WP_Query Object
(
[query] => Array
(
[news-type] => blog
)
[query_vars] => Array
(
[news-type] => blog
[error] =>
[m] =>
[p] => 0
[post_parent] =>
[subpost] =>
[subpost_id] =>
[attachment] =>
[attachment_id] => 0
[name] =>
[pagename] =>
[page_id] => 0
[second] =>
[minute] =>
[hour] =>
[day] => 0
[monthnum] => 0
[year] => 0
[w] => 0
[category_name] =>
[tag] =>
[cat] =>
[tag_id] =>
[author] =>
[author_name] =>
[feed] =>
[tb] =>
[paged] => 0
[meta_key] =>
[meta_value] =>
[preview] =>
[s] =>
[sentence] =>
[title] =>
[fields] => all
[menu_order] =>
[embed] =>
[category__in] => Array
(
)
[category__not_in] => Array
(
)
[category__and] => Array
(
)
[post__in] => Array
(
)
[post__not_in] => Array
(
)
[post_name__in] => Array
(
)
[tag__in] => Array
(
)
[tag__not_in] => Array
(
)
[tag__and] => Array
(
)
[tag_slug__in] => Array
(
)
[tag_slug__and] => Array
(
)
[post_parent__in] => Array
(
)
[post_parent__not_in] => Array
(
)
[author__in] => Array
(
[0] => 19
)
[author__not_in] => Array
(
)
[search_columns] => Array
(
)
[ignore_sticky_posts] =>
[suppress_filters] =>
[cache_results] => 1
[update_post_term_cache] => 1
[update_menu_item_cache] =>
[lazy_load_term_meta] => 1
[update_post_meta_cache] => 1
[post_type] =>
[posts_per_page] => 10
[nopaging] =>
[comments_per_page] => 50
[no_found_rows] =>
[taxonomy] => news-type
[term] => blog
[order] => DESC
)
[tax_query] => WP_Tax_Query Object
(
[queries] => Array
(
[0] => Array
(
[taxonomy] => news-type
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
[operator] => IN
[include_children] => 1
)
)
[relation] => AND
[table_aliases:protected] => Array
(
[0] => wp_term_relationships
)
[queried_terms] => Array
(
[news-type] => Array
(
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
)
)
[primary_table] => wp_posts
[primary_id_column] => ID
)
[meta_query] => WP_Meta_Query Object
(
[queries] => Array
(
)
[relation] =>
[meta_table] =>
[meta_id_column] =>
[primary_table] =>
[primary_id_column] =>
[table_aliases:protected] => Array
(
)
[clauses:protected] => Array
(
)
[has_or_relation:protected] =>
)
[date_query] =>
[queried_object] => WP_Term Object
(
[term_id] => 56
[name] => Blog van medewerkers
[slug] => blog
[term_group] => 0
[term_taxonomy_id] => 56
[taxonomy] => news-type
[description] =>
[parent] => 0
[count] => 1453
[filter] => raw
)
[queried_object_id] => 56
[request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS wp_posts.ID
FROM wp_posts LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT JOIN wp_icl_translations wpml_translations
ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type)
WHERE 1=1 AND (
wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND wp_posts.post_author IN (19) AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
wpml_translations.language_code = 'nl'
AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
AND ( (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations
WHERE trid = wpml_translations.trid
AND language_code = 'nl'
) = 0
) OR (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations t2
JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
AND t2.language_code = 'nl'
AND (
p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR
( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
)
) = 0 ) )
) ) AND wp_posts.post_type IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) ) OR wp_posts.post_type NOT IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) )
GROUP BY wp_posts.ID
ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
LIMIT 0, 10
[posts] => Array
(
[0] => WP_Post Object
(
[ID] => 45067
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-05-21 10:44:17
[post_date_gmt] => 2025-05-21 08:44:17
[post_content] => Natuurbeschermingsrecht: wanneer is er sprake van een beheermaatregel?
ECLI:NL:RVS:2025:2198
Inleiding
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (‘Afdeling’) heeft op 14 mei een interessante uitspraak gedaan voor het natuurbeschermingsrecht. In de uitspraak heeft de Afdeling uiteengezet wanneer er sprake is van een beheermaatregel: een project dat direct verband houdt of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied. Duidelijkheid over beheermaatregelen is van belang voor de praktijk omdat dit bepaalt of er sprake is van een natuurvergunningsplicht. In dit artikel gaan wij in op het natuurbeschermingsrecht en de uitspraak van de Afdeling.
Natura 2000-gebieden
In Nederland zijn er 162 Natura 2000-gebieden, dit zijn gebieden die zijn aangewezen op grond van Europees recht (de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn). In deze natuurgebieden komen soorten en habitattypen voor die natuurbescherming behoeven om de biodiversiteit te waarborgen.
Natuurbeschermingsrecht
Op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder e, van de Omgevingswet is het verboden om zonder een natuurvergunning een Natura 2000-activiteit te verrichten. Een Natura 2000-activiteit is een activiteit die niet direct verband houdt of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar die wel significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet was dit verbod opgenomen in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming.
Een vergunning is echter niet nodig wanneer het gaat om een beheermaatregel, een maatregel die nodig is voor de beheer van het Natura 2000-gebied of daarmee verband houdt. Het is daarom belangrijk voor de praktijk om te weten wanneer er sprake is van een beheermaatregel.
Het geschil
In 2020 is aan Staatsbosbeheer een vergunning verleend op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming om vernattingsmaatregelen uit te voeren in een Natura 2000-gebied (de Oostvaardersplassen). Het natter maken van een deel van het Natura 2000-gebied is volgens Staatsbosbeheer nodig voor de instandhoudingsdoelstellingen van de beschermde vogelsoorten. In 2022 is de verleende natuurvergunning herroepen. Volgens het college van gedeputeerde staten is er namelijk geen natuurvergunning nodig omdat het gaat om beheermaatregelen.
Tegen de beslissing van het college zijn twee stichtingen in bezwaar, beroep en vervolgens hoger beroep gegaan. Volgens de stichtingen is er wel een natuurvergunning nodig omdat er naast de vernattingsmaatregelen ook reactieve doelstellingen worden nagestreefd door Staatsbosbeheer en omdat er significante negatieve gevolgen zouden zijn.
Beheermaatregelen
Om te kwalificeren als een beheermaatregel moet een project of activiteit daadwerkelijk bijdragen aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied én moet dit het hoofddoel zijn van het project of de activiteit.
De Afdeling geeft verder nog de volgende relevante overwegingen:
- Van belang is dat een beheermaatregel niet per se hoeft te zijn opgenomen in het beheerplan. Het beheerplan bevat wel relevante informatie over instandhoudingsdoelstellingen en andere maatregelen, daarom kan het beheerplan wel relevant zijn om te beoordelen of er sprake is van een beheermaatregel. Maar, een beheermaatregel kan dus ook los van het beheerplan bestaan.
- Het is niet vereist dat een beheermaatregel alle instandhoudingsdoelstellingen van het gebied behaalt. Maar de gevolgen van de beheermaatregel moeten wel (ecologisch) worden beoordeeld in samenhang met alle instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. Een beheermaatregel kan dus gericht zijn op één of een aantal specifieke instandhoudingsdoelstellingen.
- Het kan zo zijn dat een beheermaatregel significante, negatieve gevolgen heeft voor enkele soorten of habittattypen in het Natura 2000-gebied. Ondanks deze negatieve gevolgen kan er nog steeds sprake zijn van een beheermaatregel.
- Als een project of activiteit uit meerdere elementen bestaat zijn alleen de delen die bijdragen aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen aan te merken als beheermaatregelen.
- Maatregelen die verband houden of nodig zijn voor het beheer mogen tegelijkertijd een secundair ander doel dienen, zo lang ze maar primair voor beheer zijn genomen. Dat de vernattingsmaatregelen dus tevens een recreatief doel dienen is niet relevant oordeelt de Afdeling.
Concluderend
In de uitspraak heeft de Afdeling duidelijk uiteengezet wanneer er sprake is van een beheermaatregel en welke overwegingen hierbij een rol spelen. Hiermee is het dus duidelijker wanneer er geen
omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit nodig is. De uitspraak laat wel zien dat er enige beoordelingsruimte is bij het vaststellen van beheermaatregelen, zo kan een beheermaatregel bijvoorbeeld secundaire doelen dienen of kan het eventueel negatieve effecten hebben op een deel van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

[post_title] => Natuurbeschermingsrecht: Afdeling verduidelijkt wanneer er sprake is van een beheermaatregel
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => natuurbeschermingsrecht-afdeling-verduidelijkt-wanneer-er-sprake-is-van-een-beheermaatregel
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-05-21 10:44:17
[post_modified_gmt] => 2025-05-21 08:44:17
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45067
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[1] => WP_Post Object
(
[ID] => 45056
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-05-15 13:37:31
[post_date_gmt] => 2025-05-15 11:37:31
[post_content] => De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in een uitspraak van 30 april 2025 voor het eerst de wijziging van een omgevingsplan beoordeeld. In de uitspraak gaat de ABRvS onder andere in op de ontvankelijkheid van het beroep en de systematiek van
het wijzigingsbesluit. In dit artikel bespreken wij achtergrondinformatie over het omgevingsplan, het wijzigingsbesluit en het oordeel van de ABRvS.
