Blog van medewerkers
- De ontwerper heeft met de combinatie van de (specifieke vormgeving van de) kenmerkende elementen van haar ontwerp op voldoende eigen wijze uiting gegeven aan bestaande stijlen
- het gebruikmaken van verlichting en de wijze waarop betreffen in het ontwerp wel degelijk vrije keuzes.
De tweede vraag is of er inbreuk wordt gemaakt op het auteursrecht
De winkel in Antwerpen ziet er als volgt uit (afbeeldingen zijn overgenomen uit het vonnis):



- de wandpanelen zijn op exact dezelfde wijze opgebouwd en gevormd, met lagen van eenzelfde dikte, eenzelfde groepering en eenzelfde manier van golven.
- de displays worden op gelijke wijze gevormd en belicht.
- Ook in het interieur in Antwerpen is in de etalage van de winkel een (rondvormige) uitsparing aangebracht.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat Invert inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van het ontwerpbureau. Als gevolg daarvan moet Invert binnen drie maanden het winkelinterieur afbreken. Dit op het verbeuren van een dwangsom. Daarnaast moet zij een schadevergoeding van € 10.000,= aan de ontwerper betalen. En zij moet de volledige proceskosten van de ontwerper betalen.Wat betekent dit voor de praktijk?
- Het auteursrecht kan een goede basis bieden voor bescherming van een winkelinterieur.
- In Nederland kan effectief opgetreden worden tegen inbreukmakers in andere EU landen.

Algemeen uitgangspunt
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Nederlandse Uitvoeringswet daarvan noemen geen concrete termijnen voor het bewaren van persoonsgegevens. Wel bevat de (U)AVG een algemeen uitgangspunt. Namelijk dat persoonsgegevens niet langer mogen worden bewaard dan noodzakelijk is voor het doel waarvoor zij in eerste instantie worden verwerkt.Specifieke termijnen
Hoewel de (U)AVG geen concrete bewaartermijnen noemt, zijn deze er vaak wel, verdeeld inPersoneelsdossier
Het meest concrete voorbeeld is het personeelsdossier. Zo mogen de gegevens van een sollicitantCompleet overzicht bewaartermijnen
Het voorgaande is slechts een greep uit de bewaartermijnen waar een ondernemer rekening mee moet houden. Zo gelden er ook bewaartermijnen voor persoonsgegevens van ingehuurd personeel, of personeel dat afkomstig is van buiten de Europese Economische Ruimte.Vijf tips
Wij helpen je graag de weg te vinden in de wirwar van wettelijke bewaartermijnen en verplichtingen. Zo hebben wij bij BG.legal een compleet overzicht van alle wettelijke bewaartermijnen, inclusief toelichting daarop.
Wanneer is de vorm auteursrechtelijk beschermd?
Het moet gaan om een vormgeving die ‘een eigen intellectuele schepping van de maker is die de persoonlijkheid van de maker weerspiegelt en tot uiting komt door de vrije creatieve keuzes van de maker bij de totstandkoming van het werk’. Meer concreet betekent dit:- De vorm mag niet zo banaal of triviaal zijn dat daarin geen creatieve arbeid uit blijkt
- Het vormelement moet niet noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van een technisch effect.
- Verder mag de vorm niet bepaald zijn door of het gevolg zijn van technische uitgangspunten.
Casus Afvalzuiger
In een recente kortgedingprocedure kwam aan de orde de vraag of de afvalzuiger van Glutton auteursrechtelijk beschermd was. Vervolgens was de vraag of de afvalzuiger van Vanguard inbreuk maakte op het auteursrecht van Glutton. In de kort geding uitspraak van 10 mei 2019 zijn de vorderingen van Glutton afgewezen.

Vergelijking origineel met latere werk
Vervolgens zou aan de orde moeten komen het vergelijken van het origineel (van Glutton) met het latere werk (van Vanguard).
Wie is de maker?
In de procedure werd ook betwist dat degene die de procedure was gestart, de auteursrechthebbende was. Dit was gebaseerd op een publicatie waarin de eigenaar van het bedrijf aangaf de vorm met een pen op een stuk papier te hebben gezet. In het artikel staat vervolgens “Hij heeft een beroep gedaan op de diensten van een ontwerper om een vorm te vinden die onopvallend en speels is en die perfect in de omgeving past”. En dus was de vraag wie de auteur van het werk was (de externe ontwerper?) en of het auteursrecht op de juiste wijze was overgedragen. Ook hier kwam Glutton niet uit.Wat betekent dit voor de praktijk
- Het is verstandig om bij de vormgeving van een (industrieel) gebruiksvoorwerp een dossier aan te maken. In dat dossier moeten afbeeldingen komen van de vormen die al bekend zijn. Tevens moet worden aangegeven welke vormgevingselementen nieuw zijn en afwijken van de rest. Ook moet concreet worden gemaakt waar de keuzes zijn gemaakt, waarom en waaruit gekozen kon worden. Dit om later te kunnen onderbouwen dat de keuze niet functioneel dan wel technisch was bepaald.
- Wanneer een concurrent met een ontwerp (te) dicht in de buurt komt dan moet een vergelijking worden gemaakt. Daarbij moeten de auteursrechtelijk beschermde elementen van het origineel worden geplaatst naast de kopie. De conclusie moet dan zijn dat sprake is van een kopie.
- Wanneer bij het ontwerpen externe partijen worden betrokken dan moet auteursrecht worden overgedragen. Naar Nederlands recht moet auteursrecht schriftelijk, door middel van een akte worden overgedragen. Hier gaat vaak wat mis. Vaak wordt dit vergeten. De opdracht aan een vormgever voor het maken van een ontwerp, het vervolgens betalen van de factuur, betekent nog niet dat het auteursrecht daarbij is overgedragen.
