Blog van medewerkers
- Het ontbindingsverzoek is bij de rechter ingediend vóór 1 januari 2020;
- De ontslagaanvraag is bij het UWV ingediend vóór 1 januari 2020;
- De arbeidsovereenkomst is vóór 1 januari 2020 opgezegd;
- De arbeidsovereenkomst is ná 1 januari 2020 opgezegd maar de werknemer heeft al voor die datum schriftelijk ingestemd met de opzegging.
Beëindigingsovereenkomst
Overigens, het overgangsrecht isGebruik van het overgangsrecht
Gelet op de overgang van de WWZ naar de WAB is het als werkgever nu dus zaak om bij een beoogd ontslag goedOndernemen met het kapitaal van de stamrecht BV
De stamrecht BV maakte het tot 1 januari 2014 mogelijk om op een fiscaal gunstige wijze een ontslagvergoeding uitbetaald te krijgen. In plaats van een rechtstreekse betaling aan de voormalig werknemer komt de vergoeding op de bankrekening van de stamrecht BV binnen. De stamrecht BV is vervolgens verplicht om deze vergoeding periodiek uit te betalingen aan de voormalig werknemer. Veel voormalig werknemers gebruikten het geld op de rekening van de stamrecht BV om te ondernemen, zo ook meneer X. Meneer X start een onderneming, Industries Groep genaamd. De statuten van de stamrecht BV staan meneer X ook expliciet toe om deze onderneming te starten met het kapitaal van de stamrecht BV. Er is één probleem: de stamrechtovereenkomst tussen de stamrecht BV en meneer X verbiedt dat het kapitaal wordt vervreemd of als zekerheid wordt gebruikt.Waar gaat het mis?
Voor de stamrecht BV en meneer X is er geen vuiltje aan de lucht totdat Industries Groep failliet gaat als gevolg van de economische recessie. De stamrecht BV ziet de investering in rook opgaan en kan niet meer aan haar eigen verplichtingen voldoen. Een faillissement van de stamrecht BV volgt. De curator van de stamrecht BV onderzoekt de oorzaken van het faillissement en neemt ook de stamrechtovereenkomst onder de loep.Wat vindt de curator?
De curator meent dat meneer X het kapitaal van de stamrecht BV niet mocht gebruiken om te ondernemen. Het stamrechtkapitaal heeft een functie als spaarpot om toekomstige uitkeringen te kunnen doen. Meneer X handelde in strijd met de fiscale wetgeving, met het eigen verbod uit de stamrechtovereenkomst en met het statutaire doel van de stamrecht BV, aldus de curator. De curator stelt meneer X aansprakelijk voor de schade in het faillissement. Hof: In het algemeen mag een stamrecht BV een onderneming financieren Het hof stelt zich eerst de vraag wat het doel is van een stamrecht BV in het algemeen en komt tot kortweg de volgende formulering. Een stamrecht BV heeft het beheren en laten renderen van een ontslagvergoeding als functie. Het uiteindelijke doel is het kunnen doen van periodieke uitkeringen. Onder het laten renderen valt ook het starten van een onderneming. De ontslagvergoeding wordt dan feitelijk het startkapitaal van de te starten onderneming. Een stamrecht BV kan vervolgens ook zakelijke leningen verstrekken aan de nieuwe onderneming. Tegen deze achtergrond zal van onbehoorlijk bestuur dus niet snel sprake zijn als met het kapitaal van de stamrecht BV een onderneming wordt gestart en gefinancierd.Moet meneer X wel vrezen voor aansprakelijkheid?
