Blog van medewerkers

WP_Query Object
(
    [query] => Array
        (
            [paged] => 4
            [news-type] => blog
        )

    [query_vars] => Array
        (
            [paged] => 4
            [news-type] => blog
            [error] => 
            [m] => 
            [p] => 0
            [post_parent] => 
            [subpost] => 
            [subpost_id] => 
            [attachment] => 
            [attachment_id] => 0
            [name] => 
            [pagename] => 
            [page_id] => 0
            [second] => 
            [minute] => 
            [hour] => 
            [day] => 0
            [monthnum] => 0
            [year] => 0
            [w] => 0
            [category_name] => 
            [tag] => 
            [cat] => 
            [tag_id] => 
            [author] => 
            [author_name] => 
            [feed] => 
            [tb] => 
            [meta_key] => 
            [meta_value] => 
            [preview] => 
            [s] => 
            [sentence] => 
            [title] => 
            [fields] => all
            [menu_order] => 
            [embed] => 
            [category__in] => Array
                (
                )

            [category__not_in] => Array
                (
                )

            [category__and] => Array
                (
                )

            [post__in] => Array
                (
                )

            [post__not_in] => Array
                (
                )

            [post_name__in] => Array
                (
                )

            [tag__in] => Array
                (
                )

            [tag__not_in] => Array
                (
                )

            [tag__and] => Array
                (
                )

            [tag_slug__in] => Array
                (
                )

            [tag_slug__and] => Array
                (
                )

            [post_parent__in] => Array
                (
                )

            [post_parent__not_in] => Array
                (
                )

            [author__in] => Array
                (
                    [0] => 19
                )

            [author__not_in] => Array
                (
                )

            [search_columns] => Array
                (
                )

            [ignore_sticky_posts] => 
            [suppress_filters] => 
            [cache_results] => 1
            [update_post_term_cache] => 1
            [update_menu_item_cache] => 
            [lazy_load_term_meta] => 1
            [update_post_meta_cache] => 1
            [post_type] => 
            [posts_per_page] => 10
            [nopaging] => 
            [comments_per_page] => 50
            [no_found_rows] => 
            [taxonomy] => news-type
            [term] => blog
            [order] => DESC
        )

    [tax_query] => WP_Tax_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                    [0] => Array
                        (
                            [taxonomy] => news-type
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => blog
                                )

                            [field] => slug
                            [operator] => IN
                            [include_children] => 1
                        )

                )

            [relation] => AND
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                    [0] => wp_term_relationships
                )

            [queried_terms] => Array
                (
                    [news-type] => Array
                        (
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => blog
                                )

                            [field] => slug
                        )

                )

            [primary_table] => wp_posts
            [primary_id_column] => ID
        )

    [meta_query] => WP_Meta_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                )

            [relation] => 
            [meta_table] => 
            [meta_id_column] => 
            [primary_table] => 
            [primary_id_column] => 
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                )

            [clauses:protected] => Array
                (
                )

            [has_or_relation:protected] => 
        )

    [date_query] => 
    [queried_object] => WP_Term Object
        (
            [term_id] => 56
            [name] => Blog van medewerkers
            [slug] => blog
            [term_group] => 0
            [term_taxonomy_id] => 56
            [taxonomy] => news-type
            [description] => 
            [parent] => 0
            [count] => 1470
            [filter] => raw
        )

    [queried_object_id] => 56
    [request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS  wp_posts.ID
					 FROM wp_posts  LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT  JOIN wp_icl_translations wpml_translations
							ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
								AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type) 
					 WHERE 1=1  AND ( 
  wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND wp_posts.post_author IN (19)  AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
					wpml_translations.language_code = 'nl'
					AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
					AND ( ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
			  FROM wp_icl_translations
			  WHERE trid = wpml_translations.trid
			  AND language_code = 'nl'
			) = 0
			 ) OR ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
				FROM wp_icl_translations t2
				JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
				WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
				AND t2.language_code = 'nl'
                AND (
                    p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR 
                    ( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
                )
			) = 0 ) ) 
				) ) AND wp_posts.post_type  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  ) OR wp_posts.post_type  NOT  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  )
					 GROUP BY wp_posts.ID
					 ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
					 LIMIT 30, 10
    [posts] => Array
        (
            [0] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 43488
                    [post_author] => 19
                    [post_date] => 2024-09-05 16:24:07
                    [post_date_gmt] => 2024-09-05 14:24:07
                    [post_content] => 

Inleiding

Voor de maand augustus bespreken wij weer een aantal belangrijke uitspraken gedaan onder de Omgevingswet. Onder andere aan bod komen enkele overgangsrechtelijke uitspraken, verschillende inhoudelijke uitspraken over de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) en een duidelijk praktijkvoorbeeld van de ‘knip’ onder de Omgevingswet.

Overgangsrecht

  • Overgangsrecht bij de inhoudelijke beoordeling van een ingetrokken bestuurlijke sanctie [ECLI:NL:RBZWB:2024:5402]
Deze zaak draait om beroep dat is ingesteld tegen een besluit van het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland. Het besluit zag op het onmiddellijk toepassen van spoedeisende bestuursdwang, met als doel dat de werkzaamheden met onmiddellijke ingang stil moesten worden gelegd. De sanctie is daarna ingetrokken en de werkzaamheden zijn succesvol afgerond. De eisers hebben echter procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van de handhavingssanctie omdat zij schade hebben geleden als gevolg. De bestuurlijke sanctie is opgelegd vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, maar ook vóór 1 januari 2024 weer ingetrokken. Onder het overgangsrecht is bepaald dat oude recht van toepassing is totdat een beschikking is ingetrokken. In deze zaak is echter procesbelang vastgesteld voor een inhoudelijke beoordeling van het besluit, omdat op het besluit het oude recht van toepassing is volgt de rechtbank ook voor de inhoudelijke beoordeling het oude recht. In deze uitspraak wordt duidelijk hoe regels uit het tijdelijke deel van het omgevingsplan geïnterpreteerd moeten worden wanneer ze niet helemaal duidelijk zijn. Vaste jurisprudentie van vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt hiervoor gevolgd. Hieruit volgt dat wanneer een planregel niet helemaal duidelijk is, er gekeken dient te worden naar de samenhang met de andere planregels en moet worden beoordeeld of de regel dan wel duidelijk is.

Inhoudelijk

Uit artikel 16.55, zevende lid, van de Omgevingswet volgt dat participatie bij omgevingsvergunningen voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) in beginsel vrijwillig is, maar dat de gemeenteraad gevallen kan aanwijzen waarbij participatie verplicht is. In deze zaak is dit het geval, de gemeenteraad van Amsterdam heeft namelijk bepaald dat voor alle BOPA omgevingsvergunningen participatie verplicht is. Verzoekster in de zaak stelt dat er onvoldoende participatie was bij de verlening van een vergunning waartegen zij bezwaar had ingediend. De voorzieningenrechter oordeelt daarover het volgende. Wanneer participatie verplicht is moet dit enige betekenis hebben om daadwerkelijk zinvol te zijn. Wat er in redelijkheid mag worden verwacht bij participatie is afhankelijk van de aard van het project en de impact die het project op de omgeving heeft. De beoordeling of er voldoende participatie is ligt volgens de voorzieningenrechter in de eerste plaats bij het college van burgemeester en wethouders. In dit geval heeft het college volgens de voorzieningenrechter in redelijkheid kunnen beslissen dat er sprake is van voldoende participatie. Er was een participatieplan, er is contact gezocht met omwonenden en verzoekster is op de hoogte gesteld. Daarnaast is van belang dat participatie niet betekent dat de participant gelijk krijgt. Wanneer een besluit wordt genomen op grond van de Omgevingswet mag er altijd gebruik worden gemaakt van onderzoeksgegevens die minder dan 2 jaar oud zijn, als onderzoekgegevens ouder dan 2 jaar zijn dient te worden onderbouwd dat de gegevens actueel zijn, dit volgt uit artikel 16.5 Omgevingswet. Verzoekers in deze zaak stellen dat er geen gebruik had mogen worden gemaakt van een bodemonderzoek uit 2019, dit onderzoek is ten grondslag gelegd aan het besluit waartegen verzoekers een voorlopige voorziening hebben gevraagd. Het college van burgemeester en wethouders stelt dat de gegevens uit het rapport voldoende actueel zijn en dat dit dus wel is toegestaan op grond van artikel 16.5, tweede lid, van de Omgevingswet. De voorzieningenrechter oordeelt dat het enkele feit dat het bodemonderzoek al 5 jaar oud is niet betekent dat het niet gebruikt had mogen worden, het college heeft ter zitting namelijk voldoende overtuigend beredeneerd dat de onderzoeksgegevens voldoende actueel zijn. In deze zaak gaat het om een mevrouw die een omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor het plaatsen van kozijnen in een zijgevel. Deze aanvraag is echter niet behandeling genomen omdat er op grond van de Omgevingswet géén omgevingsvergunning vereist is. Het oordeel dat er geen vergunningplicht is moet worden gezien als een besluit, wat betekent dat het ook vatbaar is voor bezwaar en beroep. De rechtbank oordeelt dat dit besluit moet worden gepubliceerd op grond van artikel 16.64a, lid 1, van de Omgevingswet. Dit zorgt namelijk voor rechtszekerheid en maakt het mogelijk ook voor derde-belanghebbenden om een rechtsmiddel aan te wenden. Onder de Omgevingswet wordt er bij het bouwen van een bouwwerk onderscheid gemaakt tussen een technisch aspect en een ruimtelijk aspect. Dit wordt de ‘knip’ genoemd. Voor het technische deel kan een bouwtechnische omgevingsvergunning zijn vereist, voor het ruimtelijke deel kan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit vereist zijn. In deze zaak draait het om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). Omdat het enkel gaat om een BOPA betekent dit dat er niet getoetst hoeft te worden of ook aan technische eisen is voldaan, er dient alleen te worden gekeken of er sprake is van een evenwichtige toedeling aan locaties (dus toetsing van het ruimtelijke aspect). Het beroep van appellanten dat doelt op het niet voldoen aan technische eisen valt dus volgens de voorzieningenrechter niet onder het besluit. Deze zaak draait om een verleende omgevingsvergunning waartegen verzoeker een voorlopige voorziening tot schorsing heeft ingediend. Verzoeker betoogt onder andere dat niet is gebleken dat er onderzoek is gedaan naar alternatieve locaties voordat de vergunning is verleend. De voorzieningenrechter oordeelt hierover dat op grond van vaste rechtspraak geldt dat wanneer een project op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven alleen tot het onthouden van medewerking dwingt indien vooraf blijkt dat het alternatief een gelijkwaardig resultaat behaalt met aanzienlijk minder bezwaren. De voorzieningenrechter verklaart hierbij de vaste rechtspraak gebaseerd op het oude recht (de Wabo) onverkort van toepassing onder de Omgevingswet. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Jurisprudentieoverzicht achtste maand Omgevingswet [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => jurisprudentieoverzicht-achtste-maand-omgevingswet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-09-05 16:24:07 [post_modified_gmt] => 2024-09-05 14:24:07 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=43488 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [1] => WP_Post Object ( [ID] => 43355 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-08-26 11:10:20 [post_date_gmt] => 2024-08-26 09:10:20 [post_content] =>

Inleiding

Ook voor de maand juli bespreken wij weer een aantal uitspraken van de afgelopen weken. Onder andere aan bod gekomen zijn uitspraken over de rechterlijke toetsing van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit en het overgangsrecht van handhavingsbesluiten waarvoor de ABRvS een stroomschema heeft gepubliceerd. Ook schreven wij eerder een blog over de eerste uitspraak over concreet zicht op legalisering onder de Omgevingswet.

