting kunnen vallen, zo ook kamerverhuur. Om te kunnen spreken van ‘wonen’ moet er sprake zijn van “enige bestendigheid”. De rechtbank gaat niet mee met het argument van eisers dat van deze duurzaamheid van het verblijf geen sprake is, en oordeelt dat er dus sprake is van bewoning door de Oekraïense vluchtelingen.

Rechtspraak huisvesting arbeidsmigranten en de toepasselijkheid bij Oekraïense vluchtelingen

Voor de huisvesting van arbeidsmigranten is het relevant om deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland in het kader van eerdere jurisprudentie te plaatsen. De rechtbank Noord-Nederland heeft in deze uitspraak duidelijk vastgesteld dat ‘kamergewijze bewoning’ door arbeidsmigranten niet is toegestaan op grond van de definitie van ‘maatschappelijke dienstverlening’ zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan. Hieruit volgt het belang van de bestemmingsplanregels voor het huisvesten van arbeidsmigranten, wat wij ook in eerdere blogs hebben aangekaart. Vaak gaat het bij het huisvesten van arbeidsmigranten echter om een perceel met de bestemming ‘wonen’. Wanneer ‘wonen’ niet is gedefinieerd in het bestemmingsplan én niet is gelinkt aan begrippen in het bestemmingsplan, kunnen hieronder verschillende vormen van huisvesting vallen. Van belang is dat de Afdeling heeft geoordeeld dat onder ‘wonen’, onder bepaalde omstandigheden, ook het huisvesten van arbeidsmigranten kan vallen [ECLI:NL:RVS:2018:1882]. In een eerder blog is dit gedetailleerd besproken. Onder andere de duur van de huisvesting is hierbij van belang, ‘wonen’ vereist namelijk een duurzaam karakter. De implicaties hiervan voor de huisvesting van arbeidsmigranten bespraken wij in dit artikel. De besproken uitspraak is in het bijzonder interessant omdat duidelijk is geworden dat ook voor de huisvesting van Oekraïense vluchtelingen het huisvestigingskader van arbeidsmigranten van belang is. De rechtbank heeft duidelijk gemaakt dat het huisvesten van de vluchtelingen niet valt onder de bestemming ‘maatschappelijke dienstverlening’ wanneer er enkel en alleen een woonruimte ter beschikking wordt gesteld. Ook het feit dat de eisers af en toe andere hulp zouden aanbieden aan de vluchtelingen (in dit geval het vinden van een school voor de kinderen), maakt niet dat er kan worden gesproken van een maatschappelijke dienst. Het huisvesten van Oekraïense vluchtelingen is dus niet zomaar een maatschappelijke dienstverlening. Voor de huisvesting van de Oekraïners was in dit geval dus een bestemming ‘wonen’ vereist en gelden daarvoor dezelfde voorwaarden als voor arbeidsmigranten.

Concluderend

De Rechtbank Noord-Nederland heeft met deze uitspraak de jurisprudentie die ziet op de huisvesting van arbeidsmigranten nog eens bevestigd. Maar meer interessant is het feit dat huisvesting van Oekraïners niet zomaar onder een maatschappelijke bestemming kan worden gebracht. Indien in die gevallen sprake is van bewoning, geldt ook dan dat een woonfunctie aan de gronden moet zijn toegekend. Dan volstaat de maatschappelijke functie dus niet. Dat zou mogelijk anders zijn, in het geval van een tijdelijke (nood)opvang. Ook bij huisvesting van Oekraïners gelden dus dezelfde beperkingen (of kansen) als bij huisvesting van arbeidsmigranten. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. ECLI:NL:RBNNE:2024:4227 Rutger Boogers [post_title] => Huisvesting aan Oekraïners: is sprake van ‘bewoning’? [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => huisvesting-aan-oekrainers-is-sprake-van-bewoning [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-11-05 09:37:31 [post_modified_gmt] => 2024-11-05 08:37:31 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=43880 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [5] => WP_Post Object ( [ID] => 43809 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-10-21 15:32:52 [post_date_gmt] => 2024-10-21 13:32:52 [post_content] => De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft een verplichting van de provincie Zuid-Holland aan de gemeenteraad van Noordwijk om meer sociale huurwoningen te bouwen vernietigd. De provincie had via een proactieve aanwijzing de gemeenteraad verplicht om minimaal 240 sociale huurwoningen aan te wijzen in een bestemmingsplan. De Afdeling oordeelde echter dat een zorgvuldige en goed gemotiveerde onderbouwing ontbrak, waardoor het besluit tot de proactieve aanwijzing diende te worden vernietigd.

Feiten [ECLI:NL:RVS:2024:3870]

Het geschil betreft een bestemmingsplan dat voorziet in de bouw van 350 nieuwe woningen in een agrarisch gebied. De gemeenteraad heeft in dat bestemmingsplan 105 woningen als sociale huurwoningen aangewezen. De provincie heeft vervolgens een verplichting opgelegd aan de gemeenteraad om minimaal 240 sociale huurwoningen aan te wijzen in het bestemmingsplan. Het doel van de verplichting is om het tekort aan sociale huurwoningen in de regio te verbeteren. Tegen deze verplichting is de gemeenteraad in beroep gegaan.