Het omgevingsplan
Met de inwerkingtreding van
de Omgevingswet op 1 januari 2024 heeft iedere gemeente één omgevingsplan gekregen. In het omgevingsplan zijn de algemene regels voor de fysieke leefomgeving vastgelegd.
Omgevingsplannen bestaan uit een tijdelijk deel (‘omgevingsplan van rechtswege’) en een nieuw deel. De gemeentes hebben tot eind 2031 de tijd om de inhoud van het tijdelijke deel om te zetten naar het nieuwe deel. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet hadden gemeentes meerdere bestemmingsplannen, deze zijn opgegaan in het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Daarnaast zijn ook regels vanuit het Rijk onderdeel geworden van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, deze zijn in de ‘bruidsschat’ in het omgevingsplan opgenomen.
Omgevingsplan gemeente Amsterdam
In september 2024 heeft gemeente Amsterdam een besluit tot wijziging van het omgevingsplan vastgesteld. Met deze wijziging wordt een aantal regels van de bruidsschat overgedragen naar het nieuwe deel van het omgevingsplan en zijn er andere regels toegevoegd aan het nieuwe deel van het omgevingsplan.
Bij het vaststellen van de nieuwe regels heeft de gemeente Amsterdam een interessante systematiek gebruikt. Ten eerste zijn in het wijzigingsbesluit nieuwe regels vastgesteld die
een geografisch werkingsgebied hebben van één vierkante millimeter. Met deze aanpak introduceert de gemeente nieuwe regels in het omgevingsplan die feitelijk nog nergens gelden. In de toekomst hoeft dan alleen het geografisch werkingsgebied te worden aangepast om de regels te laten gelden. Daarnaast zijn er ook regels die direct overal zijn gaan gelden opgenomen in het wijzigingsbesluit. Maar voor deze regels kan de toepasselijkheid zijn uitgesteld op sommige locaties door daar alsnog de ‘oude’ regels uit het tijdelijke deel te laten gelden. Dit is aangegeven met de aanduiding “
ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen”. Met deze systematiek beoogt de gemeente Amsterdam een basisregeling te introduceren op basis waarvan de komende jaren een geharmoniseerde transitie naar het nieuwe deel van het omgevingsplan kan plaatsvinden.
Ontvankelijkheid
Tegen het besluit tot wijziging is appellant (eigenaar van verschillende panden in Amsterdam) in beroep gegaan. Tijdens de
wijzigingsprocedure kon al een zienswijze worden ingediend, dit heeft appellant echter niet gedaan. Artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat
geen beroep kan worden ingesteld indien
geen zienswijze is ingediend. Maar, op grond van de Varkens-in-Nood-jurisprudentie kan artikel 6:13 echter niet worden tegengeworpen aan belanghebbenden in omgevingsrechtelijke zaken. De ABRvS oordeelt dat een besluit tot vaststelling of wijziging van het omgevingsplan moet worden beschouwd als een omgevingsrechtelijke zaak in de zin van de Varkens-in-Nood-jurisprudentie. Omdat appellant belanghebbende is, is zijn beroep dus wel ontvankelijk.
Oordeel ABRvS
In de uitspraak benoemt de ABRvS het toetsingskader: een besluit tot wijziging van
een omgevingsplan moet worden genomen met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit wordt getoetst aan de hand van de beroepsgronden.
Appellant vreest dat de direct geldende regels in het wijzigingsbesluit nadelige gevolgen hebben voor de gebruiksmogelijkheden van zijn panden. De locaties waar het om gaat hebben in het wijzigingsbesluit echter de aanduiding “
ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen” gekregen. De direct geldende regels waar het om gaat zien dus op een onderwerp waarvoor nog een geldend ruimtelijk besluit (zoals een bestemmingsplan) bestaat. Deze ‘oude’ regels zijn nog niet vervallen. Omdat aan alle panden van appellant de aanduiding “
ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen” is toegekend zijn er
nog geen nadelige gevolgen voor appellant. Pas na het schrappen van de aanduiding kan er sprake zijn van nadelige gevolgen, hiervoor is een nieuw wijzigingsbesluit nodig. Indien dit gebeurt kan appellant daartegen beroep indienen, oordeelt de ABRvS.
Concluderend
Het wijzigingsbesluit van de gemeente Amsterdam laat zien hoe
gemeentes bezig zijn met het omgevingsplan dat eind 2031 af moet zijn. De systematiek van de gemeente Amsterdam om zowel regels vast te stellen die geografisch gezien nog nergens gelden als direct geldende regels die ‘toch’ nog niet werken doordat ‘oude’ regels nog niet zijn vervallen illustreert verschillende manieren om op geharmoniseerde wijze het tijdelijke deel van het omgevingsplan te vervangen.

[post_title] => Eerste uitspraak over wijziging Omgevingsplan
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => eerste-uitspraak-over-wijziging-omgevingsplan
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-05-15 13:37:31
[post_modified_gmt] => 2025-05-15 11:37:31
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45056
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[2] => WP_Post Object
(
[ID] => 44898
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-04-25 16:12:15
[post_date_gmt] => 2025-04-25 14:12:15
[post_content] => Op 16 april is een nieuwe belangrijke uitspraak gedaan in het stikstofdossier, dit maal door de Rechtbank Oost-Brabant. Na verschillende rechtszaken gestart door milieuorganisaties over natuurvergunningen van piekbelasters moet de provincie Noord-Brabant van de rechter een nieuw besluit nemen over
het intrekken of beperken van de vergunningen. Binnen één jaar moeten passende maatregelen zijn genomen om een blijvende en substantiële daling van stikstofdepositie te realiseren. In dit artikel bespreken wij de feiten van de rechtszaken en het oordeel van de rechtbank.
Het geschil
Twee milieuorganisaties, Mobilisation for the Environment en Vereniging Leefmilieu, hebben het provinciebestuur van Noord-Brabant verzocht om
natuurvergunningen van een aantal boeren te beperken of in te trekken. Deze verzoeken werden afgewezen door de provincie, waarna de milieuorganisaties naar de rechter zijn gegaan. In totaal gaat het om 9 verschillende rechtszaken die gelijktijdig behandeld zijn.
Het gaat om boerderijen die dichtbij Natura 2000-gebieden een vergunning hebben, deze boerderijen worden ook wel piekbelasters genoemd. De milieuorganisaties vrezen voor onherstelbare schade aan de Natura 2000-gebieden door de stikstofdepositie van de bedrijven. De milieuorganisaties beroepen zich op artikel 5.4, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, waaruit volgt dat een natuurvergunning kan worden ingetrokken als dit nodig is ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn. In de Habitatrichtlijn heeft de Europese Unie opgenomen welke natuurgebieden bescherming genieten, dit zijn de Natura 2000-gebieden. Uit artikel 5.4, tweede lid, van de Wet natuurbescherming volgt dat een vergunning kan worden ingetrokken als er dreigende verslechtering is van het Natura 2000-gebied.
De provincie heeft de verzoeken afgewezen omdat dit te ver zou gaan voor de betrokken bedrijven en omdat sprake zou zijn van willekeur, disproportionaliteit en onevenredigheid. Daarbij wijst de provincie op landelijke en provinciale maatregelen die al zijn genomen om de stikstofdepositie te verminderen. Hieronder vallen de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (LBV) en de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (LBV-plus).
Oordeel Rechtbank Oost-Brabant
De rechtbank is voorafgaand aan het doen van de uitspraak op bezoek gegaan bij de betrokken bedrijven om in het bijzijn van vertegenwoordigers van de provincie en de milieuorganisaties met de boeren te spreken. Het gaat in deze zaken namelijk om complexe strijdige belangen die ten koste van elkaar gaan: het belang van de natuur en het belang van de individuele boeren.
De rechtbank komt tot het oordeel dat sprake is van een verslechtering van de betrokken
Natura 2000-gebieden. Er is dus sprake van de dreigende verslechtering waar de milieuorganisaties zich op beroepen. Dit levert strijd op met artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn. Er moet daarom een blijvende, substantiële daling van stikstofdepositie plaatsvinden. Dit moet binnen één jaar daadwerkelijk effect hebben.