In deze casus heeft meneer X in strijd gehandeld met een verbod uit de stamrechtovereenkomst. Vindt het hof dat meneer X toch aansprakelijk is? Nee, de verbodsbepaling schuift het hof aan de kant, omdat de statuten het financieren van de onderneming juist wel toestaan. Er is dus geen norm overtreden die de stamrecht BV moest beschermen. Van interne aansprakelijkheid is dus geen sprake. Ook het beroep op de externe aansprakelijkheid wordt afgewezen. Het hof vindt het van belang dat meneer X niet wist dat zijn handelen tot benadeling van schuldeisers zou leiden. Hij wist dat hij met zijn eigen uitkering aan het investeren was en wilde dus weinig risico nemen. De economische recessie was ook voor hem onvoorzienbaar. Meneer x trekt dus aan het langste eind. Dit betekent dat hij de schuldeisers van de stamrecht BV niet uit eigen zak hoeft (terug) te betalen. Hebt u vragen over aansprakelijkheidsrisico’s bij investeringen vanuit een stamrecht BV? Neem dan gerust contact met ons op. [post_title] => Bestuurder niet aansprakelijk; ondernemen met kapitaal van de stamrecht BV is toegestaan. [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => geen-aansprakelijkheid-bij-het-ondernemen-met-het-kapitaal-van-de-stamrecht-bv [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-01-03 10:12:29 [post_modified_gmt] => 2022-01-03 09:12:29 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=17967 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [2] => WP_Post Object ( [ID] => 17959 [post_author] => 26 [post_date] => 2019-08-13 16:36:24 [post_date_gmt] => 2019-08-13 14:36:24 [post_content] => Afgelopen maand heeft De Nederlandse Bank (DNB) in de notitie ‘Good practices, Fiscale integriteitsrisico’s bij cliënten van banken’ aanbevelingen gepubliceerd over hoe banken moeten omgaan met belastingrisico’s bij hun klanten. Het document werd opgemerkt door het FD. Banken moeten op grond van deze notitie nagaan of hun klanten zich bezig houden met belastingontwijking. Hoewel belastingontwijking in Nederland legaal is, kan dit volgens DNB leiden tot belastingontduiking. En dat laatste is in Nederland niet toegestaan. Banken moeten daarom voor zichzelf nagaan hoeveel risico zij willen lopen met klanten die belasting ontwijken. Ook moeten banken daarbij nagaan hoe zij die risico’s in de hand kunnen houden.Aanbevelingen DNB
De aanbevelingen zijn volgens DNB juridisch niet bindend. DNB geeft aan dat banken de aanbevelingen kunnen gebruiken ‘voor de invulling van de wettelijke norm’. Volgens DNB zijn de aanbevelingen enkel ‘een handreiking voor de uitleg en toepassing van de wettelijke verplichtingen’. Banken zijn dus niet verplicht om de aanbevelingen te gebruiken. Volgens de banken werkt dit in de praktijk echter niet zo. DNB is immers degene die beoordeelt of de risico-analyses van de banken op orde zijn. Banken hebben dus nauwelijks een andere keuze dan de aanbevelingen van DNB op te volgen. [post_title] => Legale belastingontwijking kan reden zijn voor bank om klantrelatie te beëindigen [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => legale-belastingontwijking-kan-reden-zijn-voor-bank-om-klantrelatie-te-beeindigen [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2023-10-02 10:01:07 [post_modified_gmt] => 2023-10-02 08:01:07 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=17959 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [3] => WP_Post Object ( [ID] => 17934 [post_author] => 6 [post_date] => 2019-08-12 11:42:37 [post_date_gmt] => 2019-08-12 09:42:37 [post_content] => Bij het vormgeven van een (industrieel) gebruiksvoorwerp worden keuzes gemaakt. Die keuzes kunnen leiden tot een vorm waardoor het product zich kan onderscheiden van vergelijkbare producten. Een bekende of originele vorm kan ook aantrekkelijk zijn om na te bootsen. Dat maakt het voor een concurrent vaak makkelijker om het product te verkopen. Daarom kan het aantrekkelijk zijn om ervoor te zorgen dat de vormgeving van een industrieel product met intellectuele eigendomsrechten wordt beschermd. Met name door het auteursrecht, merkenrecht en modellenrecht. Maar waar liggen de grenzen? Waar ligt de ruimte voor een concurrent? Wat kan wel en wat vormt inbreuk?Wanneer is de vorm auteursrechtelijk beschermd?
Het moet gaan om een vormgeving die ‘een eigen intellectuele schepping van de maker is die de persoonlijkheid van de maker weerspiegelt en tot uiting komt door de vrije creatieve keuzes van de maker bij de totstandkoming van het werk’. Meer concreet betekent dit:- De vorm mag niet zo banaal of triviaal zijn dat daarin geen creatieve arbeid uit blijkt
- Het vormelement moet niet noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van een technisch effect.
- Verder mag de vorm niet bepaald zijn door of het gevolg zijn van technische uitgangspunten.