Wettelijk kader: proactieve aanwijzing

De provincie heeft gebruik gemaakt van de bevoegdheid in artikel 4.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van dit artikel kan de provincie een proactieve aanwijzing geven indien provinciale belangen dit met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. De gemeenteraad moet vervolgens binnen de bepaalde termijn het bestemmingsplan herzien.

Oordeel ABRvS

Er dient te worden getoetst of de proactieve aanwijzing noodzakelijk is voor een goede ruimtelijke ordening, dit wordt in beginsel terughoudend gedaan. De Afdeling overweegt dat het geven van een proactieve aanwijzing een bevoegdheid van de provincie is, dit betekent dat de provincie een zorgvuldige belangenafweging moet maken en dat de proactieve aanwijzing geen onevenredige gevolgen mag hebben. Hoe ingrijpender de proactieve aanwijzing is, hoe meer eisen er mogen worden gesteld aan de onderbouwing van de noodzaak van de aanwijzing. Alhoewel partijen het er over eens zijn dat het realiseren van voldoende sociale woningen een provinciaal belang is, oordeelt de Afdeling dat de provincie de noodzakelijkheid van de proactieve aanwijzing onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de onderbouwing van de provincie wordt volgens de Afdeling niet duidelijk waarom het noodzakelijk was dat de sociale huurwoningen op de locatie van het bestemmingsplan moesten worden gerealiseerd en waarom het aantal op 240 werd gezet. Zo is het bijvoorbeeld niet duidelijk gemaakt wat de precieze tekorten zijn, hierdoor is dan ook niet overtuigend vastgesteld dat de verdeling zo onevenwichtig is dat het redelijkerwijs noodzakelijk was om de proactieve aanwijzing te geven. Ook is niet duidelijk gemaakt waarom alleen de locatie van het bestemmingsplan is aangewezen en waarom de sociale huurwoningen niet binnen bestaand stedelijk gebied kunnen worden gerealiseerd. Daarnaast heeft provincie nagelaten om de consequenties van de proactieve aanwijzing voldoende mee te nemen in de belangenafweging. Zo is bijvoorbeeld niet nagegaan wat de gevolgen zouden zijn van de proactieve aanwijzing indien de gemeenteraad een geheel niet of aangepast bestemmingsplan had moeten vaststellen.

Concluderend

De uitspraak van de Afdeling heeft als gevolg dat de gemeenteraad niet langer verplicht is het bestemmingsplan te herzien. Duidelijk is geworden dat ondanks de terughoudende toetsing die in beginsel geldt, een besluit tot proactieve aanwijzing kan worden vernietigd indien de noodzakelijkheid onvoldoende is onderbouwd. Deze onderbouwing is vereist vanuit artikel 4.2 Wro en het motiveringsbeginsel dat is neergelegd in artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht en laat zien dat er gegronde redenen nodig zijn voordat de provincie kan ingrijpen via een proactieve aanwijzing. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Noodzakelijkheid van proactieve aanwijzing onvoldoende onderbouwd [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => noodzakelijkheid-van-proactieve-aanwijzing-onvoldoende-onderbouwd [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-10-21 15:32:52 [post_modified_gmt] => 2024-10-21 13:32:52 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=43809 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [6] => WP_Post Object ( [ID] => 43771 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-10-17 11:31:42 [post_date_gmt] => 2024-10-17 09:31:42 [post_content] =>

Inleiding

In onze jurisprudentie reeks bespreken wij maandelijks een aantal belangrijke uitspraken over de Omgevingswet. Eerder deze maand publiceerden wij al een artikel over een uitspraak die de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant deed over het niet langer bestaan van de bouwstop onder de Omgevingswet. In dit artikel komen enkele andere uitspraken uit september aan bod, onder andere is door de voorzieningenrechter bevestigd dat het onder de Omgevingswet niet langer mogelijk is een omgevingsvergunning van rechtswege te krijgen.

