WP_Query Object
(
[query] => Array
(
[paged] => 69
[news-type] => blog
)
[query_vars] => Array
(
[paged] => 69
[news-type] => blog
[error] =>
[m] =>
[p] => 0
[post_parent] =>
[subpost] =>
[subpost_id] =>
[attachment] =>
[attachment_id] => 0
[name] =>
[pagename] =>
[page_id] => 0
[second] =>
[minute] =>
[hour] =>
[day] => 0
[monthnum] => 0
[year] => 0
[w] => 0
[category_name] =>
[tag] =>
[cat] =>
[tag_id] =>
[author] =>
[author_name] =>
[feed] =>
[tb] =>
[meta_key] =>
[meta_value] =>
[preview] =>
[s] =>
[sentence] =>
[title] =>
[fields] => all
[menu_order] =>
[embed] =>
[category__in] => Array
(
)
[category__not_in] => Array
(
)
[category__and] => Array
(
)
[post__in] => Array
(
)
[post__not_in] => Array
(
)
[post_name__in] => Array
(
)
[tag__in] => Array
(
)
[tag__not_in] => Array
(
)
[tag__and] => Array
(
)
[tag_slug__in] => Array
(
)
[tag_slug__and] => Array
(
)
[post_parent__in] => Array
(
)
[post_parent__not_in] => Array
(
)
[author__in] => Array
(
)
[author__not_in] => Array
(
)
[search_columns] => Array
(
)
[ignore_sticky_posts] =>
[suppress_filters] =>
[cache_results] => 1
[update_post_term_cache] => 1
[update_menu_item_cache] =>
[lazy_load_term_meta] => 1
[update_post_meta_cache] => 1
[post_type] =>
[posts_per_page] => 10
[nopaging] =>
[comments_per_page] => 50
[no_found_rows] =>
[taxonomy] => news-type
[term] => blog
[order] => DESC
)
[tax_query] => WP_Tax_Query Object
(
[queries] => Array
(
[0] => Array
(
[taxonomy] => news-type
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
[operator] => IN
[include_children] => 1
)
)
[relation] => AND
[table_aliases:protected] => Array
(
[0] => wp_term_relationships
)
[queried_terms] => Array
(
[news-type] => Array
(
[terms] => Array
(
[0] => blog
)
[field] => slug
)
)
[primary_table] => wp_posts
[primary_id_column] => ID
)
[meta_query] => WP_Meta_Query Object
(
[queries] => Array
(
)
[relation] =>
[meta_table] =>
[meta_id_column] =>
[primary_table] =>
[primary_id_column] =>
[table_aliases:protected] => Array
(
)
[clauses:protected] => Array
(
)
[has_or_relation:protected] =>
)
[date_query] =>
[queried_object] => WP_Term Object
(
[term_id] => 56
[name] => Blog van medewerkers
[slug] => blog
[term_group] => 0
[term_taxonomy_id] => 56
[taxonomy] => news-type
[description] =>
[parent] => 0
[count] => 1453
[filter] => raw
)
[queried_object_id] => 56
[request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS wp_posts.ID
FROM wp_posts LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT JOIN wp_icl_translations wpml_translations
ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type)
WHERE 1=1 AND (
wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
wpml_translations.language_code = 'nl'
AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
AND ( (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations
WHERE trid = wpml_translations.trid
AND language_code = 'nl'
) = 0
) OR (
( SELECT COUNT(element_id)
FROM wp_icl_translations t2
JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
AND t2.language_code = 'nl'
AND (
p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR
( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
)
) = 0 ) )
) ) AND wp_posts.post_type IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) ) OR wp_posts.post_type NOT IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' ) )
GROUP BY wp_posts.ID
ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
LIMIT 680, 10
[posts] => Array
(
[0] => WP_Post Object
(
[ID] => 25364
[post_author] => 10
[post_date] => 2021-05-11 12:15:55
[post_date_gmt] => 2021-05-11 10:15:55
[post_content] => Uit een richtinggevende uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2021 naar aanleiding van het zogenoemde ‘Varkens in Nood’-arrest van het Hof van Justitie (HvJ) in Luxemburg blijkt dat ook een niet-belanghebbende die eerder een zienswijze heeft ingediend tegen bijvoorbeeld een ontwerpbestemmingsplan of ontwerptracébesluit in beroep kan bij de bestuursrechter. Toch zit aan deze verruiming van het beroepsrecht een niet onbelangrijke beperking.