Casus Afvalzuiger
In een recente kortgedingprocedure kwam aan de orde de vraag of de afvalzuiger van Glutton auteursrechtelijk beschermd was. Vervolgens was de vraag of de afvalzuiger van Vanguard inbreuk maakte op het auteursrecht van Glutton. In de kort geding uitspraak van 10 mei 2019 zijn de vorderingen van Glutton afgewezen. De eerste vraag was welke vormgevingselementen auteursrechtelijk zouden zijn beschermd. Glutton had dit te vaag aangegeven in de dagvaarding. Glutton had zes kenmerkende vormgevingselementen genoemd: “de (vormen, formaat en plaats van de) drie wielen, de hoge witte opvangbak, de uitneembare zwarte mini-container, de gestileerde witte kap met zuigslangen en geprofileerde neus alsmede de (plaats en vorm van de) verbindingsslang”. Hieruit kon de rechtbank niet afleiden wat nu de auteursrechtelijk beschermde vormgevingselementen waren, volgens Glutton. De rechtbank geeft aan dat dit met name relevant is omdat het hier gaat om een ‘industrieel gebruiksvoorwerp waarvan vele onderdelen (in hoge mate) technisch en functioneel zullen zijn bepaald’. Dat bleek onder andere uit de vier octrooien die voor de Glutton afvalzuiger zijn gevestigd. Glutton had dit dus beter moeten toelichten. Op de zitting heeft Glutton 15 elementen genoemd die van de Glutton afvalzuiger een auteursrechtelijk beschermd werk zouden maken. Daarbij is tevens aangegeven waarom die elementen niet technisch dan wel functioneel bepaald zouden zijn. Pas op de zitting kon voor het eerst daar discussie over worden gevoerd. De rechtbank vindt dat Glutton dat eerder in de procedure concreter had moeten maken.Vergelijking origineel met latere werk
Vervolgens zou aan de orde moeten komen het vergelijken van het origineel (van Glutton) met het latere werk (van Vanguard). De rechtbank geeft aan dat de vormen gelijkenis vertonen maar ook de nodige uiterlijke verschillen. Aan een beoordeling komt de rechtbank niet toe. Die vergelijking moet namelijk plaatsvinden aan de hand van de ‘auteursrechtelijk beschermde elementen’. En die had Glutton nu juist onvoldoende duidelijk gemaakt. En dus strandt het daar.Wie is de maker?
In de procedure werd ook betwist dat degene die de procedure was gestart, de auteursrechthebbende was. Dit was gebaseerd op een publicatie waarin de eigenaar van het bedrijf aangaf de vorm met een pen op een stuk papier te hebben gezet. In het artikel staat vervolgens “Hij heeft een beroep gedaan op de diensten van een ontwerper om een vorm te vinden die onopvallend en speels is en die perfect in de omgeving past”. En dus was de vraag wie de auteur van het werk was (de externe ontwerper?) en of het auteursrecht op de juiste wijze was overgedragen. Ook hier kwam Glutton niet uit.Wat betekent dit voor de praktijk
- Het is verstandig om bij de vormgeving van een (industrieel) gebruiksvoorwerp een dossier aan te maken. In dat dossier moeten afbeeldingen komen van de vormen die al bekend zijn. Tevens moet worden aangegeven welke vormgevingselementen nieuw zijn en afwijken van de rest. Ook moet concreet worden gemaakt waar de keuzes zijn gemaakt, waarom en waaruit gekozen kon worden. Dit om later te kunnen onderbouwen dat de keuze niet functioneel dan wel technisch was bepaald.
- Wanneer een concurrent met een ontwerp (te) dicht in de buurt komt dan moet een vergelijking worden gemaakt. Daarbij moeten de auteursrechtelijk beschermde elementen van het origineel worden geplaatst naast de kopie. De conclusie moet dan zijn dat sprake is van een kopie.
- Wanneer bij het ontwerpen externe partijen worden betrokken dan moet auteursrecht worden overgedragen. Naar Nederlands recht moet auteursrecht schriftelijk, door middel van een akte worden overgedragen. Hier gaat vaak wat mis. Vaak wordt dit vergeten. De opdracht aan een vormgever voor het maken van een ontwerp, het vervolgens betalen van de factuur, betekent nog niet dat het auteursrecht daarbij is overgedragen.
Wat kunnen wij voor u doen?