Overgangsrecht

  • Uitzondering op de eerbiedigende werking van het overgangsrecht bij aanvraag natuurvergunning [ECLI:NL:RVS:2024:3356]
Deze zaak draait om een verleende natuurvergunning om een varkenshouderij uit te breiden en de uitstoot van emissie uit de stalsystemen van deze varkenshouderij. Op grond van het overgangsrecht geldt dat wanneer een aanvraag voor een natuurvergunning vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet is gedaan, het oude recht (Wet natuurbescherming) van toepassing blijft (art. 2.9, lid 1, sub a Aanvullingswet natuur Omgevingswet). In dit geval gaat het om een aanvraag die is ingediend in 2019, wat betekent dat het oude recht van toepassing is. Nadat een natuurstichting is opgekomen tegen de verleende natuurvergunning wordt het besluit waarbij de vergunning is verleend vernietigd door de ABRvS en oordeelt de ABRvS dat het college van burgermeester er wethouders een nieuw besluit dient te nemen. Het college dient hiervoor de relevante bepalingen voor het verlenen van een natuurvergunning uit het oude recht te gebruiken (Wet natuurbescherming, Besluit natuurbescherming en Regeling natuurbescherming). Om een natuurvergunning te verlenen moet de hoeveelheid emissie uit het stalsysteem worden vastgesteld. Op grond van het oude recht (Regeling natuurbescherming) dient dit te gebeuren met de AERIUS Calculator 2023, ook wanneer er al een nieuwere versie beschikbaar is (art. 2.1 Regeling natuurbescherming). Het gebruiken van een oudere versie sluit echter niet aan bij het uitgangspunt dat dient te worden gekeken naar de best beschikbare wetenschappelijke kennis. Wanneer het overgangsrecht strikt gevolgd zou worden zou dit volgens de ABRvS niet in overeenstemming zijn met de Europese rechtspraak van het Hof van Justitie. De ABRvS oordeelt daarom dat er voor de toepassing van artikel 2.1 Regeling natuurbescherming een uitzondering dient te worden gemaakt op de eerbiedigende werking van het overgangsrecht. De eerbiedigende werking houdt in dat oud recht van toepassing blijft tot een al lopende procedure is afgerond, hierdoor geldt het nieuwe recht alleen voor nieuwe gevallen. De uitspraak van de ABRvS heeft als gevolg dat wanneer er een besluit dient te worden genomen over een aanvraag voor een natuurvergunning die is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, de versie van de AERIUS Calculator dient te worden gebruikt die geldt op grond van artikel 1.4, eerste lid, van de Omgevingsregeling in samenhang gelezen met Bijlage II van de Omgevingsregeling.

Inhoudelijk

Onder de Wabo kon een omgevingsvergunning van rechtswege worden verkregen indien er niet tijdig werd besloten op een aanvraag. Dit rechtsfiguur bestaat niet meer onder de Omgevingswet. De vergunning van rechtswege vormde onder de Wabo een belangrijk instrument dat zorgde voor de versnelling van besluitvorming, maar is door vernieuwingen onder de Omgevingswet niet meer mogelijk zonder complicaties te veroorzaken. In deze uitspraak werd door verzoeker ondanks het niet meer bestaan van het rechtsfiguur toch betoogd dat er een omgevingsvergunning van rechtswege was verleend. De voorzieningenrechter oordeelt dat dit niet langer wettelijk is bepaald en bevestigt daarmee expliciet in de rechtspraak dat de omgevingsvergunning van rechtswege niet langer mogelijk is. In deze zaak draait het om een verleende omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). Hiertegen hebben verzoekers bezwaar gemaakt en hebben ze de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. Verzoekers betogen onder andere dat er niet voldoende onderzoek is gedaan naar geschikte alternatieven. De voorzieningenrechter trekt de rechtspraak van voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet door. Hieruit volgt dat als een bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven alleen tot medewerking dwingt indien op voorhand duidelijk is dat het alternatief een gelijkwaardig resultaat bereikt met minder bezwaren. Dit is volgens de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt door verzoekers. In het omgevingsplan van elke gemeente worden de waarden voor geluid door een activiteit op geluidgevoelige gebouwen of in geluidgevoelige ruimten vastgesteld. Uit artikel 5.73 Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) volgt dat deze waarden niet van toepassing is op onversterkt menselijk stemgeluid. Dit is in deze zaak bevestigd door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Op 6 september 2024 deed de Rechtbank Zeeland-West-Brabant de eerste uitspraak waarbij een omgevingsvergunning werd ingetrokken als sanctie onder de Omgevingswet. Op grond van artikel 18.10 van de Omgevingswet kan een omgevingsvergunning worden ingetrokken door het bevoegd gezag, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een onjuiste opgave van gegevens. In deze zaak stond onder andere ter discussie of het college bevoegd was om de vergunning in te trekken. De voorzieningenrechter sluit aan bij de jurisprudentie van de ABRvS van vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hieruit volgt dat voor de intrekking van een omgevingsvergunning wegens een onjuiste of onvolledige opgave van gegevens noodzakelijk is dat vast staat dat de omgevingsvergunning wegens de onjuistheid in de overgelegde gegevens is verleend. De bewijslast hiervoor ligt bij het bevoegd gezag. Deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland is interessant omdat er wordt ingegaan op de wettelijke systematiek van een goedkeuringsbesluit van een faunabeheerplan onder de Omgevingswet. In juli 2024 heeft de provincie een Faunabeheerplan bij besluit goedgekeurd, dit is verplicht op grond van artikel 8.1, tweede lid, van de Omgevingswet. Tegen dit goedkeuringsbesluit is door verzoeksters verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, in het geschil is of het Faunabeheerplan terecht is goedgekeurd. De voorzieningenrechter heeft gerede twijfel of de toelichting en onderbouwing van vergunningsvrije gevallen in het Faunabeheerplan deugdelijk is. Dit betekent volgens de voorzieningenrechter dat er mogelijk een gebrek kleeft aan het bestreden besluit. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Jurisprudentieoverzicht negende maand Omgevingswet [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => jurisprudentieoverzicht-negende-maand-omgevingswet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-10-17 11:31:42 [post_modified_gmt] => 2024-10-17 09:31:42 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=43771 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [7] => WP_Post Object ( [ID] => 43717 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-10-14 11:07:37 [post_date_gmt] => 2024-10-14 09:07:37 [post_content] => Op 3 september 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan over de bouwstop onder de Omgevingswet. Deze uitspraak was voor ons aanleiding om te kijken naar de mogelijkheden voor het onmiddellijk stilleggen van bouw- of sloopwerkzaamheden onder de Omgevingswet en vooruit te blikken op de toekomstige rechtspraak over de bouwstop op grond van artikel 5:2 Algemene wet bestuursrecht.

