WP_Query Object
(
[query] => Array
(
[paged] => 4
[news-type] => blog
)
[query_vars] => Array
(
[paged] => 4
[news-type] => blog
[error] =>
[m] =>
[p] => 0
[post_parent] =>
[subpost] =>
[subpost_id] =>
[attachment] =>
[attachment_id] => 0
[name] =>
[pagename] =>
[page_id] => 0
[second] =>
[minute] =>
[hour] =>
[day] => 0
[monthnum] => 0
[year] => 0
[w] => 0
[category_name] =>
[tag] =>
[cat] =>
[tag_id] =>
[author] =>
[author_name] =>
[feed] =>
[tb] =>
[meta_key] =>
[meta_value] =>
[preview] =>
[s] =>
[sentence] =>
[title] =>
[fields] => all
[menu_order] =>
[embed] =>
[category__in] => Array
(
)
[category__not_in] => Array
(
)
[category__and] => Array
(
)
[post__in] => Array
(
)
[post__not_in] => Array
(
)
[post_name__in] => Array
(
)
[tag__in] => Array
(
)
[tag__not_in] => Array
(
)
[tag__and] => Array
(
)
[tag_slug__in] => Array
(
)
[tag_slug__and] => Array
(
)
[post_parent__in] => Array
(
)
[post_parent__not_in] => Array
(
)
[author__in] => Array
(
[0] => 19
)
[author__not_in] => Array
(
)
[search_columns] => Array
(
)
[ignore_sticky_posts] =>
[suppress_filters] =>
[cache_results] => 1
[update_post_term_cache] => 1
[update_menu_item_cache] =>
[lazy_load_term_meta] => 1
[update_post_meta_cache] => 1
[post_type] =>
[posts_per_page] => 10
[nopaging] =>
[comments_per_page] => 50
[no_found_rows] =>
[taxonomy] => news-type
[term] => blog
[order] => DESC
)
[tax_query] => WP_Tax_Query Object
(
[queries] => Array
(
[0] => Array
(
[taxonomy] => news-type
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
[operator] => IN
[include_children] => 1
)
)
[relation] => AND
[table_aliases:protected] => Array
(
[0] => wp_term_relationships
)
[queried_terms] => Array
(
[news-type] => Array
(
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
)
)
[primary_table] => wp_posts
[primary_id_column] => ID
)
[meta_query] => WP_Meta_Query Object
(
[queries] => Array
(
)
[relation] =>
[meta_table] =>
[meta_id_column] =>
[primary_table] =>
[primary_id_column] =>
[table_aliases:protected] => Array
(
)
[clauses:protected] => Array
(
)
[has_or_relation:protected] =>
)
[date_query] =>
[queried_object] => WP_Term Object
(
[term_id] => 56
[name] => Blog van medewerkers
[slug] => blog
[term_group] => 0
[term_taxonomy_id] => 56
[taxonomy] => news-type
[description] =>
[parent] => 0
[count] => 1454
[filter] => raw
)
[queried_object_id] => 56
[request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS wp_posts.ID
FROM wp_posts LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT JOIN wp_icl_translations wpml_translations
ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type)
WHERE 1=1 AND (
wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND wp_posts.post_author IN (19) AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
wpml_translations.language_code = 'nl'
AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
AND ( (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations
WHERE trid = wpml_translations.trid
AND language_code = 'nl'
) = 0
) OR (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations t2
JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
AND t2.language_code = 'nl'
AND (
p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR
( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
)
) = 0 ) )
) ) AND wp_posts.post_type IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) ) OR wp_posts.post_type NOT IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) )
GROUP BY wp_posts.ID
ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
LIMIT 30, 10
[posts] => Array
(
[0] => WP_Post Object
(
[ID] => 42761
[post_author] => 19
[post_date] => 2024-07-08 10:53:22
[post_date_gmt] => 2024-07-08 08:53:22
[post_content] => Inleiding
Voor het zesde deel van onze jurisprudentiereeks over de Omgevingswet bespreken wij weer een aantal uitspraken van de afgelopen weken. Ook deze maand behandelen we zowel inhoudelijke als overgangsrechtelijke zaken. Onder andere aan bod gekomen zijn uitspraken over de beginselplicht tot handhaving en het overgangsrecht bij vernietigde besluiten tot vaststelling van hogere geluidswaarden.
Inhoudelijk
Schorsing van handhavingsbesluit [ECLI:NL:RBGEL:2024:3458]
Op 4 juni heeft de voorzieningenrechter uitspraak gedaan over een geschil dat gaat over hondenfokkers die handelen in strijd met het Omgevingsplan van hun gemeente. Ze hebben geen omgevingsvergunning, terwijl die wel is vereist voor het bedrijfsmatig fokken van honden. Hierdoor handelen zij in strijd met artikel 5.1 van de Omgevingswet. Het college is daarom bevoegd om handhavend op te treden en heeft een last onder bestuursdwang opgelegd. De hondenfokkers hebben een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend om extra tijd te krijgen om de honden te herplaatsen, dit verzoek is toegewezen door de voorzieningenrechter. De verzoekers hebben ook aangevoerd dat er sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden waardoor het college niet zou moeten handhaven. Dit wordt afgewezen door de voorzieningenrechter die hiervoor de vaste jurisprudentie herhaalt. Uit de vaste rechtsregel volgt dat bij een overtreding van een wettelijk voorschrift waartegen het bestuursorgaan handhavend kan optreden, dit in beginsel ook moet gebeuren. Dit wordt de beginselplicht tot handhaving genoemd. Alleen in geval van bijzondere omstandigheden kan het bestuursorgaan hiervan afzien. Van bijzondere omstandigheden kan sprake zijn wanneer er concreet zicht is op legalisatie of wanneer handhaving onevenredig is. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden aangezien er geen concreet zicht is op legalisatie en dat er ook geen sprake is van bijzondere omstandigheden. De vaste jurisprudentie over de beginselplicht tot handhaving is dus doorgetrokken naar de Omgevingswet.
Geluidzones vallen onder tijdelijk deel omgevingsplan [ECLI:NL:RBOBR:2024:1775]
De rechtbank heeft in deze uitspraak vastgesteld dat geluidscontouren die behoren tot een geldend bestemmingsplan onderdeel uitmaken van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, dit volgt uit artikel 4.6, eerste lid, onder g, Invoeringswet Omgevingswet.
Geen anticipatie op de Omgevingswet als deze niet van toepassing is [ECLI:NL:RVS:2024:2322]
De ABRvS heeft in deze zaak duidelijk gemaakt dat het beroepen op bepalingen uit de Omgevingswet niet mogelijk is als de Omgevingswet op de zaak niet van toepassing is. De appellanten in deze zaak hadden verschillende beroepsgronden die zien op regels uit de Omgevingswet. Uit het overgangsrecht volgt echter dat de Omgevingswet niet van toepassing is en dus werden de beroepsgronden afgewezen.
Overgangsrecht
Recht van toepassing na vernietiging van besluiten tot vaststelling van hogere waarden [ECLI:NL:RVS:2024:2324]
In deze zaak draait het om een bestemmingsplan waarbij een besluit over de vaststelling van hogere geluidswaarden is genomen, dit bestemmingsplan en het bijbehorende besluit zijn vernietigd. Hierdoor is de rechtsvraag welk recht van toepassing is op het nieuwe besluit dat moet worden genomen over de hogere geluidswaarden.
Met het oog op de rechtsvorming en de rechtspraktijk heeft de ABRvS uiteengezet welk recht van toepassing is nadat een besluit tot vaststelling van hogere waarden is vernietigd.- Het algemene overgangsrecht voor besluiten genomen op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is geregeld in artikel 3.4 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet.
- Specifiek overgangsrecht is geregeld voor besluiten tot het vaststellen van hogere waarden wanneer het gaat om de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van woningen, geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen. Hiervoor geldt dat wanneer een aanvraag is ingediend of een ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, de Wgh van toepassing blijft tot dat het besluit onherroepelijk is.
- Wat niet is geregeld onder dit specifieke overgangsrecht is overgangsrecht voor besluiten tot het vaststellen van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van nog niet geprojecteerde woningen in zones langs wegen of rond industrieterreinen. Dit is de situatie waar het in deze zaak ook om draait. Gelet op de totstandkoming van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet vindt de Afdeling het aannemelijk dat ook voor deze situaties overgangsrecht van toepassing is. Dus ook in dit geval is het oude recht van toepassing als de aanvraag is ingediend of het ontwerp ter inzage is gelegd vóór de inwerkingtreding van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, totdat het besluit onherroepelijk is.
Wat valt er onder het ‘oude recht’? [ECLI:NL:RBZWB:2024:4052]
De rechtbank heeft in deze uitspraak bevestigd dat met het ‘oude recht’ dat van toepassing is wanneer de Omgevingswet nog niet van toepassing is ook een omgevingsverordening kan worden bedoeld.
Overgangsrecht MER-beoordeling [ECLI:NL:RBOBR:2024:1709]
Wanneer een verzoek om een besluit over een MER-beoordeling is gedaan vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het oude recht van toepassing op grond van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.
[post_title] => Jurisprudentieoverzicht zesde maand Omgevingswet
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => jurisprudentieoverzicht-zesde-maand-omgevingswet
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-07-08 11:02:03
[post_modified_gmt] => 2024-07-08 09:02:03
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=42761
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[1] => WP_Post Object
(
[ID] => 42535
[post_author] => 19
[post_date] => 2024-06-14 14:00:46
[post_date_gmt] => 2024-06-14 12:00:46
[post_content] =>
Inleiding
In het vijfde deel van onze jurisprudentiereeks over de Omgevingswet bespreken wij de rechtspraak gepubliceerd in mei. Zowel overgangsrechtelijke zaken als inhoudelijke zaken zijn voorbij gekomen. Een belangrijke conclusie is deze maand uitgebracht door staatsraad advocaat-generaal Nijmeijer, hierin wordt antwoord gegeven op vragen van de ABRvS over de toepassing van artikel 6:19 Awb bij ruimtelijke plannen. Over deze conclusie hebben wij in een eerder
blog de belangrijkste aspecten uiteengezet.