Overgangsrecht

  • Overgangsrecht handhavingsbesluiten [ECLI:NL:RVS:2024:2645]Met het oog op de rechtsvorming en de rechtspraktijk heeft de Afdeling in deze uitspraak veelvoorkomende situaties uiteengezet waarvoor extra uitleg gewenst is over het overgangsrecht van de artikelen 4.22 en 4.23 Invoeringswet Omgevingswet (handhavingszaken). Onder andere de situatie wanneer een materiële normstelling na 1 januari 2024 is gewijzigd en de situatie wanneer er concreet zicht is op legalisatie komen aan bod. Een stroomschema is gepubliceerd waarin het overgangsrecht voor handhavingsbesluiten is uitgewerkt. Daarnaast is de Afdeling in deze uitspraak ingegaan op ex tunc toetsing van handhavingsbesluiten in bezwaar in relatie tot de Omgevingswet. Wanneer er een nieuw besluit moet worden genomen op bezwaar is in beginsel het oude recht van toepassing als de bestuurlijke sanctie is opgelegd vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
  • Toetsing overtreding onder oud recht én onder de Omgevingswet [ECLI:NL:RBOBR:2024:3341]In ECLI:NL:RVS:2024:2645 (hierboven besproken) bevestigt de Afdeling ook dat wanneer oud recht op een zaak van toepassing is, er alsnog getoetst moet worden of er onder het nieuwe recht ook sprake is van een overtreding. Indien er onder het nieuw recht geen sprake is van een overtreding betekent dit dat handhavend optreden onevenredig is en dat het bestuursorgaan het primaire besluit moet herroepen. Dit is in deze uitspraak van 15 juli dan ook getoetst door de Rechtbank Oost-Brabant. Het gaat hier om de toets of een kassa-unit bij een parkeerterrein onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) en Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) (oud recht) vergunningvrij kan worden gerealiseerd, daarnaast wordt er dus gekeken hoe dit zit onder de Omgevingswet. Onder het oude recht is de kassa-unit géén vergunningvrij bouwwerk, en ook onder de Omgevingswet is dit het geval.
  • Geen zorgplichten Omgevingswet indien overgangsrecht van toepassing is [ECLI:NL:RBNHO:2024:7505] Deze uitspraak ziet op een geschil waarop volgens het overgangsrecht het oude recht van toepassing is, omdat het gaat om een aanvraag voor een natuurvergunning die vóór 1 januari 2024 is ingediend. Ter zitting stellen eisers dat er strijd is met specifieke geldende zorgplichten die onder de Omgevingswet gelden. De rechtbank oordeelt echter dat de zorgplichten van de Omgevingswet niet gelden omdat het oude recht van toepassing is, de zorgplichten onder de Omgevingswet zijn hierdoor ook niet van toepassing.

Inhoudelijk

  • Omgevingsvergunningvrij [ECLI:NL:RBNHO:2024:6906]In deze zaak gaat het om een verleende omgevingsvergunning om een mestsilo te bouwen. In het geding is of de mestsilo vergunningvrij gebouwd kan worden. Volgens de voorzieningenrechter kan de mestsilo zowel voor de omgevingsplanactiviteit en de technische bouwactiviteit vergunningvrij gerealiseerd worden. Het verzoek tot schorsing van de omgevingsvergunning heeft dus geen effect, het zal de bouw van mestsilo niet stoppen omdat deze vergunningvrij is. Dit betekent ook dat er geen ruimte is voor belangenafweging en dat er geen verplichting is tot participatie.
  • Te veel gebouwen en dieren op bestemming ‘wonen’ [ECLI:NL:RBLIM:2024:4218]Deze uitspraak gaat over lasten onder dwangsom die zijn opgelegd wegens overtreding van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet. Er is sprake van een overtreding doordat op gronden waarop een woonbestemming rust verschillende bouwwerken worden gebruikt, ook is er een buitenopslag en zijn er hekwerken aanwezig, daarnaast worden er meer dan 50 dieren gehouden van verschillende soorten. Hiervoor is geen omgevingsvergunning verleend. Om te voldoen aan de lasten onder dwangsom moeten bijna alle bouwwerken worden verwijderd en moeten alle dieren weg. De voorzieningenrechter oordeelt dat deze lasten te ver strekken. Er is niet duidelijk gemotiveerd waarom alle bouwwerken verwijderd dienen te worden, aan de bestemming ‘wonen’ kan namelijk worden voldaan ook wanneer er bijbehorende gebouwen zijn, zolang het gebruik daarvan in overeenstemming is met de woonbestemming. Daarnaast mogen er wel een aantal dieren op het perceel worden gehouden om aan de bestemming ‘wonen’ te voldoen, in de last onder dwangsom had daarom het aantal en soort dieren moeten worden gespecificeerd.
  • Handhaving van een Apv-bepaling onder de Omgevingswet [ECLI:NL:RBGEL:2024:4351]Onder de Omgevingswet is het verboden om zonder een omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten [art. 5.1 lid 1 onder a Ow]. Het geschil betreft een verleende omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit om een tweede uitweg realiseren op een perceel. Dat er om een uitweg te realiseren een vergunning vereist is volgt uit de Algemene plaatselijke verordening (Apv). Uit artikel 2.7, eerste lid, Omgevingswet volgt echter dat deze regel moet zijn opgenomen in het omgevingsplan. In casu is dit nog niet het geval. Op grond van artikel 22.8 van de Omgevingswet geldt de bepaling in de Apv wel als een verbod om zonder een omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit uit te voeren.
  • Rechterlijke toetsing intrekking omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit [ECLI:NL:RBMNE:2024:4486]Onder de Omgevingswet is de term jachtakte uit de Wet natuurbescherming veranderd in de term ‘jachtweeractiviteit’. De rechtbank toetst in deze zaak of een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit terecht is ingetrokken op grond van de Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving. De omgevingsvergunning is ingetrokken omdat bij een controle is gebleken dat het jachtgeweer onverpakt en met munitie in een horecagelegenheid lag, hierdoor kan het hebben van een wapen volgens de korpschef niet langer aan de persoon worden toevertrouwd. Volgens de korpschef veroorzaakte dit een potentieel onveilige situatie, het ging namelijk om een publiekelijk toegankelijke plaats waardoor onbevoegden mogelijk de beschikking hadden over het wapen. Verzoeker is het hier niet mee eens. Uit het toetsingskader volgt dat de vergunning wordt ingetrokken indien er misbruik is gemaakt van het in bezit hebben van een wapen of het bezit niet langer kan worden toevertrouwd, geringe twijfel is hiervoor voldoende. De voorzieningenrechter oordeelt dat de korpschef terecht de vergunning heeft ingetrokken.
Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Jurisprudentieoverzicht zevende maand Omgevingswet [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => jurisprudentieoverzicht-zevende-maand-omgevingswet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-08-26 11:10:20 [post_modified_gmt] => 2024-08-26 09:10:20 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=43355 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [2] => WP_Post Object ( [ID] => 43339 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-08-23 12:06:55 [post_date_gmt] => 2024-08-23 10:06:55 [post_content] =>

Inleiding

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 juli 2024 een overzichtsuitspraak gepubliceerd waarin duidelijk uiteen wordt gezet wat de mogelijkheden zijn voor het inbrengen van nieuwe bewijsmiddelen en het aanvoeren van nieuwe gronden tijdens een bestuursrechtelijke procedure. In dit artikel bespreken wij de zaak en de belangrijkste punten uit de overzichtsuitspraak.

Feiten

Deze zaak draait om een hekwerk op een perceel. Voor dit hekwerk is door het college van een omgevingsvergunning verleend. Hiertegen is appellante in bezwaar en beroep gegaan. Het beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. Hiertegen heeft appellante hoger beroep ingesteld. In hoger beroep verwijst appellante naar een civiel vonnis Dit civiele vonnis is door de rechtbank in beroep buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde. Dit gaf voor de Afdeling aanleiding om een overzicht te creëren van de mogelijkheden om tijdens een bestuursrechtelijke procedure bewijsmiddelen en beroepsgronden in te brengen.