Feiten

De zaak draait om een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een schuur. Aan de omgevingsvergunning werd een voorschrift verbonden waarin stond dat voordat de bouwwerkzaamheden konden starten een andere schuur op het perceel moest worden gesloopt. Tegen dit voorschrift is vervolgens bezwaar en beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat het voorschrift niet aan de omgevingsvergunning verbonden had mogen worden. Hierna zijn de bouwwerkzaamheden van start gegaan. Daarna is de omgevingsvergunning ingetrokken door het college omdat er sprake zou zijn van een onjuiste of onvolledige opgave van gegevens. Door een toezichthouder is daarna tijdens een controle vastgesteld dat er toch door gebouwd werd. Op dat moment is er door de toezichthouder (namens het college van burgemeester en wethouders) mondeling een bouwstop met daaraan verbonden een last onder dwangsom opgelegd. Drie dagen later is dit schriftelijk bevestigd.

Bouwstop

Op grond van artikel 5:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen herstelsancties worden opgelegd: de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom. Door het opleggen van een herstelsanctie kan een rechtmatige toestand worden hersteld of kan een overtreding worden beëindigd. Daarnaast was in artikel 5.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de ‘bouwstop’ opgenomen. Uit dit artikel volgde de bevoegdheid om mondeling een bouwstop op te leggen. De bouwstop kan ervoor zorgen dat bouw- of sloopwerkzaamheden direct worden stilgelegd, dit kan nodig zijn wanneer er een onveilige situatie ontstaat door de werkzaamheden of wanneer het gaat om situaties die niet teruggedraaid kunnen worden. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is de Wabo komen te vervallen. Onder de Omgevingswet bestaat de mogelijkheid tot het opleggen van een bouwstop niet meer. Uit de Memorie van Toelichting volgt dat de wetgever een specifieke bevoegdheid tot het opleggen van een bouwstop als overbodig beschouwt. Door de ruime definitie van artikel 5:2 Awb is er volgens de wetgever geen specifiek artikel nodig voor het treffen van beheersmaatregelen [Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 962, nr. 3).

Beoordeling rechtbank

Bij de behandeling van de zaak is door het college erkend dat het niet langer mogelijk is om een bouwstop op te leggen onder de Omgevingswet. Daarom stelt het college dat de bouwstop moet worden gezien als een opgelegde last onder dwangsom. Een belangrijk verschil tussen de last onder dwangsom en de bouwstop is dat de last onder dwangsom niet mondeling kan worden opgelegd [ECLI:NL:RVS:2014:3698]. Dat heeft als gevolg dat in deze zaak de last onder dwangsom (die dus een bouwstop inhield) pas drie dagen later bij de schriftelijke bevestiging is ingegaan. Het college stelt dat deze gebreken in de bezwaarprocedure kunnen worden hersteld, deze mogelijkheid wordt door de rechtbank niet uitgesloten.

Onmiddellijk de bouw stilleggen onder de Omgevingswet?

In deze zaak heeft de rechtbank bevestigd dat de bouwstop niet meer als zelfstandig rechtsfiguur is opgenomen in de Omgevingswet, maar dat door middel van een bestuurlijke sanctie op grond van artikel 5:2 Awb de “bouwstop” alsnog kan worden opgelegd. Voor de situatie waarbij het onmiddellijk nodig is dat er gestopt wordt met bouwen of slopen is de last onder dwangsom, zoals in dit geval gebeurde, echter niet geschikt aangezien deze schriftelijk dient te worden opgelegd [ECLI:NL:RVS:2014:3698]. Daarnaast is de bouwstop een effectief instrument doordat er andere rechtspraak wordt gehanteerd door de ABRvS vergeleken met andere vormen van bestuurlijke sancties. Voor het opleggen van een bouwstop op grond van de Wabo hoeft geen legalisatieonderzoek te worden gedaan en is slechts een beperkte belangenafweging aan de orde [ECLI:NL:RVS:2024:1064].