Inhoudelijk
Dit geschil draait om een omgevingsvergunning voor het oprichten van een tijdelijke grondopslag. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan de beoordelingsregels die het toetsingskader vormen voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Hieruit volgt dat er sprake moet zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (EFTAL). Een aspect dat bij de beoordeling van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties een rol kan spelen is verkeersveiligheid. De rechtsvraag is of het college het onderdeel verkeersveiligheid voldoende heeft meegewogen. Het college heeft volgens de voorzieningenrechter het aspect verkeersveiligheid nadrukkelijk betrokken in de besluitvorming door vergunningvoorschriften op te nemen die de verkeersveiligheid op de locatie beschermen. Het college heeft het aspect ook voldoende geborgd in de omgevingsvergunning. Hierdoor heeft het college in redelijkheid kunnen overwegen dat er geen verkeersonveilige situatie zal ontstaan door de tijdelijke grondopslag.
Deze uitspraak ziet op een handhavingsbesluit onder de Omgevingswet. Het gaat om evenementen die in strijd zijn met het omgevingsplan. Een activiteit die in strijd is met het omgevingsplan vereist een omgevingsvergunning. Omdat er in het geschil geen omgevingsvergunning was verleend, is er een bevoegdheid voor het college om handhavend op te treden. Hiertoe werd een verzoek gedaan, het college weigerde dit verzoek echter, met de stelling dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning wel was ingediend en er dus concreet zicht is op legalisatie. Tegen deze weigering werd bezwaar ingediend, maar tegen die tijd was de omgevingsvergunning verleend en was er dus niet langer sprake van een overtreding op grond van de Omgevingswet.
Onder de Omgevingswet is het niet toegestaan om zonder een omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten wanneer het gaat om een geval dat is aangewezen bij algemene maatregel van bestuur. In deze zaak is een vergunning verleend om wolven te verstoren door ze te beschieten met een paintballgeweer. Onder de Omgevingswet is de wolf een beschermd dier, uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) volgt namelijk dat het verbod geldt voor dieren die zijn genomen in de Habitatrichtlijn, hieronder valt de wolf. De Faunabescherming komt op tegen de verlening van de omgevingsvergunning, zij stellen dat er niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van de omgevingsvergunning; de noodzaak en het ontbreken van alternatieven is volgens hen onvoldoende aangetoond. De voorzieningenrechter oordeelt dat zowel de noodzaak als het ontbreken van alternatieven inderdaad onvoldoende is onderbouwd. Omdat het bezwaar van de Faunabescherming een redelijke kans van slagen heeft mag de omgevingsvergunning nog niet worden gebruikt.
Overgangsrecht
In dit geding kwam voor het eerst het overgangsrecht voor voorbereidingsbesluiten aan bod.
In 2023 is een voorbereidingsbesluit genomen waarin is besloten dat voor een perceel een bestemmingsplan zal worden voorbereid, hierbij is bepaald dat het verboden is het gebruik van het perceel te wijzigen. Hiermee kan vooruitlopend op het bestemmingsplan worden bewerkstelligd dat het perceel niet alsnog in gebruik wordt genomen. Uit artikel 4.14 lid 1 en 4 van de Omgevingswet en artikel 4.103 lid 2 van de Invoeringswet Omgevingswet volgt dat de geldigheidsduur van een voorbereidingsbesluit tot 1 jaar en 6 maanden na de inwerkingtreding van de Omgevingswet doorloopt. Hieruit volgt dus dat het voorbereidingsbesluit nog steeds van kracht is. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de situatie dat een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet of daarna. In deze zaak was het nog niet ter inzage gelegd en blijft het voorbereidingsbesluit dus geldig.
Wanneer vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet een gedoogplicht is opgelegd op grond van de Waterwet, dan blijft op grond van artikel 4.5, onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het oude recht van toepassing tot het besluit onherroepelijk is.
Deze zaak betreft een besluit op een verzoek om handhavend op te treden tegen het ontbreken van een projectplan. Voor dit soort besluiten is geen overgangsrecht geregeld in de Invoeringswet Omgevingswet. Vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet gold een plicht om voor de wijziging van een waterstaatswerk een projectplan vast te stellen. Onder de Omgevingswet is dit veranderd in een bevoegdheid om een projectbesluit te nemen. Doordat er geen overgangsrecht is, kan het ontbreken van een projectplan niet meer worden aangemerkt als een overtreding.
Door het college van burgemeester en wethouders werd in deze zaak een overtreding vastgesteld. Het ging om een erfafscheiding die niet voldeed aan de regels voor vergunningvrij bouwen. Wanneer vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet een last onder dwangsom is opgelegd voor een overtreding blijft het oude recht van toepassing, dat is het geval in deze zaak. Ondanks dat het oude recht van toepassing is, blikt de voorzieningenrechter vooruit of onder de Omgevingswet er ook sprake is van een overtreding. Hierover concludeert de voorzieningenrechter dat ook onder de Omgevingswet de erfafscheiding niet als vergunningvrij zal worden aangemerkt.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.

[post_title] => Jurisprudentie overzicht vijfde maand Omgevingswet
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => jurisprudentieoverzicht-vijfde-maand-omgevingswet
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-06-14 14:45:48
[post_modified_gmt] => 2024-06-14 12:45:48
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=42535
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[2] => WP_Post Object
(
[ID] => 42495
[post_author] => 19
[post_date] => 2024-06-11 08:59:38
[post_date_gmt] => 2024-06-11 06:59:38
[post_content] =>
Inleiding
De staatsraad Advocaat-generaal Nijmeijer is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (
ABRvS) verzocht een conclusie uit te brengen over de toepassing van artikel 6:19 Awb bij opvolgende ruimtelijke plannen. Het verzoeken van een conclusie houdt in dat de ABRvS aan een staatsraad A-G kan vragen om een rechtsvraag te onderzoeken en hierover
aanbevelingen te doen. Op 29 mei 2024 heeft Nijmeijer deze conclusie uitgebracht. In dit artikel gaan wij in op de belangrijkste aspecten.
Artikel 6:19 Awb
In een bezwaar- of beroepsprocedure over een besluit kan door het bestuursorgaan een nieuw besluit worden genomen dat het bestreden besluit wijzigt. Op deze situatie ziet artikel 6:19 Awb. Het artikel regelt dat het bezwaar of beroep tegen het bestreden besluit van rechtswege ook ziet op het besluit tot intrekking, wijziging of vervanging, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Er ontstaat dus van rechtswege een beroep tegen het nadere besluit, dit wordt ook wel ‘
fictief beroep’ genoemd.
Artikel 6:19 Awb heeft twee doelen. Als eerste biedt het
rechtsbescherming. Een appellant die tegen een besluit beroep heeft ingesteld, hoeft hierdoor niet afzonderlijk beroep in te stellen tegen een besluit dat hangende het beroep wordt genomen. Ten tweede bevordert het
effectieve geschilbeslechting, er wordt voorkomen dat twee instanties tegelijk oordelen over besluiten die vallen binnen één geschil.
Aanleiding voor de conclusie
Bij de ABRvS loopt een zaak die ziet op een bestemmingsplan waarmee de recreatieve verhuur van woningen is beperkt. Onder dit plan was recreatieve verhuur slechts voor bepaalde woningen nog mogelijk. Tegen dit bestemmingsplan werd beroep ingesteld, waarop de gemeenteraad het bestemmingsplan opnieuw, gewijzigd vaststelde. Tegen het gewijzigde besluit werd door een grotere groep
opnieuw beroep ingesteld bij de Afdeling.
Vragen aan de staatsraad A-G
Is er aanleiding om de rechtspraak over de toepassing van artikel 6:19 Awb in bestemmingsplanzaken onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aan te passen?
Ondanks het vervallen van de Wro door de inwerkingtreding van de Omgevingswet is deze vraag nog relevant omdat het nog enige tijd zal duren voordat alle lopende bestemmingsplanprocedures zijn afgedaan. Daarnaast kan het beantwoorden van deze vraag inzicht bieden voor toekomstige toepassing van artikel 6:19 Awb in omgevingsplanzaken.
Is er aanleiding om de toepassing van artikel 6:19 Awb te veranderen in zaken die gaan over de wijziging van een omgevingsplan op grond van de Omgevingswet?
De conclusie
Bestemmingsplanzaken
In bestemmingsplanzaken wordt artikel 6:19 Awb ruim toegepast. De drempel voor het aannemen van een fictief beroep is laag, doordat er in de rechtspraak
nauwelijks eisen worden gesteld aan het nieuwe besluit dat hangende beroep is genomen.
In de literatuur werd dit al eerder geconstateerd. De ruime toepassing van artikel 6:19 Awb is dus al vele jaren een bekend verschijnsel. Het brengt zowel voordelen als nadelen.
Een belangrijk nadeel dat hierdoor ontstaat is dat de omvang van het geding groter wordt, deze uitdijende werking kan volgens Nijmeijer worden beperkt door de rechtspraak op de
volgende punten aan te passen:
- Fictief beroep alleen mogelijk maken voor herstel- en reparatiebesluiten.
- Voor het aannemen van een reparatiebesluit een nadrukkelijke relatie eisen met de beroepsgronden in het reële beroep (het beroep tegen het oorspronkelijke besluit). De gebiedsgewijze benadering moet worden verlaten.
- De kring van gerechtigden beperken tot degenen die door het hangende beroep genomen besluit in een nadeligere positie komen en degenen die tegen het oorspronkelijke besluit geen beroep hebben ingesteld, maar door gewijzigde feiten of omstandigheden nu wel in beroep gaan.