Toegang tot bestuursrechter voor niet-belanghebbenden
In het ‘Varkens in Nood’-arrest heeft het Europese Hof onder meer bepaald dat ‘leden van het publiek’ (oftewel niet-belanghebbenden in de terminologie van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegang tot de rechter moeten kunnen krijgen als zij eerder gebruik hebben gemaakt van ruimere inspraakrechten bij besluiten over milieuaangelegenheden. De Awb beperkt dit beroepsrecht echter tot alleen belanghebbenden. Op dit punt noopt voornoemd arrest van het HvJ dus tot een wetswijziging. Voor nu geeft de Afdeling bestuursrechtspraak een tussenoplossing voor de praktijk. Deze oplossing komt erop neer dat wanneer het omgevingsrecht aan ‘eenieder’ oftewel een niet-belanghebbende persoon of rechtspersoon de mogelijkheid biedt om een zienswijze in te dienen tegen een ontwerpbesluit, zoals bijvoorbeeld bij een bestemmingsplan, diegene die daarvan gebruikmaakt vervolgens een beroep bij de bestuursrechter mag indienen tegen het definitieve besluit.
Beroep over zowel procedure als inhoud van het omgevingsbesluit
Het HvJ heeft niet expliciet bepaald of een niet-belanghebbende bij de bestuursrechter alleen over de procedure kan klagen of ook over de inhoud van het besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak stelt hierover dat een te beperkte uitleg op dit punt niet strookt met de achtergrond van het oordeel van het Europese Hof. Ook is het onderscheid tussen procedurele en inhoudelijke bezwaren niet altijd gemakkelijk te maken. Dit betekent concreet dat een niet-belanghebbende die eerder een zienswijze indiende, zowel over de procedure als over de inhoud van het omgevingsbesluit bezwaren mag indienen bij de bestuursrechter.
Het relativiteitsvereiste geldt onverminderd
Bij deze verruimde toegang van niet-belanghebbenden tot de bestuursrechter bij omgevingsbesluiten kan wel de kanttekening worden gemaakt dat het zogenoemde relativiteitsvereiste van artikel 8:69a Awb in veel gevallen voor niet-belanghebbenden een obstakel zal blijken te zijn. Op grond van het relativiteitsvereiste kan iemand geen succesvol beroep doen op een rechtsregel als die niet is geschreven om zijn belangen te beschermen. Naar verwachting zal dit wettelijke vereiste dus voor veel niet-belanghebbenden tot gevolg hebben dat hun beroep niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden omgevingsbesluit.
[post_title] => Meer ruimte voor beroep van niet-belanghebbenden bij bestuursrechter?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => meer-ruimte-voor-beroep-van-niet-belanghebbenden-bij-bestuursrechter
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-05-11 12:15:55
[post_modified_gmt] => 2021-05-11 10:15:55
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=25364
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[1] => WP_Post Object
(
[ID] => 25349
[post_author] => 6
[post_date] => 2021-05-10 11:31:49
[post_date_gmt] => 2021-05-10 09:31:49
[post_content] => Met enige regelmaat lezen we dat er door een hack persoonsgegevens in handen van derden zijn gevallen. Wanneer heeft degene van wie de persoonsgegevens zijn gehackt recht op een schadevergoeding en wat is dan schade? Moet schade worden bewezen? Betekent een hack dat er dus is gehandeld in strijd met de privacy regelgeving?
