WP_Query Object
(
[query] => Array
(
[paged] => 2
[news-type] => blog
)
[query_vars] => Array
(
[paged] => 2
[news-type] => blog
[error] =>
[m] =>
[p] => 0
[post_parent] =>
[subpost] =>
[subpost_id] =>
[attachment] =>
[attachment_id] => 0
[name] =>
[pagename] =>
[page_id] => 0
[second] =>
[minute] =>
[hour] =>
[day] => 0
[monthnum] => 0
[year] => 0
[w] => 0
[category_name] =>
[tag] =>
[cat] =>
[tag_id] =>
[author] =>
[author_name] =>
[feed] =>
[tb] =>
[meta_key] =>
[meta_value] =>
[preview] =>
[s] =>
[sentence] =>
[title] =>
[fields] => all
[menu_order] =>
[embed] =>
[category__in] => Array
(
)
[category__not_in] => Array
(
)
[category__and] => Array
(
)
[post__in] => Array
(
)
[post__not_in] => Array
(
)
[post_name__in] => Array
(
)
[tag__in] => Array
(
)
[tag__not_in] => Array
(
)
[tag__and] => Array
(
)
[tag_slug__in] => Array
(
)
[tag_slug__and] => Array
(
)
[post_parent__in] => Array
(
)
[post_parent__not_in] => Array
(
)
[author__in] => Array
(
[0] => 19
)
[author__not_in] => Array
(
)
[search_columns] => Array
(
)
[ignore_sticky_posts] =>
[suppress_filters] =>
[cache_results] => 1
[update_post_term_cache] => 1
[update_menu_item_cache] =>
[lazy_load_term_meta] => 1
[update_post_meta_cache] => 1
[post_type] =>
[posts_per_page] => 10
[nopaging] =>
[comments_per_page] => 50
[no_found_rows] =>
[taxonomy] => news-type
[term] => blog
[order] => DESC
)
[tax_query] => WP_Tax_Query Object
(
[queries] => Array
(
[0] => Array
(
[taxonomy] => news-type
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
[operator] => IN
[include_children] => 1
)
)
[relation] => AND
[table_aliases:protected] => Array
(
[0] => wp_term_relationships
)
[queried_terms] => Array
(
[news-type] => Array
(
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
)
)
[primary_table] => wp_posts
[primary_id_column] => ID
)
[meta_query] => WP_Meta_Query Object
(
[queries] => Array
(
)
[relation] =>
[meta_table] =>
[meta_id_column] =>
[primary_table] =>
[primary_id_column] =>
[table_aliases:protected] => Array
(
)
[clauses:protected] => Array
(
)
[has_or_relation:protected] =>
)
[date_query] =>
[queried_object] => WP_Term Object
(
[term_id] => 56
[name] => Blog van medewerkers
[slug] => blog
[term_group] => 0
[term_taxonomy_id] => 56
[taxonomy] => news-type
[description] =>
[parent] => 0
[count] => 1454
[filter] => raw
)
[queried_object_id] => 56
[request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS wp_posts.ID
FROM wp_posts LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT JOIN wp_icl_translations wpml_translations
ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type)
WHERE 1=1 AND (
wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND wp_posts.post_author IN (19) AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
wpml_translations.language_code = 'nl'
AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
AND ( (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations
WHERE trid = wpml_translations.trid
AND language_code = 'nl'
) = 0
) OR (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations t2
JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
AND t2.language_code = 'nl'
AND (
p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR
( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
)
) = 0 ) )
) ) AND wp_posts.post_type IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) ) OR wp_posts.post_type NOT IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) )
GROUP BY wp_posts.ID
ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
LIMIT 10, 10
[posts] => Array
(
[0] => WP_Post Object
(
[ID] => 44463
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-01-29 10:06:50
[post_date_gmt] => 2025-01-29 09:06:50
[post_content] => In de maanden december en januari zijn er weer verschillende uitspraken over de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) gedaan. De BOPA is een omgevingsvergunning die kan worden verleend wanneer een activiteit voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL). Diverse aspecten van de fysieke leefomgeving, zoals geluid, verkeer of parkeren, kunnen hierbij een rol spelen. In december en januari is de BOPA in verschillende rechterlijke uitspraken aan bod gekomen, in dit artikel bespreken wij een aantal van de uitspraken die voorbij zijn gekomen.
Onverplichte participatie, lichtinval en privacy [ECLI:NL:RBROT:2024:13160]
De Rechtbank Rotterdam heeft in deze uitspraak een verleende BOPA onder andere getoetst aan de criteria voor onverplichte participatie, lichtinval en privacy. De buitenplanse omgevingsplanactiviteit is verleend voor het vervangen van een dak en het verhogen van de nok. Door een bewoner van een aangrenzend perceel is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend om de bouwwerkzaamheden te voorkomen. Volgens verzoeker is er niet voldaan aan participatie en zal het verhoogde dak de lichtinval en privacy van zijn perceel aantasten. De voorzieningenrechter overweegt dat participatie niet verplicht is, maar dat er wel moet worden aangegeven of er al dan niet aan participatie is gedaan. In dit geval heeft vergunninghouder een ‘informeel rondje’ heeft gemaakt bij een aantal buren, dit is volgens de voorzieningenrechter voldoende aangezien de participatie in deze situatie vormvrij is. Dat er geen onacceptabele hinder zal ontstaan door verminderde lichtinval of privacy kan vergunninghouder nog nader onderbouwen. Voor de lichtinval kan door middel van een bezonningsonderzoek alsnog worden aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige aantasting.
ETFAL in relatie tot geluidsoverlast, verkeershinder en alternatieve locaties [ECLI:NL:RBMNE:2024:6862]
In deze zaak draait het om een verleende omgevingsvergunning om tennisbanen te vervangen door padelbanen. De vergunning is verleend voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit omdat de wanden van de padelbanen hoger zijn dan is toegestaan op grond van het Omgevingsplan. Tegen de verlening van de vergunning is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend door omwonenden omdat er niet aan de normen voor geluid en verkeerseffecten zou zijn voldaan en dat er alternatieve locaties zouden zijn. De voorzieningenrechter oordeelt in de belangenafweging dat vooralsnog niet is gebleken dat de omgevingsvergunning geen stand kan houden in bezwaar, het belang van het kunnen uitvoeren van de omgevingsvergunning weegt daarom zwaarder dan het voorkomen van het mogelijke risico op geluidsoverlast en verkeershinder.
Verzoekster in deze zaak heeft bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend tegen een omgevingsvergunning verleend om een woning uit te bouwen. De voorzieningenrechter oordeelt dat niet is gemotiveerd waarom overschrijdingen van onder andere het bouwvlak en de maximale goothoogte zijn toegestaan wanneer er wordt gekeken naar een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In de bezwaarprocedure kan dit worden hersteld door dit nader te motiveren. Ondanks dit oordeel schorst de voorzieningenrechter het besluit niet, de vergunninghouder heeft aangegeven zich bewust te zijn van het bouwen op eigen risico, en er is nog niet gebleken dat er door de bouwwerkzaamheden grote nadelen zullen ontstaan voor verzoekster.
Beoordeling ETFAL bij gestelde aantasting woon- en leefklimaat [ECLI:NL:RBZWB:2025:282]
Tegen een verleende BOPA-omgevingsvergunning voor een dakkapel is een bewoner van een aangelegen perceel in bezwaar gekomen en is er een verzoek tot een voorlopige voorziening ingediend. Verzoeker stelt dat een concrete ruimtelijke onderbouwing onderbreekt waaruit blijkt dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De voorzieningenrechter maakt in deze uitspraak duidelijk dat ETFAL een open norm is, waarbij het bevoegd gezag beleidsruimte heeft. Er moet daarom worden geoordeeld of het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid heeft kunnen stelen dat er is voldaan aan het ETFAL criterium. De dakkapel is vergund voor de achterzijde van de woning, en heeft dus geen invloed op het straatbeeld, het uitzicht of de verkeersveiligheid. Gezien de afstand van vijf meter tussen de dakkapel en de erfgrens is er ook geen privaatrechtelijke belemmering of onaanvaardbare aantasting van het woon- of leefklimaat van de verzoeker.
Verzoeker beroept zich ook op het belang van de privacy van zijn gezin dat zal worden aangetast door de dakkapel. Hierover oordeelt de voorzieningenrechter dat dit niet nader is onderbouwd met stukken en dat het belang om te mogen bouwen in redelijkheid zwaarder weegt dan het privacy belang.
ETFAL in relatie tot flora en fauna, werelderfgoedlijst en schaduwhinder en lichtinval [ECLI:NL:RBZWB:2025:294]
Deze uitspraak ziet op een BOPA die is verleend voor het bouwen van een appartementencomplex en een parkeerplaats. Hiertegen is bezwaar ingediend en verzocht om een voorlopige voorziening door een omwonende. Verzoeker voert aan dat het landschap op de UNESCO Werelderfgoedlijst staat en dat het plan daarmee in strijd is. Daarnaast vreest verzoeker voor beperking van zijn lichtinval, schaduwwerking, geluidsoverlast, en aantasting van de flora en fauna.