De provincie moet dus passende maatregelen nemen, hierbij moet het (gedeeltelijk) intrekken van vergunningen in overweging worden genomen. De provincie zal hierbij rekening moeten houden met de omstandigheden van ieder geval. De andere passende maatregelen, de LBV en de LBV-plus hebben namelijk te weinig effect om te voorzien in de noodzakelijke daling.
De rechtbank heeft de weigeringsbesluiten van de provincie vernietigd en heeft de provincie een termijn van zes maanden gegeven om een nieuw besluit te nemen waarin maatregelen zijn genomen die binnen één jaar effect zullen hebben. Ter voorbereiding van het nieuwe besluit moeten alle partijen samen aan tafel voor overleg.
Concluderend
De aanwijzing van de rechtbank dat de provincie, de bedrijven en de milieuorganisaties samen aan tafel moeten voordat de provincie een nieuw besluit neemt is ongebruikelijk. De rechtbank denkt echter dat overleg in dit soort zaken waardevol is om tot een oplossing te komen en
evenwicht te vinden tussen de belangen van boeren en het natuurbelang. Over een half jaar zal duidelijk worden hoe de provincie in het nieuwe besluit ervoor kiest om een reductie in stikstofdepositie te bewerkstelligen zodat de stikstofneerslag binnen één jaar substantieel en blijvend is gedaald.
Met deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant weer een nieuwe belangrijke uitspraak toegevoegd aan het stikstofdossier, zo schreven wij eerder dit jaar bijvoorbeeld over de
Greenpeace-zaak waarin de Staat werd bevolen de stikstofdoelen van 2030 te halen. Wij houden u op de hoogte van verdere ontwikkelingen.

[post_title] => Rechter dwingt boeren, milieuorganisaties en de provincie tot stikstofoverleg
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => rechter-dwingt-boeren-milieuorganisaties-en-de-provincie-tot-stikstofoverleg
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-04-25 16:19:09
[post_modified_gmt] => 2025-04-25 14:19:09
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44898
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[3] => WP_Post Object
(
[ID] => 44844
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-04-14 15:20:43
[post_date_gmt] => 2025-04-14 13:20:43
[post_content] => Op 10 maart 2025 is het
advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over het wetsvoorstel voor het legaliseren van de PAS-projecten gepubliceerd. Sinds de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in 2019 dat het
Programma Aanpak Stikstof (PAS) in strijd is met het Europese recht, werd door middel van het Legalisatieprogramma PAS-meldingen geprobeerd alsnog vergunningen te verlenen voor PAS-melders. Nu dit programma in februari 2025 is beëindigd, maar er nog onvoldoende resultaat is geboekt, kwam het kabinet in een wetsvoorstel met een nieuw legalisatieprogramma. In dit artikel bespreken wij het PAS, het Legalisatieprogramma PAS-meldingen en het advies van de Raad van State over het nieuwe wetsvoorstel.
Het Programma Aanpak Stikstof
Met de start van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in 2015 zette de overheid een nieuwe koers in stikstofbeleid in. Het PAS was een pakket aan maatregelen waarmee de milieuschade van stikstof moest worden verminderd. Op grond van het PAS moest tegenover alle
nieuwe stikstofuitstoot een stikstof verminderende maatregel worden gezet. Hierdoor werd het mogelijk om ‘vooraf’ toestemming te krijgen om stikstof uit te stoten, uitgaande van toekomstige verbetermaatregelen. Daarnaast werd voor boeren en bedrijven die weinig stikstof uitstootten (minder dan 1 mol stikstofdepositie per hectare per jaar) de vergunningplicht geschrapt, voor hen kon worden volstaan met een melding onder de Wet natuurbescherming.
In
2019 oordeelde de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State dat het PAS niet voldoet aan de Europese regels. Hierdoor werden alle vergunningen die op basis van het PAS waren aangevraagd afgewezen. Daarnaast werden de bedrijven die onder het PAS geen vergunning nodig hadden vanwege geringe stikstofdepositie per direct illegaal. Projecten waarvoor onder het PAS alleen een melding nodig was, werden nu alsnog vergunningplichtig.
Legalisatieprogramma PAS-meldingen
Naar aanleiding van de uitspraak van de PAS-uitspraak van de Raad van State is in 2022
het Legalisatieprogramma PAS-meldingen vastgesteld. Met dit programma moesten binnen drie jaar maatregelen zijn getroffen om PAS-meldingen te legaliseren. Op grond van het programma konden gegevens worden aangeleverd over de PAS-melding. Indien uit deze gegevens bleek dat een vergunning nodig was dan moest hiervoor stikstofruimte vanuit het legalisatieprogramma beschikbaar komen. Daarnaast was er ruimte om tijdelijk af te zien van handhavend optreden tegen de PAS-melders.
Februari 2025 is dit programma afgelopen. Er is echter onvoldoende stikstofruimte vrij gekomen om vergunningen voor alle PAS-meldingen te verlenen. Hierdoor is er nog steeds sprake van een grote groep ‘illegale’ PAS-melders.
Het wetsvoorstel
Het kabinet heeft daarom een wetsvoorstel tot wijziging van de
Omgevingswet ingediend om een nieuw legalisatieprogramma in te voeren. Het doel van dit wetsvoorstel is om voor alle PAS-projecten concreet uitzicht te bieden op een adequate oplossing. In het wetsvoorstel is een verlenging van drie jaar van Legalisatieprogramma PAS-meldingen opgenomen. Daarnaast moet onder het wetsvoorstel aan het begrip ‘legaliseren’ een bredere invulling worden gegeven, namelijk ‘het bieden van een adequate oplossing’ voor de onrechtmatigde situatie waarin de PAS-projecten zijn terechtgekomen. Als oplossingen worden genoemd: aanpassingen in de bedrijfsvoering, extensiveren, innoveren, reduceren, omschakelen en schadevergoeding. Met legalisering wordt dus niet langer alleen het verlenen van een vergunning bedoeld.
Advies van de Raad van State
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft op 10 maart 2025 een (spoed)advies uitgebracht over het wetsvoorstel. Uit het advies blijkt dat de Raad van State er niet van overtuigd is dat het wetsvoorstel concreet uitzicht kan bieden op een adequate oplossing voor alle PAS-projecten.
Op verschillende punten heeft de Raad van State opmerkingen over het wetsvoorstel:
Het is noodzakelijk om bronmaatregelen te treffen
Als eerste is het volgens de Afdeling voor de legalisatie (het alsnog verlenen van een vergunning) van de PAS-projecten van belang dat er daadwerkelijk stikstofruimte wordt verkregen. Het wetsvoorstel bevat echter geen gerichte bronmaatregelen die de stikstofdepositie van de PAS-projecten ongedaan kunnen maken, waarmee deze benodigde stikstofruimte dus zou worden verkregen. Als voorbeeld van een gerichte bronmaatregel benoemt de Afdeling het uitkopen van ‘piekbelasters’: boerenbedrijven die dichtbij natuurgebieden veel stikstof uitstoten. In de toelichting van het wetsvoorstel dient volgens de Afdeling te worden ingegaan op gerichte bronmaatregelen.
Er ontbreekt een concreet programma met adequate oplossingen
In de toelichting van het wetsvoorstel moet aanvullend beleid worden gecreëerd voor het geval dat het alsnog verlenen van een vergunning niet voor alle PAS-projecten mogelijk is. In de toelichting is het onvoldoende duidelijk welke andere werkbare oplossingen er zijn voor legalisering, ook ontbreekt een programma met maatregelen om deze oplossingen daadwerkelijk te bereiken.
Volgens de toelichting bij het wetsvoorstel wordt uitgegaan van het uitgangspunt dat er wordt afgezien van handhaving bij PAS-projecten. Volgens de Afdeling kan dit echter niet zomaar worden aangenomen en dient dit nader te worden gemotiveerd. In het bestuursrecht geldt namelijk een beginselplicht tot handhaving, er moet dus worden uiteengezet waarom het afzien van handhaving bij de bestuursrechter stand zal houden.
Gebrek aan rechtszekerheid
Doordat aan het begrip legaliseren in de toelichting een bredere invulling wordt gegeven dan in de wettekst wordt er volgens de Afdeling onzekerheid gecreëerd voor de PAS-melders. In de wettekst wordt gesproken van het alsnog verlenen van een vergunning, terwijl in de toelichting ook wordt gesproken van andere adequate oplossingen. Voor de rechtszekerheid adviseert de Afdeling daarom om ook in de wettekst duidelijk te maken dat er naast het alsnog verlenen van vergunningen ook wordt ingezet op andere adequate oplossingen.
Het ontbreken van internetconsultatie
Als laatste merkt de Afdeling op dat het wetsvoorstel niet open heeft gestaan voor internetconsultatie, terwijl dit wel het uitgangspunt is. Gezien het belang van de inbreng van burgers, bedrijven en belangenorganisaties wordt geadviseerd om dit in de toekomst niet achterwege te laten.