Concluderend

In deze zaak werd de bouwstop gekwalificeerd als een last onder dwangsom, wat als gevolg had dat deze pas drie dagen later bij schriftelijke bevestiging is ingegaan, dus niet op het moment dat deze mondeling is opgelegd. De implicaties die deze uitspraak heeft voor gevallen waarin onmiddellijke stillegging noodzakelijk is en dit dus mondeling dient te gebeuren zijn nog onduidelijk. Uit de praktijk en de rechtspraak zal blijken wat de mogelijkheden onder de Omgevingswet via artikel 5:2 Awb zijn om effectief en met directe ingang de bouw stil te leggen. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Bouwstop onder de Omgevingswet [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => bouwstop-onder-de-omgevingswet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2025-02-18 14:08:15 [post_modified_gmt] => 2025-02-18 13:08:15 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=43717 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [8] => WP_Post Object ( [ID] => 43721 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-10-11 10:46:04 [post_date_gmt] => 2024-10-11 08:46:04 [post_content] => Op 28 augustus 2024 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) een uitspraak gepubliceerd waarin een algemeen beoordelingskader wordt gegeven voor de vergunningplicht bij het omzetten van een woonruimte van zelfstandig naar onzelfstandig. In dit artikel bespreken wij de aanleiding voor het beoordelingskader en de punten waarop vergunningplicht dient te worden beoordeeld.

Aanleiding

Deze zaak draait om een omzettingsvergunning voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte in een onzelfstandige woonruimte die in 2020 is verleend. Nadat de vergunning was verleend is door belanghebbenden bezwaar ingediend en is de vergunning ingetrokken op grond van gewijzigd inzicht. Dit heeft geleid tot verschillende procedures over deze vergunningplicht. Voor vier verschillende procedures, waarbij vergelijkbare rechtsvragen spelen, geeft de ABRvS in deze uitspraak een algemeen beoordelingskader.

Vergunningplicht

In Nederland wordt er onderscheid gemaakt tussen zelfstandige en onzelfstandige woonruimtes. Een zelfstandige woning heeft een eigen toegang, keuken, toilet en wasgelegenheid. Onzelfstandige woonruimtes daarentegen zijn woonruimtes waar bijvoorbeeld de toegang of de keuken worden gedeeld. Op grond van de Huisvestingswet (Hvw) kan de gemeenteraad een vergunningplicht voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte in een onzelfstandige woonruimte opnemen in de Huisvestingsverordening (Hv) wanneer dat noodzakelijk en geschikt is om onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte te bestrijden (art. 2 en 21 Hvw).

Beoordelingskader

De vergunningplicht opgenomen in een Huisvestingsverordening is een algemeen verbindend voorschrift (avv). Een besluit dat op een avv is gebaseerd kan door de rechter worden getoetst op rechtmatigheid, dit wordt exceptieve toetsing genoemd. De rechter kijkt dan of het avv niet in strijd is met hogere regelgeving, ook kan de rechter kijken of het avv voldoende deugdelijke grondslag geeft voor het genomen besluit. De hogere regelgeving in dit geval is de Huisvestingswet, er moet dus worden gekeken of de vergunningplicht in de Huisvestingsverordening in strijd is met de Huisvestingswet. Op grond van de Hvw mag een vergunningplicht pas worden ingezet indien die noodzakelijk en geschikt is. Dit betekent dat de noodzakelijkheid moet zijn onderbouwd (ECLI:NL:RVS:2020:1157). Er dient bij de onderbouwing van de noodzakelijkheid onderscheid te worden gemaakt in woningtypes en prijssegmenten. Hiermee kan schaarste op wijkniveau worden vastgesteld. Indien voldoende is onderbouwd dat er in de gehele gemeente schaarste is van bepaalde woningtypes of prijssegmenten hoeft dit niet verder te worden onderbouwd voor een specifieke wijk (ECLI:NL:RVS:2023:484). De grenzen van verschillende prijssegmenten kunnen per gemeente verschillen, daarom is het aan de gemeenteraden zelf om de segmenten af te bakenen. Voor de onderbouwing is geen onafhankelijk onderzoek verricht door een externe partij vereist (ECLI:NL:RVS:2020:2646), maar onderbouwing dient wel te zijn gebaseerd op objectieve gegevens (ECLI:NL:RVS:2022:3753).