Overzicht van de ABRvS

Het inbrengen van nieuwe bewijsmiddelen Hoofdregel Gedurende een procedure mogen partijen nieuwe bewijsmiddelen indienen. Dit betekent bijvoorbeeld dat in hoger beroep een bewijsmiddel mag worden ingediend dat in bezwaar en beroep niet naar voren is gekomen. Deze hoofdregel beschermt het recht op gelijke proceskansen en sluit aan bij het belang van materiële waarheidsvinding. Oude rechtspraak waarin de Afdeling oordeelde dat onder bepaalde omstandigheden geen bewijsstukken mochten worden ingediend omdat deze al in de bestuurlijke fase naar voren hadden moeten worden gebracht, verlaat de Afdeling hiermee expliciet. Begrenzing van het inbrengen van nieuwe bewijsmiddelen door de eis van goede procesorde Twee oriëntatiepunten zijn van belang om te beoordelen of het indienen van een nieuw bewijsmiddel in strijd is met de goede procesorde. Ten eerste moet er voor de overige partijen voldoende tijd zijn om zich inhoudelijk over het nieuwe bewijs uit te kunnen laten. Ten tweede is van belang of de zaak door het nieuwe bewijsmiddel moet worden aangehouden, waardoor een onwenselijke of onaanvaardbare vertraging van de procedure in het licht van de belangen van de overige partijen en een goede rechtspleging kan ontstaan. Hierbij is van belang of het bewijsmiddel eerder had kunnen worden ingediend, de omvang en complexiteit van het bewijsmiddel en de benodigde deskundigheid. Beperkte mogelijkheid om later nieuw bewijs in te brengen door de aard van de procedure, procedurevoorschriften of wettelijke voorschriften In deze gevallen kunnen bewijsmiddelen slechts worden aangebracht tot aan de aanvraag- of bezwaarfase, dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het gaat om een tenderprocedure in een subsidieregeling. Het aanvoeren van nieuwe gronden Een nieuwe grond in de beroepsfase (grond is niet aangevoerd tijdens bestuurlijke fase) In de beroepsfase mogen nieuwe gronden worden aangevoerd die niet tijdens bezwaar of zienswijze naar voren zijn gekomen. Een nieuwe grond kan ook worden aangevoerd nadat de beroepstermijn is verstreken, maar dit mag niet strijdig zijn met de goede procesorde of wettelijke voorschriften. Hiervoor gelden dezelfde oriëntatiepunten als hierboven uiteengezet. Een nieuwe grond in de hoger beroepsfase (grond is niet aangevoerd tijdens beroepsfase) In het omgevingsrecht geldt een grondentrechter, dit houdt in dat er in hoger beroep géén nieuwe gronden mogen worden aangevoerd. Uitzondering op deze regel is mogelijk wanneer de nieuwe grond geen nadeel brengt aan derde-belanghebbenden. Belangrijk om te weten is dat het grondentrechter expliciet ziet op het aanvoeren van nieuwe gronden. Wat wel is toegestaan is het aanvoeren van nadere argumenten om eerder ingebrachte gronden te onderbouwen. Het grondentrechter geldt niet voor geschillen die niet van omgevingsrechtelijke aard zijn. Buiten het omgevingsrecht mogen dus wel nieuwe gronden worden aangevoerd. Er gelden wel enkele beperkingen. Indien een grond na afloop van de hoger beroepstermijn wordt aangedragen en dit strijdig is met de goede procesorde wordt deze buiten beschouwing gelaten. Ook geldt de mogelijke beperking door wettelijke voorschriften. Daarnaast blijven gronden die in beroep uitdrukkelijk zijn prijsgegeven en opnieuw worden aangevoerd in hoger beroep buiten beschouwing.

Oordeel ABRvS in ECLI:NL:RVS:2024:2853

De rechtbank liet het civiele vonnis buiten beschouwing omdat het in strijd met de goede procesorde zou zijn om tijdens de zitting het vonnis pas te overhandigen. Volgens de ABRvS kon de rechtbank deze keuze terecht maken. Omdat het vonnis pas tijdens de zitting werd overhandigd hadden de andere partijen slechts kort de tijd om zich over het bewijsmiddel uit te laten. Appellante beschikte al langer over het vonnis en had dus de mogelijkheid om het bewijsmiddel eerder in te dienen. De Afdeling neemt het vonnis echter wel in beschouwing. Het civiele vonnis dient ter ondersteuning voor het betoog dat appellante belanghebbende is. Dit heeft zij in elke fase van proces aangevoerd, hierdoor kan het civiele vonnis worden gezien als een ondersteuning van een eerder aangevoerde grond. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. ECLI:NL:RVS:2024:2853 Rutger Boogers [post_title] => ABRvS overzichtsuitspraak over het inbrengen van nieuwe bewijsmiddelen en gronden [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => abrvs-overzichtsuitspraak-over-het-inbrengen-van-nieuwe-bewijsmiddelen-en-gronden [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-08-23 12:12:43 [post_modified_gmt] => 2024-08-23 10:12:43 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=43339 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [3] => WP_Post Object ( [ID] => 42761 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-07-08 10:53:22 [post_date_gmt] => 2024-07-08 08:53:22 [post_content] =>

Inleiding

Voor het zesde deel van onze jurisprudentiereeks over de Omgevingswet bespreken wij weer een aantal uitspraken van de afgelopen weken. Ook deze maand behandelen we zowel inhoudelijke als overgangsrechtelijke zaken. Onder andere aan bod gekomen zijn uitspraken over de beginselplicht tot handhaving en het overgangsrecht bij vernietigde besluiten tot vaststelling van hogere geluidswaarden.

Inhoudelijk

  • Schorsing van handhavingsbesluit [ECLI:NL:RBGEL:2024:3458] Op 4 juni heeft de voorzieningenrechter uitspraak gedaan over een geschil dat gaat over hondenfokkers die handelen in strijd met het Omgevingsplan van hun gemeente. Ze hebben geen omgevingsvergunning, terwijl die wel is vereist voor het bedrijfsmatig fokken van honden. Hierdoor handelen zij in strijd met artikel 5.1 van de Omgevingswet. Het college is daarom bevoegd om handhavend op te treden en heeft een last onder bestuursdwang opgelegd. De hondenfokkers hebben een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend om extra tijd te krijgen om de honden te herplaatsen, dit verzoek is toegewezen door de voorzieningenrechter. De verzoekers hebben ook aangevoerd dat er sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden waardoor het college niet zou moeten handhaven. Dit wordt afgewezen door de voorzieningenrechter die hiervoor de vaste jurisprudentie herhaalt. Uit de vaste rechtsregel volgt dat bij een overtreding van een wettelijk voorschrift waartegen het bestuursorgaan handhavend kan optreden, dit in beginsel ook moet gebeuren. Dit wordt de beginselplicht tot handhaving genoemd. Alleen in geval van bijzondere omstandigheden kan het bestuursorgaan hiervan afzien. Van bijzondere omstandigheden kan sprake zijn wanneer er concreet zicht is op legalisatie of wanneer handhaving onevenredig is. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden aangezien er geen concreet zicht is op legalisatie en dat er ook geen sprake is van bijzondere omstandigheden. De vaste jurisprudentie over de beginselplicht tot handhaving is dus doorgetrokken naar de Omgevingswet.
  • Geluidzones vallen onder tijdelijk deel omgevingsplan [ECLI:NL:RBOBR:2024:1775] De rechtbank heeft in deze uitspraak vastgesteld dat geluidscontouren die behoren tot een geldend bestemmingsplan onderdeel uitmaken van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, dit volgt uit artikel 4.6, eerste lid, onder g, Invoeringswet Omgevingswet.
  • Geen anticipatie op de Omgevingswet als deze niet van toepassing is [ECLI:NL:RVS:2024:2322] De ABRvS heeft in deze zaak duidelijk gemaakt dat het beroepen op bepalingen uit de Omgevingswet niet mogelijk is als de Omgevingswet op de zaak niet van toepassing is. De appellanten in deze zaak hadden verschillende beroepsgronden die zien op regels uit de Omgevingswet. Uit het overgangsrecht volgt echter dat de Omgevingswet niet van toepassing is en dus werden de beroepsgronden afgewezen.

Overgangsrecht

  • Recht van toepassing na vernietiging van besluiten tot vaststelling van hogere waarden [ECLI:NL:RVS:2024:2324] In deze zaak draait het om een bestemmingsplan waarbij een besluit over de vaststelling van hogere geluidswaarden is genomen, dit bestemmingsplan en het bijbehorende besluit zijn vernietigd. Hierdoor is de rechtsvraag welk recht van toepassing is op het nieuwe besluit dat moet worden genomen over de hogere geluidswaarden. Met het oog op de rechtsvorming en de rechtspraktijk heeft de ABRvS uiteengezet welk recht van toepassing is nadat een besluit tot vaststelling van hogere waarden is vernietigd.- Het algemene overgangsrecht voor besluiten genomen op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is geregeld in artikel 3.4 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet. - Specifiek overgangsrecht is geregeld voor besluiten tot het vaststellen van hogere waarden wanneer het gaat om de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van woningen, geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen. Hiervoor geldt dat wanneer een aanvraag is ingediend of een ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, de Wgh van toepassing blijft tot dat het besluit onherroepelijk is. - Wat niet is geregeld onder dit specifieke overgangsrecht is overgangsrecht voor besluiten tot het vaststellen van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van nog niet geprojecteerde woningen in zones langs wegen of rond industrieterreinen. Dit is de situatie waar het in deze zaak ook om draait. Gelet op de totstandkoming van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet vindt de Afdeling het aannemelijk dat ook voor deze situaties overgangsrecht van toepassing is. Dus ook in dit geval is het oude recht van toepassing als de aanvraag is ingediend of het ontwerp ter inzage is gelegd vóór de inwerkingtreding van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, totdat het besluit onherroepelijk is.
  • Wat valt er onder het ‘oude recht’? [ECLI:NL:RBZWB:2024:4052] De rechtbank heeft in deze uitspraak bevestigd dat met het ‘oude recht’ dat van toepassing is wanneer de Omgevingswet nog niet van toepassing is ook een omgevingsverordening kan worden bedoeld.
  • Overgangsrecht MER-beoordeling [ECLI:NL:RBOBR:2024:1709] Wanneer een verzoek om een besluit over een MER-beoordeling is gedaan vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het oude recht van toepassing op grond van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne.
Rutger Boogers
[post_title] => Jurisprudentieoverzicht zesde maand Omgevingswet [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => jurisprudentieoverzicht-zesde-maand-omgevingswet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-07-08 11:02:03 [post_modified_gmt] => 2024-07-08 09:02:03 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=42761 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [4] => WP_Post Object ( [ID] => 42535 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-06-14 14:00:46 [post_date_gmt] => 2024-06-14 12:00:46 [post_content] =>

Inleiding

In het vijfde deel van onze jurisprudentiereeks over de Omgevingswet bespreken wij de rechtspraak gepubliceerd in mei. Zowel overgangsrechtelijke zaken als inhoudelijke zaken zijn voorbij gekomen. Een belangrijke conclusie is deze maand uitgebracht door staatsraad advocaat-generaal Nijmeijer, hierin wordt antwoord gegeven op vragen van de ABRvS over de toepassing van artikel 6:19 Awb bij ruimtelijke plannen. Over deze conclusie hebben wij in een eerder blog de belangrijkste aspecten uiteengezet.