- Bij gecombineerde besluiten geen fictief beroep aannemen maar rechtsbescherming construeren door het instellen van reëel beroep tegen het hangende beroep genomen besluit.
Omgevingsplanzaken
Het omgevingsplan is een
geconsolideerde regeling. Dit betekent dat iedere wijziging van een omgevingsplan (een wijzigingsbesluit) plaatsvindt in dezelfde planologische regeling en op grond van dezelfde regelgevende bevoegdheid. Een wijzigingsbesluit brengt dus altijd veranderingen aan in het omgevingsplan zoals dat is vastgesteld. Dit betekent dat de gebiedsgewijze benadering geen onderscheidend vermogen heeft en dus achterwege moet blijven. De uitdijende werking van het fictief beroep op de omvang van het geding kan door de regelstructuur van het omgevingsplan toenemen. Om te beoordelen of er sprake is van een nader besluit waarop artikel 6:19 Awb van toepassing is, kan de aanpak in bestemmingsplanzaken worden gevolgd. Hierdoor wordt uitdijende werking beperkt.
Onder de Omgevingswet is het mogelijk dat de gemeenteraad de omgevingsplanbevoegdheid delegeert aan het college van B&W. Daarom adviseert Nijmeijer dat artikel 6:19 Awb moet kunnen worden toegepast wanneer een besluit dat hangende beroep wordt genomen afkomstig is van een
ander bestuursorgaan.
Afsluitende opmerkingen
Nu de conclusie is uitgebracht zullen de partijen in de procedure de mogelijkheid krijgen om op de conclusie te reageren. Daarna kan de ABRvS uitspraak doen. De conclusie is hiervoor niet bindend, maar dient als een voorlichting voor de Afdeling.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.

[post_title] => Conclusie staatsraad A-G over toepassing van artikel 6:19 Awb bij ruimtelijke plannen
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => conclusie-staatsraad-a-g-over-toepassing-van-artikel-619-awb-bij-ruimtelijke-plannen
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-06-14 14:50:18
[post_modified_gmt] => 2024-06-14 12:50:18
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=42495
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[3] => WP_Post Object
(
[ID] => 42135
[post_author] => 19
[post_date] => 2024-05-16 10:56:36
[post_date_gmt] => 2024-05-16 08:56:36
[post_content] =>
Inleiding
Dit artikel is de vierde editie van onze jurisprudentiereeks over de Omgevingswet. In deze editie komt de rechtspraak uit april 2024 aan bod. Een belangrijke uitspraak in april werd gedaan door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland. In die uitspraak heeft de voorzieningenrechter getoetst aan het criterium een ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ en tevens beoordeelt of voldoende uitvoering was gegeven aan de participatieverplichting. Over deze uitspraak hebben wij eerder een apart
blog geschreven.
Inhoudelijk
In deze zaak gaat het om handhavingsbesluiten die onder de toepasselijkheid van de Omgevingswet vallen. Deze besluiten zien op het onmiddellijk staken en gestaakt houden van bouwwerkzaamheden. Hiertegen heeft de verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Het volgende komt aan bod: of er sprake is van een overtreding van een omgevingsvergunning in de zin van de Omgevingswet, of het mogelijk is om te handhaven bij het niet melden van de start bij de bouw en de handhaving bij het niet doen van een gebruiksmelding.
Het eerste onderdeel van de handhavingsbesluiten ziet op een overtreding van artikel 5.5 Omgevingswet waaruit volgt dat het verboden is om in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning te handelen. Maar, de omgevingsvergunning waar het in deze zaak om gaat is nog geen omgevingsvergunning onder de Omgevingswet omdat er bezwaar loopt en de vergunning dus nog niet onherroepelijk is. Deze stelling kan dus in bezwaar geen stand houden, maar dit gebrek kan wel worden hersteld. De voorzieningen rechter ziet hier geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dit is omdat de verzoeker vooralsnog gezien heeft gebouwd zonder de vereiste omgevingsvergunning, en indien de vergunning niet onherroepelijk wordt de verzoeker helemaal geen vergunning heeft, dit zou dan ook tot een overtreding leiden.
Het tweede aspect van de handhavingsbesluiten ziet op het niet doen van een startmelding bij het bouwen, als vereist in artikel 7.7, eerste lid, Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Aan dit voorschrift is echter geen consequentie verbonden. De voorzieningenrechter oordeelt hierover dat die handhaving dan ook niet is gerechtvaardigd. Op dit punt kan de verzoeker in bezwaar dus gelijk krijgen.
Het derde handhavingsbesluit ziet op het handelen in strijd met artikel 6.7, eerste lid, Bbl, doordat de verzoeker de ingebruikneming van het pand niet vier weken voorafgaand aan gebruik heeft gemeld. De voorzieningenrechter oordeelt hierover dat er een bevoegdheid was om handhavend op te treden.
Vervolgens wordt er een belangenafweging gegeven. Omdat het mogelijk is dat de verzoeker in bezwaar op een aantal punten gelijk zal krijgen, heft de voorzieningenrechter de herstelsancties op voor zover die zien op het staken van de bouw.
Op 12 april heeft de rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan over de juridische status van een goedkeuringseis in een vergunningvoorschrift voor een milieubelastende activiteit. De vraag was of dit onder de Omgevingswet als een besluit kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat er verschillende varianten zijn van goedkeuringseisen. Bij sommige beslissingen over goedkeuring volgt een rechtsgevolg, deze zijn daarom aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor andere beslissingen is dit niet het geval. Ook oordeelt de rechtbank dat er onvoldoende rechtsbescherming tegen een besluit over goedkeuring bestaat. Omdat de Omgevingswet geen bijzondere bekendmakings- en publicatieverplichtingen kent zijn de algemene bekendmakingsverplichtingen uit de Awb van toepassing. Dit betekent dat derden niet op de hoogte worden gesteld, daarom had een buitenwettelijke publicatieverplichting in het besluit in de regel gelegen.
In deze zaak ging het om een ambtshalve genomen handhavingsbesluit op grond van de Omgevingswet. Volgens het overgangsrecht was op de situatie in de zaak echter de Wabo van toepassing. De voorzieningenrechter verbindt aan dit gebrek geen rechtsgevolgen omdat er geen grote materiele verschillen bestaan tussen de toetsing op grond van het oude recht en het nieuwe recht. Dit betekent dat het college dit kan herstellen in de bezwarenprocedure.
Dit geschil gaat over een verleende ontgrondingenvergunning voor het uitvoeren van ontgrondingswerkzaamheden van een haven (verleend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet), waartegen een verzoek om een voorlopige voorziening te treffen is ingediend. Uit artikel 5.1 van de Omgevingswet volgt dat het verboden is om een ontgrondingsactiviteit uit te voeren zonder een omgevingsvergunning, maar in artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) zijn gevallen opgenomen waarvoor dit verbod niet geldt. Deze categorie kan op grond van artikel 16.9 Bal worden uitgebreid door vergunningvrije gevallen op te nemen in de provinciale omgevingsverordening indien dit doelmatig en doeltreffend is. Dat is in deze zaak aan de orde, in de provinciale omgevingsverordening is opgenomen dat het verbod niet geldt voor het aanleggen, veranderen of verwijderen van een haven. De vergunninghouder stelt dat de ontgrondingsactiviteit nu dus vergunningvrij is. De volgende vraag doet zich voor: kan de vergunde ontgronding worden aangemerkt als een ontgrondingsactiviteit als bedoeld in artikel 16.6 van het Bal? Volgens de voorzieningenrechter bestaat hierover gerede twijfel en dient dit in een bodemprocedure worden behandeld.
Overgangsrecht
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in deze uitspraak uiteengezet welk recht van toepassing is op (vervolg) besluiten op aanvragen om een ruimtelijk plan vast te stellen. Met het oog op de rechtsvorming en de rechtspraktijk is de Afdeling ingegaan op een aantal veelvoorkomende scenario’s. Deze uitspraak geldt voor bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen.
De volgende scenario’s zijn door de Afdeling besproken:
- Een aanvraag tot vaststelling van een bestemmingsplan is vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet gedaan en is afgewezen door de gemeenteraad. In dit geval blijft de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van toepassing tot dat het besluit op de aanvraag onherroepelijk wordt.
Dit volgt uit het overgangsrecht, de Omgevingswet wordt van toepassing wanneer een bestemmingsplan van kracht is, waarvan geen sprake is als de aanvraag tot het vaststellen wordt afgewezen.
- Wanneer een aanvraag wordt afgewezen door de gemeenteraad, maar dit afwijzingsbesluit blijft niet in stand bij de Afdeling, blijft ook bij een nieuw besluit op de aanvraag de Wro van toepassing.
Pas wanneer het besluit op de aanvraag onherroepelijk wordt is de Omgevingswet namelijk van toepassing.
- In het geval dat de aanvraag vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet is gedaan en deze vervolgens wordt toegewezen door de gemeenteraad, dan geldt artikel 4.6 van de Invoeringswet Omgevingswet. Hieruit volgt dat het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit bepalend is, is dit ná 1 januari 2024 gebeurd, dan is de Omgevingswet van toepassing.
De rechtbank gaat in deze uitspraak in op de betekenis van een gemeentelijke erfgoedverordening en de omgevingsvergunningplicht voor het veranderen van een gemeentelijk monument in de overgangsperiode na inwerkingtreding van de Omgevingswet tot 1 januari 2032.