De parkeerplaatsen van het appartementencomplex zullen voor een klein deel gerealiseerd worden op een stuk grond waar de bestemming ‘groen’ geldt. Dit is volgens het college van burgemeester en wethouders echter toegestaan binnen een evenwichtige toedeling van functies aan locaties omdat er een grotere waarde kan worden gehecht aan de gemeentelijke parkeernormen dan aan het behouden van het groen, en omdat het verdwijnen van de flora en fauna elders gecompenseerd zal worden. Dit is volgens de voorzieningenrechter voldoende gemotiveerd. Over de schaduwhinder en lichtinval oordeelt de voorzieningenrechter dat dit niet onevenredig bezwarend zal zijn omdat het nauwelijks effect zal hebben op het perceel van verzoeker. De voorzieningenrechter overweegt dat een klein deel van het perceel mogelijk bij het Werelderfgoed hoort, maar dat er echter geen regels zijn opgenomen in het omgevingsplan over de bescherming hiervan. De verzoeker kan zich hier dus niet op beroepen.
Dit artikel is geschreven door Rutger Boogers en Anne Verberne.
[post_title] => Rechterlijke uitspraken over BOPA: Highlights van december en januari
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => rechterlijke-uitspraken-over-bopa-highlights-van-december-en-januari
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-01-29 10:06:50
[post_modified_gmt] => 2025-01-29 09:06:50
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44463
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[1] => WP_Post Object
(
[ID] => 44443
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-01-27 13:44:14
[post_date_gmt] => 2025-01-27 12:44:14
[post_content] => De rechtbank Den Haag heeft op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in de stikstofzaak die door Greenpeace is aangespannen tegen de Nederlandse Staat. De rechtbank heeft zich over de vraag gebogen of de Nederlandse Staat voldoende doet om te zorgen dat de Nederlandse natuur niet verder verslechtert. Voor het grootste deel van de vorderingen wordt Greenpeace in het gelijk gesteld door de rechter. In dit artikel bespreken wij de feiten, het wettelijk kader, de belangrijkste vorderingen en verweren, en het oordeel van de rechtbank.
Stikstofdepositie en het wettelijke kader
De zaak draait om de uitstoot van stikstof waardoor de stikstof op de bodem en gewassen terecht komt, dit wordt stikstofdepositie genoemd. Stikstofdepositie kan de bodem negatief aantasten met als gevolg dat stikstofgevoelige plantensoorten verdwijnen of in kwaliteit afnemen, dit heeft ook gevolgen voor de dierensoorten die van deze planten afhankelijk zijn.
Per jaar kan de natuur een bepaalde hoeveelheid stikstofdepositie aan zonder dat dit zorgt voor schade, deze hoeveelheid wordt aangegeven door middel van de kritische depositiewaarde (KDW). Als de KDW wordt overschreden is het mogelijk dat de kwaliteit van de natuur negatief wordt aangetast.
De KDW is voor Natura 2000-gebieden wetenschappelijk bepaald. Natura 2000-gebieden zijn een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, in Nederland gaat het om 162 gebieden. Vanuit het Europese recht (de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn) ligt er op de Staat een verplichting om de natuur in Natura 2000-gebieden in stand te houden en verslechtering te voorkomen. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet in januari 2024 zijn de verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn opgenomen in de Omgevingswet.
Vorderingen van Greenpeace Nederland
Greenpeace heeft de zaak tegen de Staat aangespannen om er voor te zorgen dat de stikstoofuitstoot op beschermde natuurgebieden naar beneden gaat om daarmee verslechtering van de natuur te voorkomen. Om dit te bereiken heeft Greenpeace de rechtbank om meerdere vorderingen verzocht, onder andere het volgende wordt gevorderd Greenpeace;
- Een verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig handelt door onvoldoende maatregelen te nemen om de stikstofdepositie onder de KDW te brengen.
- Dat er prioriteit moet worden gegeven aan de Natura 2000-gebieden die op de Urgente Lijst staan. Deze gebieden moeten niet als laatste onder de KDW worden gebracht. De Urgente Lijst is tot stand gekomen op basis van wetenschappelijke onderzoeken en wijst aan voor welke gebieden een snelle vermindering van stikstofdepositie noodzakelijk is om duurzaam herstel te realiseren.
- Een bevel dat de Staat moet voldoen aan de wettelijke percentages vastgesteld voor 2025 en 2030, op straffe van een dwangsom.
Verweren gevoerd door de Nederlandse Staat
Door de Staat zijn verschillende verweren aangevoerd, onder andere verweert de Staat dat:
- Het toewijzen van de vorderingen van
Greenpeace op ontoelaatbare wijze ingrijpt op de politiek-bestuurlijke besluitvorming en dat het resulteert in een ontoelaatbaar wetgevingsbevel. Volgens de Staat is het aan de wetgever om de wetgeving en de inhoud daarvan te bepalen.
- De verslechtering van de Natura 2000-gebieden is niet verwijtbaar aan de Staat. Hier verwijst de Staat onder andere naar oud beleid rondom stikstof: het Programma Aanpak Stikstof (PAS) wat door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) als strijdig met Europees recht is geoordeeld, dit wijst de Staat aan als een onvoorzienbare omstandigheid. Daarnaast voert de Staat het verweer dat de stikstofdepositie voor een belangrijk deel wordt veroorzaakt door omringende landen en dat er ook andere factoren zijn die de verslechterde staat van de natuur veroorzaken.
- Het voldoen aan de vorderingen is praktisch onmogelijk en het toewijzen daarvan zal daarom niet de verslechtering tegengaan.
- Ten aanzien van de prioritering betwist de Staat hiertoe gehouden te zijn, omdat dit geen verplichting is op grond van de Vogel- of Habitatrichtlijn.
Oordeel van de rechtbank Den Haag
In haar oordeel gaat de rechtbank eerst in op de verhouding tussen de wetgever en de rechter. Met verwijzing naar
de Urgenda-zaak overweegt de rechtbank dat de besluitvorming over stikstof toekomt aan de wetgevende macht. Zoals de Staat ook verweert is het niet aan de rechter om politieke keuzes voor te schrijven, maar het is echter wel aan de rechter om te beoordelen of de wetgever zich houdt aan de grenzen van het recht waaraan zij is gebonden. De rechter heeft de opdracht om rechtsbescherming, ook tegen de overheid, te bieden zoals ook is vereist op grond van de democratische rechtsstaat. De rechter kan daarom bevelen dat de Staat zich aan zijn eigen wetgeving dient te houden of een verklaring voor recht geven dat deze verplichting wordt geschonden.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat er door Greenpeace met voldoende wetenschappelijk bewijs is aangetoond dat er een verslechtering is van de Natura 2000-gebieden en dat de verslechtering aan de Staat kan worden verweten doordat de Staat geen passende maatregelen heeft genomen om verslechtering tegen te gaan of te voorkomen. Hier wijst de rechtbank de Staat er onder andere op dat de Staat de verantwoordelijkheid draagt dat PAS in overeenstemming is met het hogere recht had moeten zijn en dat de onzekerheid over deze overeenstemming ook voor de invoering al bij de Staat bekend was. Met betrekking tot de stikstofdepositie veroorzaakt door omringende landen overweegt de rechtbank dat Nederland vier keer meer stikstofdepositie in omringende landen veroorzaakt dan omgekeerd. Bovendien heeft het kabinet Schoof eerder vastgestelde maatregelen ingetrokken. Zo is het Transitiefonds, op grond waarvan 24,3 miljard euro beschikbaar zou worden gesteld, opgeheven.
Daarnaast handelt de Staat onrechtmatig door het waarschijnlijk niet behalen van
de wettelijke stikstofdoelen voor 2025 en het zeer waarschijnlijk niet behalen van het wettelijke stikstofdoel voor 2030. De rechtbank overweegt dat de Staat aan zijn eigen wetgeving (de Omgevingswet) kan worden gehouden waarin deze doelen zijn vastgelegd, en dat deze minimumverplichting de absolute ondergrens vormt.
De rechtbank legt een bevel op aan de Staat om het wettelijke stikstofdoel voor 31 december 2030 te behalen en om daarbij prioriteit toe te kennen aan de meest kwetsbare gebieden. Dit betekent dat 50 procent van de stikstofgevoelige natuur in de Natura 2000-gebieden onder de KDW moet worden gebracht. Over de prioritering overweegt de rechtbank dat de uitvoering van de nationaalrechtelijke wettelijke bepalingen er toe leidt dat de meest kwetsbare gebieden als laatste onder de KDW worden gebracht niet in lijn is met het Europese recht. De rechtbank dient de effectiviteit van het Europese recht te waarborgen, en oordeelt op grond van rapporten dat prioritering noodzakelijk is. Een dwangsom van 10 miljoen moet worden betaald indien de Staat het doel niet haalt.
Concluderend
De uitspraak van de rechtbank Den Haag is na de Urgenda-zaak een nieuwe baanbrekende stikstofzaak die Greenpeace op veel belangrijke punten in het gelijk stelt. Belangrijk is dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard vanwege
de spoedeisende milieubelangen, dit betekent dat de Staat het vonnis direct zal moeten uitvoeren, ook wanneer de Staat hoger beroep instelt. Ook is het van belang dat er in beginsel aan de Staat geen dwangsom wordt opgelegd, maar dat de rechtbank dat in dit geval wel doet omdat er sprake is van verwijtbare onrechtmatigheid van het PAS en het een gegeven is dat er al jaren onvoldoende maatregelen worden genomen door de Staat.