Op grond van deze opmerkingen van de Afdeling is het advies dan ook om het wetsvoorstel alleen in te dienen bij de Tweede Kamer nadat er aanpassingen hebben plaatsgevonden.
Concluderend
Ondanks de wens van de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur om zo spoedig mogelijk nieuwe maatregelen te nemen om PAS-projecten te legaliseren blijft er nog veel onduidelijk over de situatie van
PAS-melders. Uit het advies van de Afdeling komt duidelijk naar voren dat het kabinet concrete maatregelen moet uitwerken en dat het wetsvoorstel verschillende aanpassingen behoeft. De verdere ontwikkeling van het wetsvoorstel zal naar verwachting meer duidelijkheid bieden over de mogelijkheden tot legalisatie voor PAS-melders.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.

[post_title] => Raad van State kritisch over nieuw legalisatieprogramma PAS-melders
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => raad-van-state-kritisch-over-nieuw-legalisatieprogramma-pas-melders
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-04-14 15:31:57
[post_modified_gmt] => 2025-04-14 13:31:57
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44844
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[4] => WP_Post Object
(
[ID] => 44818
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-04-02 12:17:43
[post_date_gmt] => 2025-04-02 10:17:43
[post_content] => Netbeheerders hebben in Nederland een wettelijke plicht op grond van de Elektriciteitswet 1998 om toegang te verlenen tot het elektriciteitsnet. Een ieder die daarom vraagt, moet in principe een aansluiting en transportcapaciteit krijgen. Een verzoek om transportcapaciteit mag echter worden geweigerd wanneer de netbeheerder redelijkerwijs geen transportcapaciteit beschikbaar heeft. In een kort geding voor de Rechtbank Gelderland is een weigering van transportcapaciteit aan de orde. Na een weigering op een verzoek om extra transportcapaciteit vordert de verzoekende fabriek een netbeheerder om alsnog een aanbod voor extra transportcapaciteit te doen. In dit artikel bespreken wij de voorwaarden om
transportcapaciteit te weigeren en het oordeel van de Rechtbank Gelderland.
Uitzonderingen op de transportplicht: voorwaarden om transportcapaciteit te weigeren
Op grond van artikel 24, eerste lid, van
de Elektriciteitswet is het verplicht voor netbeheerders om een aanbod te doen om de transport van elektriciteit uit te voeren, dit wordt de transportplicht genoemd. Het elektriciteitsnet raakt echter steeds vaker vol, dit wordt netcongestie genoemd. Hier schreven wij eerder een uitgebreid
artikel over. In artikel 24, tweede lid, van de Elektriciteitswet is een uitzondering opgenomen op de plicht om transportcapaciteit te verlenen. Deze uitzondering houdt in dat de netbeheerder ‘redelijkerwijs geen capaciteit ter beschikking heeft’, en dat daarom een verzoek mag worden geweigerd. Voordat een netbeheerder zich op deze uitzondering kan beroepen, volgt uit artikel 9 van de Netcode Elektriciteit (Nce) dat de netbeheerder maatregelen moet hebben genomen om te onderzoeken of de congestie kan worden verholpen. Op deze uitzondering zijn wij
eerder uitgebreid ingegaan.
In de jurisprudentie van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (Enexis/Energiepark Pottendijk) is de weigering van transportcapaciteit omdat er redelijkerwijs geen capaciteit is aan de orde gekomen. Hieruit volgde dat het past bij verantwoord netbeheer om beredeneerde voorspellingen te doen over fysieke congestie en daarmee rekening te houden, dat er een verschil is positie is tussen aangeslotenen (reeds gecontracteerden) en toekomstig aangeslotenen (aanvragers), en dat er een ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’ aanpak mag worden gehanteerd. Daarnaast is het van belang dat een weigering met redenen omkleed moet zijn, de weigering moet dus voldoende onderbouwd zijn.
Door een fabriek was een aanvraag gedaan voor extra transportcapaciteit, deze werd door de Netbeheerder Liander geweigerd vanwege netcongestie. Liander beroept zich dus op de uitzonderingsgrond uit artikel 24, tweede lid, van de Elektriciteitswet. Liander stelt dat op het onderstation waarop de fabriek is aangesloten fysieke congestie is en dat er pas in 2032 weer capaciteit vrijkomt. Hiertoe heeft Liander een prognose over de ontwikkeling aangeleverd. Het onderzoek dat is vereist op grond van artikel 9 Nce is nog niet afgerond.
De rechtbank oordeelt dat Liander niet aan de voorwaarde ‘redelijkerwijs geen transportcapaciteit’ heeft voldaan. Voor het onderstation waar het om gaat is namelijk een nog lopend onderzoek bezig naar
congestiemanagement dat pas in april 2025 zal worden afgerond. Liander heeft hierdoor nog niet alle mogelijkheden die zijn vereist in de Nce onderzocht, waardoor nog niet kon worden gesteld dat er redelijkerwijs geen capaciteit meer was. De afwijzing van Liander is daardoor prematuur. Van de netbeheerder wordt bovendien verwacht dat aansluitings- en transportverzoeken transparant en zorgvuldig worden behandeld. De rechtbank oordeelt daarom dat Liander na afronding van het congestiemanagement onderzoek alsnog een aanbod moet doen voor extra transportcapaciteit.
Concluderend
Door deze uitspraak wordt duidelijk dat alleen met een gemotiveerd en overwogen besluit een weigering van transportcapaciteit kan worden gegeven. Ook blijkt dat om ‘redelijkerwijs’ te kunnen stellen dat het elektriciteitsnet vol zit, er sprake moet zijn van fysieke congestie en dat er een congestiemanagement onderzoek op grond van de Nce moet zijn afgerond om te kijken wat de mogelijkheden zijn voor extra capaciteit.
Het probleem van
het volle elektriciteitsnet komt ook in de transportplicht en de uitzondering daarop duidelijk terug. Eerder dit jaar schreven wij ook een
artikel over nieuwe wet- en regelgeving in ontwikkeling rondom energie waarin ook beoogde oplossingen voor netcongestie worden aangewezen.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.

[post_title] => Weigering van transportcapaciteit alleen toegestaan na zorgvuldige onderbouwing
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => weigering-van-transportcapaciteit-alleen-toegestaan-na-zorgvuldige-onderbouwing
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-04-02 12:17:43
[post_modified_gmt] => 2025-04-02 10:17:43
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44818
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[5] => WP_Post Object
(
[ID] => 44743
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-03-17 10:57:02
[post_date_gmt] => 2025-03-17 09:57:02
[post_content] => In december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State twee uitspraken gedaan waarmee de jurisprudentielijn over
intern salderen is gewijzigd. De uitspraken hebben als gevolg dat intern salderen niet meer mag worden ingezet bij de ‘voortoets’ voor vergunningaanvragen. Hierdoor worden de mogelijkheden voor intern salderen beperkt. In dit artikel gaan wij in op de overgangsregeling en de implicaties van de uitspraken voor de bouwsector.
Op 18 december 2024 heeft de Afdeling twee uitspraken gedaan waarmee de jurisprudentielijn over intern salderen is gewijzigd. Intern salderen ziet op het wegstrepen van toekomstige stikstofgevolgen tegen de stikstofemissie die al wordt veroorzaakt op basis van de huidige bedrijfsvoering. Op basis van de jurisprudentielijn die sinds 2021 gold, kon intern salderen worden gebruikt in de ‘voortoets’ om te beoordelen of een activiteit vergunningplichtig is.
In december 2024 heeft de Afdeling hierin twee wijzigingen doorgevoerd. Intern salderen mag niet meer in de voortoets worden gebruikt. Daarnaast kan intern salderen voortaan onderdeel zijn van de passende beoordeling voor een natuurvergunningaanvraag. In een eerder artikel zijn wij uitgebreider ingegaan op de aanleiding van de wijziging en de precieze inhoud ervan.
Overgangsregeling
Het nieuwe beoordelingskader is direct van toepassing op zowel lopende als toekomstige vergunningaanvragen. Het heeft daarnaast terugwerkende kracht. Hierdoor geldt het ook voor activiteiten sinds 1 januari 2020. Dit betekent dat activiteiten mogelijk nu alsnog vergunningplichtig zijn geworden.
Er geldt daarom een overgangsregeling voor activiteiten tussen 1 januari 2020 en 1 januari 2025. Tot 1 januari 2030 kan hiervoor een natuurvergunning worden aangevraagd. Het is ook mogelijk om de activiteit aan te passen zonder dat er handhavend wordt opgetreden.
Op wie is de overgangsregeling van toepassing?