Eiseres in deze zaak heeft het college in 2023 verzocht om een kerk op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen, deze aanvraag is afgewezen, waartegen eiseres is bezwaar en nu beroep is gegaan. De bevoegdheid van de gemeenteraad om een pand als gemeentelijk monument aan te wijzen op grond van een erfgoedverordening is geregeld in artikel 3.16, eerste lid, van de Erfgoedwet, deze bevoegdheid blijft gelden tot 1 januari 2032. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken. De Wabo bevat bepalingen over, onder andere, het wijzigen van een gemeentelijk monument. De volgende vraag ontstaat hierdoor: wordt een op grond van een erfgoedverordening aangewezen gemeentelijk monument geconfronteerd met vergelijkbare beperkingen als de Wabo-bepalingen? Uit het overgangsstel volgt dat vergunning- of ontheffingplichten die onder de Wabo werden aangemerkt als Wabo-omgevingsvergunningplichten, in de periode tot 1 januari 2032 nog worden aangemerkt als omgevingsvergunningplichten. Hieruit volgt dat voor het slopen, verstoren of wijzigen van een gemeentelijk monument waarop de beperkingen van de Wabo van toepassing waren, hiervoor ook een omgevingsvergunning is vereist onder de Omgevingswet.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.

[post_title] => Jurisprudentie overzicht vierde maand Omgevingswet
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => jurisprudentie-overzicht-vierde-maand-omgevingswet
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-06-14 14:49:44
[post_modified_gmt] => 2024-06-14 12:49:44
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=42135
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[4] => WP_Post Object
(
[ID] => 41908
[post_author] => 19
[post_date] => 2024-04-24 10:50:45
[post_date_gmt] => 2024-04-24 08:50:45
[post_content] =>
Inleiding
In
deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland gaat het over rechterlijke toetsing van het criterium ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ dat van toepassing is bij de
verlening van een buitenplanse omgevingsactiviteit. Daarnaast oordeelt de voorzieningenrechter of er voldoende participatie heeft plaatsgevonden. In dit artikel zal eerst worden uiteengezet wat de buitenplanse omgevingsactiviteit is en wordt daarna de uitspraak van de Rechtbank doorgenomen.
De buitenplanse omgevingsactiviteit (BOPA)
Per 1 januari 2024 is het bestemmingsplan vervangen door het omgevingsplan. Iedere gemeente heeft één omgevingsplan dat de algemene regels voor de fysieke leefomgeving omvat.
Wanneer een initiatief niet binnen de regels van het omgevingsplan past zijn er toch manieren waardoor het initiatief
alsnog doorgang kan vinden. Past een initiatief niet binnen de regels van het omgevingsplan, dan betekent dit dat de activiteit in strijd is met het omgevingsplan. Deze activiteit kan alsnog worden vergund als een buitenplanse omgevingsactiviteit (BOPA).
De procedure voor het verlenen van een BOPA vereist dat de BOPA voldoet aan een
evenwichtige toedeling van functies aan locaties (EFTAL) [art. 8.0a lid 2 Bkl]. Dit houdt in dat er een balans dient te zijn tussen de verschillende functies die locaties binnen een gebied kunnen vervullen. Daarnaast moet de BOPA voldoen aan de instructieregels voor een EFTAL die opgenomen zijn in het Besluit kwaliteit leefomgeving en de instructieregels in de provinciale omgevingsverordening [art. 8.0b en 8.0e Bkl].
Uitspraak van de Rechtbank Gelderland
Het gaat in deze zaak om een verleende omgevingsvergunning voor het opvangen van asielzoekers in een hotel. Op grond van het omgevingsplan was de opvang van asielzoekers
niet toegestaan, daarom heeft het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit verleend.
Hiertegen hebben omwonenden bij de voorzieningenrechter een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, zij willen dat de omgevingsvergunning wordt geschorst.
In de procedure speelt de vraag of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Daarnaast is in het geding of er voldoende participatie was.
Beoordeling voorzieningenrechter: evenwichtige toedeling van functies aan locaties
Of er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt door de voorzieningenrechter beoordeeld door te kijken naar de
verschillende argumenten van de verzoekers. De beoordeling wordt hieronder uiteengezet:
De verzoekers stellen dat de politie onvoldoende capaciteit heeft om de veiligheid van de buurt te garanderen, er mogelijk gevaarlijke verkeerssituaties zullen ontstaan en dat het gaat om asielzoekers die een groot risico voor overlast vormen.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat sociale veiligheid en overlast aspecten zijn die het college bij de beoordeling van een evenwichtige toedeling van functies en locaties dient te betrekken. In het concrete geval is er een veiligheidsplan opgesteld door het college, de voorzieningenrechter stelt dat dit expliciet onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning. Volgens de voorzieningenrechter zijn er in het veiligheidsplan voldoende voorwaarden gesteld om de veiligheid te waarborgen en overlast zoveel mogelijk te voorkomen. Hierdoor concludeert de voorzieningenrechter dat het college voldoende oog heeft gehad voor het effect van de asielopvang op de veiligheid.
Door de verzoekers wordt beargumenteerd dat de effecten op toerisme onvoldoende zijn meegewogen in het bestreden besluit.
Het college geeft aan te erkennen dat de asielopvang tijdelijk negatieve effecten kan hebben voor het toerisme, maar dat het
maatschappelijke belang om asielzoekers op te vangen zwaarder gewicht toe komt. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het maatschappelijke belang zwaarder weegt.
Het zwembad in het hotel wordt gebruikt voor zwemles, in de omgevingsvergunning is vastgelegd dat de zwemschool een belangrijke maatschappelijke waarde heeft en dus open moet blijven. Dit wordt volgens verzoekers niet nageleefd omdat de zwemschool gaat sluiten.
Hierover stelt de voorzieningenrechter dat uit de omgevingsvergunning blijkt dat de zwemschool open moet kunnen blijven, er is daarom geen strijd met de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Indien dit niet wordt nageleefd is dit een
handhavingskwestie over strijd met een vergunningvoorschrift.
De verzoekers betwisten de juistheid van de ruimtelijke onderbouwing van de omgevingsvergunning. Zij verwachten dat er significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden in de omgeving zullen zijn.
De voorzieningenrechter acht de ruimtelijke onderbouwing waarin het aspect stikstof kwalitatief is beoordeeld juist.
Het college heeft volgens verzoekers niet aangetoond dat er geen reële andere alternatieven zijn.
Vanuit vaste rechtspraak over de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) volgt dat het bestaan van alternatieven tot het onthouden van medewerking dwingt wanneer deze alternatieven een gelijkwaardig resultaat behalen met aanmerkelijk minder bezwaren. De voorzieningenrechter oordeelt dat deze rechtspraak ook van toepassing is onder de
Omgevingswet. In dit geval hebben verzoekers echter geen gelijkwaardig alternatief aangedragen.
Na het aflopen van deze punten heeft de voorzieningenrechter de conclusie genomen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Beoordeling voorzieningenrechter: participatie
Participatie betekent het inwinnen van meningen over een voorgenomen initiatief. Participatie door de initiatiefnemer bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning is in beginsel vrijwillig. Bij een omgevingsvergunning voor een BOPA kan de gemeenteraad echter gevallen aanwijzen waarbij participatie een verplichting is.
In de zaak gaat het om zo een aangewezen geval, de gemeenteraad heeft namelijk in het beleid vastgelegd dat voor alle omgevingsvergunningen voor BOPA’s
participatie verplicht is. De verzoekers stellen dat zij onvoldoende zijn betrokken en geïnformeerd over de plannen. De vraag die daarom door de voorzieningenrechter dient te worden beoordeeld is of er sprake is van voldoende participatie.
De voorzieningenrechter stelt dat wanneer participatie verplicht is, dit inhoudt dat de participatie ‘enige betekenis’ moet hebben. Wat er aan participatie moet worden gedaan hangt af van de aard van het project en de impact van het project op de omgeving.
In deze zaak vindt de voorzieningenrechter dat aan participatie is voldaan door betrokkenen per brief op de hoogte te stellen en een informatieavond te houden. Daarnaast verduidelijkt de voorzieningenrechter dat het doel van participatie is om burgers vroegtijdig te betrekken, maar dat dit niet betekent dat de inbreng van burgers
beslissende betekenis heeft.
Conclusie
Door middel van deze uitspraak is duidelijk geworden welke aspecten een rol kunnen spelen in de beoordeling of er een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is. Zo heeft de voorzieningenrechter bevestigd dat sociale veiligheid en overlast aspecten zijn die in betrekking dienen te worden genomen. Daarnaast is de voorzieningenrechter ingegaan op de vraag of er voldoende aan participatie is gedaan.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.

[post_title] => Rechterlijke uitspraak BOPA
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => rechterlijke-uitspraak-bopa
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-06-14 15:15:22
[post_modified_gmt] => 2024-06-14 13:15:22
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=41908
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[5] => WP_Post Object
(
[ID] => 41817
[post_author] => 19
[post_date] => 2024-04-11 14:17:10
[post_date_gmt] => 2024-04-11 12:17:10
[post_content] =>
Inleiding
In het derde deel van onze jurisprudentiereeks over de Omgevingswet wordt de rechtspraak gepubliceerd in
maart 2024 besproken.
Inhoudelijk
In deze uitspraak gaat het om rechterlijke toetsing van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). De beoordelingsregels voor de verlening van een BOPA zijn te vinden in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Uit artikel 8.8a Bkl volgt dat de vergunning alleen kan worden verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De rechtbank dient te beoordelen of in redelijkheid kan worden gesteld dat is voldaan aan het criterium van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In deze uitspraak is te lezen hoe de rechter het
beoordelingscriterium toetst.
Daarnaast wordt in deze uitspraak gesteld dat de vergunning niet verleend mocht worden op grond van het kruimelgevallenbeleid onder de vigeur van de Wabo. Hierover oordeelt de rechter dat dit inderdaad
wetstechnisch onjuist is, maar dat het gebrek in deze zaak in bezwaar hersteld kan worden.
In de betreffende zaak blikt de rechtbank vooruit op de status van omgevingsvergunningen onder de Omgevingswet. Er wordt ingegaan op de
beperking van de looptijd van omgevingsvergunningen, voorschriften ten aanzien van de naleving van het huishoudelijk reglement en toestemming voor brandveilig gebruik.