De uitspraak zal vooral grote gevolgen met zich meebrengen voor de stikstofaanpak van het kabinet, de agrarische sector als grootste bron van stikstofdepositie en de bouwsector. Welke gevolgen dit zijn mag de politiek zelf invullen, de uitspraak laat namelijk de ruimte aan de Staat zelf om te bepalen hoe er zal worden voldaan aan het behalen van het wettelijke doel voor 2030.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.

[post_title] => Staat verplicht tot halen stikstofdoel 2030
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => staat-verplicht-tot-halen-stikstofdoel-2030
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-01-27 13:44:14
[post_modified_gmt] => 2025-01-27 12:44:14
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44443
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[2] => WP_Post Object
(
[ID] => 44426
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-01-23 10:04:16
[post_date_gmt] => 2025-01-23 09:04:16
[post_content] => In deze twaalfde editie van ons maandelijkse jurisprudentieoverzicht bespreken wij de laatste belangrijke jurisprudentie van het eerste jaar van de Omgevingswet. We bespreken overgangsrechtelijke en inhoudelijke uitspraken. Onder andere aan bod komt een uitspraak over het TAM-IMRO omgevingsplan en een uitspraak over het verlies van procesbelang doordat een instrument niet meer bestaat onder de Omgevingswet.
Overgangsrecht
Deze zaak draait om een herstelbesluit dat is genomen na de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Er doet zich daarom de vraag voor of de Omgevingswet van toepassing is op het herstelbesluit. Dit is niet het geval omdat de aanvraag voor de omgevingsvergunning waarop het primaire besluit en het herstelbesluit zien vóór 1 januari 2024 gedaan. Uit artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet volgt dat het oude recht van toepassing blijft totdat het besluit op een aanvraag onherroepelijk is geworden.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen een ingetrokken omgevingsvergunning beperkte milieutoets (obm), met als doel deze vergunning te herstellen. Het instrument van de obm bestaat echter niet meer onder de Omgevingswet. De eiser heeft hierdoor geen procesbelang meer omdat het doel van het beroep niet langer mogelijk is. Wanneer procesbelang ontbreekt wordt een beroep niet meer inhoudelijk behandeld.
In eerdere jurisprudentieoverzichten en artikelen bespraken wij al dat de bouwstop geen eigen grondslag meer heeft onder de Omgevingswet. De bouwstop wordt onder de Omgevingswet gekwalificeerd als een last onder bestuursdwang. Doordat er sprake is van een andere wettelijke grondslag kan niet met zekerheid worden gesteld dat de jurisprudentie onder de Wabo altijd kan worden voortgezet onder de Omgevingswet.
Appellante in deze zaak betoogt dat er een vooroverleg had moeten plaatsvinden voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning. Ter ondersteuning van dit argument wordt er verwezen naar de memorie van toelichting op Omgevingswet. Op grond van het overgangsrecht is echter het oude recht van toepassing en heeft het volgens de Afdeling dus geen zin om te verwijzen naar de Omgevingswet.
Inhoudelijk
In deze uitspraak gaat het om de gedoogplicht uit artikel 10.20 van de Omgevingswet. De gedoogplicht is een instrument dat kan worden opgelegd aan een eigenaar of rechthebbende van een onroerende zaak, waardoor deze persoon activiteiten of werk moet toelaten. De gedoogplicht is opgelegd zodat er een onderzoek kan worden uitgevoerd naar de mogelijkheden om een hoogspanningsstation te bouwen. De eigenaar van het perceel is het niet met de gedoogplicht eens en heeft daarom om een voorlopige voorziening verzocht. Een gedoogplicht moet voldoen aan de criteria opgesomd in artikel 10.11 van de Omgevingswet. In het geschil is of er een redelijke poging is gedaan om schriftelijke overeenstemming te bereiken, zoals is vereist op grond van artikel 10.11 Ow. Vaste jurisprudentie op grond van het oude recht vereist dat de minister zich ervan moet vergewissen dat er een serieuze en redelijke poging is geweest om overeenstemming te bereiken. Deze rechtspraak is van toepassing op werken van een algemeen belang en waarbij de werkzaamheden zullen leiden tot een permanent resultaat. De voorzieningenrechter oordeelt dat deze jurisprudentie ook onder de Omgevingswet toepasselijk is omdat de criteria uit het oude recht zijn overgenomen in de Omgevingswet. Er zal bij de toepassing wel rekening moeten worden gehouden met het mogelijke tijdelijke karakter van een gedoogplicht.
Een TAM-IMRO-omgevingsplan kan worden ingezet wanneer een activiteit niet past binnen een omgevingsplan. Dit is een alternatief voor bijvoorbeeld het vergunnen door middel van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA), waarover al meerdere uitspraken voorbij zijn gekomen in onze jurisprudentiereeks. Bij een wijziging van het omgevingsplan moet het college van burgemeester en wethouders kijken naar een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL). De Afdeling maakt in deze uitspraak duidelijk dat zij niet zelf oordeelt of er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, maar dat er zal worden beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden of het in overeenstemming is met het recht. Bij de beoordeling kan betrokken worden of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Hiermee geeft de Afdeling het toetsingskader voor een wijziging van het omgevingsplan.
Deze uitspraak draait om een handhavingsbesluit genomen voor een overtreding van een milieubelastende activiteit (MBA). Het gaat om een bouwproject waarbij immobilisaat is toegepast (een bewerking waarmee de chemische en fysische eigenschappen van de grond worden gewijzigd). Als immobilisaat correct wordt toegepast kan dit worden gebruikt als werkvloer bij een bouwproject. Wordt de stof echter niet correct toegepast, kan dit leiden tot milieuverontreiniging. Voor het toepassen van immobilisaat gelden daarom toepassingsvoorschriften. In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) wordt immobilisaat gedefinieerd als een bouwstof en wordt het toepassen van bouwstof aangewezen als een MBA, er is echter géén omgevingsvergunning nodig omdat moet worden voldaan aan de toepassingsregels. Tijdens controles blijkt verkeerd toegepast immobilisaat aanwezig te zijn, dit wordt door het college van B&W aangewezen als afvalstof op grond waarvan een last onder dwangsom is opgelegd. Voor afvalstoffen is namelijk wel een omgevingsvergunning vereist om de MBA uit te voeren. De voorzieningenrechter verduidelijkt in deze uitspraak dat er slechts sprake is van het toepassen van een bouwstof als de immobilisaat correct wordt toegepast zoals is vereist in de toepassingsvoorschriften en het correct is uitgehard. Als de immobilisaat dus verkeerd is toegepast, kan er dan ook worden vastgesteld dat het gaat om een afvalstof en is een omgevingsvergunning dus wel vereist.
Tegen twee verleende omgevingsvergunningen voor het kappen van bomen is een omwonende in beroep gegaan op de grond dat er onvoldoende aan participatie is gedaan. Er worden in de Omgevingswet geen criteria gegeven waaraan participatie moet voldoen, maar participatie is wel verplicht en er moet worden aangegeven hoe het heeft plaatsgevonden en wat het resultaat is. In dit geval is er een enquête afgenomen waarvan de resultaten zijn verwerkt in een schets, op deze schets kon worden gereageerd, daarna is er een ontwerpplan vastgesteld waarop ook kon worden gereageerd, is er een bewonersavond georganiseerd en waren alle plannen vindbaar op een website. De voorzieningenrechter oordeelt daarom dat er ruim is voldaan aan participatie. Ook bevestigt de voorzieningenrechter opnieuw dat het niet zo is dat participatie tot het gewenste resultaat moet leiden van degenen die inspraak hebben gegeven.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.

[post_title] => Jurisprudentieoverzicht twaalfde maand Omgevingswet
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => jurisprudentieoverzicht-twaalfde-maand-omgevingswet
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-01-23 10:04:16
[post_modified_gmt] => 2025-01-23 09:04:16
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44426
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[3] => WP_Post Object
(
[ID] => 44320
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-01-03 16:00:12
[post_date_gmt] => 2025-01-03 15:00:12
[post_content] => De Rechtbank Midden-Nederland heeft een interessante uitspraak gedaan over
de huisvesting van arbeidsmigranten waarin onder andere werd aangevoerd dat de bestemmingsplanregel ‘één huishouden’ strijd zou opleveren met het Europese recht op vrij verkeer. De rechtbank heeft de planregel daarom exceptief getoetst aan het recht van vrij verkeer van werknemers zoals gewaarborgd in artikel 45 VWEU. In dit artikel bespreken wij de feiten van de zaak en de beoordeling door de bestuursrechter.
Feiten
Eiseres in het geschil heeft een woning waarin ze arbeidsmigranten huisvest. De gemeente heeft handhavend opgetreden omdat de huisvesting van arbeidsmigranten in strijd is met het
bestemmingsplan. Op grond van het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming ‘wonen’. In de planregels wordt ‘wonen’ gedefinieerd als een gebouw dat ‘één huishouden’ kan huisvesten. Volgens de gemeente voldoen de arbeidsmigranten niet aan ‘één huishouden’.
Eiseres voert aan dat de planregel discriminerend is doordat het arbeidsmigranten beperkt in hun mogelijkheden voor huisvesting wanneer ze naar Nederland komen om te werken. Met deze beroepsgrond verzoekt eiseres de rechtbank om te beoordelen of de planregel strijd op levert met het vrij verkeer van werknemers, zoals is gewaarborgd in artikel 45 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU).