Het is voor bouwers en ontwikkelaars belangrijk om te weten of zij onder de overgangsregeling vallen. Wanneer dit het geval is, hoeft de bouw niet per direct te worden stilgelegd. Tijdens de overgangsperiode kan worden onderzocht of een natuurvergunning nodig is. Vervolgens kan een aanvraag worden ingediend, of kan de activiteit worden aangepast zodat er geen natuurvergunning nodig is.
Voor activiteiten die na 1 januari 2025 zijn gestart, geldt de overgangsregeling niet. Er geldt dan meteen een vergunningplicht en er kan handhavend worden opgetreden.
De Afdeling overweegt dat de overgangsregeling geldt voor “activiteiten die tussen 1 januari 2020 en 1 januari 2025 fysiek zijn gestart, die na die datum nog in uitvoering zijn of nog worden geëxploiteerd én waarvoor op basis van de oude jurisprudentielijn geen natuurvergunning nodig was.” Om onder de overgangsregeling te vallen, moet de bouw feitelijk zijn gestart tussen 1 januari 2020 en 1 januari 2025.
Een belangrijke vraag is of het dan gaat om het daadwerkelijke bouwen of dat ook voorbereidende werkzaamheden onder 'fysiek gestart' vallen. Als ook voorbereidende werkzaamheden meetellen, valt een grotere groep onder de overgangsregeling. Dit geldt dan ook voor projecten waarvan de voorbereidende werkzaamheden vóór 1 januari 2025 zijn gestart. Hierover is echter nog geen rechtspraak die uitsluitsel biedt.
Daarnaast is van belang dat het gaat om activiteiten die nog in uitvoering zijn of nog worden geëxploiteerd. De overgangsregeling ziet dus ook op bouwwerken die al in gebruik zijn genomen.
Impact op de bouwsector
Voor bouwprojecten die onder de overgangsregeling vallen, betekent dit dat in veel gevallen alsnog een natuurvergunning moet worden aangevraagd. Ook voor bouwprojecten die nog niet zijn gestart en dus niet onder de overgangsregeling vallen, is de impact groot. Veel nieuwe ontwikkelingen waarbij intern salderen werd gebruikt, liggen tijdelijk stil.
Daarnaast hebben verschillende provincies de behandeling van natuurvergunningen tijdelijk stilgelegd of ingeperkt. Hierdoor zullen veel bouwprojecten vertraging oplopen.
Concluderend
De uitspraken van de Afdeling hebben grote gevolgen voor zowel activiteiten van de afgelopen vijf jaar als toekomstige activiteiten. In dit artikel zijn wij dieper ingegaan op de overgangsregeling en de
impact op de bouwsector. Vooral voor nieuwe bouwprojecten die op korte termijn van start zouden gaan, zal de natuurvergunning voor mogelijke vertraging zorgen. Verdere ontwikkelingen blijven wij nauwgezet volgen.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.

[post_title] => Intern salderen en overgangsrecht: gevolgen voor de bouwsector
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => intern-salderen-en-overgangsrecht-gevolgen-voor-de-bouwsector
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-03-17 10:57:02
[post_modified_gmt] => 2025-03-17 09:57:02
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44743
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[6] => WP_Post Object
(
[ID] => 44701
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-03-05 10:35:09
[post_date_gmt] => 2025-03-05 09:35:09
[post_content] => Begin februari 2025 heeft de Europese Commissie rapporten gepubliceerd over
de waterkwaliteit in de EU lidstaten. Hieruit volgt dat veel lidstaten de voor 2027 gestelde doelstellingen in de EU Kaderrichtlijn Water waarschijnlijk niet zullen behalen. Ook voor Nederland geldt dat de doelstellingen niet behaald dreigen te worden. Een groot deel van het water is vervuild. Dit is onder andere het gevolg van de industrie en de landbouw. Lozingen, afvalwater, mest en bestrijdingsmiddelen zorgen er voor dat de kwaliteit van het water verslechtert, ook klimaatverandering speelt een rol. In dit artikel bespreken wij het rapport van de Europese Commissie en de mogelijke gevolgen wanneer de doelstellingen niet worden behaald.
De KRW en het rapport van de Europese Commissie
De Kaderrichtlijn Water (KRW 2000/60/EG) is een op 22 december 2000 vastgestelde Europese richtlijn. Het doel van de KRW is het realiseren van schoon grond- en oppervlakte water, oftewel een goede waterkwaliteit. Dit doel moet in 2027 zijn behaald. De KRW vereist dat water een goede ecologische status en een goede chemische toestand heeft. Een goede ecologische status betekent dat het water voldoet aan de benodigde kwaliteit voor de ecosystemen. Een goede chemische toestand houdt in dat er moet worden voldaan aan de milieudoelstellingen en de toegestane concentraties van chemische stoffen. De KRW hanteert het ‘one-out-all-out’ beginsel. Dit betekent dat alle aspecten van het water goed moeten zijn om aan de doelstellingen te voldoen.
De Europese Commissie heeft begin februari rapporten gepubliceerd over de toestand van het water in de lidstaten van de Europese Unie. Nederland voldoet niet aan de doelen van de KRW. Vooral de metingen van het oppervlaktewater voldoen niet, 0% van het oppervlaktewater bevat namelijk
een goede ecologische status. Grondwater scoort beter met 95,7% voor een goede ecologische status. Ook voor de chemische status zit het oppervlaktewater tegen het maximumniveau van chemische stoffen aan. De verwachtingen voor het behalen van de doelstellingen zijn niet goed. Volgens het rapport zal in 2027 bijvoorbeeld slechts 5,2% van het oppervlaktewater een goede ecologische status hebben. Oorzaken die onder andere worden aangestipt in het rapport zijn de hoge bevolkingsdichtheid, chemische vervuiling door bijvoorbeeld medicijnresten en vervuiling door stikstof. Volgens het rapport moet Nederland onder andere inzetten op betere coördinatie, strengere handhaving en zijn aanpassingen in het vergunningensysteem nodig.
Als Nederland de doelstellingen van 2027 niet behaald kan de Europese Commissie Nederland in gebreke stellen en boetes opleggen. 2027 als einddatum was namelijk al een verlenging van een eerder gestelde datum, waardoor verdere verlenging in beginsel niet meer mogelijk is. Ook kan de Commissie aanvullende eisen stellen, bijvoorbeeld door Nederland te dwingen om extra maatregelen te nemen ter verbetering van de waterkwaliteit, hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan beperkingen voor vergunningverlening of extra regelgeving.
De situatie in Nederland en de mogelijke gevolgen
De rapporten van de Europese Commissie laten geen nieuw beeld zien, maar sluiten aan bij eerdere onderzoeken. In 2023 publiceerde de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur een advies over de slechte kwaliteit van het
grond- en oppervlaktewater en in een tussenevaluatie van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in 2024 werd ook duidelijk gemaakt dat de doelstellingen niet haalbaar lijken te zijn.
Voor richtlijnen van de Europese Unie geldt dat lidstaten zelf mogen bepalen hoe ze aan de gestelde verplichtingen voldoen. In Nederland is de KRW geïmplementeerd in de Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Om de doelstellingen van de KRW te halen is het Impulsprogramma KRW 2023 vastgesteld. Dit is een gezamenlijk traject vanuit het Rijk en de regio’s waarin verschillende actielijnen zijn opgenomen. In het rapport concludeerde de Europese Commissie echter dat dit programma niet voldoende effectief zal zijn omdat het vooral vrijwillige maatregelen betreft. Daarnaast waren er maatregelen opgenomen in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) die zagen op het behalen van de waterdoelstellingen. Dit programma is echter in 2024 geschrapt.
Het niet behalen van de doelstellingen en de slechte toestand van de waterkwaliteit brengen verschillende gevolgen met zich mee. Vooropgesteld is een slechte ecologische en chemische toestand van het water schadelijk voor het water en de ecosystemen. Daarnaast zijn er mogelijke gevolgen voor bijvoorbeeld de bouwsector en de industrie. De vergelijking met de stikstofcrisis en activiteiten die noodgedwongen stil komen te liggen wordt steeds vaker getrokken. De verlening van watervergunningen moet voldoen aan de doelen uit de KRW (art. 8.84 lid 1-2 Bk). Als deze doelen niet worden behaald zijn bijvoorbeeld strengere vergunningseisen mogelijk of mogen activiteiten niet meer worden opgestart. Ook zijn strengere wet- of regelgeving en meer inzet op handhaving en toezicht aan te wijzen als mogelijke noodzakelijke maatregelen.
Concluderend
Nederland dreigt, net als veel andere EU lidstaten, de doelstellingen voor schoon grond- en oppervlaktewater niet te behalen.
De voorspelling is dat dit een grote impact zal hebben op zowel de natuur als de Nederlandse (bouw)industrie. Aanvullende plannen en maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren en doelstellingen te behalen zijn noodzakelijk om verdere problematiek te voorkomen. De Europese Commissie zal dit jaar een EU-waterstrategie publiceren waarin de urgente uitdagingen worden aangepakt.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.