In deze kwestie verduidelijkt de rechtbank wat het doel is van burgerparticipatie. Het doel van burgerparticipatie is het vroegtijdig betrekken van burgers in de besluitvorming, waardoor burgers een stem krijgen. Dit betekent niet dat de inbreng van burgers een beslissende betekenis heeft. De rechtbank zegt daarover het volgende: “burgerparticipatie zoals dat in de Omgevingswet is vormgegeven kan het draagvlak bij de burger zeker vergroten, maar is geen resultaatsverplichting op een voor alle partijen aanvaardbare beslissing”.
Overgangsrecht
De Afdeling bestuursrechtspraak is in deze uitspraak ingegaan op de vraag welk recht van toepassing is op
vervolgbesluiten die na de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden genomen nadat een ruimtelijk plan is vernietigd. Deze uitspraak geldt voor bestemmingsplannen, exploitatieplannen, uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen.
In de uitspraak worden de volgende situaties onderscheiden:
- Bestemmingsplannen zijn met de inwerkingtreding van de Omgevingswet onderdeel geworden van het omgevingsplan. Wanneer een bestemmingsplan wordt vernietigd betekent dit dat op eventuele nieuwe besluiten de Omgevingswet van toepassing
Dit volgt uit het overgangsrecht, hierin is vastgelegd dat de Wet ruimtelijke ordening van toepassing blijft op een bestemmingsplan tot dat plan van kracht is, of te wel in werking is getreden. Hierna ‘verliest’ het overgangsrecht haar werking en gaat het niet opnieuw werken voor een vernietigd plan.
- Wordt een plan eerst geheel of gedeeltelijk geschorst naar aanleiding van een verzoek ingediend buiten de beroepstermijn en vervolgens door de Afdeling vernietigd, dan is op een eventueel nieuw besluit de Omgevingswet van toepassing.
Ook in deze situatie is het bestemmingsplan namelijk in werking getreden en is het overgangsrecht dus uitgewerkt.
- Wordt een plan daarentegen in zijn geheel geschorst naar aanleiding van een verzoek ingediend binnen de beroepstermijn en wordt het plan daarna volledig vernietigd, dan is de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
In deze situatie is het plan nooit in werking getreden en heeft het overgangsrecht haar werking niet verloren.
- Wordt een plan gedeeltelijk geschorst naar aanleiding van een verzoek ingediend binnen de beroepstermijn en wordt het plan daarna gedeeltelijk vernietigd, dan is de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
- Wordt een plan gedeeltelijk geschorst naar aanleiding van een verzoek ingediend binnen de beroepstermijn maar wordt het plan daarna volledig vernietigd, dan is de Omgevingswet van toepassing.
Dit is omdat het merendeel van het plan in werking is getreden is, op een nieuw besluit is dus de Omgevingswet van toepassing.
- Wordt op grond van artikel 6:19 Algemene wet bestuursrecht een nieuw besluit over een bestemmingsplan dat nog in procedure is bij de Afdeling genomen, dan is de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. Dit is ook het geval voor vervolgbesluiten waarin uitvoering wordt gegeven aan een tussenuitspraak van de Afdeling.
Het gaat in deze zaak om een
last onder bestuursdwang die ná de inwerkingtreding van de Omgevingswet is opgelegd. Dit betekent dat de Omgevingswet van toepassing is. De verzoekster in de zaak heeft de voorzieningenrechter gevraagd de last onder bestuursdwang te schorsen. In deze zaak wordt bevestigd dat alhoewel de regels op basis waarvan tot handhaving is overgaan inhoudelijk niet anders zijn dan het voorheen geldende Bouwbesluit 2012, de wettelijk systematiek wel anders is. Door de voorzieningenrechter worden overtredingen van het Besluit bouwwerken leefomgeving en de bruidsschat vastgesteld.
- Standaardoverwegingen overgangsrecht
Voor onder andere de volgende onderwerpen zijn standaardoverwegingen over overgangsrecht aan bod gekomen.
Wanneer een verzoek om intrekking van een natuurvergunning is ingediend vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft het oude recht van toepassing. Dit volgt uit artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet.
Wanneer een bestreden besluit is genomen op grond van de Wabo vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet en het gaat om een ambtshalve genomen besluit waarop afdeling 3.4 Awb van toepassing is en het ontwerp ter inzage is gelegd vóór 1 januari 2024, moet het geschil worden beoordeeld aan de hand van het
oude recht. Dit volgt uit artikel 4.4 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Wanneer een verzoek om handhaving is gedaan
vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het oude recht van toepassing. Dit volgt uit artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet. Voor de vraag of het besluit in bezwaar in stand kan blijven is echter niet alleen het oude recht van toepassing, er moet ook naar het nieuwe recht worden gekeken.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.

[post_title] => Jurisprudentie overzicht derde maand Omgevingswet
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => jurisprudentie-overzicht-derde-maand-omgevingswet
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-06-14 14:46:42
[post_modified_gmt] => 2024-06-14 12:46:42
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=41817
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[6] => WP_Post Object
(
[ID] => 41782
[post_author] => 19
[post_date] => 2024-04-05 13:58:34
[post_date_gmt] => 2024-04-05 11:58:34
[post_content] =>
Inleiding
Onder vigeur van de Wro kon een bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid, uitwerkingsplicht of afwijkingsbevoegdheid bevatten. De Wro is komen te
vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In dit artikel wordt uiteengezet hoe het voorheen geregeld was, welke overgangsrechtelijke regels van toepassing zijn en welke mogelijkheden en bijzonderheden de Omgevingswet kent ten aanzien van deze drie instrumenten.
Wet ruimtelijke ordening (oud recht)
In de Wet ruimtelijke ordening waren de volgende bevoegdheden opgenomen:
- Wijzigingsbevoegdheid [art. 3.6 lid 1 sub a Wro]
Wanneer een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan was opgenomen kon in de regel het college van B&W de bestemming wijzigen met een wijzigingsplan.
- Uitwerkingsplicht [art. 3.6 lid 1 sub b Wro]
Bij een bestemmingsplan kon worden bepaald dat burgemeester en wethouders een plan moesten uitwerken.
- Binnenplans afwijken [art. 3.6 lid 1 sub c Wro]
Bij een bestemmingsplan kon worden bepaald dat met een omgevingsvergunning van het plan kon worden afgeweken. Dit ging om een beperkte afwijkingsbevoegdheid, de afwijking mocht niet leiden tot een bestemmingswijziging.
Wat is er veranderd?
Onder de Wet ruimtelijke ordening werd nog gebruik gemaakt van bestemmingsplannen, dit is met de inwerkingtreding van de Omgevingswet
veranderd. Sinds de Omgevingswet in werking is getreden stelt iedere gemeente een omgevingsplan vast. Het is daarom belangrijk om te weten hoe het nu zit met de wijzigingsbevoegdheden, uitwerkingsplichten en binnenplanse afwijkingsmogelijkheden die waren opgenomen in de bestemmingsplannen.
Overgangsrecht
Het overgangsrecht is opgenomen in de bruidsschat, deze is te vinden in hoofdstuk 22 van de Omgevingswet. De bruidsschat wordt van rechtswege opgenomen in het
tijdelijk deel van het omgevingsplan.
- Uit artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet volgt dat in het tijdelijke deel van het omgevingsplan besluiten als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet zijn opgenomen. In dat artikel is onder g het bestemmingsplan opgenomen. Daarnaast zijn onder h en i het wijzigingsplan en het uitwerkingsplan opgenomen.
- Uit artikel 22.10 van de Omgevingswet volgt dat in het tijdelijke deel van het omgevingsplan de regels als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub c, van de Wet ruimtelijke orde (binnenplans afwijken) zijn opgenomen, deze gelden als beoordelingsregels bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Zolang de regels niet worden vervangen door nieuwe beoordelingsregels dienen aanvragen te worden beoordeeld aan de hand van de huidige regels uit de bestemmingsplannen.
Dit betekent dat wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen die zijn vastgesteld
vóórdat de Omgevingswet in werking is getreden en dus al van kracht zijn, geldend blijven onder het tijdelijk deel van de Omgevingswet. Ook als er een ontwerp ter inzage is gelegd voor een wijzigingsplan of een uitwerkingsplan vóórdat de Omgevingswet in werking is getreden valt dit onder het overgangsrecht [art. 4.6, lid 2, sub a, Invoeringswet Omgevingswet].
Is een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht opgenomen in het bestemmingsplan, maar is daar nog geen gebruik van gemaakt, dan is dit ook niet meer mogelijk nu de Omgevingswet in werking is getreden [Kamerstukken II 2017-2018, 34986, nr. 3, p. 100-101].
Omgevingswet
In de Omgevingswet zijn de wijzigingsbevoegdheid en uitwerkingsplicht niet opgenomen. In plaats daarvan kent de Omgevingswet artikel 2.8, waaruit de
mogelijkheid volgt voor de gemeenteraad om de bevoegdheid tot het vaststellen van delen van het omgevingsplan te delegeren naar het college van burgemeester en wethouders.
Relevantie van de wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten onder de Omgevingswet
- Beoordelingsregels
In artikel 22.26 van de Bruidsschat is een binnenplanse
vergunningplicht voor bouwactiviteiten opgenomen. De omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden verleend wanneer die voldoet aan de regels voor de wijzigingsbevoegdheden of uitwerkingsplichten. Dit is alleen het geval indien het gaat om een bouwactiviteit of het in stand houden en het gebruik van een te bouwen bouwwerk [art. 22.29 en 22.32 Bruidsschat].
Relevantie van de afwijkingsbevoegdheden onder de Omgevingswet
- Verbod om activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten
In het tijdelijke deel van het omgevingsplan zijn regels waarin is bepaald dat bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Dit zijn de regels die op grond van art. 3.6 lid 1 sub c Wro in de bestemmingsplannen waren opgenomen. In artikel 22.280 van de Bruidsschat wordt bevestigd dat deze bepalingen in het tijdelijk deel gelden als binnenplans verbod om de activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten.