Deze vragen kwamen aan de orde in een zaak die heeft geleid tot een uitspraak van 7 april 2021 van de rechtbank Gelderland[1]. In deze zaak ging het om iemand die zich als woningzoekende had ingeschreven op de website van NederWoon.nl. Bij het aanmaken van een gebruikersaccount had hij persoonsgegevens moeten verstrekken zoals een kopie paspoort (met BSN afgeschermd), loonstroken en bankafschriften. In mei 2019 is het computersysteem van Nederwoon.nl gehackt. De hacker is gepakt en in december 2019 door de rechter veroordeeld voor computervredebreuk. De hacker heeft gedreigd de buit gemaakte persoonsgegevens te openbaren maar heeft dat niet gedaan. In deze procedure stelt degene die het gebruikersaccount had aangemaakt (‘eiser’) NederWoon aansprakelijk voor de schade die veroorzaakt is doordat NederWoon vermoedelijk in strijd heeft gehandeld met de Algemene verordening gegevensbescherming (‘Avg’). De immateriële schade wordt daarbij begroot op € 575,-.
De eiser stelt dat:
- NederWoon in strijd met de Avg zijn persoonsgegevens te lang en
onrechtmatig heeft verwerkt (er was al een huurovereenkomst tot stand gekomen en zijn persoonsgegevens hadden dus niet bewaard hoeven te worden).
- NederWoon geen passende technische en organisatorische maatregelen heeft getroffen om de gegevens te beveiligen.
- Hij heeft te vrezen voor
misbruik van zijn persoonsgegevens, nu er zeer privacygevoelige informatie is gelekt, zoals een kopie van zijn paspoort. Dit leidt tot het ondervinden van distress.
NederWoon betwist met name dat sprake is van schending van de Avg of ander onrechtmatig handelen en betwist dat sprake is van schade bij eiser.
Wettelijk kader
Art. 82 Avg stelt dat eenieder die
materiële of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op de Avg, het recht heeft om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade.
De rechter overweegt:
- artikel 5 van de
Avg bepaalt onder andere dat persoonsgegevens moeten worden verwerkt op rechtmatige, behoorlijke en transparante wijze en niet langer mogen worden bewaard dan noodzakelijk is. Ook moeten de gegevens ‘door het nemen van passende technische of organisatorische maatregelen op een dusdanige manier worden verwerkt dat een passende beveiliging ervan gewaarborgd is, en dat zij onder meer beschermd zijn tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging’.
- uit het enkele feit dat een hacker er in is geslaagd bij de persoonsgegevens te komen, kan nog niet worden afgeleid dat NederWoon in strijd heeft gehandeld met artikel 5 Avg. Immers, ook bij de meest optimale beveiliging zal helaas niet volledig uit te sluiten zijn dat technisch (zeer) bekwame kwaadwillende zich toegang verschaffen.
- Eiser moet stellen en voldoende onderbouwen dat er daadwerkelijk (immateriële) schade geleden is. Anders dan eiser kennelijk meent, is het geen automatisme dat een schending van de Avg leidt tot (immateriële) schade en dus tot schadevergoeding.
- De enkele stelling dat sprake is geweest van ‘distress’ is onvoldoende als
geen onderbouwing wordt gegeven waaruit blijkt dat eiser hier concreet last van heeft gehad of hoe die ‘distress’ zich bij hem heeft geuit. Zo heeft eiser na het bekend worden met de hack niet meteen vragen gesteld aan NederWoon of op andere wijze laten merken bezorgd te zijn.
- Ook speelt een rol dat de hacker de persoonsgegevens (nog) niet aan derden had verkocht of overgedragen zodat de kans dat de gegevens in verkeerde handen komen nihil is.
En dus worden de vorderingen afgewezen.
Wat betekent dit voor de praktijk:
- Het is dus geen automatisme dat de persoon van wie de persoonsgegevens bij een hack zijn buit gemaakt, recht heeft op (immateriële) schadevergoeding. Eiser verwees daarvoor zonder succes naar het arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2019[2].
- De partij die een
schadevergoeding vordert moet zijn (immateriële) schade bewijzen. Dit ligt in lijn met eerdere uitspraken, onder meer rechtbank Utrecht, 17 september 2008. Maar er zijn ook andere uitspraken.