Wat kunnen wij voor u doen?
- Met een juridische blik adviseren over een vormgevingsdossier
- Zorgen voor een akte waarbij auteursrecht rechtsgeldig wordt overgedragen. Dat kan al ‘bij voorbaat’, dus bij het verlenen van een opdracht voor het maken van een ontwerp.
- Adviseren hoe succesvol op te treden tegen een partij die uw vormgeving kopieert.

Voorbeelden van oneerlijke handelspraktijken
- De leverancier
betaaltvoor bederfelijke landbouw- en voedingsproducten later dan30 dagenna de overeengekomen leverdatum; - De leverancier
betaaltvoor andere landbouw- en voedingsproducten later dan60 dagenna de overeengekomen leverdatum; - De afnemer
annuleerteen bestelling van bederfelijke landbouw- en voedingsproducten op onredelijk korte termijn. De leverancier kan dan redelijkerwijs geen alternatieve afnemer meer vinden. Korter dan 30 dagen is altijd onredelijk. - De afnemer
wijzigt eenzijdigde leveringsvoorwaarden voor landbouw- en voedingsproducten. Het gaat dan om aspecten zoals de frequentie of het volume van de levering, kwaliteitsnormen of prijzen. - De leverancier moet een bijdrage betalen voor onderzoeken van klachten van klanten in verband met de producten. Dit terwijl er geen sprake is van schuld of nalatigheid van de leverancier.
Onrechtmatig, tenzij
De wet geeft ook voorbeelden van handelspraktijken die onrechtmatig zijn tenzij deze vooraf- De afnemer retourneert onverkochte landbouw- en voedingsproducten zonder ervoor te betalen.
- De leverancier moet bijdragen aan de kosten van marketing en uitstalling van de producten.
- De afnemer moet bijdragen aan de kosten van de kortingen in het kader van een promotieactie.
Waar ziet de nieuwe regeling niet op
De nieuwe regeling isMogelijkheden bij niet-nakoming
Deze wet geeft aan wanneer er sprake is van een oneerlijke handelspraktijk. Dat biedt de afnemer de mogelijkheid om naar de rechter te stappen. Daarnaast is de Autoriteit Consument en Markt (‘ACM’) aangewezen als toezichthouder. Een afnemer (of groep van afnemers) kunnen bij de ACM klagen wanneer deze nieuwe regels niet worden nageleefd. Verder komt er mogelijkheid een onafhankelijke geschillencommissie waar leveranciers, laagdrempelig, met klachten over naleving van deze wet, naar toe kunnen.Wat betekent dit voor de praktijk
Leveranciers krijgen op basis van deze wet een sterkere positie. Niet alleen tijdens de contractonderhandelingen, maar ook bij de uitvoering van contracten. Het wordt makkelijker om oneerlijke handelspraktijken aan te kaarten en aan de kaak te stellen.Voor afnemers:
- De contracten met leveranciers moeten worden nagekeken. Met name wanneer afspraken zijn gemaakt over de onderwerpen die onrechtmatig zijn ‘tenzij’. Afspraken hierover moeten ‘helder en ondubbelzinnig’ schriftelijk worden vastgelegd.
- Wanneer afspraken worden gemaakt met leveranciers dan zouden deze ook bijgestaan moeten worden door een jurist. Dit om te voorkomen dat later gezegd kan worden dat sprake was van ‘onevenwichtigheden in de onderhandelingspositie’.
Voor leveranciers:
- Wanneer een afnemer handelt in strijd met deze wet dan bestaat de mogelijkheid om daar, laagdrempelig, tegen op te treden. Het alleen al aankaarten van de overtreding en het wijzen op deze wet, kan helpen.
- Bepaalde afspraken zullen ‘helder en ondubbelzinnig’ in de overeenkomst moeten worden vastgelegd. Anders zijn ze onrechtmatig. Dit creëert onderhandelingsruimte. Maak er gebruik van.
- Laat u bijstaan bij het maken en vastleggen van afspraken met afnemers.

De feiten.
Deze vraag kwam aan de orde in een geschil tussen Luxury Bedding Company en Luxury Beds. Beide ondernemingen verkopen luxe bedden, boxsprings en matrassen. Luxury Bedding Company bestaat sinds 2014 en Luxury Beds sinds 2016. Luxury Bedding Company stelt dat Luxury Beds:- Inbreuk zou hebben gemaakt op haar auteursrecht. Luxury Beds gebruikte foto’s uit de catalogus van Luxury Bedding Company op haar website en op haar gevel.
- Daarnaast gebruikte Luxury Beds de slogan van Luxury Bedding Company. Daarmee maakt inbreuk op het auteursrecht op deze slogans.
- Luxury Beds maakte inbreuk op de handelsnaam van Luxury Bedding Company.
- Verder handelde Luxury Beds onrechtmatig (‘slaafse nabootsing’). Dit door alle facetten van de verkoop van Luxury Bedding Company na te bootsen (de ‘stijl’). Daarnaast door de wijze van presenteren van Luxury Bedding Company na te bootsen.