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank moet de planregel exceptief toetsen aan het VWEU. Een bestemmingsplan is namelijk een besluit van algemene strekking (bas) omdat bestemmingsplanregels zijn gericht aan een ieder. Op grond van artikel 8:3 lid 1 van de Awb mag er geen direct beroep worden ingesteld tegen algemeen verbindende voorschriften en is exceptieve toetsing dus vereist. Exceptieve toetsing houdt in dat de bestuursrechter de rechtmatigheid van het wettelijke voorschrift waarop een besluit is gebaseerd kan toetsen aan hoger recht of algemene rechtsbeginselen. In deze zaak kan de rechtbank de planregel exceptief toetsen aan het hogere Europese recht omdat op grond van de planregel het besluit tot handhaving is genomen waartegen eiseres in beroep is gegaan.
De exceptieve toetsing kan alleen als gevolg hebben dat de planregel onverbindend wordt geacht of dat
de planregel buiten toepassing wordt gelaten wanneer er evidente strijd is met de hogere regeling, in deze zaak dus het Europese recht op vrij verkeer van werknemers.
De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van evidente strijd met het recht op vrij verkeer van werknemers. Er is volgens de rechtbank geen sprake van directe discriminatie, er wordt geen direct onderscheid gemaakt door in de planregel rechtstreeks te verwijzen naar een discriminatiegrond. Zo maakt de planregel volgens de rechtbank bijvoorbeeld geen onderscheid naar nationaliteit. Ook is er geen sprake van indirecte discriminatie, dit zou het geval zijn wanneer een in eerste opzicht neutrale bepaling nadelig uitpakt voor bepaalde groepen mensen. Volgens de rechtbank gaat het om een algemene bepaling die iedereen treft, als voorbeeld wordt gegeven dat ook studenten soms niet aan het vereiste van ‘één huishouden’ kunnen voldoen. De beroepsgrond dat er strijd is met artikel 45 VWEU slaagt daarom niet.
‘Één huishouden’?
Naast een beroep op het verbod van discriminatie voert eiseres ook aan dat er wel sprake is van
‘één huishouden’. Over het algemeen wordt de huisvesting van meerdere arbeidsmigranten niet gezien als ‘één huishouden’, in deze zaak slaagt deze beroepsgrond dan ook niet omdat er geen continuïteit in de samenstelling of onderlinge verbondenheid is. In een eerder
artikel schreven wij meer over de mogelijkheden voor arbeidsmigranten om te worden aangemerkt als ‘één huishouden’.
Concluderend
De uitspraak gedaan door de Rechtbank Midden-Nederland is een interessante toevoeging aan de jurisprudentie die ziet op de huisvesting van arbeidsmigranten. Duidelijk is geworden dat de ‘één huishouden’-eis die we vaak terugzien bij de bestemming ‘wonen’, volgens de bestuursrechter geen strijd op levert met het recht op vrij verkeer van werknemers zoals gewaarborgd in het Europese recht.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.

[post_title] => Discrimineert de ‘één huishouden’-regel arbeidsmigranten?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => discrimineert-de-een-huishouden-regel-arbeidsmigranten
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-01-03 16:00:12
[post_modified_gmt] => 2025-01-03 15:00:12
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44320
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[4] => WP_Post Object
(
[ID] => 44265
[post_author] => 19
[post_date] => 2024-12-24 11:25:30
[post_date_gmt] => 2024-12-24 10:25:30
[post_content] => Op 18 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State twee uitspraken gedaan waarmee de jurisprudentielijn over
intern salderen is gewijzigd. De wijziging in de rechtspraak volgt na recente arresten van het Hof van Justitie en het gebrek aan consistente toepassing van de huidige jurisprudentielijn door nuanceringen vanuit verschillende rechtbanken. In de kern bepalen de uitspraken dat intern salderen niet meer mag worden gebruikt bij de ‘voortoets’ voor vergunningaanvragen, waardoor de mogelijkheden voor intern salderen zullen worden beperkt.
In dit artikel gaan wij in op de voorheen geldende jurisprudentielijn, de wijzigingen die de Afdeling nu heeft doorgevoerd en de eerste implicaties hiervan voor de praktijk.
Vaste jurisprudentielijn sinds 2021
Sinds 2021 geldt er een vaste jurisprudentielijn van de Afdeling met betrekking tot intern salderen, op basis daarvan is voor intern salderen vaak geen natuurvergunning nodig.
Activiteiten waarbij
stikstofneerslag vrijkomt moeten rekening houden met Natura 2000-gebieden op grond van het natuurbeschermingsrecht. Wanneer een bedrijf bijvoorbeeld de hoeveelheid stikstof uitstoot wil uitbreiden of een wijziging wil doorvoeren in de bedrijfsactiviteiten, zal er moeten worden onderzocht wat de gevolgen hiervan zijn voor Natura 2000-gebieden. Er mag hierbij gebruik worden gemaakt van ‘intern salderen’. Dit betekent dat de toekomstige stikstofgevolgen mogen worden weggestreept tegen de stikstofemissie die al wordt veroorzaakt op basis van de huidige bedrijfsvoering. Er kan hierbij bijvoorbeeld worden gedacht aan een plan voor grotere veestal, maar met een nieuw systeem waardoor de nieuwe bedrijfsvoering evenveel of zelfs minder stikstof uitstoot. Naast intern salderen kan er ook gebruik worden gemaakt van ‘extern salderen’. Dan wordt er gekeken naar de stikstof veroorzaakt door een andere activiteit of project. Op basis van de jurisprudentielijn die sinds 2021 wordt gehanteerd zijn de voorwaarden voor intern salderen echter gunstiger dan voor extern salderen.
Intern salderen kan worden gebruikt in de zogenaamde ‘voortoets’. Hierbij wordt beoordeeld of een aanvraag voor een
natuurvergunning vereist is voor activiteiten die mogelijke gevolgen hebben voor een beschermd natuurgebied. De uitkomst van het intern salderen speelt dus mee bij de vraag of kan worden uitgesloten dat een activiteit nadelige effecten heeft op een Natura 2000-gebied en of er dus een vergunning nodig is voor het project. Als dit niet kan worden uitgesloten moet er een namelijk een vergunningaanvraag worden gedaan en wordt er een passende beoordeling uitgevoerd. Doordat intern salderen tijdens de voortoets mee kan worden genomen, is het vaak zo dat een activiteit niet vergunningplichtig is.
Op twee belangrijke punten voert de Afdeling nu een wijziging door. Als eerste wordt duidelijk dat intern salderen niet meer voor de voortoets gebruikt mag worden. De Afdeling volgt hierbij de verplichtingen die komen vanuit het Hof van Justitie en het Europese recht. Ten tweede trekt de Afdeling de voorwaarden voor intern en extern salderen nagenoeg gelijk. Dit betekent dat intern salderen voortaan onderdeel zal zijn van de passende beoordeling voor een natuurvergunning aanvraag. Hierbij wordt strengere voorwaarden gehanteerd dan bij de voortoets.
Bij de voortoets mag voortaan dus alleen nog worden gekeken naar de nieuwe activiteit op zichzelf, er mag dus niet worden vergeleken met de oude situatie. Dit heeft als gevolg dat er bijna altijd een
vergunningplicht is. Bij de vergunningaanvraag wordt dan de passende beoordeling gemaakt, waarbij intern salderen nog wel kan worden toegepast. Er mogen bij de passende beoordeling namelijk ‘mitigerende maatregelen’ worden meegewogen, dit betekent dat de effecten van het vervangen of wijzigen van de stikstofuitstoot van een bestaande situatie (de ‘referentiesituatie’) een rol kan spelen. Hiervoor is wel vereist dat het positieve effect, het wijzigingen of beëindigen van de huidige stikstofuitstoot, zich voordoet en dat daarna pas de stikstofgevolgen van het nieuwe project zich realiseren. Ook is van belang dat structureel onbenutte stiktofruimte bijvoorbeeld niet meer onder de referentiesituatie valt en dat provincies nu beleid kunnen gaan voeren over intern salderen.
Overgangsfase
Het nieuwe beoordelingskader is direct van toepassing, zowel op lopende als toekomstige vergunningaanvragen, en het heeft daarnaast terugwerkende kracht. Dit betekent dat het ook geldt voor alle activiteiten waarvoor intern is gesaldeerd sinds 1 januari 2020. Hierdoor kan het zijn dat veel van deze activiteiten nu alsnog vergunningplichtig zijn geworden.
Er geldt wel
een overgangsregeling voor alle activiteiten tussen 1 januari 2020 en 1 januari 2025. Tot 1 januari 2030 kan er een natuurvergunning worden aangevraagd of kan de activiteit worden aangepast zonder dat handhavend zal worden opgetreden.
Concluderend
De Afdeling uitspraken markeren een belangrijke en verstrekkende koerswijziging en hebben gevolgen voor zowel bedrijven die de afgelopen vijf jaar intern hebben gesaldeerd, als voor alle toekomstige activiteiten die mogelijk een natuurvergunning nodig hebben. Duidelijk is in ieder geval dat de mogelijkheden tot intern salderen een stuk beperkter zijn geworden. De uitspraken hebben echter als gevolg dat er meer rechtsonzekerheid is in de praktijk en zullen
veel projecten en plannen beïnvloeden.