- Met een juridische blik adviseren over een vormgevingsdossier
- Zorgen voor een akte waarbij auteursrecht rechtsgeldig wordt overgedragen. Dat kan al ‘bij voorbaat’, dus bij het verlenen van een opdracht voor het maken van een ontwerp.
- Adviseren hoe succesvol op te treden tegen een partij die uw vormgeving kopieert.
Casus
Het is een vrij omvangrijke en complex kwestie. Ik beperk mij daarom tot de hoofdlijnen. In 2006 heeft appellant een principeverzoek ingediend bij de gemeente. Appellant wilde weten of hij een bouwvergunning kon krijgen voor de bouw van een woning op een perceel alsmede ten aanzien van de oriëntatie richting van die woning. Het college heeft vervolgens twee principe-uitspraken gedaan. In die besluiten is een onjuiste uitleg gegeven aan het bestemmingsplan. Vervolgens heeft het college nog twee ‘formele’ besluiten genomen. Hierbij werd een aanvraag om bouwvergunning afgewezen en werd die afwijzing gehandhaafd in bezwaar. Deze besluiten bleken onrechtmatig. De vraagt die dan rijst, is of dat ook geldt voor de principebesluiten.Oordeel hof
Het hof stelt allereerst vast dat het principeverzoekWat betekent dit voor de praktijk?
Een overheidsinstelling zal zorgvuldig moeten reageren op een principeverzoek. Een aanvrager kan immers vertrouwen ontlenen aan de reactie op zijn verzoek. Dat hangt met name af van de inhoud en stelligheid van die reactie. Een principebesluit is dusVoorbeelden van oneerlijke handelspraktijken
- De leverancier
betaaltvoor bederfelijke landbouw- en voedingsproducten later dan30 dagenna de overeengekomen leverdatum; - De leverancier
betaaltvoor andere landbouw- en voedingsproducten later dan60 dagenna de overeengekomen leverdatum; - De afnemer
annuleerteen bestelling van bederfelijke landbouw- en voedingsproducten op onredelijk korte termijn. De leverancier kan dan redelijkerwijs geen alternatieve afnemer meer vinden. Korter dan 30 dagen is altijd onredelijk. - De afnemer
wijzigt eenzijdigde leveringsvoorwaarden voor landbouw- en voedingsproducten. Het gaat dan om aspecten zoals de frequentie of het volume van de levering, kwaliteitsnormen of prijzen. - De leverancier moet een bijdrage betalen voor onderzoeken van klachten van klanten in verband met de producten. Dit terwijl er geen sprake is van schuld of nalatigheid van de leverancier.
Onrechtmatig, tenzij
De wet geeft ook voorbeelden van handelspraktijken die onrechtmatig zijn tenzij deze vooraf- De afnemer retourneert onverkochte landbouw- en voedingsproducten zonder ervoor te betalen.
- De leverancier moet bijdragen aan de kosten van marketing en uitstalling van de producten.
- De afnemer moet bijdragen aan de kosten van de kortingen in het kader van een promotieactie.
Waar ziet de nieuwe regeling niet op
De nieuwe regeling isMogelijkheden bij niet-nakoming
Deze wet geeft aan wanneer er sprake is van een oneerlijke handelspraktijk. Dat biedt de afnemer de mogelijkheid om naar de rechter te stappen. Daarnaast is de Autoriteit Consument en Markt (‘ACM’) aangewezen als toezichthouder. Een afnemer (of groep van afnemers) kunnen bij de ACM klagen wanneer deze nieuwe regels niet worden nageleefd. Verder komt er mogelijkheid een onafhankelijke geschillencommissie waar leveranciers, laagdrempelig, met klachten over naleving van deze wet, naar toe kunnen.Wat betekent dit voor de praktijk
Leveranciers krijgen op basis van deze wet een sterkere positie. Niet alleen tijdens de contractonderhandelingen, maar ook bij de uitvoering van contracten. Het wordt makkelijker om oneerlijke handelspraktijken aan te kaarten en aan de kaak te stellen.Voor afnemers:
- De contracten met leveranciers moeten worden nagekeken. Met name wanneer afspraken zijn gemaakt over de onderwerpen die onrechtmatig zijn ‘tenzij’. Afspraken hierover moeten ‘helder en ondubbelzinnig’ schriftelijk worden vastgelegd.
- Wanneer afspraken worden gemaakt met leveranciers dan zouden deze ook bijgestaan moeten worden door een jurist. Dit om te voorkomen dat later gezegd kan worden dat sprake was van ‘onevenwichtigheden in de onderhandelingspositie’.