Slaafse nabootsing
Luxury Bedding Company stelt dat Luxury Beds bij het publiek nodeloos verwarring veroorzaakt. Dit doet zij doordat bezoekers van de winkels van Luxury Beds het gevoel krijgen dat zij bij Luxury Bedding Company op bezoek zijn. Dit gevoel krijgen zij doordat Luxury Beds afbeeldingen van Luxury Bedding Company gebruikt. En doordat een handelsnaam wordt gebruikt die veel lijkt op die van Luxury Bedding Company. Daarnaast worden slogans gebruikt die vrijwel identiek zijn. Verder hanteert Luxury Beds dezelfde productnamen en -modellen als Luxury Beds. En tenslotte is de presentatie als geheel (nabootsen van haar shop-in-shop concept), inclusief het gebruik van dezelfde accessoires, aankleding en displays, vergelijkbaar. De rechtbank overweegt dat ‘het enkele profiteren van andermans bedrijfsdebiet in de vorm van het nabootsen van andermans producten (zoals boxsprings, matrassen en accessoires) en/of onderscheidingsmiddelen (zoals slogans, shop-in-shop), waarmee die concurrent zijn product of bedrijf van dat van anderen onderscheidt, is toegestaan, ook indien men de ander daarmee schade berokkent.’ Dit is alleen anders wanneer er sprake van ‘bijkomende omstandigheden’. Bijvoorbeeld dat degene die nabootst dat alleen maar doet om de ander te schaden en/of te profiteren van het verwarringsgevaar dat daardoor ontstaat. Daarnaast moet degene die nabootst evengoed ‘een andere weg’ hebben kunnen nemen. Volgens de rechtbank is er geen sprake is van slaafse nabootsing ten aanzien van het op de markt brengen van vergelijkbare producten. Immers er zijn ook vele andere partijen die vergelijkbare producten op de markt brengen. Dit is anders ten aanzien van de wijze van presentatie. Daar is wel sprake van slaafse nabootsing. Dit door het gebruik van de slogans, de wijze van presentatie van die slogans (‘op dezelfde wijze en in hetzelfde lettertype’).Winstafdracht
De rechtbank veroordeelt Luxury Beds om de winst die is behaald met het gebruik van de handelsnamen, domeinnaam en wijze van presentatie, aan Luxury Bedding Company af te dragen. In een aparte procedure (schadestaat procedure) moet die winst worden bepaald.Wat betekent dit voor de praktijk.
Uit commerciële overwegingen kan het interessant zijn om ‘aan te haken’ bij een bekende naam, stijl, concept, presentatie, productgroep, etc. van een concurrent. Daarbij zijn er grenzen op basis van het auteursrecht, de handelsnaam en slaafse nabootsing. Maar er is wel ruimte.Check
Twijfel je of jij of jouw concurrent te ver gaat? Twijfel je of er sprake is van inbreuk op auteursrecht, handelsnaam of van slaafse nabootsing? Leg het aan ons voor. Onze IE advocaten weten waar rechters naar kijken en kunnen een goed onderbouwd advies geven.
Uitgangspunt: inbreuk
Het gebruik van een merk zónder toestemming van de merkhouder levert een inbreuk op. Dat is het uitgangspunt. Dit geldt dus ook voor de concurrent die het merk van een ander (als zoekwoord) in Google AdWords invoert ten behoeve van zijn eigen
Uitzonderingen: wederverkoper en vergelijkende reclame
In sommige gevallen mag wél gebruik worden gemaakt van andermans merk. Zo mogen wederverkopers adverteren met het merk van een ander, mits het product (met het merk) met toestemming van de merkhouder “in het economisch verkeer is gebracht”. Een hele mond vol, maar waar het op neerkomt is dat tweedehands verkopers mogen adverteren met het merk, zolang het product in eerste instantie door de merkhouder of een andere vertegenwoordiger van de merkhouder op de markt is gebracht. Denk bijvoorbeeld aan het adverteren voor tweedehands auto’s. Aanvankelijk wordt de auto verkocht door een officiële dealer. De eigenaar kan de auto vervolgens inruilen bij c.q. verkopen aan een andere garage. Om de tweedehands auto te kunnen verkopen mag deze garage reclame maken voor de auto. Daarbij mag het merken van de auto worden genoemd. De tweede uitzondering heeft betrekking op het maken van vergelijkende reclame. Een concurrent mag het merk (en het bijbehorende product) gebruiken ter vergelijking met een van zijn eigen producten. Óók als de reclame via Google AdWords wordt gemaakt. Let wel op de vorm van de reclame. Het moet echt om vergelijkende reclame gaan. Er moet dus worden voldaan aan de strenge wettelijke eisen voor het maken van vergelijkende reclame. Wordt er niet aan die eisen voldaan? Dan is er alsnog sprake van een merkinbreuk. Meer weten over merkgebruik in reclames? Neem dan contact op. [post_title] => Merkgebruik in reclame door de concurrent [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => merkgebruik-in-reclame-door-de-concurrent [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-10-03 11:23:09 [post_modified_gmt] => 2022-10-03 09:23:09 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bgadvocaten.nl/?p=13593 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [6] => WP_Post Object ( [ID] => 13358 [post_author] => 6 [post_date] => 2019-02-18 11:39:35 [post_date_gmt] => 2019-02-18 10:39:35 [post_content] =>Het HvJEU vindt[1] dat de in Nederland gangbare praktijk met de carve-out voor nog geoctrooieerde indicaties van een referentiegeneesmiddel, niet conform EU-regelgeving is. Dit gaat gevolgen hebben voor de (aanvraag van) handelsvergunning voor bepaalde generieke geneesmiddelen.
Wat is de carve-out praktijk?