Concluderend
Uit het overgangsrecht volgt dat vastgestelde of ter inzage gelegde wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen hun werking blijven houden. Daarnaast blijven de regels relevant als
beoordelingskader voor het verlenen van omgevingsvergunningen voor binnenplanse omgevingsplanactiviteiten. De regels uit artikel 3.6, eerste lid, onder c Wro (bevoegdheid tot binnenplans afwijken) behouden hun relevantie in het tijdelijk deel van het omgevingsplan doordat ze een verbod instellen om de activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten.
Artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.
[post_title] => Wijzigingsbevoegdheid, uitwerkingsplicht en binnenplans afwijken onder de Omgevingswet
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => wijzigingsbevoegdheid-uitwerkingsplicht-en-binnenplans-afwijken-onder-de-omgevingswet
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-06-14 16:05:57
[post_modified_gmt] => 2024-06-14 14:05:57
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=41782
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[7] => WP_Post Object
(
[ID] => 41738
[post_author] => 19
[post_date] => 2024-03-27 11:29:10
[post_date_gmt] => 2024-03-27 10:29:10
[post_content] =>
Inleiding
Met de inwerkingtreding van
de Omgevingswet op 1 januari 2024 zijn regels van het Rijk naar gemeenten en waterschappen verhuisd. Wat voorheen rijksregels waren zijn nu lokale regels die door gemeenten in het omgevingsplan en door waterschappen in de waterschapsverordening moeten worden verwerkt.
Overgangsrecht
Om de overgang van het huidige stelsel naar de nieuwe gedecentraliseerde regels goed te laten verlopen is er een bijzondere vorm van
overgangsrecht van toepassing. De overheid heeft in de ‘bruidsschat’ een pakket regels samengesteld die automatisch onderdeel uitmaken van het omgevingsplan of de waterschapsverordening [art. 22.1 Ow]. Dit geeft gemeenten en waterschappen de tijd om de onderwerpen te kunnen verwerken, aan te passen of weg te laten.
Wat is de bruidsschat
De bruidsschat is een set overgangsregels voor de decentralisering van het omgevingsbeleid. Per 1 januari 2024 is een groot aantal rijksregels vervallen.
De bruidsschat bevat tijdelijke regels zodat deze regels tijdens de overgangsfase van toepassing blijven. Gemeenten en waterschappen hebben daardoor een transitiefase om deze regels op te nemen in het omgevingsplan en in de waterschapsverordening. De regels in de bruidsschat moeten voorkomen dat er met de inwerkingtreding van de Omgevingswet een juridisch gat, oftewel een rechtsvacuüm, ontstaat.
Binnen het kader van de Omgevingswet kunnen gemeenten en waterschappen de bruidsschatsbepalingen aanpassen of laten vervalen [art. 22.2 lid 2 Ow]. In het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn de eisen vastgelegd waaraan de inhoud van het omgevingsplan en de waterschapsverordening moeten voldoen. In deze instructieregels zijn de beperkingen opgenomen waaraan gemeenten en waterschappen zich moeten houden.
Rechtsgebieden onder de bruidsschat
Voor, globaal genomen, de volgende onderwerpen worden regels gedecentraliseerd:
- Regels over milieubelastende activiteiten (inclusief horeca, recreatie en
detailhandel)
- Regels over lozingen
- Regels over de gevolgen van emissies van geluid, geur en trillingen door bedrijven
- Regels op het gebied van bouwen
- Regels voor indieningsvereisten
Oude bronnen voor de bruidsschat
Het Rijk verstrekt de bruidsschat aan gemeenten en waterschappen via Afdeling 7.1 van het Invoeringsbesluit. De rijksregels die worden gedecentraliseerd en dus zijn opgenomen in de bruidsschat waren voor 1 januari 2024 voornamelijk geregeld in:
- Het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling
- Het Besluit lozing afvalwater huishoudens
- De Waterwet
- De Woningwet
- Het Bouwbesluit
De bruidsschatregels
De regels opgenomen in de bruidsschat zijn niet geheel identiek aan het oude recht. Uit de
Omgevingswet volgt dat de
bruidsschatbepalingen bestaan uit rijksregels of gelijkwaardige regels [art. 22.2 lid 1 Ow]. De wijzigingen in de regels kunnen onder andere het gevolg zijn van begrippen uit het oude stelsel die in het huidige (nieuwe) stelsel niet meer voorkomen. Ook de vorm van de regels kan veranderen, bijvoorbeeld van dwingende beoordelingsregels voor het bevoegd gezag naar algemene regels die gelden voor burgers en bedrijven.
Geen bruidsschat voor provincies
De decentralisatie van het omgevingsbeleid geldt ook voor de provincies. Maar de provincies krijgen geen bruidsschat omdat de omgevingsverordeningen gelijktijdig met de invoering van de Omgevingswet klaar dienen te zijn.
Conclusie
Op 1 januari 2024 hebben
gemeenten en waterschappen van rechtswege een set regels gekregen van het Rijk die zijn opgenomen in het omgevingsplan of in de waterschapsverordening. Het gaat om tijdelijke regels die zullen worden overgenomen in het uiteindelijke volwaardige omgevingsplan of waterschapsverordening tijdens de transitiefase. Deze overgangstermijn loopt voor gemeenten tot 1 januari 2032 en voor waterschappen tot 1 januari 2026. Deze data worden nog formeel bij Koninklijk Besluit vastgesteld.
Dit artikel is mede geschreven door
Anne Verberne.
Lees hier de artikelen uit de blogreeks:
Deel 1: De Omgevingsvisie
Deel 2: Doel en opbouw van de Omgevingswet
Deel 3: Algemene rijksregels en decentrale regels
Deel 4: Het Omgevingsplan
Deel 5: Het programma onder de Omgevingswet
Deel 6: De omgevingsplanactiviteit
Deel 7: Afwijken van het omgevingsplan
Deel 8: Vergunningvrij bouwen onder de Omgevingswet
Deel 9: Participatie onder de Omgevingswet
Deel 10: Instructies en instructieregels Provincie
Deel 11: Het projectbesluit
Deel 12: Planschade onder de Omgevingswet
Deel 13: Geluid onder de Omgevingswet
Deel 14: Handhaving onder de Omgevingswet
Deel 15: De Bruidsschat en overgangsrecht

[post_title] => De Bruidsschat en overgangsrecht
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => de-bruidsschat-en-overgangsrecht
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-03-27 11:29:58
[post_modified_gmt] => 2024-03-27 10:29:58
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=41738
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[8] => WP_Post Object
(
[ID] => 41671
[post_author] => 19
[post_date] => 2024-03-22 15:36:28
[post_date_gmt] => 2024-03-22 14:36:28
[post_content] =>
Inleiding
Om te mogen bouwen of verbouwen zal vaak een omgevingsvergunning nodig zijn. Maar, dit is niet altijd het geval. Er zijn ook situaties waarin vergunningvrij gebouwd mag worden. De regels over vergunningen om te bouwen waren voor de inwerkingtreding geregeld in de Wabo. Per 1 januari 2024 is de
Omgevingswet in werking getreden en is het systeem voor vergunningvrij bouwen veranderd. In deze blog leg ik uit hoe het oude stelsel in elkaar zat en wat er sinds 1 januari 2024 is gewijzigd.
Hoe was het geregeld vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet?
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) regelt in artikel 2.1 dat het verboden is om zonder een omgevingsvergunning een project, waaronder het bouwen van een bouwwerk, uit te voeren. Bij algemene maatregel van bestuur is vastgelegd voor welke activiteiten dit verbod niet geldt. Deze uitzonderingen staan in het Besluit omgevingsrecht (Bor). Hierin is geregeld in welke specifieke gevallen voor het bouwen van een bouwwerk géén vergunning is vereist. Dit betekent dat onder het oude stelsel in beginsel voor bouwen altijd een omgevingsvergunning nodig was.
Hoe is het geregeld onder de Omgevingswet?
De regeling voor vergunningvrij bouwen uit de Wabo en het Bor is vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024.
In artikel 5.1, tweede lid, onder a, Omgevingswet is een verbod vastgelegd:
“Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten, voor zover het
gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.”
- Verschil met het oude stelsel:
Onder de Wabo bestond dus het uitgangspunt dat een vergunning nodig is, tenzij het bij algemene maatregel van bestuur is vastgesteld dat dit niet zo is. Onder de Omgevingswet daarentegen is het dus zo dat er een vergunning nodig is, indien dit bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen. In beginsel is voor een bouwactiviteit onder de Omgevingswet dus géén omgevingsvergunning vereist.
In welke gevallen is dan wel een omgevingsvergunning vereist? Dit is opgenomen in de algemene maatregel van bestuur, het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).
‘De knip’
Onder de Omgevingswet wordt onderscheid gemaakt tussen twee verschillende situaties voor omgevingsvergunningen:
Een omgevingsvergunning voor een technische bouwactiviteit.
- Paragraaf 2.3.2 Bbl gaat over vergunningplichtige gevallen bij bouwactiviteiten.
- Artikel 2.25 Bbl geeft aan wanneer bouwwerken met een dak onder het verbod op vergunningvrij bouwen uit art. 5.1 lid 2 sub a Ow vallen.
- Artikel 2.26 Bbl geeft aan wanneer bouwwerken zonder dak onder het verbod op vergunningvrij bouwen uit art. 5.1 lid 2 sub a Ow vallen.
- Is een technische bouwactiviteit niet opgenomen in deze artikelen of valt het buiten de gestelde eisen, dan is er dus géén omgevingsvergunning vereist.
- Dit betekent dat wanneer een bouwwerk met een dak op de grond staat, niet hoger is dan 5 meter, maar één bouwlaag heeft of géén verblijfsgebied op de tweede bouwlaag of hoger heeft, géén niet op de grond gelegen buitenruimte heeft en het geen hoofdgebouw wordt, het niet valt onder de reikwijdte van artikel 2.25 Bbl en het dus vergunningvrij is.