Voor leveranciers:
- Wanneer een afnemer handelt in strijd met deze wet dan bestaat de mogelijkheid om daar, laagdrempelig, tegen op te treden. Het alleen al aankaarten van de overtreding en het wijzen op deze wet, kan helpen.
- Bepaalde afspraken zullen ‘helder en ondubbelzinnig’ in de overeenkomst moeten worden vastgelegd. Anders zijn ze onrechtmatig. Dit creëert onderhandelingsruimte. Maak er gebruik van.
- Laat u bijstaan bij het maken en vastleggen van afspraken met afnemers.
Inleiding
Met de nodige regelmaat wordt in het omgevingsrecht een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Denk hierbij aan de situatie dat een burger of bedrijf een bouwwerk wil bouwen en overlegt met een ambtenaar van de afdeling ruimtelijke ordening van de gemeente om te vragen of het bouwen vergunningplichtig is. Deze ambtenaar zegt toe dat het bouwwerk vergunningvrij kan worden gebouwd. Na de bouw van het bouwwerk blijkt achteraf dat er helemaal geen sprake is van een vergunningvrij bouwwerk en wordt er door de gemeente een handhavingsbesluit genomen. Burgers of bedrijven zullen zich in zo’n situatie willen beroepen op het vertrouwensbeginsel. Een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel bleek in de praktijk echter vaak onmogelijk. Vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) luidde: “Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in ieder geval vereist dat een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging is gedaan door een daartoe bevoegde persoon die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt.” Een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel lukte vaak niet omdat toezeggingen niet waren gedaan door een daartoe bevoegde persoon en ook bleken toezeggingen vaak niet ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk genoeg.Nieuwe lijn van de Afdeling
De Afdeling heeft op 29 mei 2019 een uitspraak gewezen, waarin de Afdeling afwijkt van dit strenge criterium. Een beroep op het vertrouwensbeginsel moet vanaf nu beoordeeld worden aan de hand van het volgende stappenplan:- Is er sprake van een toezegging?
- Kan de toezegging aan het bevoegde orgaan worden toegerekend?
- Wat is de betekenis van het opgewekte vertrouwen bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid?
Wanneer is er sprake van een toezegging?
Of er sprake is van een toezegging is niet beperkt tot uitlatingen van het bestuursorgaan, maar dit kan ook besloten liggen in diens gedragingen. Er is hierbij vooral van belang hoe de uiting of gedraging op een ‘redelijk denkend burger’ overkomt. In situaties waarbij er slechts algemeen wordt voorgelicht of door het bestuursorgaan uitdrukkelijk een voorbehoud wordt gemaakt, is er geen sprake van een toezegging. Ook moet de burger te goeder trouw zijn.Wanneer kan de toezegging worden toegerekend?
Of de toezegging is gedaan door een daartoe bevoegde persoon is minder van belang. Ook hierbij is het perspectief van de burger leidend. Als de burger op goede gronden mocht veronderstellen dat degene die de toezegging heeft gedaan dit namens het bevoegde orgaan deed, dan kan de toezegging ook aan het bevoegde orgaan worden toegerekend. Ambtenaren die op hun rechtsgebied een toezegging doen kunnen nu sneller aan het bevoegde orgaan worden toegerekend.Wat is de betekenis van het opgewekte vertrouwen?