Om een geneesmiddel in de handel te mogen brengen is een handelsvergunning vereist. Bij de aanvraag van een handelsvergunning moet een vergunningsdossier worden overgelegd bij de bevoegde autoriteit. Dat dossier moet onder meer omvatten de testresultaten van de farmaceutische (fysisch-chemische, biologische of microbiologische) proeven, de preklinische (toxicologische en farmacologische) proeven en de klinische proeven. Daarnaast moet aanwezig zijn een samenvatting van de kenmerken van het product. Deze samenvatting is vaak de basis voor de bijsluiter bij het geneesmiddel. Bij de aanvraag van een handelsvergunning kan ook worden verwezen naar het dossier van een geneesmiddel waar al een vergunning voor is verleend (‘referentiegeneesmiddel’). De fabrikant van dat generieke geneesmiddel hoeft dan niet de kosten te maken voor de onderzoeken en proeven die de fabrikant van het referentiegeneesmiddel wel heeft moeten maken. Daarnaast bespaart het ook proeven op mensen (clinical trails) en dieren (pre-clinical trails). Om de fabrikant van het referentiegeneesmiddel de tijd te geven zijn investering terug te verdienen, is bepaald dat de aanvrager van een handelsvergunning voor een generiek geneesmiddel pas 8 jaar na het verlenen van een handelsvergunning een beroep mag doen op het dossier van het referentiegeneesmiddel. Daarnaast mag het generiek geneesmiddel pas op de markt worden gebracht tenminste 10 jaar nadat de handelsvergunning is verleend voor het referentiegeneesmiddel.
Soms kan een fabrikant van het referentiegeneesmiddel ook een beroep doen op octrooirechtelijke bescherming voor een bepaalde indicatie of doseringsvorm. Soms is sprake van een ‘second medical use’ patent: een octrooi voor een bepaalde indicatie of doseringsvorm dat later is ontdekt en later is geregistreerd dan het productoctrooi. Dat leidt er dan toe dat het productoctrooi eerder is verlopen dan het second medical use octrooi (gebruiksoctrooi). Om het mogelijk te maken dat een handelsvergunning kan worden verleend voor een generiek geneesmiddel voor de indicaties of doseringsvormen waar het referentiegeneesmiddel geen octrooirechtelijke bescherming meer voor heeft (het productoctrooi), kan een ‘carve-out’ worden toegepast. Dit betekent dat in de samenvatting van de productkenmerken van het generieke geneesmiddel indicaties of doseringsvormen van het referentiegeneesmiddel die nog onder de bescherming van het octrooirecht vallen (het gebruiksoctrooi), worden geschrapt.
Kern van de discussie
Bij de aanvraag van een handelsvergunning voor een generiek geneesmiddel heeft de aanvrager een keuze: hij kan bij de aanvraag of een ‘full-labelversie’ van de samenvatting van de productkenmerken van generieke geneesmiddelen indienen (dus zonder toepassing van een carve-out) of een carve-out versie. Soms wordt een full-labelversie ingediend omdat de aanvrager voor het generiek geneesmiddel niet op de hoogte is van de octrooirechtelijke bescherming van bepaalde indicaties of doseringsvormen. In dat geval kan de octrooihouder bezwaar maken tegen de full-labelversie van de samenvatting van de productkenmerken.
In de huidige regelgeving is niet uitdrukkelijk bepaald wat het gevolg is van een carve-out in de samenvatting van de productkenmerken van een generiek geneesmiddel voor de omvang van de handelsvergunning voor het generieke geneesmiddel. Omvat de handelsvergunning dan ook die onderdelen die onder de carve-out vallen of niet? Met name is onduidelijk wat het gevolg is wanneer de carve-out wordt toegepast nadat de handelsvergunning al is verleend. Blijft de handelsvergunning in volle omvang van kracht of moet de handelsvergunning beperkt worden tot de resterende, niet onder de carve-out vallende betrokken indicaties en doseringsvormen.
De praktijk van het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (Nederlandse autoriteit voor de toelating van geneesmiddelen (‘CBG’)) is om de full-labelversie van de samenvatting op haar website te publiceren en deze niet aan te passen met een carve-out. Ook niet wanneer daar om wordt verzocht door de fabrikant van het referentiegeneesmiddel.
Of deze praktijk in overeenstemming is met Unierecht is door het gerechtshof Den Haag voorgelegd aan het HvJEU[2].
De AG bij het HvJEU merkt in zijn conclusie onder meer op[3]:
- dat een carve-out in elk geval in het stadium van de aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen van een generiek geneesmiddel kan worden toegepast. Dit zegt nog niets over de vraag of het ook mogelijk is om pas na de verlening van de handelsvergunning een carve-out toe te passen.
- Dat toepassing van een carve-out na de verlening van de vergunning noodzakelijk kan worden wanneer de vergunninghouder er pas na verlening van de vergunning bekend mee wordt dat een indicatie of doseringsvorm van het referentiegeneesmiddel nog geoctrooieerd is.
- dat een nationale rechter op verzoek van de octrooihouder een vergunninghouder kan verplichten om een carve-out toe te passen.
- dat het een fundamenteel beginsel van het ‘farma-acquis’ is dat de toegelaten en de op de markt gebrachte versie van een geneesmiddel moeten overeenstemmen. Dit betekent dat een vergunninghouder toestemming van de bevoegde autoriteit moet hebben om de samenvatting van de productkenmerken en de bijsluiter van een geneesmiddel te wijzigen. De samenvatting van de productkenmerken vormt immers een integraal onderdeel van de vergunning voor een geneesmiddel en omschrijft de kenmerken van de toegelaten versie ervan.
- Dat het achteraf toe passen van een carve-out noodzakelijk kan zijn. De octrooibescherming kan per lidstaat anders zijn.
- Dat het verzoek van een vergunninghouder om alsnog een carve-out op te nemen dient te worden aangemerkt als een verzoek tot beperking van de handelsvergunning voor dit generieke geneesmiddel tot de overige indicaties of doseringsvormen.
Het HvJEU overweegt in het arrest:
- dat in richtlijn 2001/83 is bepaald dat „[d]e bevoegde autoriteit [...] alle nodige maatregelen [treft] om ervoor te zorgen dat de gegevens in de samenvatting in overeenstemming zijn met de bij of na het verlenen van de handelsvergunning aanvaarde gegevens”.
- dat een vergunninghouder de bijsluiter of de samenvatting van de productkenmerken niet mag wijzigen zonder dit aan de bevoegde autoriteit mee te delen teneinde voor deze wijziging de goedkeuring te verkrijgen van die autoriteit.