Concluderend

Met dit algemene beoordelingskader heeft de ABRvS toelichting gegeven over de beoordeling van een opgenomen vergunningplicht om zelfstandige woonruimtes in onzelfstandige woonruimtes te zetten. Hiermee is duidelijkheid geschept voor verschillende procedures en rechtsvragen over de omzettingsvergunningplicht. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Vergunningplicht voor omzetten zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimte [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => vergunningplicht-voor-omzetten-zelfstandige-woonruimte-naar-onzelfstandige-woonruimte [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-10-11 10:46:04 [post_modified_gmt] => 2024-10-11 08:46:04 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=43721 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [9] => WP_Post Object ( [ID] => 43499 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-09-09 15:34:41 [post_date_gmt] => 2024-09-09 13:34:41 [post_content] =>

Inleiding

Staatsraad advocaat-generaal Snijders is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) gevraagd een conclusie uit te brengen over de gevolgen van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel wanneer een toezegging is gedaan door een bestuursorgaan die niet kan worden nagekomen doordat er zwaarder wegende belangen zijn. Een conclusie is een juridisch advies aan de Afdeling. Door de uitgebreide onderbouwing en motivering kan een conclusie bijdragen aan de rechtsontwikkeling. De ABRvS is niet gebonden aan de conclusie, maar het kan de Afdeling helpen om tot een uitspraak te komen in de concrete zaak.

Vertrouwensbeginsel en dispositieschade

Het vertrouwensbeginsel houdt in dat een burger erop moet kunnen vertrouwen dat een toezegging gedaan door een bestuursorgaan ook wordt nageleefd. Wanneer een burger gerechtvaardigd heeft vertrouwd op een toezegging van een bestuursorgaan, maar het bestuursorgaan het vertrouwen niet honoreert omdat er zwaarder wegende belangen zijn, kan het zijn dat de burger schade lijdt. Deze schade wordt dispositieschade genoemd. Als grondslag voor schadevergoeding bij dispositieschade wordt in de huidige rechtspraak vaak naar het vertrouwensbeginsel in combinatie met het evenredigheidsbeginsel verwezen. In 2019 heeft de Afdeling, ook na het vragen van een conclusie, een stappenplan uiteengezet voor de toepassing van het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat er een toezegging is gedaan die kan worden toegerekend aan het bestuursorgaan. Indien het beroep geslaagd is moet er voor de gevolgen een belangenafweging plaatsvinden. Er dient te worden gekeken naar de naleving van de wet, de algemene belangen, de belangen van derden en het belang bij het honoreren van de toezegging. Er kan voor het bestuursorgaan een verplichting ontstaan om schade te vergoeden.

Aanleiding voor de conclusie

Bij de Afdeling loopt een zaak over een ingetrokken bouwvergunning. De bouwvergunning is verleend in 2002, daarna is er echter nooit gestart met de bouwwerkzaamheden. In 2017 werd het perceel door een man gekocht nadat hij had geïnformeerd naar de geldigheid van de vergunning. De gemeente heeft hem vervolgens de vergunning toegestuurd en medegedeeld dat op grond van de vergunning gebouwd mocht worden. Tot halverwege 2020 werd er gebouwd, kort daarna is de vergunning ingetrokken door het gemeentebestuur. Bij de rechtbank stelde de man dat er namens de gemeente gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat hij op grond van de vergunning kon bouwen. Op grond van dit vertrouwen heeft hij het perceel gekocht en uitgaven gedaan om de bouw te realiseren. De rechtbank heeft de man in het gelijk gesteld. Er was volgens de rechtbank sprake van gerechtvaardigd toerekenbaar vertrouwen dat de vergunning niet zou worden ingetrokken. Tegen deze uitspraak is de gemeente in hoger beroep gegaan.

De vraag van de ABRvS

De Afdeling heeft de staatsraad advocaat-generaal Snijders gevraagd te adviseren wanneer schadevergoeding dient te worden betaald en wat de omvang hiervan zou moeten zijn. Ook is hem gevraagd in te gaan op de mogelijke grondslagen voor schadevergoeding, hoe de omvang van de schade en vergoeding kan worden bepaald en de normatieve afwegingen en gezichtspunten die een rol spelen.

De conclusie

Het advies van de advocaat-generaal bevat de volgende punten:
  • Als grondslag voor schadevergoeding bij dispositieschade moet uitsluitend het vertrouwensbeginsel worden gehanteerd. Het vertrouwensbeginsel moet niet worden gecombineerd met het evenredigheidsbeginsel als grondslag. Het evenredigheidsbeginsel is minder geschikt als grondslag en zorgt niet voor meer duidelijkheid of begrijpelijkheid.
  • Dispositieschade moet volledig worden vergoed. Het gaat dan dus om de schade die belanghebbende lijdt door dat hij gebaseerd op het vertrouwen een bepaalde gedragslijn heeft gekozen. Hierdoor lijdt hij schade die niet zou zijn ontstaan was er geen vertrouwen gewekt.
  • Geen vergoeding van positief belang. Vergoeding van positief belang zou betekenen dat de belanghebbende financieel gezien in de positie zou worden gebracht dat de toezegging wel zou zijn nagekomen, bijvoorbeeld door de verwachte inkomsten te vergoeden.
  • Het is niet van belang of het bestuursorgaan kan worden verweten dat er ten onrechte vertrouwen is gewekt.
  • De gewone schadevergoedingsregels zijn in beginsel van toepassing om de omvang van de dispositieschade vast te stellen.