Er blijven zich situaties voordoen, waarbij een beroep op het vertrouwensbeginsel niet wordt gehonoreerd omdat er andere belangen kunnen zijn die zwaarder wegen dan een beroep op het vertrouwensbeginsel. Denk hierbij aan het algemeen belang en belangen van derden.Recente rechtspraak en de gevolgen voor de praktijk
In enkele recente uitspraken heeft de Afdeling het nieuw ontwikkelde stappenplan verder in gebruik genomen. In een uitspraak van 5 juni 2019 oordeelde de Afdeling dat toezeggingen gedaan door baliemedewerkers – nu die medewerkers slechts algemene informatie behoren te verstrekken – niet aan het bevoegde orgaan kunnen worden toegerekend. Aan de kwalificatie van een toezegging werd overigens wel voldaan. In een uitspraak van 10 juli 2019 ging het om de belangen van derden bij het honoreren van een beroep op het vertrouwensbeginsel. De Afdeling oordeelde dat in de onderhavige situatie de verzoeker om handhaving onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zodanige overlast ervoer dat zijn belangen zwaarder moeten wegen dan het belang van de overtreder bij het beroep op het vertrouwensbeginsel. Interessant is de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2019, waarin het ging om het langdurig stilzitten van het bevoegd orgaan bij een illegale situatie. Zoals aangegeven is sinds de uitspraak van 29 mei 2019 een daadwerkelijke toezegging niet vereist. De toezegging kan besloten liggen in gedragingen. De Afdeling kwam tot het oordeel dat het enkele feit dat het bevoegde orgaan bekend was met de overtreding en daar gedurende lange tijd niet handhavend heeft opgetreden, betekent niet dat de indruk is gewekt om in de toekomst niet handhavend op te treden. Een greep uit de recente jurisprudentie laat zien dat de invulling van het nieuwe stappenplan van meet af aan volop in ontwikkeling is. Duidelijk is dat de Afdeling een kentering heeft beoogd naar het perspectief van de burger. Ambtenaren zullen hierbij voorzichtiger moeten zijn met het doen van uitlatingen om te voorkomen dat het bevoegd orgaan gebonden raakt. Burgers doen er nog steeds goed aan om schriftelijke bevestiging te vragen van gedane toezeggingen. Heeft u een situatie waarbij u een beroep op het vertrouwensbeginsel wenst te doen. Leg het aan ons voor. Onze bestuursrechtadvocaten kunnen u hier verder mee van dienst zijn. [post_title] => Een beroep op het vertrouwensbeginsel: koerswijziging in de jurisprudentie [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => een-beroep-op-het-vertrouwensbeginsel-koerswijziging-in-de-jurisprudentie [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2020-01-28 08:53:04 [post_modified_gmt] => 2020-01-28 07:53:04 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=17677 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [8] => WP_Post Object ( [ID] => 17665 [post_author] => 26 [post_date] => 2019-08-02 16:33:19 [post_date_gmt] => 2019-08-02 14:33:19 [post_content] => “Kennis is macht, maar kennis delen is kracht” is een veelgehoord gezegde. Een casus bij de Rechtbank Den Haag laat zien dat partijen in de samenwerking wel goede afspraken moeten maken over de verdeling van het intellectuele eigendom. Mocht het met één van de partijen mislopen, dan kan veel van de hiervoor genoemde kracht verloren gaan.De feiten in het kort
Partijen 1 en 2 organiseren gezamenlijk sinds jaar en dag beauty awards. Hiervoor maken zij een logo, registreren zij twee domeinnamen en voeren zij gezamenlijk een handelsnaam. Zij spreken onderling af dat de intellectuele eigendomsrechten op gelijkwaardige basis eigendom zijn van beide partijen. De samenwerking verloopt prima tot partij 1 failliet gaat. De curator realiseert een doorstart en verkoopt daarbij de rechten die partij 1 had aan de doorstarter. Partij 2 en de doorstarter worden het niet eens over een samenwerking. De doorstarter wil aanspraak maken op de intellectuele eigendomsrechten en vraagt de rechter deze aan hem toe te kennen.Wat krijgt de doorstarter?
De rechter oordeelt als volgt:- het logo kan niet worden overgedragen, omdat het geen vermogensrecht is. Partijen hadden de intentie om een beeldmerk aan te vragen, maar dit is niet gebeurd. De doorstarter krijgt het logo dus niet toegewezen;
- de domeinnaam is ook geen vermogensrecht, maar slechts een overeenkomst met S.I.D.N. De doorstarter loopt daarmee ook de domeinnaam mis.
De handelsnaam is wel een vermogensrecht, maar…
De rechter oordeelt dat de handelsnaam wel een vermogensrecht is en dus kan worden overgedragen. De handelsnaam is echter slechts in de samenwerking tussen partijen 1 en 2 gebruikt. Omdat partijen 1 en 2 indertijd hebben afgesproken dat zij beiden op gelijkwaardige basis eigenaar zijn, hebben zij een gelijk recht (aandeel) op de handelsnaam. Verder hadden partijen 1 en 2 bepaald dat de handelsnaam alleen met toestemming van de ander kan worden overgedragen. Deze toestemming is niet gegeven. Dit betekent dat de curator van partij 1 het aandeel niet heeft kunnen overdragen aan de doorstarter.Ook partij 2 doet een poging
Niet alleen de doorstarter, maar ook partij 2 doet een poging om de rechten uit de samenwerking zoveel mogelijk voor zichzelf te krijgen. Na het faillissement van partij 1 vraagt partij 2 namelijk alsnog op eigen naam een merkrecht aan. De rechter steekt hier een stokje voor en verklaart het merk nietig, omdat het te kwader trouw is aangevraagd.En dus..