- dat de aanvrager van een handelsvergunning voor een generiek geneesmiddel de reikwijdte van zijn aanvraag beperkt door in de samenvatting van de productkenmerken indicaties of doseringsvormen van het referentiegeneesmiddel niet te vermelden. De bevoegde nationale autoriteit beschikt daarbij niet over een beoordelingsmarge.
- dat het standpunt van de Nederlandse regering, dat de beslissing van de vergunninghouder van een generiek product om gebruik te maken van een carve-out, niet van invloed is op de reikwijdte van de handelsvergunning, dus onjuist is.
- dat het standpunt van de Nederlandse regering niet te rijmen valt met het fundamentele uitgangspunt dat elk in de handel gebracht geneesmiddel moet voldoen aan de voorwaarden van de handelsvergunning, die tot uitdrukking moeten komen in de samenvatting van de productkenmerken.
- dat de vergunninghouder voor het generieke geneesmiddel, na afloop van het tijdvak van bescherming door een octrooi van een indicatie die onder de handelsvergunning voor het referentiegeneesmiddel valt, de bevoegde autoriteit kan verzoeken om deze indicatie toe te voegen aan die welke al zijn toegelaten voor het generieke geneesmiddel.
- Dat dit alles betekent dat wanneer een aanvrager of houder van een handelsvergunning voor een generiek geneesmiddel aan de bevoegde nationale autoriteit melding maakt van een bijsluiter of een samenvatting van de productkenmerken van dat geneesmiddel waarin gebruik is gemaakt van een carve-out (indicaties of doseringsvormen die nog onder het octrooirecht vallen op het tijdstip waarop het geneesmiddel op de markt wordt gebracht zijn weggelaten), dit een verzoek vormt tot beperking van de reikwijdte van de handelsvergunning voor het generieke geneesmiddel.
Wat betekent dit voor de praktijk
Tot 2009 publiceerde het CBG de samenvatting en bijsluiter rekening houdende met de carve-out. In 2009 heeft het CBG die praktijk verlaten en publiceerde hij alle gegevens over het referentiegeneesmiddel, zelfs wanneer de aanvrager meedeelt dat hij bepaalde gegevens achterwege wil laten. In 2017 heeft het CBG haar praktijk wederom aangepast. Indien de vergunninghouder van het generieke geneesmiddel mededeelt dat bepaalde indicaties of doseringsvormen niet zijn opgenomen in de samenvatting en bijsluiter, geeft het CBG dit aan met een asterisk vergezeld van de volgende tekst:
„* Deze toepassing wordt beschermd door een octrooi [...] van een andere [houder van een VHB]. Meer informatie hierover vindt u op de website van het CBG, www.cbg-meb.nl.”
Als gevolg van deze uitspraak zal het CBG haar praktijk moeten aanpassen. Wanneer een aanvrager voor een handelsvergunning voor een generiek geneesmiddel gebruik maakt van een carve-out, dan zal het CBG deze versie van de samenvatting en bijsluiter moeten publiceren zonder melding te maken van een indicatie of doseringsvorm die nog wordt beschermd door een octrooi van de fabrikant van het referentiegeneesmiddel.
Nadat de beschermingstermijn
voor die indicaties of doseringsvormen is verstreken, kan de vergunninghouder
van het generiek geneesmiddel om een wijziging van de handelsvergunning verzoeken.
[1] HvJEU 14 februari 2019, C-423/17
[2] Gerechtshof Den Haag, 4 juli 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1935
[3] Conclusie van Advocaat-Generaal J. Kokott van 4 oktober 2018

Wat is een Beschermde Geografische Aanduiding?
De Beschermde Geografische Aanduiding geeft aan dat ten minste één van de stadia van productie, verwerking of bereiding plaatsvindt in een bepaald gebied. Daarbij geldt dat er een verband moet bestaan tussen het product en een bepaald gebied. Een Nederlands voorbeeld is ‘Goudse kaas’. Het is een soort keurmerk. De producten die aan de criteria voldoen mogen het BGA logo voeren:
- het vereiste dat een door een BGA beschermd product wordt verpakt in een afgebakend geografisch gebied moet erop gericht zijn om de kwaliteit te behouden, de oorsprong te waarborgen of de controle van dat product te verzekeren;
- de voorwaarde dat het in plakken snijden en verpakken van het product enkel in het productiegebied mag plaats vinden, wordt geacht in overeenstemming te zijn met het Unierecht. Echter dit is alleen het geval indien is aangetoond dat zij een noodzakelijke en redelijke voorwaarde is voor het behoud van de kwaliteit van het betrokken product, het waarborgen van de oorsprong ervan of het verzekeren van de controle van het productdossier van die BGA.
- Het vereiste van snijden en verpakken binnen het productiegebied is enkel relevant als het verpakken buiten het geografische productiegebied van dat product een verhoogd gevaar met zich brengt voor de kwaliteit van dat product zelf.
- De vereniging heeft ook de traceerbaarheid van producten als argument voor haar verzoek genoemd. Echter niet is aangetoond dat het verpakken in het geografische productiegebied noodzakelijk is om de oorsprong van het product te waarborgen.
- De conclusie is dat het vereiste dat een door een BGA beschermd product in zijn geografisch productiegebied wordt verpakt, is gerechtvaardigd indien dit een noodzakelijke en evenredige voorwaarde is voor het behoud van de kwaliteit van het product, het waarborgen van de oorsprong ervan of het verzekeren van de controle van het productdossier van de BGA.
- Vervolgens moet de Duitse rechter beoordelen of dit vereiste naar behoren is gerechtvaardigd door een van de bovengenoemde doelstellingen met betrekking tot de BGA „Schwarzwälder Schinken”.