De Afdeling heeft een
stroomschema gepubliceerd waarin wordt weergegeven welk kader vanaf nu geldt voor intern salderen.

[post_title] => Raad van State wijzigt de jurisprudentielijn over ‘intern salderen’
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => raad-van-state-wijzigt-de-jurisprudentielijn-over-intern-salderen
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-12-24 11:25:30
[post_modified_gmt] => 2024-12-24 10:25:30
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44265
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[5] => WP_Post Object
(
[ID] => 44180
[post_author] => 19
[post_date] => 2024-12-13 12:05:38
[post_date_gmt] => 2024-12-13 11:05:38
[post_content] => Op 13 november 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
einduitspraak gedaan over de toepassing van artikel 6:19 Awb bij ruimtelijke plannen. Eerder dit jaar gaf staatsraad A-G Nijmeijer op verzoek van de Afdeling een conclusie over de toepassing van artikel 6:19 Awb. De vragen van de Afdeling zagen op de toepassing van het artikel in bestemmingsplanzaken onder
de Wet ruimtelijke ordening en in omgevingsplanzaken onder de Omgevingswet. In dit artikel bespreken wij waar artikel 6:19 Awb specifiek op ziet, wat de aanleiding was voor de conclusie en wat de Afdeling heeft geoordeeld in haar einduitspraak.
Artikel 6:19 Awb en de aanleiding voor de conclusie
In een bezwaar- of beroepsprocedure over een besluit kan door het bestuursorgaan een nieuw besluit worden genomen dat het bestreden besluit wijzigt. Op deze situatie ziet artikel 6:19 Awb. Het artikel regelt dat het bezwaar of beroep tegen het bestreden besluit van rechtswege ook ziet op het besluit tot intrekking, wijziging of vervanging, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Er ontstaat dus van rechtswege een beroep tegen het nadere besluit. Dit wordt ook wel ‘fictief beroep’ genoemd. Artikel 6:19 Awb is belangrijk voor de rechtsbescherming. Een appellant die tegen een besluit beroep heeft ingesteld, hoeft hierdoor niet afzonderlijk beroep in te stellen tegen een besluit dat hangende het beroep wordt genomen. Ook bevordert het effectieve geschilbeslechting. Er wordt voorkomen dat twee instanties tegelijk oordelen over besluiten die vallen binnen één geschil.
De zaak waarin de Afdeling een conclusie vroeg aan staatsraad A-G Nijmeijer gaat over een bestemmingsplan dat de recreatieve verhuur van woningen beperkt. Nadat beroep was ingesteld werd
het bestemmingsplan gewijzigd door de gemeenteraad. Vervolgens werd tegen het gewijzigde besluit opnieuw beroep ingesteld.
Conclusie A-G Nijmeijer
In een eerder
blog schreven wij al over de conclusie van staatsraad A-G Nijmeijer over artikel 6:19 Awb. De conclusie werd op 29 mei 2024 gegeven, waarna wij de belangrijkste aspecten uiteen hebben gezet. Samenvattend volgt uit de conclusie dat artikel 6:19 Awb zowel voordelen als nadelen heeft. Een belangrijk nadeel is dat de omvang van het geding steeds groter wordt. Nijmeijer adviseerde daarom dat de rechtspraak op bepaalde punten kan worden aangepast om deze uitdijende werking van artikel 6:19 Awb te beperken.
Uitspraak van de Afdeling
De Afdeling overweegt in haar uitspraak dat de uitdijende werking van het fictieve beroep nadelen kan hebben. De Afdeling oordeelt echter dat deze nadelen niet zodanig groot zijn dat het wijziging van de rechtspraak vereist. De ruime toepassing van artikel 6:19 Awb dient namelijk het doel van de rechtsbescherming en de effectieve geschilbeslechting.
Ook kan de bestuursrechter in individuele geschillen steeds bepalen hoe een tijdens het beroep genomen besluit moet worden gekwalificeerd, wie de beroepsgerechtigden zijn en of afzonderlijke behandeling eventueel noodzakelijk is.
Indien de nadelen in de toekomst toenemen, wat mogelijk het geval gaat zijn in omgevingsplanzaken onder
de Omgevingswet, kan volgens de Afdeling dan worden gekeken naar de oplossingen van staatsraad A-G Nijmeijer. Dit betekent echter dat er in de uitspraak nog geen concreet antwoord wordt gegeven over de toepassing van artikel 6:19 Awb in zaken die zien op de wijziging van een omgevingsplan.
Conclusie
De aanbevelingen van staatsraad A-G Nijmeijer om de rechtspraak op bepaalde punten te wijzigen is door de Afdeling niet gevolgd. Wel kunnen de voorgedragen oplossingen in de toekomst van belang gaan zijn als de uitdijende werking voor meer nadelen gaat zorgen onder de Omgevingswet. Dit betekent dat er later meer duidelijk zal worden over de toepassing van artikel 6:19 Awb in omgevingsplanzaken.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.

[post_title] => Einduitspraak Afdeling na conclusie staatsraad A-G Nijmeijer over artikel 6:19 Awb
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => einduitspraak-afdeling-na-conclusie-staatsraad-a-g-nijmeijer-over-artikel-619-awb
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-12-13 12:05:38
[post_modified_gmt] => 2024-12-13 11:05:38
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44180
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[6] => WP_Post Object
(
[ID] => 44164
[post_author] => 19
[post_date] => 2024-12-10 08:59:26
[post_date_gmt] => 2024-12-10 07:59:26
[post_content] => In november zijn er weer veel interessante uitspraken gedaan over de Omgevingswet. In het kader van onze jurisprudentiereeks bespreken wij een aantal belangrijke uitspraken. Een aantal handhavingszaken waren aan de orde. Daarnaast is onder andere bevestigd dat er onder de Omgevingswet geen verplichting geldt tot her gelijktijdige indienen van aanvragen wanneer sprake is van ‘onlosmakelijke samenhang’. Zowel overgangsrechtelijke als inhoudelijke zaken worden besproken.
Overgangsrecht
In deze zaak was het verkeerde recht toegepast. De Omgevingswet werd toegepast, terwijl op grond van het overgangsrecht het oude recht van toepassing was. De voorzieningenrechter overweegt echter dat de materiële normstelling niet is gewijzigd. Hierdoor kunnen de rechtsgevolgen in stand blijven.
Eiseres in deze zaak heeft een aanvraag gedaan om haar bedrijfswoning te gebruiken als burgerwoning. Dit is een wijzigingsbevoegdheid uit de bestemmingsplanregels. Onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stond rechtstreeks beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State open wanneer een aanvraag om toepassing te geven aan een wijzigingsbevoegdheid uit een bestemmingsplan werd afgewezen. De Wro is vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In deze zaak is het de vraag hoe dit werkt in overgangsrechtelijke gevallen. De rechtbank verwijst naar het overgangsrecht in artikel 11:3 Awb, hieruit volgt dat het oude recht blijft gelden en dat de Afdeling dus in eerste en enige aanleg bevoegd is om kennis te nemen van het beroep.
Op grond van het oude recht (Wabo) en de vaste jurisprudentie moet bij het toetsen van een bouwplan aan een bestemmingsplan worden gekeken of het bouwplan in overeenstemming met de geldende bestemming kan worden gebruikt en of het bouwwerk ook met het oog op dat gebruik wordt gebouwd. De voorzieningenrechter trekt deze jurisprudentielijn door naar de Omgevingswet. Dit betekent dat er bij het beoordelingskader van een binnenplanse omgevingsplanactiviteit moet worden gekeken of het bouwplan voldoet aan de gebruiksregels en of het ook met het oog daarop wordt gebouwd.
Inhoudelijk
Voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet was de ‘bouwstop’ opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De bouwstop maakt het mogelijk om bouw- of sloopwerkzaamheden onmiddellijk stil te leggen. Onder de Omgevingswet is ervoor gekozen om de bouwstop niet als zodanig op te nemen. De grondslag voor het inzetten van de bouwstop onder de Omgevingswet is artikel 18.1 Ow. Eerder schreven wij al een
artikel over de mogelijkheden om de bouw onmiddellijk stil te leggen onder de Omgevingswet. Interessant is dat de voorzieningenrechter de bouwstop nu kwalificeert als een bijzondere vorm van een last onder bestuursdwang. De last houdt in dat de illegale bouwactiviteit direct moet worden beëindigd, wanneer hier geen gevolg aan wordt gegeven zal het bevoegd gezag de overtreding beëindigen. De bouwstop onder de Wabo was een effectief instrument doordat er op grond van vaste rechtspraak geen legalisatieonderzoek hoefde te worden gedaan en er slechts een beperkte belangenafweging werd uitgevoerd. De voorzieningenrechter trekt deze jurisprudentielijn door onder de Omgevingswet. Dit betekent dat ook onder de Omgevingswet, er geen onderzoek hoeft te worden gedaan naar de mogelijkheid om de overtreding te legaliseren.
Deze zaak draait om de toepassing van spoedeisende bestuursdwang waaraan onder andere de algemene zorgplicht van de Omgevingswet (art. 1.7 en 1.7a Ow) en de zorgplicht voor brandveiligheid uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) ten grondslag zijn gelegd. Dit is het eerste handhavingsbesluit dat mede is gebaseerd op de algemene zorgplichten uit de Omgevingswet.