- Een bouwwerk zonder dak is vergunningvrij indien het niet hoger is dan 5 meter, het bovengronds is gelegen, wanneer het om een sport-of speeltoestel gaat dat lager is dan 4 meter of alleen functioneert met behulp van zwaartekracht of fysieke menselijk kracht, het gaat om een constructie om een terreinhoogteverschil te overbruggen die lager is dan 1 meter of het aansluitende afwerkende terrein, het gaat om een erf- of perceelafscheiding lager dan 2 meter of wanneer het gaat om een schotelantenne die lager is dan 3 meter en een doorsnede heeft van minder dan 2 meter.
- Ook indien een technische bouwactiviteit wel is opgenomen in artikelen 2.25 en 2.26 Bbl, kan het zijn dat er géén omgevingsvergunning is vereist. Dit gaat om de gevallen opgenomen in artikel 2.27 Bbl.
Hierin zijn onder andere opgenomen bouwactiviteiten met betrekking op het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van een bouwwerk waarbij de draagconstructie, brandcompartimenten en de gevelisolatie niet wijzigen of het bouwen van een dakkapel of daklichtvoorziening.
Een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit.
In artikel 5.1, eerste lid, onder a, Omgevingswet is vastgelegd dat het verboden is om zonder een omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.
- Een omgevingsplanactiviteit is een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is vastgelegd dat een vergunning nodig is of een activiteit die in strijd is het met omgevingsplan en hierdoor een vergunning is vereist om af te wijken.
- Dit betekent dat het hier bij algemene maatregel van bestuur dient te zijn vastgelegd dat er géén omgevingsvergunning vereist is. Deze gevallen zijn vastgelegd in artikel 2.29 Bbl.
- Er is onder andere géén omgevingsvergunning vereist voor verrichten van ‘gewoon onderhoud’, het in bepaalde gevallen plaatsen van een dakkapel of daglichtvoorziening in een dak, het in bepaalde gevallen plaatsen van zonwering of het plaatsen van een afscheiding tussen balkons of dakterrassen.
- Bruidsschat
In de bruidsschat heeft het Rijk een set overgangsregels meegegeven aan gemeenten, die deze gedurende een transitiefase kunnen overnemen in het omgevingsplan. In deze bruidsschat is een aantal vergunningvrije activiteiten aangewezen. Omdat gemeenten binnen het kader van de Omgevingswet de regels uit de bruidsschat kunnen aanpassen, zal het uiteindelijk per gemeente wisselend zijn wat vergunningvrij is.
De kruimelregeling
Vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet was in het Besluit omgevingsrecht (Bor) een lijst met gevallen opgenomen waarbij het mogelijk is om af te wijken van het bestemmingsplan met een reguliere vergunningprocedure van 8 weken. Deze lijst is met de komst van de Omgevingswet vervallen. De kruimelregeling is onder de Omgevingswet niet meer nodig doordat de reguliere procedure voor vergunningen altijd van toepassing zal zijn, ook als het gaat om afwijken van het bestemmingsplan.
Concluderend
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben dus belangrijke veranderingen plaatsgevonden op het terrein van vergunningvrij bouwen. Het is belangrijk om te onthouden dat bouwen pas geheel vergunningvrij is wanneer voor beide de technische bouwactiviteit en het ruimtelijke deel (de omgevingsplanactiviteit) geen vergunning nodig is.
Artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.
Heeft u vragen? Neemt u dan gerust vrijblijvend contact met:
Rutger Boogers, advocaat en specialist arbeidsmigranten (
boogers@bg.legal)

[post_title] => Vergunningvrij bouwen onder de Omgevingswet
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => vergunningvrij-bouwen-onder-de-omgevingswet-2
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-03-22 15:49:50
[post_modified_gmt] => 2024-03-22 14:49:50
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=41671
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[9] => WP_Post Object
(
[ID] => 41592
[post_author] => 19
[post_date] => 2024-03-15 10:16:26
[post_date_gmt] => 2024-03-15 09:16:26
[post_content] =>
Inleiding
In de blog geplaatst op
7 februari 2024 hebben wij een overzicht gegeven van de eerste maand jurisprudentie over de Omgevingswet. In dit artikel (deel 2) doen we dit opnieuw, maar dan van de jurisprudentie in de afgelopen 6 weken.
Overgangsrecht
Ook in de tweede maand is er nog veel rechtspraak over het
overgangsrecht. Het overgangsrecht regelt de overgang van oude regelgeving naar de huidige regelgeving. In de zaken betreffende het overgangsrecht van de
Omgevingswet wordt veelal gebruik gemaakt van standaardoverwegingen, daarom worden hier slechts een paar voorbeelden gegeven van zaken waarin dit aan bod is gekomen. Voor onder andere de volgende onderwerpen is in de rechtspraak in februari de vraag beantwoord welke regelgeving van toepassing is.
Wanneer er een verzoek tot schadevergoeding is gedaan voor schade die is geleden door de inwerkingtreding van een besluit als bedoel in artikel 22, eerste lid, van de Tracéwet, blijft het oude recht van toepassing. Dit is zo tot dat het besluit op dat verzoek onherroepelijk is en in het geval van toewijzing de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald. Dit is op grond van artikel 4.17 van de Invoeringswet Omgevingswet.
In deze zaak is door de rechtbank Noord-Holland geoordeeld dat de Erfgoedverordening van de gemeente in werking is gebleven met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit is op grond van artikel 22.4 van de Omgevingswet en artikel 2.8 onder B van de Invoeringswet Omgevingswet.
Wanneer een ontwerp-project plan als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet ter inzage is gelegd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het oude recht van toepassing. De Crisis- en herstelwet is van toepassing op bepaalde categorieën van ruimtelijke en infrastructurele projecten, daarom blijft ook de crisis- en herstelwet van toepassing. Dit is op grond van artikel 4.62, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.
Wanneer een sanctiebesluit is genomen vóórdat de Omgevingswet in werking is getreden blijft oude recht van toepassing, dit is tot dat het sanctiebesluit onherroepelijk is geworden. Dit is op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.
Last on dwangsom [ECLI:NL:RVS:2024:623 en ECLI:NL:RVS:2024:482]
De standaardoverweging dat een last onder dwangsom opgelegd vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet valt onder het recht zoals dat gold, tot het tijdstip waarop de last volledig is opgeheven, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven is herhaaldelijk in uitspraken aan bod gekomen.
Wat is verder aan bod gekomen?
Deze zaak gaat over het verzoek om een voorlopige voorziening (
dit is een tijdelijke beslissing van de bestuursrechter in afwachting van de definitieve uitspraak in een bestuursrechtelijke procedure) van verzoekers tegen een verleende omgevingsvergunning voor het kappen van bomen. De omgevingsvergunning in kwestie is aangevraagd in januari 2024 en verleend in februari 2024, wat betekent dat de Omgevingswet van toepassing is.
De aanvraag waar het in de zaak over gaat is een aanvraag als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet in combinatie met artikel 22.8 van de Omgevingswet. Uit artikel 22.8 Omgevingswet volgt dat wanneer op grond van een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning is vereist voor een geval waarin regels over de fysieke leefomgeving alleen in het omgevingsplan mogen worden opgenomen, er een verbod geldt om zonder een omgevingsvergunning een activiteit te verrichten. Op grond van de Bomenverordening geldt het verbod uit artikel 22.8 van de Omgevingswet en mag er dus niet worden gekapt zonder een vergunning.
In de zaak wordt het verzoek voor de voorlopige voorziening afgewezen. Dit betekent dat na de inwerkingtreding de vergunninghouder gebruik kan maken van de verleende omgevingsvergunning.
In deze zaak gaat het om een weigering van het college van burgemeester en wethouders om handhavend op te treden tegen de gemeente. Dit verzoek is volgens de rechtbank ten onrechte afgewezen. In deze zaak is het college verplicht om tegen zichzelf handhavend op te treden, maar dit gebeurt niet. De gemeente is wel al vooruitlopend op de nog niet verleende omgevingsvergunning gestart met voorbereidende bouwwerkzaamheden van 144 woningen. Daarom stelt de voorzieningenrechter dat het college een last onder bestuursdwang moet opleggen aan de gemeente strekkende tot het staken van de bouw van 48 van de woningen.
De voorlopige voorziening heeft geen betrekking op de overige 96 woningen, maar bij het bouwen van deze woningen handelt de gemeente wel in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet door voorbereidingswerkzaamheden te treffen en te bouwen zonder een omgevingsvergunning.
In deze zaak gaat het om een ontwerp voor een bestemmingsplan dat vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd. Daarom is op het ontwerpplan het oude recht van toepassing. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet werd het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Uit artikel 6:19 Awb volgt dat een beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een gewijzigd bestreden besluit. De voorzieningenrechter heeft in deze zaak vastgesteld dat het overgangsrecht van de Omgevingswet daaraan niet in de weg staat.
In deze zaak gaat het om de vraag of het college van burgemeester en wethouders moet handhaven op grond van het oude recht dan wel de Omgevingswet. De Invoeringswet Omgevingswet heeft namelijk twee artikelen die zien op het overgangsrecht bij handhaving. Artikel 4.3 ziet op het overgangsrecht voor besluiten op een aanvraag en artikel 4.23 ziet op het overgangsrecht voor het sanctiebesluit zelf. Er is hierdoor dus een keuze voor twee verschillende ‘kantelmomenten’. In deze zaak gaat de rechtbank Oost-Brabant in op de mogelijke gevolgen hiervan.