Conclusie
Het verlenen van een BGA betekent een concurrentievoordeel voor degene die deze aanduiding kunnen gebruiken. Echter het vormt ook een beperking van de mededinging. Bij de beoordeling speelt een rol dat consumenten steeds meer waarde hechten aan dergelijke aanduidingen voor streekproducten. Daarom moeten deze beantwoorden aan de verwachtingen van de consumenten met betrekking tot kwaliteitsproducten en een vaststaande geografische oorsprong. Dit alles kan met zich brengen dat de producten gesneden en verpakt moeten worden in het productiegebied om de aanduiding te mogen gebruiken. De Europese Commissie heeft in haar beschikkingspraktijk al eerder geoordeeld dat een dergelijke vereist gerechtvaardigd is. Het is aan de vereniging om aan materiaal aan te dragen waarom dit vereiste gerechtvaardigd is. [1] Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB 2006, L 93, blz. 12), en van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB 2012, L 343, blz. 1) [2] HvJEU 19 december 2018, C 367/17, ECLI:EU:C:2018:1025 [post_title] => Schwarzwälder Schinken verpakken buiten het Zwarte Woud [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => schwarzwalder-schinken-verpakken-buiten-het-zwarte-woud [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2020-01-28 08:55:53 [post_modified_gmt] => 2020-01-28 07:55:53 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bgadvocaten.nl/?p=13234 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [8] => WP_Post Object ( [ID] => 13227 [post_author] => 6 [post_date] => 2019-01-31 14:47:03 [post_date_gmt] => 2019-01-31 13:47:03 [post_content] =>Wat is het juiste moment om een merk (woord/ logo) te registreren voor een nieuw geneesmiddel?
Het dilemma is het volgende. Een geneesmiddel wordt onder een bepaalde naam in de handel gebracht. Door wordt de promotie en voorlichting ook op gebaseerd. Die naam van dat nieuwe geneesmiddel wordt dan vaak als merk geregistreerd. Dat heeft het voordeel dat je een monopolie krijgt op het gebruik van dat merk. Je kunt dan vervolgens handhavend optreden tegen concurrenten die een identiek of overeenstemmend woord gebruiken voor een geneesmiddel. Daarom wil je niet te lang wachten met het registreren van een merknaam voor een nieuw geneesmiddel. Maar een merk moet ook daadwerkelijk gebruikt worden. En voor het in de handel brengen van een geneesmiddel is een handelsvergunning vereist. Voor het verkrijgen van een handelsvergunning kunnen klinische proeven noodzakelijk zijn. Zeker wanneer het om een nieuw geneesmiddel gaat. Maar wanneer er gedurende vijf jaar geen ‘normaal gebruik’ is gemaakt van het merk, dan kan het merk vervallen worden verklaard.Wat is ‘normaal gebruik’ van een merk?
Aan het Europees Hof van Justitie is de vraag voorgelegd of gebruik van het merk tijdens klinische proeven van een nieuw geneesmiddel, normaal gebruik van het merk oplevert. De Advocaat-Generaal bij het HvJEU heeft een negatief advies hierover uitgebracht aan het Hof[1].De feiten
Op 24 april 2007 is het Uniemerk “Boswelan” ingeschreven. Op 24 oktober 2010 heeft Viridis een aanvraag ingediend voor een klinische proef voor een geneesmiddel voor de behandeling van multiple sclerose. In deze aanvraag is de merknaam genoemd. Op 18 november 2013 heeft Hecht-Pharma bij het EUIPO een vordering ingediend tot vervallenverklaring van het merk “Boswelan” op grond van niet-normaal gebruik. De nietigheidsafdeling van het EUIPO heeft de vordering toegewezen en het Uniemerk Boswelan vervallen verklaard. Viridis is tegen deze beslissing in beroep gekomen. De kamer van beroep heeft het beroep verworpen. Viridis is daartegen een procedure gestart bij het Gerecht EU. Het Gerecht heeft het beroep verworpen. Tegen deze beslissing is hoger beroep in gesteld bij het HvJEU. De Advocaat-Generaal Szpunar heeft nu een advies uitgebracht waarin hij adviseert om het beroep te verwerpen.Waarom zou gebruik tijdens klinisch onderzoek geen normaal gebruik zijn?
De A-G overweegt:- van ‘normaal gebruik’ van een merk voor een geneesmiddel kan ook sprake zijn in de periode dat nog geen handelsvergunning is verkregen.
- van normaal gebruik van een merk is sprake wanneer het gebruik van het merk erop is gericht om een afzet te vinden of te behouden voor het product of de dienst.
- Dit gebruik van het merk moet door zijn aard naar buiten zijn gericht.
- Niet ieder extern gebruik is voldoende om ook ‘normaal gebruik’ te zijn.
- Dit betekent niet noodzakelijkerwijs dat het product ook in de handel moet zijn gebracht. Ook voorbereidende handelingen die met het oog op het winnen van klanten zijn verricht (bijvoorbeeld reclamecampagnes), worden gezien als gebruik van het merk.
- Bij de beoordeling van de vraag of het merk normaal is gebruikt, wordt rekening gehouden met de bijzonderheden van de betrokken economische sector. Voor geneesmiddelen betekent dit dat deze niet in de handel mogen worden gebracht zonder een handelsvergunning.
- Klinische proeven worden verricht om de effecten, waaronder ook bijwerkingen, van een geneesmiddel vast te stellen of te bevestigen en om de werkzaamheid en de veiligheid van het gebruik van een geneesmiddel vast te stellen. Klinische proeven worden dan ook in beginsel verricht voordat de geneesmiddelen in de handel worden gebracht en daarvoor reclame wordt gemaakt.