De vraag die in deze zaak voor de rechter lag is of bij de handhaving van het Omgevingsplan belangen kunnen worden ingeroepen die de Omgevingswet specifiek regelt. Specifiek gaat het om belangen die verband houden met Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten. De voorzieningenrechter overweegt dat de bevoegdheid tot handhaving ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Bij handhaving draait het om ruimtelijk relevante belangen. Dit strekt zich niet uit tot onderwerpen die de Omgevingswet aanvullend regelt. Voor de belangen waar het specifiek in deze zaak om gaat is het college van gedeputeerde staten het bevoegd gezag voor handhaving. Deze belangen wegen daarom minder zwaar mee volgens de voorzieningenrechter.
Verzoeker heeft een voorlopige voorziening aangevraagd tegen een aan hem opgelegde last onder bestuursdwang. De voorlopige voorziening wordt toegewezen, de grondslag waarop de last onder bestuursdwang is opgelegd is namelijk onvoldoende duidelijk. Er is dus onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van een overtreding van het omgevingsplan.
Onder de Wabo was het verplicht om bij activiteiten die ‘onlosmakelijk samenhingen’ gelijktijdig een vergunning aan te vragen. Dit was het geval wanneer er voor één feitelijke handeling verschillende vergunningen nodig waren. Deze verplichting is vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In deze zaak is deze wijziging ten opzichte van het oude recht expliciet bevestigd door de voorzieningenrechter.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.

[post_title] => Jurisprudentie elfde maand
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => jurisprudentie-elfde-maand
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-12-10 08:59:26
[post_modified_gmt] => 2024-12-10 07:59:26
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44164
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[7] => WP_Post Object
(
[ID] => 44137
[post_author] => 19
[post_date] => 2024-12-03 09:32:23
[post_date_gmt] => 2024-12-03 08:32:23
[post_content] => De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op
12 november 2024 de jurisprudentielijn over spoedeisend belang bij beroepsprocedures inzake
een bestemmingsplan gewijzigd. Hierdoor zal minder snel sprake zijn van spoedeisend belang en dus minder snel zijn voldaan aan de voorwaarden voor een voorlopige voorziening om een bestemmingsplan te schorsen. In dit artikel bespreken wij de uitspraak, de nieuwe koers die de Afdeling introduceert en de betekenis hiervan voor de praktijk.
Feiten
De gemeenteraad heeft bij besluit een bestemmingsplan vastgesteld. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat een varkenshouderij met onder andere
een bezoekerscentrum gerealiseerd kan worden. Hiertegen is verzoekster in beroep gegaan (de bodemzaak) en heeft ze om een voorlopige voorziening verzocht. Verzoekster exploiteert een varkenshouderij op ongeveer 290 meter afstand van de voorziene nieuwe varkenshouderij. Ze vreest dat de nieuwe varkenshouderij nadelige gevolgen zal hebben voor haar eigen bedrijf, bijvoorbeeld het risico dat de Afrikaanse varkenspest wordt verspreid.
De verzoekster verzoekt daarom om een voorlopige voorziening die het bestemmingsplan schorst tot dat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure die ze heeft aangespannen. Zij stelt spoedeisend belang te hebben omdat er een kans is dat er op korte termijn een omgevingsvergunning wordt ingediend.
Juridisch kader
Uit artikel 8:81, eerste lid, van
de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat een voorlopige voorziening kan worden getroffen wanneer er ‘onverwijlde spoed’ is en het gelet op de betrokken belangen vereist is. Het moet dus gaan om een spoedeisend belang. Vaak ziet een voorlopige voorziening op het schorsen van het bestreden besluit, tot dat een uitspraak is gedaan in de bodemzaak.
Een voorlopige voorziening is een belangrijk instrument om de realisatie van een project tijdelijk uit te stellen. Wanneer het gaat om bestemmingsplannen zorgt een voorlopige voorziening er namelijk voor dat het bestemmingsplan wordt geschorst en het dus nog niet in werking kan treden.
In de vaste jurisprudentielijn werd spoedeisend belang aanwezig geacht wanneer er een verwachting was dat op korte termijn een omgevingsvergunning zou worden aangevraagd. Het enkel stellen dat er een voornemen tot aanvragen is, was dus al voldoende om spoedeisend belang aan te nemen.
Uitspraak van de Afdeling
De Afdeling stapt met deze uitspraak af van de vaste jurisprudentielijn en neemt niet langer aan dat er spoedeisend belang is wanneer een voornemen bestaat om een aanvraag van
een omgevingsvergunning in te dienen. Als reden voor deze wijziging wordt gegeven dat uit de praktijk is gebleken dat het uitzonderlijk is dat een aanvraag wordt ingediend voordat een bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, oftewel voordat de bodemprocedure is beslecht. Ook zal de initiatiefnemer niet vaak starten met bouwwerkzaamheden voordat het bestemmingsplan onherroepelijk is, omdat dit erg risicovol is als het bestemmingsplan zou worden vernietigd.
De voorzieningenrechter voegt hier wel aan toe dat een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening kan worden ingediend als zich nieuwe omstandigheden voordoen.
In de betreffende zaak is nog geen aanvraag ingediend en wordt het verzoek dan ook afgewezen op basis van de nieuw geïntroduceerde lijn.
Betekenis van de uitspraak
Met deze uitspraak is duidelijk geworden dat een verzoeker die zich wil beroepen op een voorlopige voorziening om de realisatie van een project te stoppen, zal moeten concretiseren dat
een aanvraag voor een vergunning zal worden ingediend. In plaats van enkel te stellen, moet de verzoeker voortaan aannemelijk maken dat de aanvraag binnen korte termijn zal worden gedaan.
Uit de praktijk zal blijken welke invloed de uitspraak gaat hebben. De partijen die projecten tegen willen houden zullen bijvoorbeeld in de gaten moeten gaan houden wanneer het aannemelijk is dat de omgevingsvergunning zal worden aangevraagd en zij hiervoor om een voorlopige voorziening kunnen verzoeken.
Concluderend
Spoedeisend belang zal dus minder snel worden aangenomen in
bestemmingsplanprocedures, vereist is dat een aanvraag is gedaan of dat kan worden onderbouwd dat deze aanvraag kan worden verwacht. Het enkel stellen zal niet meer voldoende zijn. Uit nieuwe rechtspraak zal gaan blijken welke onderbouwing voldoende gaat zijn om wel spoedeisendheid aan te nemen.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.
ECLI:NL:RVS:2024:4551

[post_title] => Nieuwe jurisprudentielijn spoedeisend belang in bestemmingsplanzaken
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => nieuwe-jurisprudentielijn-spoedeisend-belang-in-bestemmingsplanzaken
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-12-03 09:32:23
[post_modified_gmt] => 2024-12-03 08:32:23
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44137
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[8] => WP_Post Object
(
[ID] => 44097
[post_author] => 19
[post_date] => 2024-11-25 12:13:32
[post_date_gmt] => 2024-11-25 11:13:32
[post_content] => De Hoge Raad heeft op 8 november 2024 uitspraak gedaan over de
inbezitneming van publieke grond. De gemeenteraad voerde aan dat er geen sprake is van inbezitneming, omdat er sprake zou zijn van een strengere maatstaf van inbezitneming omdat het gaat om publieke grond. De Hoge Raad gaat hier niet in mee en oordeelt dat er geen afzonderlijke maatstaf geldt, maar dat het gegeven dat het om publieke grond gaat wel een rol speelt. In dit artikel bespreken wij de feiten, het juridische kader en de uitspraak van de Hoge Raad.
Feiten
In deze zaak draait het om een geschil tussen
een burger (eigenaar van een perceel) en
de gemeente over het gebruik van een stuk grond. Het betreft een stuk grond tussen de voortuin van de burger en de openbare weg. De gemeente wil een molgoot aanleggen op dat stuk grond, en heeft de burger daarom verzocht zijn biezen te verwijderen. Daarna is aan de burger kenbaar gemaakt dat hij van de publieke grond gebruikt maakt en daarmee een inbreuk maakt op het eigendomsrecht van de gemeente. De burger stelt echter dat de grond door verjaring zijn eigendom is geworden.
In het geding draait het dus om de vraag of er sprake is van verjaring. In eerste aanleg verklaarde de rechtbank in een verklaring voor recht dat dit niet het geval was en dat de gemeente de eigenaar is van het stuk grond. Na hoger beroep van de burger vernietigde het gerechtshof het vonnis van de rechtbank, en werd er in een verklaring voor recht geoordeeld dat de burger wél door verjaring eigenaar is geworden van de grond. Volgens het gerechtshof is er namelijk wel sprake van inbezitneming door de burger. Hiertegen is de gemeente in cassatie gegaan.
In cassatie voert de gemeente aan dat het gerechtshof heeft miskend dat voor de inbezitneming van publieke grond een bijzondere, strengere maatstaf geldt. Op grond van deze maatstaf mag volgens de gemeente niet snel worden aangenomen dat een niet-rechthebbende de intentie heeft om publieke grond voor zichzelf te houden.
De vraag ter beoordeling door de Hoge Raad ziet dus op het al dan niet hanteren van een bijzondere maatstaf voor de inbezitneming van publieke grond.