[post_title] => Jurisprudentie overzicht Omgevingswet deel 2
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => jurisprudentie-overzicht-omgevingswet-deel-2
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-03-15 10:37:44
[post_modified_gmt] => 2024-03-15 09:37:44
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=41592
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
)
[post_count] => 10
[current_post] => -1
[before_loop] => 1
[in_the_loop] =>
[post] => WP_Post Object
(
[ID] => 42761
[post_author] => 19
[post_date] => 2024-07-08 10:53:22
[post_date_gmt] => 2024-07-08 08:53:22
[post_content] =>
Inleiding
Voor het zesde deel van onze jurisprudentiereeks over de Omgevingswet bespreken wij weer een aantal uitspraken van de afgelopen weken. Ook deze maand behandelen we zowel inhoudelijke als overgangsrechtelijke zaken. Onder andere aan bod gekomen zijn uitspraken over de beginselplicht tot handhaving en het overgangsrecht bij vernietigde besluiten tot vaststelling van hogere geluidswaarden
.
Inhoudelijk
Schorsing van handhavingsbesluit [ECLI:NL:RBGEL:2024:3458]
Op 4 juni heeft de voorzieningenrechter uitspraak gedaan over een geschil dat gaat over hondenfokkers die handelen in strijd met het Omgevingsplan van hun gemeente. Ze hebben geen omgevingsvergunning, terwijl die wel is vereist voor het bedrijfsmatig fokken van honden. Hierdoor handelen zij in strijd met artikel 5.1 van de Omgevingswet. Het college is daarom bevoegd om handhavend op te treden en heeft een last onder bestuursdwang opgelegd. De hondenfokkers hebben een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend om extra tijd te krijgen om de honden te herplaatsen, dit verzoek is toegewezen door de voorzieningenrechter. De verzoekers hebben ook aangevoerd dat er sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden waardoor het college niet zou moeten handhaven. Dit wordt afgewezen door de voorzieningenrechter die hiervoor de vaste jurisprudentie herhaalt. Uit de vaste rechtsregel volgt dat bij een overtreding van een wettelijk voorschrift waartegen het bestuursorgaan handhavend kan optreden, dit in beginsel ook moet gebeuren. Dit wordt de beginselplicht tot handhaving genoemd. Alleen in geval van bijzondere omstandigheden kan het bestuursorgaan hiervan afzien. Van bijzondere omstandigheden kan sprake zijn wanneer er concreet zicht is op legalisatie of wanneer handhaving onevenredig is. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden aangezien er geen concreet zicht is op legalisatie en dat er ook geen sprake is van bijzondere omstandigheden. De vaste jurisprudentie over de beginselplicht tot handhaving is dus doorgetrokken naar de Omgevingswet.
Geluidzones vallen onder tijdelijk deel omgevingsplan [ECLI:NL:RBOBR:2024:1775]
De rechtbank heeft in deze uitspraak vastgesteld dat geluidscontouren die behoren tot een geldend bestemmingsplan onderdeel uitmaken van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, dit volgt uit artikel 4.6, eerste lid, onder g, Invoeringswet Omgevingswet.
Geen anticipatie op de Omgevingswet als deze niet van toepassing is [ECLI:NL:RVS:2024:2322]
De ABRvS heeft in deze zaak duidelijk gemaakt dat het beroepen op bepalingen uit de Omgevingswet niet mogelijk is als de Omgevingswet op de zaak niet van toepassing is. De appellanten in deze zaak hadden verschillende beroepsgronden die zien op regels uit de Omgevingswet. Uit het overgangsrecht volgt echter dat de Omgevingswet niet van toepassing is en dus werden de beroepsgronden afgewezen.
Overgangsrecht
Recht van toepassing na vernietiging van besluiten tot vaststelling van hogere waarden [ECLI:NL:RVS:2024:2324]
In deze zaak draait het om een bestemmingsplan waarbij een besluit over de vaststelling van hogere geluidswaarden is genomen, dit bestemmingsplan en het bijbehorende besluit zijn vernietigd. Hierdoor is de rechtsvraag welk recht van toepassing is op het nieuwe besluit dat moet worden genomen over de hogere geluidswaarden.
Met het oog op de rechtsvorming en de rechtspraktijk heeft de ABRvS uiteengezet welk recht van toepassing is nadat een besluit tot vaststelling van hogere waarden is vernietigd.- Het algemene overgangsrecht voor besluiten genomen op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is geregeld in artikel 3.4 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet.
- Specifiek overgangsrecht is geregeld voor besluiten tot het vaststellen van hogere waarden wanneer het gaat om de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van woningen, geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen. Hiervoor geldt dat wanneer een aanvraag is ingediend of een ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, de Wgh van toepassing blijft tot dat het besluit onherroepelijk is.
- Wat niet is geregeld onder dit specifieke overgangsrecht is overgangsrecht voor besluiten tot het vaststellen van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van nog niet geprojecteerde woningen in zones langs wegen of rond industrieterreinen. Dit is de situatie waar het in deze zaak ook om draait. Gelet op de totstandkoming van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet vindt de Afdeling het aannemelijk dat ook voor deze situaties overgangsrecht van toepassing is. Dus ook in dit geval is het oude recht van toepassing als de aanvraag is ingediend of het ontwerp ter inzage is gelegd vóór de inwerkingtreding van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, totdat het besluit onherroepelijk is.
Wat valt er onder het ‘oude recht’? [ECLI:NL:RBZWB:2024:4052]
De rechtbank heeft in deze uitspraak bevestigd dat met het ‘oude recht’ dat van toepassing is wanneer de Omgevingswet nog niet van toepassing is ook een omgevingsverordening kan worden bedoeld.
Overgangsrecht MER-beoordeling [ECLI:NL:RBOBR:2024:1709]
Wanneer een verzoek om een besluit over een MER-beoordeling is gedaan vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het oude recht van toepassing op grond van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.

[post_title] => Jurisprudentieoverzicht zesde maand Omgevingswet
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => jurisprudentieoverzicht-zesde-maand-omgevingswet
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-07-08 11:02:03
[post_modified_gmt] => 2024-07-08 09:02:03
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=42761
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[comment_count] => 0
[current_comment] => -1
[found_posts] => 99
[max_num_pages] => 10
[max_num_comment_pages] => 0
[is_single] =>
[is_preview] =>
[is_page] =>
[is_archive] => 1
[is_date] =>
[is_year] =>
[is_month] =>
[is_day] =>
[is_time] =>
[is_author] =>
[is_category] =>
[is_tag] =>
[is_tax] => 1
[is_search] =>
[is_feed] =>
[is_comment_feed] =>
[is_trackback] =>
[is_home] =>
[is_privacy_policy] =>
[is_404] =>
[is_embed] =>
[is_paged] => 1
[is_admin] =>
[is_attachment] =>
[is_singular] =>
[is_robots] =>
[is_favicon] =>
[is_posts_page] =>
[is_post_type_archive] =>
[query_vars_hash:WP_Query:private] => 87bd5669d13e83d316a72f2b17a7c86d
[query_vars_changed:WP_Query:private] => 1
[thumbnails_cached] =>
[allow_query_attachment_by_filename:protected] =>
[stopwords:WP_Query:private] =>
[compat_fields:WP_Query:private] => Array
(
[0] => query_vars_hash
[1] => query_vars_changed
)
[compat_methods:WP_Query:private] => Array
(
[0] => init_query_flags
[1] => parse_tax_query
)
[query_cache_key:WP_Query:private] => wp_query:d20a18006693c1835c64a14c26183d2c:0.88772000 17490640660.24023400 1749064067
[tribe_is_event] =>
[tribe_is_multi_posttype] =>
[tribe_is_event_category] =>
[tribe_is_event_venue] =>
[tribe_is_event_organizer] =>
[tribe_is_event_query] =>
[tribe_is_past] =>
[tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object
(
[filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object
*RECURSION*
)
)
Inleiding Voor het zesde deel van onze jurisprudentiereeks over de Omgevingswet bespreken wij weer een aantal uitspraken van de afgelopen weken. Ook deze maand behandelen we zowel inhoudelijke als overgangsrechtelijke...
Lees meer
Inleiding In het vijfde deel van onze jurisprudentiereeks over de Omgevingswet bespreken wij de rechtspraak gepubliceerd in mei. Zowel overgangsrechtelijke zaken als inhoudelijke zaken zijn voorbij gekomen. Een belangrijke conclusie...
Lees meer
Inleiding De staatsraad Advocaat-generaal Nijmeijer is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) verzocht een conclusie uit te brengen over de toepassing van artikel 6:19 Awb bij...
Lees meer
Inleiding Dit artikel is de vierde editie van onze jurisprudentiereeks over de Omgevingswet. In deze editie komt de rechtspraak uit april 2024 aan bod. Een belangrijke uitspraak in april werd...
Lees meer
Inleiding In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland gaat het over rechterlijke toetsing van het criterium ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ dat van toepassing is bij de verlening van...
Lees meer
Inleiding In het derde deel van onze jurisprudentiereeks over de Omgevingswet wordt de rechtspraak gepubliceerd in maart 2024 besproken. Inhoudelijk Rechterlijke toetsing BOPA [ECLI:NL:RBGEL:2024:1822] In deze uitspraak gaat het om...
Lees meer
Inleiding Onder vigeur van de Wro kon een bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid, uitwerkingsplicht of afwijkingsbevoegdheid bevatten. De Wro is komen te vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In dit artikel...
Lees meer
Inleiding Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 zijn regels van het Rijk naar gemeenten en waterschappen verhuisd. Wat voorheen rijksregels waren zijn nu lokale regels die...
Lees meer
Inleiding Om te mogen bouwen of verbouwen zal vaak een omgevingsvergunning nodig zijn. Maar, dit is niet altijd het geval. Er zijn ook situaties waarin vergunningvrij gebouwd mag worden. De...
Lees meer
Inleiding In de blog geplaatst op 7 februari 2024 hebben wij een overzicht gegeven van de eerste maand jurisprudentie over de Omgevingswet. In dit artikel (deel 2) doen we dit...
Lees meer