Inhoudelijk

Dit geschil draait om een omgevingsvergunning voor het oprichten van een tijdelijke grondopslag. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan de beoordelingsregels die het toetsingskader vormen voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Hieruit volgt dat er sprake moet zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (EFTAL). Een aspect dat bij de beoordeling van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties een rol kan spelen is verkeersveiligheid. De rechtsvraag is of het college het onderdeel verkeersveiligheid voldoende heeft meegewogen. Het college heeft volgens de voorzieningenrechter het aspect verkeersveiligheid nadrukkelijk betrokken in de besluitvorming door vergunningvoorschriften op te nemen die de verkeersveiligheid op de locatie beschermen. Het college heeft het aspect ook voldoende geborgd in de omgevingsvergunning. Hierdoor heeft het college in redelijkheid kunnen overwegen dat er geen verkeersonveilige situatie zal ontstaan door de tijdelijke grondopslag. Deze uitspraak ziet op een handhavingsbesluit onder de Omgevingswet. Het gaat om evenementen die in strijd zijn met het omgevingsplan. Een activiteit die in strijd is met het omgevingsplan vereist een omgevingsvergunning. Omdat er in het geschil geen omgevingsvergunning was verleend, is er een bevoegdheid voor het college om handhavend op te treden. Hiertoe werd een verzoek gedaan, het college weigerde dit verzoek echter, met de stelling dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning wel was ingediend en er dus concreet zicht is op legalisatie. Tegen deze weigering werd bezwaar ingediend, maar tegen die tijd was de omgevingsvergunning verleend en was er dus niet langer sprake van een overtreding op grond van de Omgevingswet. Onder de Omgevingswet is het niet toegestaan om zonder een omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten wanneer het gaat om een geval dat is aangewezen bij algemene maatregel van bestuur. In deze zaak is een vergunning verleend om wolven te verstoren door ze te beschieten met een paintballgeweer. Onder de Omgevingswet is de wolf een beschermd dier, uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) volgt namelijk dat het verbod geldt voor dieren die zijn genomen in de Habitatrichtlijn, hieronder valt de wolf. De Faunabescherming komt op tegen de verlening van de omgevingsvergunning, zij stellen dat er niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van de omgevingsvergunning; de noodzaak en het ontbreken van alternatieven is volgens hen onvoldoende aangetoond. De voorzieningenrechter oordeelt dat zowel de noodzaak als het ontbreken van alternatieven inderdaad onvoldoende is onderbouwd. Omdat het bezwaar van de Faunabescherming een redelijke kans van slagen heeft mag de omgevingsvergunning nog niet worden gebruikt.

Overgangsrecht

In dit geding kwam voor het eerst het overgangsrecht voor voorbereidingsbesluiten aan bod. In 2023 is een voorbereidingsbesluit genomen waarin is besloten dat voor een perceel een bestemmingsplan zal worden voorbereid, hierbij is bepaald dat het verboden is het gebruik van het perceel te wijzigen. Hiermee kan vooruitlopend op het bestemmingsplan worden bewerkstelligd dat het perceel niet alsnog in gebruik wordt genomen. Uit artikel 4.14 lid 1 en 4 van de Omgevingswet en artikel 4.103 lid 2 van de Invoeringswet Omgevingswet volgt dat de geldigheidsduur van een voorbereidingsbesluit tot 1 jaar en 6 maanden na de inwerkingtreding van de Omgevingswet doorloopt. Hieruit volgt dus dat het voorbereidingsbesluit nog steeds van kracht is. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de situatie dat een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet of daarna. In deze zaak was het nog niet ter inzage gelegd en blijft het voorbereidingsbesluit dus geldig. Wanneer vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet een gedoogplicht is opgelegd op grond van de Waterwet, dan blijft op grond van artikel 4.5, onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het oude recht van toepassing tot het besluit onherroepelijk is. Deze zaak betreft een besluit op een verzoek om handhavend op te treden tegen het ontbreken van een projectplan. Voor dit soort besluiten is geen overgangsrecht geregeld in de Invoeringswet Omgevingswet. Vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet gold een plicht om voor de wijziging van een waterstaatswerk een projectplan vast te stellen. Onder de Omgevingswet is dit veranderd in een bevoegdheid om een projectbesluit te nemen. Doordat er geen overgangsrecht is, kan het ontbreken van een projectplan niet meer worden aangemerkt als een overtreding. Door het college van burgemeester en wethouders werd in deze zaak een overtreding vastgesteld. Het ging om een erfafscheiding die niet voldeed aan de regels voor vergunningvrij bouwen. Wanneer vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet een last onder dwangsom is opgelegd voor een overtreding blijft het oude recht van toepassing, dat is het geval in deze zaak. Ondanks dat het oude recht van toepassing is, blikt de voorzieningenrechter vooruit of onder de Omgevingswet er ook sprake is van een overtreding. Hierover concludeert de voorzieningenrechter dat ook onder de Omgevingswet de erfafscheiding niet als vergunningvrij zal worden aangemerkt. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Jurisprudentie overzicht vijfde maand Omgevingswet [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => jurisprudentieoverzicht-vijfde-maand-omgevingswet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-06-14 14:45:48 [post_modified_gmt] => 2024-06-14 12:45:48 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=42535 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [5] => WP_Post Object ( [ID] => 42495 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-06-11 08:59:38 [post_date_gmt] => 2024-06-11 06:59:38 [post_content] =>

Inleiding

De staatsraad Advocaat-generaal Nijmeijer is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) verzocht een conclusie uit te brengen over de toepassing van artikel 6:19 Awb bij opvolgende ruimtelijke plannen. Het verzoeken van een conclusie houdt in dat de ABRvS aan een staatsraad A-G kan vragen om een rechtsvraag te onderzoeken en hierover aanbevelingen te doen. Op 29 mei 2024 heeft Nijmeijer deze conclusie uitgebracht. In dit artikel gaan wij in op de belangrijkste aspecten.

Artikel 6:19 Awb

In een bezwaar- of beroepsprocedure over een besluit kan door het bestuursorgaan een nieuw besluit worden genomen dat het bestreden besluit wijzigt. Op deze situatie ziet artikel 6:19 Awb. Het artikel regelt dat het bezwaar of beroep tegen het bestreden besluit van rechtswege ook ziet op het besluit tot intrekking, wijziging of vervanging, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Er ontstaat dus van rechtswege een beroep tegen het nadere besluit, dit wordt ook wel ‘fictief beroep’ genoemd. Artikel 6:19 Awb heeft twee doelen. Als eerste biedt het rechtsbescherming. Een appellant die tegen een besluit beroep heeft ingesteld, hoeft hierdoor niet afzonderlijk beroep in te stellen tegen een besluit dat hangende het beroep wordt genomen. Ten tweede bevordert het effectieve geschilbeslechting, er wordt voorkomen dat twee instanties tegelijk oordelen over besluiten die vallen binnen één geschil.

Aanleiding voor de conclusie

Bij de ABRvS loopt een zaak die ziet op een bestemmingsplan waarmee de recreatieve verhuur van woningen is beperkt. Onder dit plan was recreatieve verhuur slechts voor bepaalde woningen nog mogelijk. Tegen dit bestemmingsplan werd beroep ingesteld, waarop de gemeenteraad het bestemmingsplan opnieuw, gewijzigd vaststelde. Tegen het gewijzigde besluit werd door een grotere groep opnieuw beroep ingesteld bij de Afdeling.

Vragen aan de staatsraad A-G

Is er aanleiding om de rechtspraak over de toepassing van artikel 6:19 Awb in bestemmingsplanzaken onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aan te passen? Ondanks het vervallen van de Wro door de inwerkingtreding van de Omgevingswet is deze vraag nog relevant omdat het nog enige tijd zal duren voordat alle lopende bestemmingsplanprocedures zijn afgedaan. Daarnaast kan het beantwoorden van deze vraag inzicht bieden voor toekomstige toepassing van artikel 6:19 Awb in omgevingsplanzaken. Is er aanleiding om de toepassing van artikel 6:19 Awb te veranderen in zaken die gaan over de wijziging van een omgevingsplan op grond van de Omgevingswet?

De conclusie

Bestemmingsplanzaken In bestemmingsplanzaken wordt artikel 6:19 Awb ruim toegepast. De drempel voor het aannemen van een fictief beroep is laag, doordat er in de rechtspraak nauwelijks eisen worden gesteld aan het nieuwe besluit dat hangende beroep is genomen. In de literatuur werd dit al eerder geconstateerd. De ruime toepassing van artikel 6:19 Awb is dus al vele jaren een bekend verschijnsel. Het brengt zowel voordelen als nadelen. Een belangrijk nadeel dat hierdoor ontstaat is dat de omvang van het geding groter wordt, deze uitdijende werking kan volgens Nijmeijer worden beperkt door de rechtspraak op de volgende punten aan te passen:
  • Fictief beroep alleen mogelijk maken voor herstel- en reparatiebesluiten.
  • Voor het aannemen van een reparatiebesluit een nadrukkelijke relatie eisen met de beroepsgronden in het reële beroep (het beroep tegen het oorspronkelijke besluit). De gebiedsgewijze benadering moet worden verlaten.
  • De kring van gerechtigden beperken tot degenen die door het hangende beroep genomen besluit in een nadeligere positie komen en degenen die tegen het oorspronkelijke besluit geen beroep hebben ingesteld, maar door gewijzigde feiten of omstandigheden nu wel in beroep gaan.
  • Bij gecombineerde besluiten geen fictief beroep aannemen maar rechtsbescherming construeren door het instellen van reëel beroep tegen het hangende beroep genomen besluit.
Omgevingsplanzaken Het omgevingsplan is een geconsolideerde regeling. Dit betekent dat iedere wijziging van een omgevingsplan (een wijzigingsbesluit) plaatsvindt in dezelfde planologische regeling en op grond van dezelfde regelgevende bevoegdheid. Een wijzigingsbesluit brengt dus altijd veranderingen aan in het omgevingsplan zoals dat is vastgesteld. Dit betekent dat de gebiedsgewijze benadering geen onderscheidend vermogen heeft en dus achterwege moet blijven. De uitdijende werking van het fictief beroep op de omvang van het geding kan door de regelstructuur van het omgevingsplan toenemen. Om te beoordelen of er sprake is van een nader besluit waarop artikel 6:19 Awb van toepassing is, kan de aanpak in bestemmingsplanzaken worden gevolgd. Hierdoor wordt uitdijende werking beperkt. Onder de Omgevingswet is het mogelijk dat de gemeenteraad de omgevingsplanbevoegdheid delegeert aan het college van B&W. Daarom adviseert Nijmeijer dat artikel 6:19 Awb moet kunnen worden toegepast wanneer een besluit dat hangende beroep wordt genomen afkomstig is van een ander bestuursorgaan.