Juridisch kader - verjaring
Voor
verjaring (art. 3:105 BW) is vereist dat de burger, of een van zijn rechtsvoorgangers bezit over het stuk grond heeft gekregen. Bezit betekent dat iemand een goed voor zichzelf houdt. Om vast te stellen of iemand een goed in bezit heeft genomen wordt er gekeken naar artikel 3:113 van het Burgerlijk Wetboek. Hieruit volgt dat iemand een goed in bezit heeft wanneer hij de feitelijke macht heeft over het goed (lid 1). Wanneer het goed in het bezit is van een ander, is de machtsuitoefening op zichzelf ontoereikend (lid 2). In dat geval moet er naar verkeersopvatting en de uiterlijke feiten worden beoordeeld of iemand de feitelijke macht uitoefent (art. 3:108 BW). Uit eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat er dient te worden gekeken naar de aard en de bestemming van het goed.
Volgens de Hoge Raad betekent deze maatstaf dus dat wanneer er moet worden beoordeeld of een stuk grond met een publieke bestemming in bezit is genomen door een niet-rechthebbende, met deze publieke bestemming rekening moet worden gehouden. Volgens de Hoge Raad is er dus geen aanleiding om een afzonderlijke maatstaf te hanteren wanneer het gaat om inbezitneming van publieke grond. Het beroep van de gemeente wordt daarom verworpen.
Concluderend
Duidelijk is geworden dat de publieke bestemming van een stuk grond dus wel een rol speelt bij de beoordeling van
inbezitneming, er moet namelijk worden gekeken naar de aard en bestemming van het goed. Er geldt echter geen bijzondere, strengere maatstaf, aangezien de ‘normale maatstaf’ de ruimte laat om te kijken naar de bestemming. Het is daarom niet zo dat inbezitneming in het geval van publieke grond minder snel mag worden aangenomen op grond van een strengere maatstaf.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.

[post_title] => Geen afzonderlijke, strengere maatstaf voor inbezitneming bij publieke grond
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => geen-afzonderlijke-strengere-maatstaf-voor-inbezitneming-bij-publieke-grond
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-11-25 12:13:32
[post_modified_gmt] => 2024-11-25 11:13:32
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44097
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[9] => WP_Post Object
(
[ID] => 44053
[post_author] => 19
[post_date] => 2024-11-19 16:32:10
[post_date_gmt] => 2024-11-19 15:32:10
[post_content] => Voor de maand oktober bespreken wij in het kader van onze jurisprudentie reeks weer een aantal belangrijke uitspraken gedaan onder de Omgevingswet. Naast een aantal interessante overgangsrechtelijke zaken zijn er meerdere inhoudelijke uitspraken gedaan over het verlenen van de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA), onder andere over het herhaaldelijk toepassen van de BOPA-bevoegdheid en het meewegen van het belang van omwonenden bij een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Overgangsrecht
Wanneer het college van burgemeester en wethouders een overtreding constateert, is er in beginsel een plicht tot handhaving. Hiervan kan echter worden afgezien wanneer er concreet zicht op legalisatie is. Volgens vaste rechtspraak is er géén sprake van concreet zicht op legalisatie wanneer er géén aanvraag is ingediend of wanneer het college al heeft aangegeven dat ze niet bereid zijn om de activiteit te legaliseren. Deze jurisprudentie van voor de Omgevingswet wordt dus doorgetrokken naar Omgevingswet-zaken.
Uit het overgangsrecht van artikel 4.6 van de Invoeringswet Omgevingswet volgt dat het oude recht van toepassing is op een beroep tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan tot dit besluit onherroepelijk is. In een eerdere overzichtsuitspraak heeft de ABRvS (
ECLI:NL:RVS:2024:1174) vastgesteld dat dit ook zo is wanneer er tijdens die procedure een herstelbesluit op grond van artikel 6:19 Awb wordt genomen. In deze zaak is dit in de praktijk toegepast. De ABRvS had aan de gemeenteraad opgedragen om een herstelbesluit te nemen, waartegen appellante betoogde dat hier geen bevoegdheid meer voor zou bestaan per 1 januari 2024. Dit werd door de ABRvS afgewezen, verwijzende naar de overzichtsuitspraak.
De voorzieningenrechter heeft uitspraak gedaan over een verleende omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit, specifiek ziet de vergunning op het mogen verstoren van de dwergvleermuis en de egel. Deze uitspraak is een rechterlijke beoordeling van een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit. De voorzieningenrechter trekt de geldende rechtspraak van voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet door, hieruit volgt dat alleen de diersoorten waarvoor de beschermingsontheffing is aangevraagd bepalend zijn voor de omvang van het geschil. Alle andere diersoorten vallen dus buiten het geding.
Op deze zaak is op grond van het overgangsrecht de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van toepassing. De appellant verwijst in zijn beroep naar de eisen die de Omgevingswet stelt voor participatie en betoogt dat hij onvoldoende is betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. De Afdeling verduidelijkt echter dat appellant niet kan anticiperen op de regels onder de Omgevingswet wanneer het oude recht van toepassing is.
Deze zaak is interessant omdat hier ten onrechte de Omgevingswet al werd toegepast. In een handhavingszaak werd bij het opleggen van een last artikel 5.6 van de Omgevingswet ten grondslag gelegd, maar het verzoek tot handhaving was voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet al ingediend, wat betekent dat het oude recht van toepassing is. Dit betekent dat het besluit vernietigd is door de rechtbank.
Inhoudelijk
Op 3 oktober 2024 is er een uitspraak gedaan over de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) waaruit interessante nieuwe inzichten volgen. Zo wordt onder andere duidelijk dat de Omgevingswet niet in de weg staat aan het herhaald toepassen van de bopa-bevoegdheid voor een tijdelijke activiteit op dezelfde locatie. Wel is dan vereist dat er per keer een afweging gemaakt of dit met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties aanvaardbaar is en of er geen strijd is met provinciale- of rijksinstructieregels.
Deze zaak draait om een verleende omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). De vergunning is voor het tijdelijk bewonen van een bedrijfspand, zodat de woning van aanvragers kan worden verbouwd. Als onderbouwing bij de verlening van de BOPA gebruikte het college van burgemeester en wethouders de stelling dat belangen van derden hierbij niet onevenredig worden aangetast. Dit is volgens de voorzieningenrechter echter onvoldoende, er had ook op de belangen van omwonenden (verzoekers) in moeten worden gegaan.
In deze uitspraak draait het ook om het criterium evenwichtige toedeling van functies aan locaties bij de verlening van een BOPA. Door verzoeksters wordt aangevoerd dat er niet voldaan is aan participatie en dat er onvoldoende is gekeken naar de sociale veiligheid en mogelijke overlast. Het eerste punt gaat de voorzieningenrechter niet in mee, er is een informatieavond geweest en in de Omgevingswet worden geen eisen gesteld aan participatie. Het college van burgemeester en wethouders heeft echter wel onvoldoende gekeken naar de sociale veiligheid en overlast in de ruimtelijke onderbouwing. Er moet worden onderzocht en gemotiveerd dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Ook in de uitspraak van 29 oktober van de Rechtbank Oost-Brabant komt de BOPA aan bod. Interessant aan deze uitspraak is de vergelijking tussen het toetsingskader van de BOPA (EFTAL) en het afwijken van het bestemmingsplan op grond van de Wabo (goede ruimtelijke ordening) zoals gold onder oud recht. Bij de BOPA moet onder andere worden getoetst aan instructieregels. In deze zaak draait het om de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit is een instructieregel en hier moet dus aan worden getoetst.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.

[post_title] => Jurisprudentieoverzicht tiende maand Omgevingswet
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => jurisprudentieoverzicht-tiende-maand-omgevingswet
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-11-19 16:32:10
[post_modified_gmt] => 2024-11-19 15:32:10
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44053
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
)
[post_count] => 10
[current_post] => -1
[before_loop] => 1
[in_the_loop] =>
[post] => WP_Post Object
(
[ID] => 44463
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-01-29 10:06:50
[post_date_gmt] => 2025-01-29 09:06:50
[post_content] => In de maanden december en januari zijn er weer verschillende uitspraken over
de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) gedaan. De BOPA is een omgevingsvergunning die kan worden verleend wanneer een activiteit voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL). Diverse aspecten van de fysieke leefomgeving, zoals geluid, verkeer of parkeren, kunnen hierbij een rol spelen. In december en januari is de BOPA in verschillende rechterlijke uitspraken aan bod gekomen, in dit artikel bespreken wij een aantal van de uitspraken die voorbij zijn gekomen.
Onverplichte participatie, lichtinval en privacy [ECLI:NL:RBROT:2024:13160]
De Rechtbank Rotterdam heeft in deze uitspraak een verleende BOPA onder andere getoetst aan de criteria voor onverplichte participatie, lichtinval en privacy. De buitenplanse omgevingsplanactiviteit is verleend voor het vervangen van een dak en het verhogen van de nok. Door een bewoner van een aangrenzend perceel is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend om de bouwwerkzaamheden te voorkomen. Volgens verzoeker is er niet voldaan aan participatie en zal het verhoogde dak de lichtinval en privacy van zijn perceel aantasten. De voorzieningenrechter overweegt dat participatie niet verplicht is, maar dat er wel moet worden aangegeven of er al dan niet aan participatie is gedaan. In dit geval heeft vergunninghouder een ‘informeel rondje’ heeft gemaakt bij een aantal buren, dit is volgens de voorzieningenrechter voldoende aangezien de participatie in deze situatie vormvrij is. Dat er geen onacceptabele hinder zal ontstaan door
verminderde lichtinval of privacy kan vergunninghouder nog nader onderbouwen. Voor de lichtinval kan door middel van een bezonningsonderzoek alsnog worden aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige aantasting.