De doorstarter staat met lege handen, maar ook partij 2 wordt beperkt. Zoals de curator van partij 1 de toestemming van partij 2 nodig heeft om het aandeel te kunnen overdragen, zo heeft partij 2 andersom ook de toestemming van de curator van partij 1 nodig. Partijen doen er bij een samenwerking dus verstandig aan om over een faillissementsscenario na te denken. [post_title] => Doordacht samenwerken geeft meer macht [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => doordacht-samenwerken-geeft-meer-macht [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-01-03 10:12:52 [post_modified_gmt] => 2022-01-03 09:12:52 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=17665 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [9] => WP_Post Object ( [ID] => 17664 [post_author] => 2 [post_date] => 2019-08-02 14:53:40 [post_date_gmt] => 2019-08-02 12:53:40 [post_content] => In de praktijk komt het nog steeds voor dat verhuurmakelaars of bemiddelingsbureaus zowel bemiddelingskosten in rekening brengen bij de verhuurder als bij een consument-huurder. In een overspannen markt komt rechtstreeks contact tussen die twee minder snel tot stand en zijn zij afhankelijk van de bemiddeling door een professional. Die professional mag op grond van de wet en jurisprudentie geen dubbele bemiddelingskosten in rekening brengen. Dus niet zowel bij de verhuurder, als bij de huurder. Een dergelijke situatie kan al snel leiden tot belangenverstrengeling. Makelaars moeten dat voorkomen. Oneerlijke handelspraktijken kunnen immers onrechtmatig zijn jegens de consument-huurder.ACM
In de zomer van 2016 heeft de Autoriteit Consument & Markt [ACM] zich het lot van consument-huurders aangetrokken. Zij heeft toen bekend gemaakt dat zij zal optreden tegen de geschetste oneerlijke handelspraktijken. De ACM is van mening dat daardoor gehandeld wordt in strijd met de professionele standaard die in de huurbemiddelingsbranche geldt. Door die praktijken is ook sprake van beïnvloeding van het economisch gedrag van de consument. Daardoor kan het vermogen van de gemiddelde consument om een goed geïnformeerd besluit over een overeenkomst te nemen, beperkt worden. Ook stelt de ACM dat de woningzoekende consument-huurder in een afhankelijke positie verkeert ten opzichte van de huurbemiddelaar. In een overspannen woningmarkt worden dan eerder verboden bemiddelingskosten geaccepteerd om maar een huurwoning te verkrijgen. Daarbij maakt het geen verschil of slechts een vaste onkostenvergoeding en geen courtage of loon in rekening wordt gebracht. Vorige week heeft de Rechtbank Rotterdam in een zaak uitgemaakt dat sprake is van een oneerlijke handelspraktijk, waartegen de ACM terecht mocht optreden met een last onder dwangsom.Gelijke monniken, gelijke kappen
De aangeschreven makelaar verweerde zich daartegen met het argument dat de ACM ook oneerlijk jegens hem had gehandeld. In juridische zin stelde hij dat sprake was van strijd met het verbod van willekeur en het gelijkheidsbeginsel. Alleen hij werd aangepakt en niet ook andere huurbemiddelaars die in dezelfde regio actief zijn. De rechtbank vindt het aannemelijk dat de aangeschreven makelaar daardoor in zijn concurrentiepositie getroffen wordt. Het kan niet zo zijn dat de ACM wel handhavend jegens hem optreedt, maar andere bemiddelaars in de regio vooralsnog ongemoeid laat. Het is dan ook onredelijk van de ACM om [alleen] op te treden tegen de betreffende makelaar. De rechtbank schorst niet alleen de last onder dwangsom, maar ook het besluit om de last te publiceren. De rechtbank trok de voorlopige conclusie dat het sanctiebesluit onrechtmatig is.Conclusie