Afsluitende opmerkingen

Nu de conclusie is uitgebracht zullen de partijen in de procedure de mogelijkheid krijgen om op de conclusie te reageren. Daarna kan de ABRvS uitspraak doen. De conclusie is hiervoor niet bindend, maar dient als een voorlichting voor de Afdeling. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Conclusie staatsraad A-G over toepassing van artikel 6:19 Awb bij ruimtelijke plannen [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => conclusie-staatsraad-a-g-over-toepassing-van-artikel-619-awb-bij-ruimtelijke-plannen [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-06-14 14:50:18 [post_modified_gmt] => 2024-06-14 12:50:18 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=42495 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [6] => WP_Post Object ( [ID] => 42135 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-05-16 10:56:36 [post_date_gmt] => 2024-05-16 08:56:36 [post_content] =>

Inleiding

Dit artikel is de vierde editie van onze jurisprudentiereeks over de Omgevingswet. In deze editie komt de rechtspraak uit april 2024 aan bod. Een belangrijke uitspraak in april werd gedaan door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland. In die uitspraak heeft de voorzieningenrechter getoetst aan het criterium een ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ en tevens beoordeelt of voldoende uitvoering was gegeven aan de participatieverplichting. Over deze uitspraak hebben wij eerder een apart blog geschreven.

Inhoudelijk

In deze zaak gaat het om handhavingsbesluiten die onder de toepasselijkheid van de Omgevingswet vallen. Deze besluiten zien op het onmiddellijk staken en gestaakt houden van bouwwerkzaamheden. Hiertegen heeft de verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Het volgende komt aan bod: of er sprake is van een overtreding van een omgevingsvergunning in de zin van de Omgevingswet, of het mogelijk is om te handhaven bij het niet melden van de start bij de bouw en de handhaving bij het niet doen van een gebruiksmelding. Het eerste onderdeel van de handhavingsbesluiten ziet op een overtreding van artikel 5.5 Omgevingswet waaruit volgt dat het verboden is om in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning te handelen. Maar, de omgevingsvergunning waar het in deze zaak om gaat is nog geen omgevingsvergunning onder de Omgevingswet omdat er bezwaar loopt en de vergunning dus nog niet onherroepelijk is. Deze stelling kan dus in bezwaar geen stand houden, maar dit gebrek kan wel worden hersteld. De voorzieningen rechter ziet hier geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dit is omdat de verzoeker vooralsnog gezien heeft gebouwd zonder de vereiste omgevingsvergunning, en indien de vergunning niet onherroepelijk wordt de verzoeker helemaal geen vergunning heeft, dit zou dan ook tot een overtreding leiden. Het tweede aspect van de handhavingsbesluiten ziet op het niet doen van een startmelding bij het bouwen, als vereist in artikel 7.7, eerste lid, Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Aan dit voorschrift is echter geen consequentie verbonden. De voorzieningenrechter oordeelt hierover dat die handhaving dan ook niet is gerechtvaardigd. Op dit punt kan de verzoeker in bezwaar dus gelijk krijgen. Het derde handhavingsbesluit ziet op het handelen in strijd met artikel 6.7, eerste lid, Bbl, doordat de verzoeker de ingebruikneming van het pand niet vier weken voorafgaand aan gebruik heeft gemeld. De voorzieningenrechter oordeelt hierover dat er een bevoegdheid was om handhavend op te treden. Vervolgens wordt er een belangenafweging gegeven. Omdat het mogelijk is dat de verzoeker in bezwaar op een aantal punten gelijk zal krijgen, heft de voorzieningenrechter de herstelsancties op voor zover die zien op het staken van de bouw. Op 12 april heeft de rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan over de juridische status van een goedkeuringseis in een vergunningvoorschrift voor een milieubelastende activiteit. De vraag was of dit onder de Omgevingswet als een besluit kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat er verschillende varianten zijn van goedkeuringseisen. Bij sommige beslissingen over goedkeuring volgt een rechtsgevolg, deze zijn daarom aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor andere beslissingen is dit niet het geval. Ook oordeelt de rechtbank dat er onvoldoende rechtsbescherming tegen een besluit over goedkeuring bestaat. Omdat de Omgevingswet geen bijzondere bekendmakings- en publicatieverplichtingen kent zijn de algemene bekendmakingsverplichtingen uit de Awb van toepassing. Dit betekent dat derden niet op de hoogte worden gesteld, daarom had een buitenwettelijke publicatieverplichting in het besluit in de regel gelegen.
  • Geen materieel groot verschil tussen toetsing handhavingsbesluit Wabo en Omgevingswet  [ECLI:NL:RBOVE:2024:2298]
In deze zaak ging het om een ambtshalve genomen handhavingsbesluit op grond van de Omgevingswet. Volgens het overgangsrecht was op de situatie in de zaak echter de Wabo van toepassing. De voorzieningenrechter verbindt aan dit gebrek geen rechtsgevolgen omdat er geen grote materiele verschillen bestaan tussen de toetsing op grond van het oude recht en het nieuwe recht. Dit betekent dat het college dit kan herstellen in de bezwarenprocedure. Dit geschil gaat over een verleende ontgrondingenvergunning voor het uitvoeren van ontgrondingswerkzaamheden van een haven (verleend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet), waartegen een verzoek om een voorlopige voorziening te treffen is ingediend. Uit artikel 5.1 van de Omgevingswet volgt dat het verboden is om een ontgrondingsactiviteit uit te voeren zonder een omgevingsvergunning, maar in artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) zijn gevallen opgenomen waarvoor dit verbod niet geldt. Deze categorie kan op grond van artikel 16.9 Bal worden uitgebreid door vergunningvrije gevallen op te nemen in de provinciale omgevingsverordening indien dit doelmatig en doeltreffend is. Dat is in deze zaak aan de orde, in de provinciale omgevingsverordening is opgenomen dat het verbod niet geldt voor het aanleggen, veranderen of verwijderen van een haven. De vergunninghouder stelt dat de ontgrondingsactiviteit nu dus vergunningvrij is. De volgende vraag doet zich voor: kan de vergunde ontgronding worden aangemerkt als een ontgrondingsactiviteit als bedoeld in artikel 16.6 van het Bal? Volgens de voorzieningenrechter bestaat hierover gerede twijfel en dient dit in een bodemprocedure worden behandeld.

Overgangsrecht

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in deze uitspraak uiteengezet welk recht van toepassing is op (vervolg) besluiten op aanvragen om een ruimtelijk plan vast te stellen. Met het oog op de rechtsvorming en de rechtspraktijk is de Afdeling ingegaan op een aantal veelvoorkomende scenario’s. Deze uitspraak geldt voor bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen. De volgende scenario’s zijn door de Afdeling besproken: - Een aanvraag tot vaststelling van een bestemmingsplan is vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet gedaan en is afgewezen door de gemeenteraad. In dit geval blijft de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van toepassing tot dat het besluit op de aanvraag onherroepelijk wordt. Dit volgt uit het overgangsrecht, de Omgevingswet wordt van toepassing wanneer een bestemmingsplan van kracht is, waarvan geen sprake is als de aanvraag tot het vaststellen wordt afgewezen. - Wanneer een aanvraag wordt afgewezen door de gemeenteraad, maar dit afwijzingsbesluit blijft niet in stand bij de Afdeling, blijft ook bij een nieuw besluit op de aanvraag de Wro van toepassing. Pas wanneer het besluit op de aanvraag onherroepelijk wordt is de Omgevingswet namelijk van toepassing. - In het geval dat de aanvraag vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet is gedaan en deze vervolgens wordt toegewezen door de gemeenteraad, dan geldt artikel 4.6 van de Invoeringswet Omgevingswet. Hieruit volgt dat het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit bepalend is, is dit ná 1 januari 2024 gebeurd, dan is de Omgevingswet van toepassing. De rechtbank gaat in deze uitspraak in op de betekenis van een gemeentelijke erfgoedverordening en de omgevingsvergunningplicht voor het veranderen van een gemeentelijk monument in de overgangsperiode na inwerkingtreding van de Omgevingswet tot 1 januari 2032. Eiseres in deze zaak heeft het college in 2023 verzocht om een kerk op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen, deze aanvraag is afgewezen, waartegen eiseres is bezwaar en nu beroep is gegaan. De bevoegdheid van de gemeenteraad om een pand als gemeentelijk monument aan te wijzen op grond van een erfgoedverordening is geregeld in artikel 3.16, eerste lid, van de Erfgoedwet, deze bevoegdheid blijft gelden tot 1 januari 2032. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken. De Wabo bevat bepalingen over, onder andere, het wijzigen van een gemeentelijk monument. De volgende vraag ontstaat hierdoor: wordt een op grond van een erfgoedverordening aangewezen gemeentelijk monument geconfronteerd met vergelijkbare beperkingen als de Wabo-bepalingen? Uit het overgangsstel volgt dat vergunning- of ontheffingplichten die onder de Wabo werden aangemerkt als Wabo-omgevingsvergunningplichten, in de periode tot 1 januari 2032 nog worden aangemerkt als omgevingsvergunningplichten. Hieruit volgt dat voor het slopen, verstoren of wijzigen van een gemeentelijk monument waarop de beperkingen van de Wabo van toepassing waren, hiervoor ook een omgevingsvergunning is vereist onder de Omgevingswet. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Jurisprudentie overzicht vierde maand Omgevingswet [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => jurisprudentie-overzicht-vierde-maand-omgevingswet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-06-14 14:49:44 [post_modified_gmt] => 2024-06-14 12:49:44 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=42135 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [7] => WP_Post Object ( [ID] => 41908 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-04-24 10:50:45 [post_date_gmt] => 2024-04-24 08:50:45 [post_content] =>

Inleiding

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland gaat het over rechterlijke toetsing van het criterium ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ dat van toepassing is bij de verlening van een buitenplanse omgevingsactiviteit. Daarnaast oordeelt de voorzieningenrechter of er voldoende participatie heeft plaatsgevonden. In dit artikel zal eerst worden uiteengezet wat de buitenplanse omgevingsactiviteit is en wordt daarna de uitspraak van de Rechtbank doorgenomen.