[post_title] => Nederlandse waterkwaliteit onder druk: maatregelen onvermijdelijk?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => nederlandse-waterkwaliteit-onder-druk-maatregelen-onvermijdelijk
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-03-05 10:42:12
[post_modified_gmt] => 2025-03-05 09:42:12
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44701
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[7] => WP_Post Object
(
[ID] => 44549
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-02-20 14:04:21
[post_date_gmt] => 2025-02-20 13:04:21
[post_content] => Op 10 december 2024 heeft de Eerste Kamer de Energiewet en de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Wgiw) aangenomen. Deze twee wetten hebben een belangrijke rol in
de energietransitie. In dit artikel bespreken wij een aantal van de beoogde wijzigingen die de wetten zullen doorvoeren.
Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie
De Wgiw introduceert verschillende instrumenten voor gemeenten om een regierol te nemen in de warmtetransitie. Gemeenten kunnen hierdoor regels stellen om de warmtetransitie in specifieke gebieden of wijken te realiseren. Op grond van de Wgiw moeten gemeenten elke 5 jaar een warmteprogramma opstellen, dit wordt een verplicht programma onder
de Omgevingswet. In het warmteprogramma wordt uitgewerkt wanneer bepaalde gebieden in de komende jaren aardgasvrij worden en welke alternatieven mogelijk zijn voor warmtevoorziening. De gemeenten krijgen daarnaast een aanwijsbevoegdheid waarmee het mogelijk wordt om wijken van het aardgas af te halen en over te zetten naar een duurzame warmtevoorziening.
Energiewet
De Energiewet zal de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet vervangen en implementeert daarnaast regels uit de EU Elektriciteitsrichtlijn. De Energiewet zal in verschillende fases in werking gaan treden, met halverwege 2025 als beoogde datum voor het eerste deel van de regels.
Door de Elektriciteitswet en de Gaswet te vervangen en samen te bundelen in één nieuwe wet worden onnodige verschillen in de regelgeving voor elektriciteit en gas weggehaald. Daarnaast creëert de Energiewet onder andere nieuwe mogelijkheden voor het aanpakken van het volle elektriciteitsnet en komt er meer bescherming voor afnemers van energie. Op onder andere de volgende gebieden voert de Energiewet wijzigen door in het energierecht:
‘Cable pooling’ als oplossing voor netcongestie
In Nederland is op veel plekken het elektriciteitsnet bijna vol, dit noemen we netcongestie. Een oplossing hiervoor is ‘cable pooling’, er mogen dan meerdere installaties worden aangesloten op één gezamenlijke aansluiting op het elektriciteitsnet. Hierdoor wordt de aansluitcapaciteit van het elektriciteitsnet efficiënter benut. Dit is al een aantal jaren mogelijk voor wind- en zonneparken, maar wordt met de inwerkingtreding van de Energiewet ook toegestaan voor andere gebruikers, mits zij voldoen aan de voorwaarden hiervoor zoals vastgelegd in de Energiewet.
Energiegemeenschappen
De Energiewet introduceert de mogelijkheid van energiegemeenschappen. Een energiegemeenschap is een juridische entiteit die voor haar leden activiteiten op de energiemarkt verricht met als doel om milieu-, economische of sociale voordelen te bieden aan haar leden. Binnen een energiegemeenschap is het bijvoorbeeld makkelijker om energie met elkaar te delen en daarmee bij te dragen aan de energietransitie.
Meer bescherming voor energieconsumenten
Vooral huishoudens, zelfstandigen en kleine bedrijven krijgen meer rechten en bescherming onder de nieuwe Energiewet. Op contractueel vlak komen er bijvoorbeeld regels over transparante voorwaarden en klachtenprocedures.
Concluderend
Alhoewel beide wetten nu zijn goedgekeurd door de Eerste en Tweede Kamer, moet er nog veel worden uitgewerkt. De Wgiw zal in
het Besluit gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Bgiw) verder worden uitgewerkt, pas daarna zal dus duidelijk zijn welke verdere instructieregels gemeenten moeten gaan volgen. Ook de Energiewet moet nog nader uitgewerkt worden in lagere regelgeving, zoals algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. De komende tijd zal daarom steeds meer bekend worden over de exacte inhoud van de nieuwe wetten en wanneer ze in werking zullen treden.

[post_title] => De energietransitie: nieuwe wet- en regelgeving in ontwikkeling
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => de-energietransitie-nieuwe-wet-en-regelgeving-in-ontwikkeling
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-02-20 14:04:21
[post_modified_gmt] => 2025-02-20 13:04:21
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44549
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[8] => WP_Post Object
(
[ID] => 44497
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-02-11 14:11:34
[post_date_gmt] => 2025-02-11 13:11:34
[post_content] => Het is vaste rechtspraak dat het planologisch verschil maakt of een woning wordt bewoond door arbeidsmigranten of een ‘gewoon’ gezin. Dat is geen oordeel, maar een juridisch gegeven. Daarover schreef ik eerder deze
blog. Dat wil overigens zeker niet zeggen, dat overlast als gegeven aangenomen moet worden. Uit vaste rechtspraak volgt dat per geval beoordeeld moet worden wat de ruimtelijke impact is. In de
rechtspraak is meermaals bevestigd dat
een omgevings- of exploitatievergunning niet geweigerd kan worden op grond van een ‘subjectieve’ vrees van overlast. Enkel objectieve overlast kan hierbij een
rol spelen.
Maar het planologisch verschil tussen bewoning door arbeidsmigranten en een gezin is niet zo groot als wellicht wordt gedacht. Een
uitspraak van de Rechtbank Overijssel geeft dat illustratief weer. Voor huisvesters van arbeidsmigranten een relevante uitspraak, ook al gaat het in deze zaak niet over arbeidsmigranten.
Wat speelde er?
Het college van B&W van de gemeente Hengelo had een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van een woning ten behoeve van
het huisvesten en begeleiden van ex-verslaafden. Het betrof dus een woning. Uit het bestemmingsplan volgde dat de woning uitsluitend gebruikt mocht worden voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Voor een verdere toelichting op de ‘één-huishouden jurisprudentie’ wijs ik naar een
eerdere blog die ik hierover schreef. Het begrip ‘wonen’ was niet gedefinieerd. Volgens
vaste rechtspraak zijn in dat geval meerdere woonvormen toegestaan. Ook bewoning door arbeidsmigranten. Niet ter discussie stond dat de woonvorm (dus de bewoning door een niet-huishouden in de vorm van ex-verslaafden) niet in strijd was met die woonbestemming. Wél was de bewoning door deze groep bewoners in strijd met de eis dat de woning slechts bewoond mocht worden door één-huishouden. Indien het samenwonen zich kenmerkt door een tevoren vaststaande tijdelijkheid van de samenwoning, is geen sprake van één-huishouden. Afwijking van het bestemmingsplan was dus noodzakelijk. Dat kon in dat geval nog met toepassing van de kruimelgevallenregeling, die inmiddels is komen te vervallen met de komst van de
Omgevingswet.
Hoe moet de afwijking van het bestemmingsplan beoordeeld worden?
De vraag is waar de afwijking op ziet en
hoe die afwijking vervolgens beoordeeld moet worden. De afwijking ziet op het in strijd met het ‘één-huishouden’ criterium personen te huisvesten. Of dat nu ex-verslaafden, arbeidsmigranten of bijvoorbeeld studenten zijn, maakt voor het juridische kader niet uit.
Het bestemmingsplan is onherroepelijk. Op grond van het bestemmingsplan is bewoning door één huishouden toegestaan. De rechtbank overweegt:
Ten aanzien van deze activiteiten staat vast dat deze in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Daarom gaat het in dit geval bij de belangenafweging om de ruimtelijke effecten die optreden als gevolg van de vergunde afwijking van het bestemmingsplan, afgezet tegen de met de afwijking gediende belangen. De ruimtelijke effecten van wat al op grond van het bestemmingsplan is toegestaan, blijven daarbij buiten beschouwing. (…) In deze zaak is het gebruiken van de woning door vijf personen, mits zij samen één huishouden vormen, in overeenstemming met het bestemmingsplan. Met de ruimtelijke effecten van bewoning door meerdere personen is daarom in het bestemmingsplan al rekening gehouden en van dit gebruik staat vast dat dit in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Een bepaalde mate van overlast die inherent is aan wonen, is dan ook al verdisconteerd in het bestemmingsplan en is in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
Uit deze overweging volgt precies wat bij een afwijking beoordeeld moet worden. De woning laat al toe dat er gewoond mag worden door vijf personen. Dat heeft al een bepaalde uitstraling en ruimtelijke impact. Enkel het gegeven dat deze vijf personen geen één huishouden vormen, moet in het kader van de afwijking beoordeeld worden.