Concluderend

Belangrijk om mee te nemen uit de conclusie is dat volgens de staatsraad dispositieschade volledig dient te worden vergoed en dat de grondslag hiervoor uitsluitend het vertrouwensbeginsel is. Indien de Afdeling dit advies volgt, betekent dat dat de huidige lijn in de rechtspraak om ook het evenredigheidsbeginsel als grondslag te gebruiken zal worden verlaten. De conclusie van staatsraad advocaat-generaal Snijders is niet bindend voor de Afdeling, maar zal wel zwaar wegen. Voor de concrete zaak concludeert de staatsraad dat er sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen en dat de man dus aanspraak kan maken op de geleden dispositieschade. De betrokken partijen krijgen de gelegenheid om op de conclusie te reageren, daarna zal de Afdeling uitspraak doen in de zaak. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Conclusie staatsraad advocaat-generaal Snijders over dispositieschade [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => conclusie-staatsraad-advocaat-generaal-snijders-over-dispositieschade [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-09-09 15:42:19 [post_modified_gmt] => 2024-09-09 13:42:19 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=43499 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) ) [post_count] => 10 [current_post] => -1 [before_loop] => 1 [in_the_loop] => [post] => WP_Post Object ( [ID] => 44137 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-12-03 09:32:23 [post_date_gmt] => 2024-12-03 08:32:23 [post_content] => De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 12 november 2024 de jurisprudentielijn over spoedeisend belang bij beroepsprocedures inzake een bestemmingsplan gewijzigd. Hierdoor zal minder snel sprake zijn van spoedeisend belang en dus minder snel zijn voldaan aan de voorwaarden voor een voorlopige voorziening om een bestemmingsplan te schorsen. In dit artikel bespreken wij de uitspraak, de nieuwe koers die de Afdeling introduceert en de betekenis hiervan voor de praktijk.

Feiten

De gemeenteraad heeft bij besluit een bestemmingsplan vastgesteld. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat een varkenshouderij met onder andere een bezoekerscentrum gerealiseerd kan worden. Hiertegen is verzoekster in beroep gegaan (de bodemzaak) en heeft ze om een voorlopige voorziening verzocht. Verzoekster exploiteert een varkenshouderij op ongeveer 290 meter afstand van de voorziene nieuwe varkenshouderij. Ze vreest dat de nieuwe varkenshouderij nadelige gevolgen zal hebben voor haar eigen bedrijf, bijvoorbeeld het risico dat de Afrikaanse varkenspest wordt verspreid. De verzoekster verzoekt daarom om een voorlopige voorziening die het bestemmingsplan schorst tot dat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure die ze heeft aangespannen. Zij stelt spoedeisend belang te hebben omdat er een kans is dat er op korte termijn een omgevingsvergunning wordt ingediend.

Juridisch kader

Uit artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat een voorlopige voorziening kan worden getroffen wanneer er ‘onverwijlde spoed’ is en het gelet op de betrokken belangen vereist is. Het moet dus gaan om een spoedeisend belang. Vaak ziet een voorlopige voorziening op het schorsen van het bestreden besluit, tot dat een uitspraak is gedaan in de bodemzaak. Een voorlopige voorziening is een belangrijk instrument om de realisatie van een project tijdelijk uit te stellen. Wanneer het gaat om bestemmingsplannen zorgt een voorlopige voorziening er namelijk voor dat het bestemmingsplan wordt geschorst en het dus nog niet in werking kan treden. In de vaste jurisprudentielijn werd spoedeisend belang aanwezig geacht wanneer er een verwachting was dat op korte termijn een omgevingsvergunning zou worden aangevraagd. Het enkel stellen dat er een voornemen tot aanvragen is, was dus al voldoende om spoedeisend belang aan te nemen.

Uitspraak van de Afdeling

De Afdeling stapt met deze uitspraak af van de vaste jurisprudentielijn en neemt niet langer aan dat er spoedeisend belang is wanneer een voornemen bestaat om een aanvraag van een omgevingsvergunning in te dienen. Als reden voor deze wijziging wordt gegeven dat uit de praktijk is gebleken dat het uitzonderlijk is dat een aanvraag wordt ingediend voordat een bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, oftewel voordat de bodemprocedure is beslecht. Ook zal de initiatiefnemer niet vaak starten met bouwwerkzaamheden voordat het bestemmingsplan onherroepelijk is, omdat dit erg risicovol is als het bestemmingsplan zou worden vernietigd. De voorzieningenrechter voegt hier wel aan toe dat een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening kan worden ingediend als zich nieuwe omstandigheden voordoen. In de betreffende zaak is nog geen aanvraag ingediend en wordt het verzoek dan ook afgewezen op basis van de nieuw geïntroduceerde lijn.