- In maart 2021 luidde de Autoriteit Persoonsgegevens nog de noodklok over een explosieve toename van hacks en data
- De IT-dienstverlener krijgt een steeds verdergaande zorgplicht ten aanzien van waarschuwingen voor een niet op orde zijnde beveiliging van de IT systemen. Zoals de uitspraak van 14 november 2018 van rechtbank Amsterdam over een ransomaanval[3]. De beveiliging bij een klant was niet in orde en de IT dienstverlener wordt daarvoor aansprakelijk gehouden.
- De verdergaande zorgplicht van IT-dienstverleners betekent ook dat partijen in
IT overeenkomsten meer zouden moeten vastleggen over wie welke verantwoordelijkheid heeft, wie waarvoor aansprakelijk is en wie waarvoor verzekerd zou moeten zijn.
Wanneer u vragen heeft over
IT,
software contracten (wie heeft welke contractuele verplichtingen), (schade door) een datalek of cybersecurity dan kunt u contact opnemen met
Jos van der Wijst (
wijst@bg.legal).
[1] Rechtbank Gelderland, 7 april 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:1888
[2] Hoge Raad, 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376
[3] Rechtbank Amsterdam, 14 november 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:10124
[post_title] => Schadevergoeding na hack persoonsgegevens?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => schadevergoeding-na-hack-persoonsgegevens
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-05-10 11:31:49
[post_modified_gmt] => 2021-05-10 09:31:49
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=25349
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[2] => WP_Post Object
(
[ID] => 25340
[post_author] => 26
[post_date] => 2021-05-06 10:00:41
[post_date_gmt] => 2021-05-06 08:00:41
[post_content] =>
Overdracht van rechten: in de praktijk gebeurt het aan de lopende band. De
afspraken omtrent een dergelijke contractuele overdracht van rechten worden vaak vastgelegd in een
overeenkomst. Hierbij komt het ook voor dat er bepaalde voorwaarden voor de overdracht worden geformuleerd. Dit resulteert soms in een verplichting voor beide partijen, soms in een verplichting voor één van de partijen.
Wanneer de afspraken onduidelijk zijn, kunnen er veel
problemen ontstaan. Wat is er eigenlijk afgesproken? Is er voldaan aan de voorwaarden? En bij wie ligt het recht nu?
In deze blog wordt aan de hand van een casus dit leerstuk toegelicht. Vervolgens worden er een aantal tips gegeven voor de praktijk.
Casus
In een recente
zaak was het volgende aan de hand. X had een bepaald type truss ontwikkeld: een systeem met aan elkaar gelaste aluminium buizen, dat gebruikt kan worden voor de bouw van theaters en podia. Voor de productie en exploitatie van dit product heeft X contact gezocht met Y. In januari 2017 hebben X en Y een
samenwerkingsovereenkomst gesloten, ook wel het ‘
business partner contract’ genoemd. Onderdeel van de gemaakte afspraken was de overdracht onder bepaalde voorwaarden van X’s
intellectuele eigendomsrechten op de truss aan Y. Vervolgens heeft Y, met toestemming van X, vijf internationale
modelregistraties ingediend voor de truss.
Partijen hebben gedurende twee jaar op goede voet met elkaar samengewerkt. Eind 2019 is Y
failliet verklaard, Z heeft de onderneming van Y doorgestart. De curator heeft de activa verkocht aan Z, waaronder de internationale modelregistraties. X was het hier uiteraard niet mee eens en stelt dat zij
gerechtigd is tot de modelregistraties.
In deze procedure ging het dus om de vraag of de curator en Y gehouden waren tot (medewerking aan) overdacht van enkele
internationale modelrechten aan X. Meer specifiek gaat het om de
voorwaarden in het business partner contract: was hier aan voldaan?
Voldaan aan voorwaarden?
Het was aan de
curator om dit te bewijzen. In artikel 1.9 van het business partner contract stond dat de rechten op de truss overgaan zodra de contractspartijen een definitief business model en een definitief strategisch partnerschapscontract hadden gesloten. Daarnaast moest Y een bijdrage van ongeveer EUR 15.000,= leveren aan de ontwikkelingskosten (hetzij in de vorm van creditnota’s of betaling van dat bedrag, hetzij in de vorm van bepaalde ‘sale opportunity’s’.