Zoals al aangegeven, moet veronderstelde overlast geobjectiveerd worden. Er waren in dit geval wel wat klachten geweest, maar niet dusdanig dat een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden onvoldoende verzekerd was. In dit geval leidt dit tot de slotsom dat de vergunning in stand kon blijven.
Voor de praktijk
Deze uitspraak is met name van belang bij bestemmingsplannen waarin het begrip ‘wonen’ niet is gedefinieerd. In die gevallen is de huisvesten van arbeidsmigranten veelal niet in strijd met de bestemming. Wél kan dan de ‘
één-huishouden’ rechtspraak gelden. Voor het afwijken van het bestemmingsplan, is het dus van belang dat het verstrekpunt bij die beoordeling duidelijk is: er mogen al (vijf) arbeidsmigranten wonen, de afwijking ziet uitsluitend op het feit dat deze arbeidsmigranten geen één-huishouden vormen. En dan is het verschil met hetgeen planologisch al is toegestaan, in dit soort gevallen (wellicht) kleiner dan vaak gedacht wordt.

[post_title] => Huisvesting arbeidsmigranten en gezinnen: Planologisch gelijk?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => huisvesting-arbeidsmigranten-en-gezinnen-planologisch-gelijk
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-02-11 14:11:34
[post_modified_gmt] => 2025-02-11 13:11:34
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44497
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[9] => WP_Post Object
(
[ID] => 44463
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-01-29 10:06:50
[post_date_gmt] => 2025-01-29 09:06:50
[post_content] => In de maanden december en januari zijn er weer verschillende uitspraken over
de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) gedaan. De BOPA is een omgevingsvergunning die kan worden verleend wanneer een activiteit voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL). Diverse aspecten van de fysieke leefomgeving, zoals geluid, verkeer of parkeren, kunnen hierbij een rol spelen. In december en januari is de BOPA in verschillende rechterlijke uitspraken aan bod gekomen, in dit artikel bespreken wij een aantal van de uitspraken die voorbij zijn gekomen.
Onverplichte participatie, lichtinval en privacy [ECLI:NL:RBROT:2024:13160]
De Rechtbank Rotterdam heeft in deze uitspraak een verleende BOPA onder andere getoetst aan de criteria voor onverplichte participatie, lichtinval en privacy. De buitenplanse omgevingsplanactiviteit is verleend voor het vervangen van een dak en het verhogen van de nok. Door een bewoner van een aangrenzend perceel is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend om de bouwwerkzaamheden te voorkomen. Volgens verzoeker is er niet voldaan aan participatie en zal het verhoogde dak de lichtinval en privacy van zijn perceel aantasten. De voorzieningenrechter overweegt dat participatie niet verplicht is, maar dat er wel moet worden aangegeven of er al dan niet aan participatie is gedaan. In dit geval heeft vergunninghouder een ‘informeel rondje’ heeft gemaakt bij een aantal buren, dit is volgens de voorzieningenrechter voldoende aangezien de participatie in deze situatie vormvrij is. Dat er geen onacceptabele hinder zal ontstaan door
verminderde lichtinval of privacy kan vergunninghouder nog nader onderbouwen. Voor de lichtinval kan door middel van een bezonningsonderzoek alsnog worden aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige aantasting.
ETFAL in relatie tot geluidsoverlast, verkeershinder en alternatieve locaties [ECLI:NL:RBMNE:2024:6862]
In deze zaak draait het om
een verleende omgevingsvergunning om tennisbanen te vervangen door padelbanen. De vergunning is verleend voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit omdat de wanden van de padelbanen hoger zijn dan is toegestaan op grond van het Omgevingsplan. Tegen de verlening van de vergunning is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend door omwonenden omdat er niet aan de normen voor geluid en verkeerseffecten zou zijn voldaan en dat er alternatieve locaties zouden zijn. De voorzieningenrechter oordeelt in de belangenafweging dat vooralsnog niet is gebleken dat de omgevingsvergunning geen stand kan houden in bezwaar, het belang van het kunnen uitvoeren van de omgevingsvergunning weegt daarom zwaarder dan het voorkomen van het mogelijke risico op geluidsoverlast en verkeershinder.
Verzoekster in deze zaak heeft bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend tegen een omgevingsvergunning verleend om een woning uit te bouwen. De voorzieningenrechter oordeelt dat niet is gemotiveerd waarom overschrijdingen van onder andere het bouwvlak en de maximale goothoogte zijn toegestaan wanneer er wordt gekeken naar een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In de
bezwaarprocedure kan dit worden hersteld door dit nader te motiveren. Ondanks dit oordeel schorst de voorzieningenrechter het besluit niet, de vergunninghouder heeft aangegeven zich bewust te zijn van het bouwen op eigen risico, en er is nog niet gebleken dat er door de bouwwerkzaamheden grote nadelen zullen ontstaan voor verzoekster.
Beoordeling ETFAL bij gestelde aantasting woon- en leefklimaat [ECLI:NL:RBZWB:2025:282]
Tegen een verleende BOPA-omgevingsvergunning voor een dakkapel is een bewoner van een aangelegen perceel in bezwaar gekomen en is er een verzoek tot een voorlopige voorziening ingediend. Verzoeker stelt dat een concrete ruimtelijke onderbouwing onderbreekt waaruit blijkt dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De voorzieningenrechter maakt in deze uitspraak duidelijk dat ETFAL een open norm is, waarbij het bevoegd gezag beleidsruimte heeft. Er moet daarom worden geoordeeld of het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid heeft kunnen stelen dat er is voldaan aan
het ETFAL criterium. De dakkapel is vergund voor de achterzijde van de woning, en heeft dus geen invloed op het straatbeeld, het uitzicht of de verkeersveiligheid. Gezien de afstand van vijf meter tussen de dakkapel en de erfgrens is er ook geen privaatrechtelijke belemmering of onaanvaardbare aantasting van het woon- of leefklimaat van de verzoeker.
Verzoeker beroept zich ook op het belang van de privacy van zijn gezin dat zal worden aangetast door de dakkapel. Hierover oordeelt de voorzieningenrechter dat dit niet nader is onderbouwd met stukken en dat het belang om te mogen bouwen in redelijkheid zwaarder weegt dan het privacy belang.
ETFAL in relatie tot flora en fauna, werelderfgoedlijst en schaduwhinder en lichtinval [ECLI:NL:RBZWB:2025:294]
Deze uitspraak ziet op een BOPA die is verleend voor het bouwen van een appartementencomplex en een parkeerplaats. Hiertegen is bezwaar ingediend en verzocht om een voorlopige voorziening door een omwonende. Verzoeker voert aan dat het landschap op de
UNESCO Werelderfgoedlijst staat en dat het plan daarmee in strijd is. Daarnaast vreest verzoeker voor beperking van zijn lichtinval, schaduwwerking, geluidsoverlast, en aantasting van de flora en fauna.
De parkeerplaatsen van het appartementencomplex zullen voor een klein deel gerealiseerd worden op een stuk grond waar de bestemming ‘groen’ geldt. Dit is volgens het college van burgemeester en wethouders echter toegestaan binnen een evenwichtige toedeling van functies aan locaties omdat er een grotere waarde kan worden gehecht aan de gemeentelijke parkeernormen dan aan het behouden van het groen, en omdat het verdwijnen van de flora en fauna elders gecompenseerd zal worden. Dit is volgens de voorzieningenrechter voldoende gemotiveerd. Over de schaduwhinder en lichtinval oordeelt de voorzieningenrechter dat dit niet onevenredig bezwarend zal zijn omdat het nauwelijks effect zal hebben op het perceel van verzoeker. De voorzieningenrechter overweegt dat een klein deel van het perceel mogelijk bij het Werelderfgoed hoort, maar dat er echter geen regels zijn opgenomen in het omgevingsplan over de bescherming hiervan. De verzoeker kan zich hier dus niet op beroepen.
Dit artikel is geschreven door
Rutger Boogers en
Anne Verberne.

[post_title] => Rechterlijke uitspraken over BOPA: Highlights van december en januari
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => rechterlijke-uitspraken-over-bopa-highlights-van-december-en-januari
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-01-29 10:06:50
[post_modified_gmt] => 2025-01-29 09:06:50
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=44463
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
)
[post_count] => 10
[current_post] => -1
[before_loop] => 1
[in_the_loop] =>
[post] => WP_Post Object
(
[ID] => 45067
[post_author] => 19
[post_date] => 2025-05-21 10:44:17
[post_date_gmt] => 2025-05-21 08:44:17
[post_content] =>
Natuurbeschermingsrecht: wanneer is er sprake van een beheermaatregel?