- Het gebruik van een merk tijdens klinische proeven kan dus enkel worden beschouwd als een gebruik dat voorafgaat aan het in de handel brengen van dit geneesmiddel.
- Een klinische proef, die de risico’s onderzoekt van het gebruik van een geneesmiddel, is geen vorm van commerciële exploitatie van een voor dit geneesmiddel ingeschreven merk. Een klinische proef kan evenmin worden gelijkgesteld met een handeling ter voorbereiding van het in de handel brengen van een geneesmiddel.
- Daarom vindt de A-G dat het gebruik van een merk in het kader van klinische proeven, geen normaal gebruik van dit merk vormt. Echter, hij vindt niet dat een merk dat is ingeschreven voor een geneesmiddel dat in het kader van klinische proeven wordt onderzocht, in geen enkel geval normaal kan worden gebruikt wanneer geen handelsvergunning is afgegeven.
- Als voorbeeld van uitzondering noemt de A-G het beschikbaar kunnen stellen van een niet-toegelaten geneesmiddel voor gebruik in schrijnende gevallen („compassionate use”). Dit niet-toegelaten geneesmiddel kan dan ter beschikking worden gesteld aan een groep patiënten die lijden aan een chronische ziekte, een ziekte die de gezondheid sterk ondermijnt of levensbedreigend wordt geacht en die niet op bevredigende wijze met een toegelaten geneesmiddel kan worden behandeld. Het is niet nodig dat het gebruik kwantitatief omvangrijk is, om als „normaal” te worden aangemerkt.
Vormt de uitvoering van een klinische proef voor een geneesmiddel een geldige reden voor het niet gebruiken van het merk?
De A-G overweegt dat:- het niet-gebruiken van een merk is alleen gerechtvaardigd wanneer aan drie cumulatieve voorwaarden is voldaan. De belemmering moet ten eerste zich buiten de wil van de houder van dit merk voordoen, ten tweede, in voldoende mate rechtstreeks verband houden met het merk en ten derde, van dien aard zijn dat daardoor het gebruik van dit merk onmogelijk of onredelijk wordt gemaakt.
- het enkele feit dat er voor het gebruik van een merk een belemmering is, zoals de verplichting om een handelsvergunning te hebben voor het geneesmiddel, volstaat niet om het niet gebruiken van dit merk te rechtvaardigen.
- Door de merkhouder is niet aangevoerd dat belemmeringen die niet onder haar verantwoordelijkheid vallen, invloed hebben gehad op de start of de uitvoering van de klinische proef.
- Indien wel sprake was van dergelijke belemmeringen, dan zal de merkhouder moeten aantonen dat zij die belemmering, bijvoorbeeld door een wijziging van haar bedrijfsstrategie, niet met een redelijke kans van succes had kunnen omzeilen. Pas dan is sprake van een geldige reden.
Wat betekent dit voor de praktijk:
- Richtlijn 2001/83/EG (het communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik) bevat onder meer regels voor de benaming van een geneesmiddel. Deze richtlijn geeft aan dat een benaming van een geneesmiddel kan bestaan in een algemene of wetenschappelijke benaming, vergezeld van een merk[2]. Reclame is alleen toegestaan voor toegelaten geneesmiddelen en moet met name de benaming van het geneesmiddel bevatten[3].
- In een aantal gevallen kan een voor een geneesmiddel ingeschreven merk identiek zijn aan de benaming van dit geneesmiddel. Dat merk kan dus in de communicatiestrategie van de houder pas worden gebruikt wanneer de handelsvergunning voor dit geneesmiddel is verkregen.
- Bij het aanvragen van een merkregistratie moet er dus rekening worden gehouden dat er ook daadwerkelijk externe, op het in de handel brengen van het geneesmiddel en op het verkrijgen van een marktaandeel gericht gebruik van het merk plaats moet kunnen vinden, binnen vijf jaar na het verkrijgen van de merkregistratie. Bij de keuze van de merknaam en het tijdstip van indienen van de aanvraag voor een merkregistratie, moet hier rekening mee worden gehouden.
- Het gebruik van het merk in het kader van klinische onderzoeken geldt, waarschijnlijk, dus niet als ‘normaal gebruik’ van een merk op. Noch levert, waarschijnlijk, het niet binnen de vijf jaar termijn hebben afgerond van de klinische onderzoeken een geldige reden op voor het niet ‘normaal’ hebben gebruikt van het merk.