ETFAL in relatie tot geluidsoverlast, verkeershinder en alternatieve locaties [ECLI:NL:RBMNE:2024:6862]
In deze zaak draait het om
een verleende omgevingsvergunning om tennisbanen te vervangen door padelbanen. De vergunning is verleend voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit omdat de wanden van de padelbanen hoger zijn dan is toegestaan op grond van het Omgevingsplan. Tegen de verlening van de vergunning is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend door omwonenden omdat er niet aan de normen voor geluid en verkeerseffecten zou zijn voldaan en dat er alternatieve locaties zouden zijn. De voorzieningenrechter oordeelt in de belangenafweging dat vooralsnog niet is gebleken dat de omgevingsvergunning geen stand kan houden in bezwaar, het belang van het kunnen uitvoeren van de omgevingsvergunning weegt daarom zwaarder dan het voorkomen van het mogelijke risico op geluidsoverlast en verkeershinder.
Verzoekster in deze zaak heeft bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend tegen een omgevingsvergunning verleend om een woning uit te bouwen. De voorzieningenrechter oordeelt dat niet is gemotiveerd waarom overschrijdingen van onder andere het bouwvlak en de maximale goothoogte zijn toegestaan wanneer er wordt gekeken naar een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In de
bezwaarprocedure kan dit worden hersteld door dit nader te motiveren. Ondanks dit oordeel schorst de voorzieningenrechter het besluit niet, de vergunninghouder heeft aangegeven zich bewust te zijn van het bouwen op eigen risico, en er is nog niet gebleken dat er door de bouwwerkzaamheden grote nadelen zullen ontstaan voor verzoekster.
Beoordeling ETFAL bij gestelde aantasting woon- en leefklimaat [ECLI:NL:RBZWB:2025:282]
Tegen een verleende BOPA-omgevingsvergunning voor een dakkapel is een bewoner van een aangelegen perceel in bezwaar gekomen en is er een verzoek tot een voorlopige voorziening ingediend. Verzoeker stelt dat een concrete ruimtelijke onderbouwing onderbreekt waaruit blijkt dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De voorzieningenrechter maakt in deze uitspraak duidelijk dat ETFAL een open norm is, waarbij het bevoegd gezag beleidsruimte heeft. Er moet daarom worden geoordeeld of het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid heeft kunnen stelen dat er is voldaan aan
het ETFAL criterium. De dakkapel is vergund voor de achterzijde van de woning, en heeft dus geen invloed op het straatbeeld, het uitzicht of de verkeersveiligheid. Gezien de afstand van vijf meter tussen de dakkapel en de erfgrens is er ook geen privaatrechtelijke belemmering of onaanvaardbare aantasting van het woon- of leefklimaat van de verzoeker.
Verzoeker beroept zich ook op het belang van de privacy van zijn gezin dat zal worden aangetast door de dakkapel. Hierover oordeelt de voorzieningenrechter dat dit niet nader is onderbouwd met stukken en dat het belang om te mogen bouwen in redelijkheid zwaarder weegt dan het privacy belang.
ETFAL in relatie tot flora en fauna, werelderfgoedlijst en schaduwhinder en lichtinval [ECLI:NL:RBZWB:2025:294]
Deze uitspraak ziet op een BOPA die is verleend voor het bouwen van een appartementencomplex en een parkeerplaats. Hiertegen is bezwaar ingediend en verzocht om een voorlopige voorziening door een omwonende. Verzoeker voert aan dat het landschap op de
UNESCO Werelderfgoedlijst staat en dat het plan daarmee in strijd is. Daarnaast vreest verzoeker voor beperking van zijn lichtinval, schaduwwerking, geluidsoverlast, en aantasting van de flora en fauna.
De parkeerplaatsen van het appartementencomplex zullen voor een klein deel gerealiseerd worden op een stuk grond waar de bestemming ‘groen’ geldt. Dit is volgens het college van burgemeester en wethouders echter toegestaan binnen een evenwichtige toedeling van functies aan locaties omdat er een grotere waarde kan worden gehecht aan de gemeentelijke parkeernormen dan aan het behouden van het groen, en omdat het verdwijnen van de flora en fauna elders gecompenseerd zal worden. Dit is volgens de voorzieningenrechter voldoende gemotiveerd. Over de schaduwhinder en lichtinval oordeelt de voorzieningenrechter dat dit niet onevenredig bezwarend zal zijn omdat het nauwelijks effect zal hebben op het perceel van verzoeker. De voorzieningenrechter overweegt dat een klein deel van het perceel mogelijk bij het Werelderfgoed hoort, maar dat er echter geen regels zijn opgenomen in het omgevingsplan over de bescherming hiervan. De verzoeker kan zich hier dus niet op beroepen.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.

[post_title] => Rechterlijke uitspraken over BOPA: Highlights van december en januari
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => rechterlijke-uitspraken-over-bopa-highlights-van-december-en-januari
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-01-29 10:06:50
[post_modified_gmt] => 2025-01-29 09:06:50
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44463
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[comment_count] => 0
[current_comment] => -1
[found_posts] => 99
[max_num_pages] => 10
[max_num_comment_pages] => 0
[is_single] =>
[is_preview] =>
[is_page] =>
[is_archive] => 1
[is_date] =>
[is_year] =>
[is_month] =>
[is_day] =>
[is_time] =>
[is_author] =>
[is_category] =>
[is_tag] =>
[is_tax] => 1
[is_search] =>
[is_feed] =>
[is_comment_feed] =>
[is_trackback] =>
[is_home] =>
[is_privacy_policy] =>
[is_404] =>
[is_embed] =>
[is_paged] => 1
[is_admin] =>
[is_attachment] =>
[is_singular] =>
[is_robots] =>
[is_favicon] =>
[is_posts_page] =>
[is_post_type_archive] =>
[query_vars_hash:WP_Query:private] => 400842f1d6a75bddde5ad773f33012d9
[query_vars_changed:WP_Query:private] => 1
[thumbnails_cached] =>
[allow_query_attachment_by_filename:protected] =>
[stopwords:WP_Query:private] =>
[compat_fields:WP_Query:private] => Array
(
[0] => query_vars_hash
[1] => query_vars_changed
)
[compat_methods:WP_Query:private] => Array
(
[0] => init_query_flags
[1] => parse_tax_query
)
[query_cache_key:WP_Query:private] => wp_query:01baa4cb3dc589e69c9acefe04943bf8:0.22298900 17490637030.62164200 1749063703
[tribe_is_event] =>
[tribe_is_multi_posttype] =>
[tribe_is_event_category] =>
[tribe_is_event_venue] =>
[tribe_is_event_organizer] =>
[tribe_is_event_query] =>
[tribe_is_past] =>
[tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object
(
[filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object
*RECURSION*
)
)
In de maanden december en januari zijn er weer verschillende uitspraken over de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) gedaan. De BOPA is een omgevingsvergunning die kan worden verleend wanneer een activiteit voldoet...
Lees meer
De rechtbank Den Haag heeft op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in de stikstofzaak die door Greenpeace is aangespannen tegen de Nederlandse Staat. De rechtbank heeft zich over de vraag...
Lees meer
In deze twaalfde editie van ons maandelijkse jurisprudentieoverzicht bespreken wij de laatste belangrijke jurisprudentie van het eerste jaar van de Omgevingswet. We bespreken overgangsrechtelijke en inhoudelijke uitspraken. Onder andere aan...
Lees meer
De Rechtbank Midden-Nederland heeft een interessante uitspraak gedaan over de huisvesting van arbeidsmigranten waarin onder andere werd aangevoerd dat de bestemmingsplanregel ‘één huishouden’ strijd zou opleveren met het Europese recht...
Lees meer
Op 18 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State twee uitspraken gedaan waarmee de jurisprudentielijn over intern salderen is gewijzigd. De wijziging in de rechtspraak volgt...
Lees meer
Op 13 november 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State einduitspraak gedaan over de toepassing van artikel 6:19 Awb bij ruimtelijke plannen. Eerder dit jaar gaf staatsraad...
Lees meer
In november zijn er weer veel interessante uitspraken gedaan over de Omgevingswet. In het kader van onze jurisprudentiereeks bespreken wij een aantal belangrijke uitspraken. Een aantal handhavingszaken waren aan de...
Lees meer
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 12 november 2024 de jurisprudentielijn over spoedeisend belang bij beroepsprocedures inzake een bestemmingsplan gewijzigd. Hierdoor zal minder snel sprake zijn...
Lees meer
De Hoge Raad heeft op 8 november 2024 uitspraak gedaan over de inbezitneming van publieke grond. De gemeenteraad voerde aan dat er geen sprake is van inbezitneming, omdat er sprake...
Lees meer
Voor de maand oktober bespreken wij in het kader van onze jurisprudentie reeks weer een aantal belangrijke uitspraken gedaan onder de Omgevingswet. Naast een aantal interessante overgangsrechtelijke zaken zijn er...
Lees meer