Betekenis van de uitspraak

Met deze uitspraak is duidelijk geworden dat een verzoeker die zich wil beroepen op een voorlopige voorziening om de realisatie van een project te stoppen, zal moeten concretiseren dat een aanvraag voor een vergunning zal worden ingediend. In plaats van enkel te stellen, moet de verzoeker voortaan aannemelijk maken dat de aanvraag binnen korte termijn zal worden gedaan. Uit de praktijk zal blijken welke invloed de uitspraak gaat hebben. De partijen die projecten tegen willen houden zullen bijvoorbeeld in de gaten moeten gaan houden wanneer het aannemelijk is dat de omgevingsvergunning zal worden aangevraagd en zij hiervoor om een voorlopige voorziening kunnen verzoeken.

Concluderend

Spoedeisend belang zal dus minder snel worden aangenomen in bestemmingsplanprocedures, vereist is dat een aanvraag is gedaan of dat kan worden onderbouwd dat deze aanvraag kan worden verwacht. Het enkel stellen zal niet meer voldoende zijn. Uit nieuwe rechtspraak zal gaan blijken welke onderbouwing voldoende gaat zijn om wel spoedeisendheid aan te nemen. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. ECLI:NL:RVS:2024:4551 Rutger Boogers [post_title] => Nieuwe jurisprudentielijn spoedeisend belang in bestemmingsplanzaken [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => nieuwe-jurisprudentielijn-spoedeisend-belang-in-bestemmingsplanzaken [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-12-03 09:32:23 [post_modified_gmt] => 2024-12-03 08:32:23 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=44137 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [comment_count] => 0 [current_comment] => -1 [found_posts] => 102 [max_num_pages] => 11 [max_num_comment_pages] => 0 [is_single] => [is_preview] => [is_page] => [is_archive] => 1 [is_date] => [is_year] => [is_month] => [is_day] => [is_time] => [is_author] => [is_category] => [is_tag] => [is_tax] => 1 [is_search] => [is_feed] => [is_comment_feed] => [is_trackback] => [is_home] => [is_privacy_policy] => [is_404] => [is_embed] => [is_paged] => 1 [is_admin] => [is_attachment] => [is_singular] => [is_robots] => [is_favicon] => [is_posts_page] => [is_post_type_archive] => [query_vars_hash:WP_Query:private] => c29d94ecdb36c4576dec1def1d74e980 [query_vars_changed:WP_Query:private] => 1 [thumbnails_cached] => [allow_query_attachment_by_filename:protected] => [stopwords:WP_Query:private] => [compat_fields:WP_Query:private] => Array ( [0] => query_vars_hash [1] => query_vars_changed ) [compat_methods:WP_Query:private] => Array ( [0] => init_query_flags [1] => parse_tax_query ) [query_cache_key:WP_Query:private] => wp_query:357fb894651bf7bc0689cfbc77e05842:0.28610300 17539970640.63530400 1753997064 [tribe_is_event] => [tribe_is_multi_posttype] => [tribe_is_event_category] => [tribe_is_event_venue] => [tribe_is_event_organizer] => [tribe_is_event_query] => [tribe_is_past] => [tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object ( [filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object *RECURSION* ) )
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 12 november 2024 de jurisprudentielijn over spoedeisend belang bij beroepsprocedures inzake een bestemmingsplan gewijzigd. Hierdoor zal minder snel sprake zijn...
Lees meer
De Hoge Raad heeft op 8 november 2024 uitspraak gedaan over de inbezitneming van publieke grond. De gemeenteraad voerde aan dat er geen sprake is van inbezitneming, omdat er sprake...
Lees meer
Voor de maand oktober bespreken wij in het kader van onze jurisprudentie reeks weer een aantal belangrijke uitspraken gedaan onder de Omgevingswet. Naast een aantal interessante overgangsrechtelijke zaken zijn er...
Lees meer
Op 23 oktober 2024 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak gedaan over de beginselplicht tot handhaving en de mogelijke uitzondering op grond van het evenredigheidsbeginsel....
Lees meer
Het huisvesten van arbeidsmigranten is een actueel thema. In dit artikel bespreken wij een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland over de huisvesting van arbeidsmigranten op een perceel met de bestemming...
Lees meer
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft een verplichting van de provincie Zuid-Holland aan de gemeenteraad van Noordwijk om meer sociale huurwoningen te bouwen vernietigd. De provincie had...
Lees meer
Inleiding In onze jurisprudentie reeks bespreken wij maandelijks een aantal belangrijke uitspraken over de Omgevingswet. Eerder deze maand publiceerden wij al een artikel over een uitspraak die de voorzieningenrechter van...
Lees meer
Op 3 september 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan over de bouwstop onder de Omgevingswet. Deze uitspraak was voor ons aanleiding om te kijken naar de...
Lees meer
Op 28 augustus 2024 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) een uitspraak gepubliceerd waarin een algemeen beoordelingskader wordt gegeven voor de vergunningplicht bij het omzetten van...
Lees meer
Inleiding Staatsraad advocaat-generaal Snijders is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) gevraagd een conclusie uit te brengen over de gevolgen van een geslaagd beroep op het...
Lees meer