Het oordeel van het hof
Het hof overweegt dat Indien er meerdere vennootschappen in het pand gevestigd zijn dan is een vennootschap alleen aansprakelijk wanneer opdrachten van klanten van de betreffende vennootschap met behulp van de illegale software zijn uitgevoerd. Siemens dient dit bewijs te leveren. Het hof overweegt dat artikel 27 lid 2 Aw de omzetting is van artikel 13 lid 1 sub b van de Handhavingsrichtlijn. Voor toewijzing van een op basis van een forfaitair vastgestelde schadevergoeding is noodzakelijk dat de inbreukmaker wist of redelijkerwijs had moeten weten dat hij zich schuldig maakte aan inbreuk. Aan dat vereiste is voldaan, omdat de medewerker wist dat hij een illegale kopie op de computer(s) downloadde en de andere medewerker dat hij gebruik maakte van een illegale kopie. Elementen van het forfaitaire bedrag kunnen zijn (1) het bedrag aan royalty’s dat verschuldigd zou zijn geweest als de inbreukmaker een licentie zou hebben verkregen en (2) de kosten van opsporing en onderzoek met betrekking tot de inbreuk. De onder (2) genoemde kosten vormen dan een opslag op het bedrag aan royalty’s dat de inbreukmaker zou zijn verschuldigd. Ten aanzien van het bedrag aan royalty’s overweegt het hof dat de omvang van de royalty’s moet worden vastgesteld aan de hand van de vraag voor welke programmatuur de inbreukmaker een licentie zou hebben gevraagd. In deze zaak, waarin een veelomvattend softwareprogramma met vele modules is gedownload, zal de forfaitaire vergoeding daarom worden vastgesteld op basis van de modules die daadwerkelijk zijn geïnstalleerd en daadwerkelijk zijn gebruikt bij het uitvoeren van opdrachten. Ten aanzien van het aantal licenties overweegt het hof dat, uit hetgeen Siemens ter zitting heeft verklaard, blijkt dat wanneer het bedrijf een licentie zou hebben aangevraagd voor twee computers, zij niet tweemaal de licentievergoeding verschuldigd zou zijn geweest. Bij de begroting van de forfaitaire schadevergoeding zal daarom de licentievergoeding maar eenmaal in rekening worden gebracht. Ten aanzien van de prijs van de licentie overweegt het hof dat maatgevend is de licentievergoeding die Siemens van haar afnemers bedingt en niet een actieprijs die op internet te vinden is. Ten aanzien van de opslag overweegt het hof dat zij een toeslag zal toepassen, conform artikel 27 lid 2 Aw, zoals uitgelegd in het licht van artikel 13 lid 1 sub b Handhavingsrichtlijn. De hoogte van de opslag zal het hof vaststellen als de omvang van de hypothetische licentievergoeding is bepaald. De opslag wordt onder meer toegekend in verband met door de rechthebbende gemaakte onderzoeks- en opsporingskosten. Siemens moet specifiekere gegevens over deze kosten overleggen, zodat het hof beter in staat is de omvang van de opslag vast te stellen. Het hof aanvaardt in beginsel dat - materiële - schade door uitholling van het auteursrecht een relevante component kan zijn in de bepaling van de hoogte van de opslag, die toewijsbaar is op grond van artikel 27 lid 2 Aw, zoals uitgelegd in het licht van artikel 13 lid 1 sub b Handhavingsrichtlijn. De omvang van de schade door die uitholling behoeft in het kader van de berekening van de opslag niet nauwkeurig te worden begroot. Siemens moet inzichtelijk maken op welke schaal inbreuken op de programmatuur worden gepleegd en welke neerwaartse druk dat op de licentievergoeding heeft, zodat het hof in staat wordt gesteld na te gaan of deze factor een rol speelt bij het bepalen van de omvang van de opslag. Het hof overweegt dat voor zover Siemens vergoeding van morele - immateriële - schade in de opslag wil betrekken, althans op grond van artikel 6:106 BW vordert, het hof deze stelling verwerpt, omdat Siemens die schadepost onvoldoende heeft uitgewerkt.Wat betekent dit voor de praktijk:
- Verdedigbaar is dat software die illegaal is gedownload op een device, maar niet in het kader van de bedrijfsvoering is gebruikt, niet tot het moeten vergoeden van schade leidt.
- Bij het bepalen van het aantal en de prijs van een licentie wordt vergeleken met de situatie dat het bedrijf, ten tijde van het downloaden, een licentie zou hebben gekocht (welke modules van de software, aantal devices, etc.).
- Een opslag op de licentievergoeding kan worden opgelegd en is in lijn met de Handhavingsrichtlijn. De hoogte van de opslag is afhankelijk van de mate van uitholling van het auteursrecht door illegaal gebruik. Het software bedrijf moet dit inzichtelijk maken.




De eerste vraag is of er auteursrecht is ontstaan
De procedure is aanhangig gemaakt door het bureau dat het ontwerp heeft gemaakt (de auteursrechthebbende) en Shoebaloo (licentiehouder). Volgens het ontwerpbureau is sprake van een werk dat door auteursrecht is beschermd door de volgende kenmerkende elementen in combinatie met elkaar, die gebaseerd zijn op gemaakte creatieve keuzes:
- Uit lagen opgebouwde, golvende wandpanelen;
- In de wandpanelen geïntegreerde in- en uitgolvende displays met een profiel dat vloeiend overgaat in het profiel van de achterliggende wandpanelen;
- In translucent materiaal uitgevoerde displays met geïntegreerde ledverlichting vanaf de onderzijde;
- Een ellipsvormige uitsnijding uit de wandpanelen ter hoogte van de voorpui ten behoeve van de winkeldeur.
- De ontwerper heeft met de combinatie van de (specifieke vormgeving van de) kenmerkende elementen van haar ontwerp op voldoende eigen wijze uiting gegeven aan bestaande stijlen
- het gebruikmaken van verlichting en de wijze waarop betreffen in het ontwerp wel degelijk vrije keuzes.
De tweede vraag is of er inbreuk wordt gemaakt op het auteursrecht
De winkel in Antwerpen ziet er als volgt uit (afbeeldingen zijn overgenomen uit het vonnis):



- de wandpanelen zijn op exact dezelfde wijze opgebouwd en gevormd, met lagen van eenzelfde dikte, eenzelfde groepering en eenzelfde manier van golven.
- de displays worden op gelijke wijze gevormd en belicht.
- Ook in het interieur in Antwerpen is in de etalage van de winkel een (rondvormige) uitsparing aangebracht.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat Invert inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van het ontwerpbureau. Als gevolg daarvan moet Invert binnen drie maanden het winkelinterieur afbreken. Dit op het verbeuren van een dwangsom. Daarnaast moet zij een schadevergoeding van € 10.000,= aan de ontwerper betalen. En zij moet de volledige proceskosten van de ontwerper betalen.Wat betekent dit voor de praktijk?
- Het auteursrecht kan een goede basis bieden voor bescherming van een winkelinterieur.
- In Nederland kan effectief opgetreden worden tegen inbreukmakers in andere EU landen.