De curator stelde dat beide contracten definitief overeen waren gekomen. Hij verwees hierbij naar een e-mail van Y aan X, met het onderwerp “
business model” en een
Excel-bestand als bijlage, waarin de verkoopprijzen van de truss en de algemene prijsstructuur waren opgenomen.
X stelt echter dat het Excel-bestand niet als definitief businessmodel kan worden aangewezen, maar de rechtbank gaat hier niet in mee. X heeft namelijk niet gesteld dat zij afwijzend heeft gereageerd op het Excel-bestand en dat er in de praktijk anders uitvoering is gegeven aan hetgeen in dit document is afgesproken. Dat er gaandeweg steeds meer discussie zou zijn geweest over de productontwikkeling en de strategie, blijkt nergens uit.
Ten aanzien van het strategisch partnerschapscontract deelde de rechtbank dezelfde mening. Partijen hebben namelijk in 2017 en 2018 samengewerkt voor de productie van de truss en zijn dit gaan doen nádat Y de modelrechten had geregistreerd.
Kortom:
er was sprake van een definitief businessmodel én strategisch partnerschapscontract.
De rechtbank was ook van mening dat Y had voldaan aan haar bijdrageplicht. De curator kon middels een facturenoverzicht aantonen dat er kortingen waren verstrekt aan X en dat Y de betalingen heeft uitgevoerd.
Ook deze voorwaarden waren dus vervuld.
Conclusie
De uiteindelijke conclusie in deze zaak was dan ook dat de
internationale modelrechten toebehoorden aan Y. X heeft geen sterkere rechten en kan de modelrechten helaas niet opeisen. Om deze reden was de activaverkoop door de curator aan Z dus geoorloofd. Deze uitspraak laat het belang zien van goede afspraken in de samenwerkingsovereenkomst.
Tips voor in de praktijk
- Kijk kritisch naar de voorwaarden die gelden voor de contractuele overdracht van een bepaald recht: is de voorwaarde
ondubbelzinnig omschreven? Of kan hier onduidelijkheid over bestaan?
- Leg ook goed vast
wélke rechten er precies overgaan bij vervulling van de voorwaarden
- Bekijk of de voorwaarden bijvoorbeeld moeten
wijzigen, wanneer een bepaalde situatie zich voordoet
- Zorg ervoor dat de
neuzen van beide partijen dezelfde kant op staan, zodat beiden snappen wat de voorwaarden inhouden.
Heeft u hier vragen over? Neem contact op.
[post_title] => Is er wel of niet voldaan aan de voorwaarden voor contractuele overdracht van rechten?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => is-er-wel-of-niet-voldaan-aan-de-voorwaarden-voor-contractuele-overdracht-van-rechten
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2022-02-01 09:45:08
[post_modified_gmt] => 2022-02-01 08:45:08
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=25340
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[3] => WP_Post Object
(
[ID] => 25238
[post_author] => 39
[post_date] => 2021-05-05 09:50:24
[post_date_gmt] => 2021-05-05 07:50:24
[post_content] =>
Bestemmingsplannen: in hoeverre moet de planwetgever rekening houden met alternatieve locaties?
Inleiding
U kent het wel, de gemeente heeft het plan opgevat om een nieuwe ontwikkeling mogelijk te maken en wel net bij u in de buurt. Zo ook in dit recente
voorbeeld, waar de gemeenteraad een volkstuinencomplex van 20 hectare planologisch mogelijk wilde maken aan de rand van een dorpskern. Omwonenden stelde zich, onder meer, op het standpunt dat er
alternatieve locaties voorhanden waren die meer geschikt zijn voor de vestiging van een volkstuinencomplex. Een klassiek voorbeeld van een
not-in-my-backyard verhaal, maar in hoeverre moet de planwetgever ook daadwerkelijk rekening houden met, al dan niet voorgedragen, alternatieve locaties?
Rekening houden met alternatieven?