De buitenplanse omgevingsactiviteit (BOPA)

Per 1 januari 2024 is het bestemmingsplan vervangen door het omgevingsplan. Iedere gemeente heeft één omgevingsplan dat de algemene regels voor de fysieke leefomgeving omvat. Wanneer een initiatief niet binnen de regels van het omgevingsplan past zijn er toch manieren waardoor het initiatief alsnog doorgang kan vinden. Past een initiatief niet binnen de regels van het omgevingsplan, dan betekent dit dat de activiteit in strijd is met het omgevingsplan. Deze activiteit kan alsnog worden vergund als een buitenplanse omgevingsactiviteit (BOPA). De procedure voor het verlenen van een BOPA vereist dat de BOPA voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (EFTAL) [art. 8.0a lid 2 Bkl]. Dit houdt in dat er een balans dient te zijn tussen de verschillende functies die locaties binnen een gebied kunnen vervullen. Daarnaast moet de BOPA voldoen aan de instructieregels voor een EFTAL die opgenomen zijn in het Besluit kwaliteit leefomgeving en de instructieregels in de provinciale omgevingsverordening [art. 8.0b en 8.0e Bkl].

Uitspraak van de Rechtbank Gelderland

Het gaat in deze zaak om een verleende omgevingsvergunning voor het opvangen van asielzoekers in een hotel. Op grond van het omgevingsplan was de opvang van asielzoekers niet toegestaan, daarom heeft het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit verleend. Hiertegen hebben omwonenden bij de voorzieningenrechter een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, zij willen dat de omgevingsvergunning wordt geschorst. In de procedure speelt de vraag of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Daarnaast is in het geding of er voldoende participatie was.

Beoordeling voorzieningenrechter: evenwichtige toedeling van functies aan locaties

Of er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt door de voorzieningenrechter beoordeeld door te kijken naar de verschillende argumenten van de verzoekers. De beoordeling wordt hieronder uiteengezet:
  • Veiligheid en overlast
De verzoekers stellen dat de politie onvoldoende capaciteit heeft om de veiligheid van de buurt te garanderen, er mogelijk gevaarlijke verkeerssituaties zullen ontstaan en dat het gaat om asielzoekers die een groot risico voor overlast vormen. De voorzieningenrechter stelt voorop dat sociale veiligheid en overlast aspecten zijn die het college bij de beoordeling van een evenwichtige toedeling van functies en locaties dient te betrekken. In het concrete geval is er een veiligheidsplan opgesteld door het college, de voorzieningenrechter stelt dat dit expliciet onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning. Volgens de voorzieningenrechter zijn er in het veiligheidsplan voldoende voorwaarden gesteld om de veiligheid te waarborgen en overlast zoveel mogelijk te voorkomen. Hierdoor concludeert de voorzieningenrechter dat het college voldoende oog heeft gehad voor het effect van de asielopvang op de veiligheid.
  • Toerisme
Door de verzoekers wordt beargumenteerd dat de effecten op toerisme onvoldoende zijn meegewogen in het bestreden besluit. Het college geeft aan te erkennen dat de asielopvang tijdelijk negatieve effecten kan hebben voor het toerisme, maar dat het maatschappelijke belang om asielzoekers op te vangen zwaarder gewicht toe komt. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het maatschappelijke belang zwaarder weegt.
  • Zwemschool
Het zwembad in het hotel wordt gebruikt voor zwemles, in de omgevingsvergunning is vastgelegd dat de zwemschool een belangrijke maatschappelijke waarde heeft en dus open moet blijven. Dit wordt volgens verzoekers niet nageleefd omdat de zwemschool gaat sluiten. Hierover stelt de voorzieningenrechter dat uit de omgevingsvergunning blijkt dat de zwemschool open moet kunnen blijven, er is daarom geen strijd met de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Indien dit niet wordt nageleefd is dit een handhavingskwestie over strijd met een vergunningvoorschrift.
  • Ruimtelijke onderbouwing
De verzoekers betwisten de juistheid van de ruimtelijke onderbouwing van de omgevingsvergunning. Zij verwachten dat er significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden in de omgeving zullen zijn. De voorzieningenrechter acht de ruimtelijke onderbouwing waarin het aspect stikstof kwalitatief is beoordeeld juist.
  • Alternatieve locaties
Het college heeft volgens verzoekers niet aangetoond dat er geen reële andere alternatieven zijn. Vanuit vaste rechtspraak over de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) volgt dat het bestaan van alternatieven tot het onthouden van medewerking dwingt wanneer deze alternatieven een gelijkwaardig resultaat behalen met aanmerkelijk minder bezwaren. De voorzieningenrechter oordeelt dat deze rechtspraak ook van toepassing is onder de Omgevingswet. In dit geval hebben verzoekers echter geen gelijkwaardig alternatief aangedragen. Na het aflopen van deze punten heeft de voorzieningenrechter de conclusie genomen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Beoordeling voorzieningenrechter: participatie

Participatie betekent het inwinnen van meningen over een voorgenomen initiatief. Participatie door de initiatiefnemer bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning is in beginsel vrijwillig. Bij een omgevingsvergunning voor een BOPA kan de gemeenteraad echter gevallen aanwijzen waarbij participatie een verplichting is. In de zaak gaat het om zo een aangewezen geval, de gemeenteraad heeft namelijk in het beleid vastgelegd dat voor alle omgevingsvergunningen voor BOPA’s participatie verplicht is. De verzoekers stellen dat zij onvoldoende zijn betrokken en geïnformeerd over de plannen. De vraag die daarom door de voorzieningenrechter dient te worden beoordeeld is of er sprake is van voldoende participatie. De voorzieningenrechter stelt dat wanneer participatie verplicht is, dit inhoudt dat de participatie ‘enige betekenis’ moet hebben. Wat er aan participatie moet worden gedaan hangt af van de aard van het project en de impact van het project op de omgeving. In deze zaak vindt de voorzieningenrechter dat aan participatie is voldaan door betrokkenen per brief op de hoogte te stellen en een informatieavond te houden. Daarnaast verduidelijkt de voorzieningenrechter dat het doel van participatie is om burgers vroegtijdig te betrekken, maar dat dit niet betekent dat de inbreng van burgers beslissende betekenis heeft.

Conclusie

Door middel van deze uitspraak is duidelijk geworden welke aspecten een rol kunnen spelen in de beoordeling of er een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is. Zo heeft de voorzieningenrechter bevestigd dat sociale veiligheid en overlast aspecten zijn die in betrekking dienen te worden genomen. Daarnaast is de voorzieningenrechter ingegaan op de vraag of er voldoende aan participatie is gedaan. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Rechterlijke uitspraak BOPA [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => rechterlijke-uitspraak-bopa [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-06-14 15:15:22 [post_modified_gmt] => 2024-06-14 13:15:22 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=41908 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [8] => WP_Post Object ( [ID] => 41817 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-04-11 14:17:10 [post_date_gmt] => 2024-04-11 12:17:10 [post_content] =>

Inleiding

In het derde deel van onze jurisprudentiereeks over de Omgevingswet wordt de rechtspraak gepubliceerd in maart 2024 besproken.

Inhoudelijk

In deze uitspraak gaat het om rechterlijke toetsing van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). De beoordelingsregels voor de verlening van een BOPA zijn te vinden in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Uit artikel 8.8a Bkl volgt dat de vergunning alleen kan worden verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De rechtbank dient te beoordelen of in redelijkheid kan worden gesteld dat is voldaan aan het criterium van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In deze uitspraak is te lezen hoe de rechter het beoordelingscriterium toetst. Daarnaast wordt in deze uitspraak gesteld dat de vergunning niet verleend mocht worden op grond van het kruimelgevallenbeleid onder de vigeur van de Wabo. Hierover oordeelt de rechter dat dit inderdaad wetstechnisch onjuist is, maar dat het gebrek in deze zaak in bezwaar hersteld kan worden. In de betreffende zaak blikt de rechtbank vooruit op de status van omgevingsvergunningen onder de Omgevingswet. Er wordt ingegaan op de beperking van de looptijd van omgevingsvergunningen, voorschriften ten aanzien van de naleving van het huishoudelijk reglement en toestemming voor brandveilig gebruik. In deze kwestie verduidelijkt de rechtbank wat het doel is van burgerparticipatie. Het doel van burgerparticipatie is het vroegtijdig betrekken van burgers in de besluitvorming, waardoor burgers een stem krijgen. Dit betekent niet dat de inbreng van burgers een beslissende betekenis heeft. De rechtbank zegt daarover het volgende: “burgerparticipatie zoals dat in de Omgevingswet is vormgegeven kan het draagvlak bij de burger zeker vergroten, maar is geen resultaatsverplichting op een voor alle partijen aanvaardbare beslissing”.