ECLI:NL:RVS:2025:2198
Inleiding
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (‘Afdeling’) heeft op 14 mei een interessante uitspraak gedaan voor het natuurbeschermingsrecht. In de uitspraak heeft de Afdeling uiteengezet wanneer er sprake is van een beheermaatregel: een project dat direct verband houdt of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied. Duidelijkheid over beheermaatregelen is van belang voor de praktijk omdat dit bepaalt of er sprake is van een natuurvergunningsplicht. In dit artikel gaan wij in op het natuurbeschermingsrecht en de uitspraak van de Afdeling.
Natura 2000-gebieden
In Nederland zijn er 162 Natura 2000-gebieden, dit zijn gebieden die zijn aangewezen op grond van Europees recht (de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn). In deze natuurgebieden komen soorten en habitattypen voor die natuurbescherming behoeven om de biodiversiteit te waarborgen.
Natuurbeschermingsrecht
Op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder e, van de
Omgevingswet is het verboden om zonder een natuurvergunning een Natura 2000-activiteit te verrichten. Een Natura 2000-activiteit is een activiteit die niet direct verband houdt of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar die wel significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet was dit verbod opgenomen in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming.
Een vergunning is echter niet nodig wanneer het gaat om een beheermaatregel, een maatregel die nodig is voor de beheer van het Natura 2000-gebied of daarmee verband houdt. Het is daarom belangrijk voor de praktijk om te weten wanneer er sprake is van een beheermaatregel.
Het geschil
In 2020 is aan Staatsbosbeheer een vergunning verleend op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming om vernattingsmaatregelen uit te voeren in een Natura 2000-gebied (de Oostvaardersplassen). Het natter maken van een deel van het Natura 2000-gebied is volgens Staatsbosbeheer nodig voor de instandhoudingsdoelstellingen van de beschermde vogelsoorten. In 2022 is de verleende natuurvergunning herroepen. Volgens het college van gedeputeerde staten is er namelijk geen natuurvergunning nodig omdat het gaat om beheermaatregelen.
Tegen de beslissing van het college zijn twee stichtingen in bezwaar, beroep en vervolgens hoger beroep gegaan. Volgens de stichtingen is er wel een natuurvergunning nodig omdat er naast de vernattingsmaatregelen ook reactieve doelstellingen worden nagestreefd door Staatsbosbeheer en omdat er significante negatieve gevolgen zouden zijn.
Beheermaatregelen
Om te kwalificeren als een beheermaatregel moet een project of activiteit daadwerkelijk bijdragen aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied én moet dit het hoofddoel zijn van het project of de activiteit.
De Afdeling geeft verder nog de volgende relevante overwegingen:
- Van belang is dat een beheermaatregel niet per se hoeft te zijn opgenomen in het beheerplan. Het beheerplan bevat wel relevante informatie over instandhoudingsdoelstellingen en andere maatregelen, daarom kan het beheerplan wel relevant zijn om te beoordelen of er sprake is van een beheermaatregel. Maar, een beheermaatregel kan dus ook los van het beheerplan bestaan.
- Het is niet vereist dat een beheermaatregel alle instandhoudingsdoelstellingen van het gebied behaalt. Maar de gevolgen van de beheermaatregel moeten wel (ecologisch) worden beoordeeld in samenhang met alle instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. Een beheermaatregel kan dus gericht zijn op één of een aantal specifieke instandhoudingsdoelstellingen.
- Het kan zo zijn dat een beheermaatregel significante, negatieve gevolgen heeft voor enkele soorten of habittattypen in het Natura 2000-gebied. Ondanks deze negatieve gevolgen kan er nog steeds sprake zijn van een beheermaatregel.
- Als een project of activiteit uit meerdere elementen bestaat zijn alleen de delen die bijdragen aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen aan te merken als beheermaatregelen.
- Maatregelen die verband houden of nodig zijn voor het beheer mogen tegelijkertijd een secundair ander doel dienen, zo lang ze maar primair voor beheer zijn genomen. Dat de vernattingsmaatregelen dus tevens een recreatief doel dienen is niet relevant oordeelt de Afdeling.
Concluderend
In de uitspraak heeft de Afdeling duidelijk uiteengezet wanneer er sprake is van een beheermaatregel en welke overwegingen hierbij een rol spelen. Hiermee is het dus duidelijker wanneer er geen
omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit nodig is. De uitspraak laat wel zien dat er enige beoordelingsruimte is bij het vaststellen van beheermaatregelen, zo kan een beheermaatregel bijvoorbeeld secundaire doelen dienen of kan het eventueel negatieve effecten hebben op een deel van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

[post_title] => Natuurbeschermingsrecht: Afdeling verduidelijkt wanneer er sprake is van een beheermaatregel
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => natuurbeschermingsrecht-afdeling-verduidelijkt-wanneer-er-sprake-is-van-een-beheermaatregel
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2025-05-21 10:44:17
[post_modified_gmt] => 2025-05-21 08:44:17
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=45067
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[comment_count] => 0
[current_comment] => -1
[found_posts] => 98
[max_num_pages] => 10
[max_num_comment_pages] => 0
[is_single] =>
[is_preview] =>
[is_page] =>
[is_archive] => 1
[is_date] =>
[is_year] =>
[is_month] =>
[is_day] =>
[is_time] =>
[is_author] =>
[is_category] =>
[is_tag] =>
[is_tax] => 1
[is_search] =>
[is_feed] =>
[is_comment_feed] =>
[is_trackback] =>
[is_home] =>
[is_privacy_policy] =>
[is_404] =>
[is_embed] =>
[is_paged] =>
[is_admin] =>
[is_attachment] =>
[is_singular] =>
[is_robots] =>
[is_favicon] =>
[is_posts_page] =>
[is_post_type_archive] =>
[query_vars_hash:WP_Query:private] => ff3d0c3037d7431fb9e669d6b9b293e3
[query_vars_changed:WP_Query:private] => 1
[thumbnails_cached] =>
[allow_query_attachment_by_filename:protected] =>
[stopwords:WP_Query:private] =>
[compat_fields:WP_Query:private] => Array
(
[0] => query_vars_hash
[1] => query_vars_changed
)
[compat_methods:WP_Query:private] => Array
(
[0] => init_query_flags
[1] => parse_tax_query
)
[query_cache_key:WP_Query:private] => wp_query:59ee219a7f9c218ce47b1f1087252a31:0.37917600 17489140460.76192600 1748914046
[tribe_is_event] =>
[tribe_is_multi_posttype] =>
[tribe_is_event_category] =>
[tribe_is_event_venue] =>
[tribe_is_event_organizer] =>
[tribe_is_event_query] =>
[tribe_is_past] =>
[tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object
(
[filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object
*RECURSION*
)
)
Natuurbeschermingsrecht: wanneer is er sprake van een beheermaatregel? ECLI:NL:RVS:2025:2198 Inleiding De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (‘Afdeling’) heeft op 14 mei een interessante uitspraak gedaan voor het...
Lees meer
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in een uitspraak van 30 april 2025 voor het eerst de wijziging van een omgevingsplan beoordeeld. In de uitspraak gaat...
Lees meer
Op 16 april is een nieuwe belangrijke uitspraak gedaan in het stikstofdossier, dit maal door de Rechtbank Oost-Brabant. Na verschillende rechtszaken gestart door milieuorganisaties over natuurvergunningen van piekbelasters moet de...
Lees meer
Op 10 maart 2025 is het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over het wetsvoorstel voor het legaliseren van de PAS-projecten gepubliceerd. Sinds de uitspraak van...
Lees meer
Netbeheerders hebben in Nederland een wettelijke plicht op grond van de Elektriciteitswet 1998 om toegang te verlenen tot het elektriciteitsnet. Een ieder die daarom vraagt, moet in principe een aansluiting...
Lees meer
In december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State twee uitspraken gedaan waarmee de jurisprudentielijn over intern salderen is gewijzigd. De uitspraken hebben als gevolg dat intern...
Lees meer
Begin februari 2025 heeft de Europese Commissie rapporten gepubliceerd over de waterkwaliteit in de EU lidstaten. Hieruit volgt dat veel lidstaten de voor 2027 gestelde doelstellingen in de EU Kaderrichtlijn...
Lees meer
Op 10 december 2024 heeft de Eerste Kamer de Energiewet en de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Wgiw) aangenomen. Deze twee wetten hebben een belangrijke rol in de energietransitie. In dit...
Lees meer
Het is vaste rechtspraak dat het planologisch verschil maakt of een woning wordt bewoond door arbeidsmigranten of een ‘gewoon’ gezin. Dat is geen oordeel, maar een juridisch gegeven. Daarover schreef...
Lees meer
In de maanden december en januari zijn er weer verschillende uitspraken over de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) gedaan. De BOPA is een omgevingsvergunning die kan worden verleend wanneer een activiteit voldoet...
Lees meer