De uitspraak van de rechtbank lijkt een overwinning voor de huurbemiddelingsbranche, maar is dat in feite niet. Als de ACM serieus werk maakt van handhaving van het provisieverbod zullen meer makelaars/bemiddelaars daarmee geconfronteerd worden. De rechtbank beroept zich op een uitspraak van een hogere rechter. Naar de mening van de rechtbank had van de ACM verwacht mogen worden dat zij tegelijk ook actie zou hebben ondernomen tegen een substantieel aantal directe concurrenten van de aangeschreven makelaar. Verwacht mag worden dat de ACM dat vanaf nu stelselmatig en gestructureerder zal gaan doen. Daar komt bij dat in de uitspraak van de betreffende hogere rechter [het College van beroep voor het bedrijfsleven] juist geen strijd met het verbod van willekeur of het gelijkheidsbeginsel werd aangenomen. Immers de toezichthouder in de betreffende zaak [de NVWA die het rookverbod voor cafés handhaafde] trad wel op tegen overtreders, echter steekproefsgewijs. Daardoor kon niet uitgesloten worden dat bepaalde overtredingen bij andere bedrijven [nog] niet geconstateerd waren door de controleambtenaren. De hogere rechter constateerde daarbij dat een keuze gemaakt werd voor een bepaalde aanpak. Die was mede ingegeven door de beschikbare mankracht. Die beperkte handhavingscapaciteit was ook door de ACM aangevoerd, maar mocht haar dus niet baten in de zaak voor de rechtbank. Houd er dus rekening mee dat rechters in voorkomende gevallen wel zullen accepteren dat toezichthouders keuzes maken bij de inzet van handhavingscapaciteit en niet elke overtreder tegelijk aanpakken. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel zal bij handhavingsacties vaak niet op gaan. [post_title] => Handhaving van het verbod om dubbele bemiddelingskosten bij verhuur in rekening te brengen [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => handhaving-van-het-verbod-om-dubbele-bemiddelingskosten-bij-verhuur-in-rekening-te-brengen [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2020-01-28 08:53:05 [post_modified_gmt] => 2020-01-28 07:53:05 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=17664 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) ) [post_count] => 10 [current_post] => -1 [before_loop] => 1 [in_the_loop] => [post] => WP_Post Object ( [ID] => 17977 [post_author] => 10 [post_date] => 2019-08-15 14:40:49 [post_date_gmt] => 2019-08-15 12:40:49 [post_content] => Onder de Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB) die met ingang van 1 januari 2020 in werking treedt blijft, onder wat wordt genoemd het overgangsrecht,Transitievergoeding WAB
De WAB brengt onder meer met zich mee dat de aanspraak op de transitievergoeding ten opzichte van de huidige wetgeving enerzijds wordt verruimd en anderzijds wordt versoberd. Verruimd omdat eenieder ongeacht lengte van het dienstverband recht heeft op een transitievergoeding. Versoberd omdat na 10 dienstjaren geen aanspraak meer kan worden gemaakt op het huidige 1/2 maandsalaris per dienstjaar [dat wordt 1/3 maandsalaris] en de huidige tijdelijke regeling voor oudere werknemers [50 jaar of ouder] die langer dan 10 jaar in dienst zijn voorziet in 1 maandsalaris per dienstjaar, eindigt.Overgangsrecht
De nieuwe berekening van de transitievergoeding treedt onmiddellijk in werking per 1 januari 2020. Dit zal tot gevolg hebben dat op arbeidsovereenkomsten die eindigen na 1 januari 2020 deze nieuwe berekening moet worden gehanteerd, ook in de gevallen dat al vóór 1 januari 2020 het ontslag is ingezet. Dat wordt als onwenselijk gezien en vandaar dat de wet voorziet in- Het ontbindingsverzoek is bij de rechter ingediend vóór 1 januari 2020;
- De ontslagaanvraag is bij het UWV ingediend vóór 1 januari 2020;
- De arbeidsovereenkomst is vóór 1 januari 2020 opgezegd;
- De arbeidsovereenkomst is ná 1 januari 2020 opgezegd maar de werknemer heeft al voor die datum schriftelijk ingestemd met de opzegging.
Beëindigingsovereenkomst
Overigens, het overgangsrecht isGebruik van het overgangsrecht
Gelet op de overgang van de WWZ naar de WAB is het als werkgever nu dus zaak om bij een beoogd ontslag goed
14 aug 2019
02 aug 2019
02 aug 2019