Overgangsrecht

De Afdeling bestuursrechtspraak is in deze uitspraak ingegaan op de vraag welk recht van toepassing is op vervolgbesluiten die na de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden genomen nadat een ruimtelijk plan is vernietigd. Deze uitspraak geldt voor bestemmingsplannen, exploitatieplannen, uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen. In de uitspraak worden de volgende situaties onderscheiden:
  • Bestemmingsplannen zijn met de inwerkingtreding van de Omgevingswet onderdeel geworden van het omgevingsplan. Wanneer een bestemmingsplan wordt vernietigd betekent dit dat op eventuele nieuwe besluiten de Omgevingswet van toepassing Dit volgt uit het overgangsrecht, hierin is vastgelegd dat de Wet ruimtelijke ordening van toepassing blijft op een bestemmingsplan tot dat plan van kracht is, of te wel in werking is getreden. Hierna ‘verliest’ het overgangsrecht haar werking en gaat het niet opnieuw werken voor een vernietigd plan.
  • Wordt een plan eerst geheel of gedeeltelijk geschorst naar aanleiding van een verzoek ingediend buiten de beroepstermijn en vervolgens door de Afdeling vernietigd, dan is op een eventueel nieuw besluit de Omgevingswet van toepassing. Ook in deze situatie is het bestemmingsplan namelijk in werking getreden en is het overgangsrecht dus uitgewerkt.
  • Wordt een plan daarentegen in zijn geheel geschorst naar aanleiding van een verzoek ingediend binnen de beroepstermijn en wordt het plan daarna volledig vernietigd, dan is de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. In deze situatie is het plan nooit in werking getreden en heeft het overgangsrecht haar werking niet verloren.
  • Wordt een plan gedeeltelijk geschorst naar aanleiding van een verzoek ingediend binnen de beroepstermijn en wordt het plan daarna gedeeltelijk vernietigd, dan is de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
  • Wordt een plan gedeeltelijk geschorst naar aanleiding van een verzoek ingediend binnen de beroepstermijn maar wordt het plan daarna volledig vernietigd, dan is de Omgevingswet van toepassing. Dit is omdat het merendeel van het plan in werking is getreden is, op een nieuw besluit is dus de Omgevingswet van toepassing.
  • Wordt op grond van artikel 6:19 Algemene wet bestuursrecht een nieuw besluit over een bestemmingsplan dat nog in procedure is bij de Afdeling genomen, dan is de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. Dit is ook het geval voor vervolgbesluiten waarin uitvoering wordt gegeven aan een tussenuitspraak van de Afdeling.
Het gaat in deze zaak om een last onder bestuursdwang die ná de inwerkingtreding van de Omgevingswet is opgelegd. Dit betekent dat de Omgevingswet van toepassing is. De verzoekster in de zaak heeft de voorzieningenrechter gevraagd de last onder bestuursdwang te schorsen. In deze zaak wordt bevestigd dat alhoewel de regels op basis waarvan tot handhaving is overgaan inhoudelijk niet anders zijn dan het voorheen geldende Bouwbesluit 2012, de wettelijk systematiek wel anders is. Door de voorzieningenrechter worden overtredingen van het Besluit bouwwerken leefomgeving en de bruidsschat vastgesteld.
  • Standaardoverwegingen overgangsrecht
Voor onder andere de volgende onderwerpen zijn standaardoverwegingen over overgangsrecht aan bod gekomen. Wanneer een verzoek om intrekking van een natuurvergunning is ingediend vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft het oude recht van toepassing. Dit volgt uit artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet. Wanneer een bestreden besluit is genomen op grond van de Wabo vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet en het gaat om een ambtshalve genomen besluit waarop afdeling 3.4 Awb van toepassing is en het ontwerp ter inzage is gelegd vóór 1 januari 2024, moet het geschil worden beoordeeld aan de hand van het oude recht. Dit volgt uit artikel 4.4 van de Invoeringswet Omgevingswet. Wanneer een verzoek om handhaving is gedaan vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het oude recht van toepassing. Dit volgt uit artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet. Voor de vraag of het besluit in bezwaar in stand kan blijven is echter niet alleen het oude recht van toepassing, er moet ook naar het nieuwe recht worden gekeken. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Jurisprudentie overzicht derde maand Omgevingswet [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => jurisprudentie-overzicht-derde-maand-omgevingswet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-06-14 14:46:42 [post_modified_gmt] => 2024-06-14 12:46:42 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=41817 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [9] => WP_Post Object ( [ID] => 41782 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-04-05 13:58:34 [post_date_gmt] => 2024-04-05 11:58:34 [post_content] =>

Inleiding

Onder vigeur van de Wro kon een bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid, uitwerkingsplicht of afwijkingsbevoegdheid bevatten. De Wro is komen te vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In dit artikel wordt uiteengezet hoe het voorheen geregeld was, welke overgangsrechtelijke regels van toepassing zijn en welke mogelijkheden en bijzonderheden de Omgevingswet kent ten aanzien van deze drie instrumenten.

Wet ruimtelijke ordening (oud recht)

In de Wet ruimtelijke ordening waren de volgende bevoegdheden opgenomen:
  • Wijzigingsbevoegdheid [art. 3.6 lid 1 sub a Wro]
Wanneer een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan was opgenomen kon in de regel het college van B&W de bestemming wijzigen met een wijzigingsplan.
  • Uitwerkingsplicht [art. 3.6 lid 1 sub b Wro]
Bij een bestemmingsplan kon worden bepaald dat burgemeester en wethouders een plan moesten uitwerken.
  • Binnenplans afwijken [art. 3.6 lid 1 sub c Wro]
Bij een bestemmingsplan kon worden bepaald dat met een omgevingsvergunning van het plan kon worden afgeweken. Dit ging om een beperkte afwijkingsbevoegdheid, de afwijking mocht niet leiden tot een bestemmingswijziging.

Wat is er veranderd?

Onder de Wet ruimtelijke ordening werd nog gebruik gemaakt van bestemmingsplannen, dit is met de inwerkingtreding van de Omgevingswet veranderd. Sinds de Omgevingswet in werking is getreden stelt iedere gemeente een omgevingsplan vast. Het is daarom belangrijk om te weten hoe het nu zit met de wijzigingsbevoegdheden, uitwerkingsplichten en binnenplanse afwijkingsmogelijkheden die waren opgenomen in de bestemmingsplannen.

Overgangsrecht

Het overgangsrecht is opgenomen in de bruidsschat, deze is te vinden in hoofdstuk 22 van de Omgevingswet. De bruidsschat wordt van rechtswege opgenomen in het tijdelijk deel van het omgevingsplan.
  • Uit artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet volgt dat in het tijdelijke deel van het omgevingsplan besluiten als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet zijn opgenomen. In dat artikel is onder g het bestemmingsplan opgenomen. Daarnaast zijn onder h en i het wijzigingsplan en het uitwerkingsplan opgenomen.
  • Uit artikel 22.10 van de Omgevingswet volgt dat in het tijdelijke deel van het omgevingsplan de regels als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub c, van de Wet ruimtelijke orde (binnenplans afwijken) zijn opgenomen, deze gelden als beoordelingsregels bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Zolang de regels niet worden vervangen door nieuwe beoordelingsregels dienen aanvragen te worden beoordeeld aan de hand van de huidige regels uit de bestemmingsplannen.
Dit betekent dat wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen die zijn vastgesteld vóórdat de Omgevingswet in werking is getreden en dus al van kracht zijn, geldend blijven onder het tijdelijk deel van de Omgevingswet. Ook als er een ontwerp ter inzage is gelegd voor een wijzigingsplan of een uitwerkingsplan vóórdat de Omgevingswet in werking is getreden valt dit onder het overgangsrecht [art. 4.6, lid 2, sub a, Invoeringswet Omgevingswet]. Is een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht opgenomen in het bestemmingsplan, maar is daar nog geen gebruik van gemaakt, dan is dit ook niet meer mogelijk nu de Omgevingswet in werking is getreden [Kamerstukken II 2017-2018, 34986, nr. 3, p. 100-101]. Omgevingsplan

Omgevingswet

In de Omgevingswet zijn de wijzigingsbevoegdheid en uitwerkingsplicht niet opgenomen. In plaats daarvan kent de Omgevingswet artikel 2.8, waaruit de mogelijkheid volgt voor de gemeenteraad om de bevoegdheid tot het vaststellen van delen van het omgevingsplan te delegeren naar het college van burgemeester en wethouders.

Relevantie van de wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten onder de Omgevingswet

  • Beoordelingsregels In artikel 22.26 van de Bruidsschat is een binnenplanse vergunningplicht voor bouwactiviteiten opgenomen. De omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden verleend wanneer die voldoet aan de regels voor de wijzigingsbevoegdheden of uitwerkingsplichten. Dit is alleen het geval indien het gaat om een bouwactiviteit of het in stand houden en het gebruik van een te bouwen bouwwerk [art. 22.29 en 22.32 Bruidsschat].

Relevantie van de afwijkingsbevoegdheden onder de Omgevingswet

  • Verbod om activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten In het tijdelijke deel van het omgevingsplan zijn regels waarin is bepaald dat bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Dit zijn de regels die op grond van art. 3.6 lid 1 sub c Wro in de bestemmingsplannen waren opgenomen. In artikel 22.280 van de Bruidsschat wordt bevestigd dat deze bepalingen in het tijdelijk deel gelden als binnenplans verbod om de activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten.

Concluderend

Uit het overgangsrecht volgt dat vastgestelde of ter inzage gelegde wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen hun werking blijven houden. Daarnaast blijven de regels relevant als beoordelingskader voor het verlenen van omgevingsvergunningen voor binnenplanse omgevingsplanactiviteiten. De regels uit artikel 3.6, eerste lid, onder c Wro (bevoegdheid tot binnenplans afwijken) behouden hun relevantie in het tijdelijk deel van het omgevingsplan doordat ze een verbod instellen om de activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten. Artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers               [post_title] => Wijzigingsbevoegdheid, uitwerkingsplicht en binnenplans afwijken onder de Omgevingswet [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => wijzigingsbevoegdheid-uitwerkingsplicht-en-binnenplans-afwijken-onder-de-omgevingswet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-06-14 16:05:57 [post_modified_gmt] => 2024-06-14 14:05:57 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=41782 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) ) [post_count] => 10 [current_post] => -1 [before_loop] => 1 [in_the_loop] => [post] => WP_Post Object ( [ID] => 43488 [post_author] => 19 [post_date] => 2024-09-05 16:24:07 [post_date_gmt] => 2024-09-05 14:24:07 [post_content] =>

Inleiding

Voor de maand augustus bespreken wij weer een aantal belangrijke uitspraken gedaan onder de Omgevingswet. Onder andere aan bod komen enkele overgangsrechtelijke uitspraken, verschillende inhoudelijke uitspraken over de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) en een duidelijk praktijkvoorbeeld van de ‘knip’ onder de Omgevingswet.

Overgangsrecht

  • Overgangsrecht bij de inhoudelijke beoordeling van een ingetrokken bestuurlijke sanctie [ECLI:NL:RBZWB:2024:5402]
Deze zaak draait om beroep dat is ingesteld tegen een besluit van het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland. Het besluit zag op het onmiddellijk toepassen van spoedeisende bestuursdwang, met als doel dat de werkzaamheden met onmiddellijke ingang stil moesten worden gelegd. De sanctie is daarna ingetrokken en de werkzaamheden zijn succesvol afgerond. De eisers hebben echter procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van de handhavingssanctie omdat zij schade hebben geleden als gevolg. De bestuurlijke sanctie is opgelegd vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, maar ook vóór 1 januari 2024 weer ingetrokken. Onder het overgangsrecht is bepaald dat oude recht van toepassing is totdat een beschikking is ingetrokken. In deze zaak is echter procesbelang vastgesteld voor een inhoudelijke beoordeling van het besluit, omdat op het besluit het oude recht van toepassing is volgt de rechtbank ook voor de inhoudelijke beoordeling het oude recht. In deze uitspraak wordt duidelijk hoe regels uit het tijdelijke deel van het omgevingsplan geïnterpreteerd moeten worden wanneer ze niet helemaal duidelijk zijn. Vaste jurisprudentie van vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt hiervoor gevolgd. Hieruit volgt dat wanneer een planregel niet helemaal duidelijk is, er gekeken dient te worden naar de samenhang met de andere planregels en moet worden beoordeeld of de regel dan wel duidelijk is.

Inhoudelijk

Uit artikel 16.55, zevende lid, van de Omgevingswet volgt dat participatie bij omgevingsvergunningen voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) in beginsel vrijwillig is, maar dat de gemeenteraad gevallen kan aanwijzen waarbij participatie verplicht is. In deze zaak is dit het geval, de gemeenteraad van Amsterdam heeft namelijk bepaald dat voor alle BOPA omgevingsvergunningen participatie verplicht is. Verzoekster in de zaak stelt dat er onvoldoende participatie was bij de verlening van een vergunning waartegen zij bezwaar had ingediend. De voorzieningenrechter oordeelt daarover het volgende. Wanneer participatie verplicht is moet dit enige betekenis hebben om daadwerkelijk zinvol te zijn. Wat er in redelijkheid mag worden verwacht bij participatie is afhankelijk van de aard van het project en de impact die het project op de omgeving heeft. De beoordeling of er voldoende participatie is ligt volgens de voorzieningenrechter in de eerste plaats bij het college van burgemeester en wethouders. In dit geval heeft het college volgens de voorzieningenrechter in redelijkheid kunnen beslissen dat er sprake is van voldoende participatie. Er was een participatieplan, er is contact gezocht met omwonenden en verzoekster is op de hoogte gesteld. Daarnaast is van belang dat participatie niet betekent dat de participant gelijk krijgt. Wanneer een besluit wordt genomen op grond van de Omgevingswet mag er altijd gebruik worden gemaakt van onderzoeksgegevens die minder dan 2 jaar oud zijn, als onderzoekgegevens ouder dan 2 jaar zijn dient te worden onderbouwd dat de gegevens actueel zijn, dit volgt uit artikel 16.5 Omgevingswet. Verzoekers in deze zaak stellen dat er geen gebruik had mogen worden gemaakt van een bodemonderzoek uit 2019, dit onderzoek is ten grondslag gelegd aan het besluit waartegen verzoekers een voorlopige voorziening hebben gevraagd. Het college van burgemeester en wethouders stelt dat de gegevens uit het rapport voldoende actueel zijn en dat dit dus wel is toegestaan op grond van artikel 16.5, tweede lid, van de Omgevingswet. De voorzieningenrechter oordeelt dat het enkele feit dat het bodemonderzoek al 5 jaar oud is niet betekent dat het niet gebruikt had mogen worden, het college heeft ter zitting namelijk voldoende overtuigend beredeneerd dat de onderzoeksgegevens voldoende actueel zijn. In deze zaak gaat het om een mevrouw die een omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor het plaatsen van kozijnen in een zijgevel. Deze aanvraag is echter niet behandeling genomen omdat er op grond van de Omgevingswet géén omgevingsvergunning vereist is. Het oordeel dat er geen vergunningplicht is moet worden gezien als een besluit, wat betekent dat het ook vatbaar is voor bezwaar en beroep. De rechtbank oordeelt dat dit besluit moet worden gepubliceerd op grond van artikel 16.64a, lid 1, van de Omgevingswet. Dit zorgt namelijk voor rechtszekerheid en maakt het mogelijk ook voor derde-belanghebbenden om een rechtsmiddel aan te wenden. Onder de Omgevingswet wordt er bij het bouwen van een bouwwerk onderscheid gemaakt tussen een technisch aspect en een ruimtelijk aspect. Dit wordt de ‘knip’ genoemd. Voor het technische deel kan een bouwtechnische omgevingsvergunning zijn vereist, voor het ruimtelijke deel kan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit vereist zijn. In deze zaak draait het om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). Omdat het enkel gaat om een BOPA betekent dit dat er niet getoetst hoeft te worden of ook aan technische eisen is voldaan, er dient alleen te worden gekeken of er sprake is van een evenwichtige toedeling aan locaties (dus toetsing van het ruimtelijke aspect). Het beroep van appellanten dat doelt op het niet voldoen aan technische eisen valt dus volgens de voorzieningenrechter niet onder het besluit. Deze zaak draait om een verleende omgevingsvergunning waartegen verzoeker een voorlopige voorziening tot schorsing heeft ingediend. Verzoeker betoogt onder andere dat niet is gebleken dat er onderzoek is gedaan naar alternatieve locaties voordat de vergunning is verleend. De voorzieningenrechter oordeelt hierover dat op grond van vaste rechtspraak geldt dat wanneer een project op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven alleen tot het onthouden van medewerking dwingt indien vooraf blijkt dat het alternatief een gelijkwaardig resultaat behaalt met aanzienlijk minder bezwaren. De voorzieningenrechter verklaart hierbij de vaste rechtspraak gebaseerd op het oude recht (de Wabo) onverkort van toepassing onder de Omgevingswet. Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne. Rutger Boogers [post_title] => Jurisprudentieoverzicht achtste maand Omgevingswet [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => jurisprudentieoverzicht-achtste-maand-omgevingswet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2024-09-05 16:24:07 [post_modified_gmt] => 2024-09-05 14:24:07 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=43488 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [comment_count] => 0 [current_comment] => -1 [found_posts] => 102 [max_num_pages] => 11 [max_num_comment_pages] => 0 [is_single] => [is_preview] => [is_page] => [is_archive] => 1 [is_date] => [is_year] => [is_month] => [is_day] => [is_time] => [is_author] => [is_category] => [is_tag] => [is_tax] => 1 [is_search] => [is_feed] => [is_comment_feed] => [is_trackback] => [is_home] => [is_privacy_policy] => [is_404] => [is_embed] => [is_paged] => 1 [is_admin] => [is_attachment] => [is_singular] => [is_robots] => [is_favicon] => [is_posts_page] => [is_post_type_archive] => [query_vars_hash:WP_Query:private] => 87bd5669d13e83d316a72f2b17a7c86d [query_vars_changed:WP_Query:private] => 1 [thumbnails_cached] => [allow_query_attachment_by_filename:protected] => [stopwords:WP_Query:private] => [compat_fields:WP_Query:private] => Array ( [0] => query_vars_hash [1] => query_vars_changed ) [compat_methods:WP_Query:private] => Array ( [0] => init_query_flags [1] => parse_tax_query ) [query_cache_key:WP_Query:private] => wp_query:d20a18006693c1835c64a14c26183d2c:0.33109300 17539977420.95845700 1753997742 [tribe_is_event] => [tribe_is_multi_posttype] => [tribe_is_event_category] => [tribe_is_event_venue] => [tribe_is_event_organizer] => [tribe_is_event_query] => [tribe_is_past] => [tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object ( [filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object *RECURSION* ) )
Inleiding Voor de maand augustus bespreken wij weer een aantal belangrijke uitspraken gedaan onder de Omgevingswet. Onder andere aan bod komen enkele overgangsrechtelijke uitspraken, verschillende inhoudelijke uitspraken over de buitenplanse...
Lees meer
Inleiding Ook voor de maand juli bespreken wij weer een aantal uitspraken van de afgelopen weken. Onder andere aan bod gekomen zijn uitspraken over de rechterlijke toetsing van een omgevingsvergunning...
Lees meer
Inleiding De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 juli 2024 een overzichtsuitspraak gepubliceerd waarin duidelijk uiteen wordt gezet wat de mogelijkheden zijn voor het inbrengen van...
Lees meer
Inleiding Voor het zesde deel van onze jurisprudentiereeks over de Omgevingswet bespreken wij weer een aantal uitspraken van de afgelopen weken. Ook deze maand behandelen we zowel inhoudelijke als overgangsrechtelijke...
Lees meer
Inleiding In het vijfde deel van onze jurisprudentiereeks over de Omgevingswet bespreken wij de rechtspraak gepubliceerd in mei. Zowel overgangsrechtelijke zaken als inhoudelijke zaken zijn voorbij gekomen. Een belangrijke conclusie...
Lees meer
Inleiding De staatsraad Advocaat-generaal Nijmeijer is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) verzocht een conclusie uit te brengen over de toepassing van artikel 6:19 Awb bij...
Lees meer
Inleiding Dit artikel is de vierde editie van onze jurisprudentiereeks over de Omgevingswet. In deze editie komt de rechtspraak uit april 2024 aan bod. Een belangrijke uitspraak in april werd...
Lees meer
Inleiding In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland gaat het over rechterlijke toetsing van het criterium ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ dat van toepassing is bij de verlening van...
Lees meer
Inleiding In het derde deel van onze jurisprudentiereeks over de Omgevingswet wordt de rechtspraak gepubliceerd in maart 2024 besproken. Inhoudelijk Rechterlijke toetsing BOPA [ECLI:NL:RBGEL:2024:1822] In deze uitspraak gaat het om...
Lees meer
Inleiding Onder vigeur van de Wro kon een bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid, uitwerkingsplicht of afwijkingsbevoegdheid bevatten. De Wro is komen te vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In dit artikel...
Lees meer