Zoals ook uit het hiervoor besproken voorbeeld blijkt, is een veel gehoord argument in bestemmingsplanprocedures dat er een geschikter alternatief is voor het voorgenomen planinitiatief. Een bestemmingsplan dient overeen te stemmen met de
goede ruimtelijke ordening. Hoewel de planwetgever deugdelijk dient te
motiveren waarom het bestemmingsplan overeenstemt met de eisen van de goede ruimtelijke ordening, heeft de planwetgever een
zekere beleidsvrijheid bij de vaststelling van een bestemmingsplan.
Deze beleidsvrijheid is echter niet onuitputtelijk. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraken van
17 oktober 2018 en
20 mei 2020 heeft de Afdeling bepaald dat de planwetgever in het licht van zijn motiveringsplicht de aangedragen alternatieven dient mee te wegen in zijn besluitvorming en
voldoende inzichtelijk dient te maken hoe deze afweging heeft plaatsgevonden. De voor- en nadelen van alternatieven dienen te worden meegewogen. Dit betekent echter niet dat met ieder alternatief rekening behoort te worden gehouden. Het aangedragen alternatief dient immers wel te voldoen aan het eventuele
beleid van de planwetgever.
Een
bestemmingsplan dient overeen te stemmen met de goede ruimtelijke ordening Doet de plangever dit niet, dan kan het besluit wegens een ondeugdelijke motivering gebrekkig zijn.
Dát de planwetgever rekening moet houden met aangedragen reële alternatieven, betekent uiteraard niet dat daarmee per definitie voor het alternatief gekozen behoort te worden. Dit zal moeten blijken uit de motivatie die de planwetgever, waarbij geldt dat de planwetgever de nodige beleidsvrijheid heeft om tot de uiteindelijke locatiekeuze te komen.
Conclusie
Het kan voor belanghebbenden die zich willen verweren tegen een planinitiatief
lonen om in een vroeg stadium reële alternatieven aan te dragen, zodat mogelijk
voorkomen kan worden dat de ontwikkeling binnen de voorgenomen locatie plaatsvindt. Verwacht als belanghebbende echter niet dat het alternatieven-verweer zaligmakend is. De planwetgever heeft immers een zekere beleidsvrijheid bij de locatiekeuze en het blijkt in de praktijk, mits deugdelijk gemotiveerd, vaak aan het langste eind te trekken.
Bent u het niet eens met een voorgenomen ontwikkeling en wilt u uw juridische mogelijkheden in kaart brengen of zich verweren, neemt u dan gerust
vrijblijvend contact op.

[post_title] => Bestemmingsplannen: zijn alternatieve locaties relevant?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => bestemmingsplannen-zijn-alternatieve-locaties-relevant
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-05-05 09:50:24
[post_modified_gmt] => 2021-05-05 07:50:24
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=25238
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[4] => WP_Post Object
(
[ID] => 25197
[post_author] => 10
[post_date] => 2021-05-05 09:30:36
[post_date_gmt] => 2021-05-05 07:30:36
[post_content] =>
Inleiding
De ministerraad is akkoord gegaan met het wetsvoorstel maatschappelijk verantwoord inkopen
Jeugdwet en Wmo 2015. Het wetsvoorstel maakt het gemeenten mogelijk om aanbestedingsprocedures voor jeugdzorg en maatschappelijke ondersteuning eenvoudiger in te richten.
Aanbestedingsprocedure voor inkopen jeugdzorg en maatschappelijke ondersteuning
De gemeenten voeren de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) uit door het sluiten van contracten met aanbieders van jeugdzorg en maatschappelijke ondersteuning. Vaak moeten gemeenten hiervoor hun opdrachten aanbesteden. Daarbij gelden de regels van de
Aanbestedingswet 2012. Hoewel deze wet het mogelijk maakt om gebruik te maken van een verlicht regime of te wel een meer eenvoudige aanbestedingsprocedure, bepalen de Jeugdwet en de Wmo dat er gegund moet worden op basis van de ‘economisch meest voordelige inschrijving’ (het emvi-criterium). Het gevolg van het moeten toepassen van het emvi-criterium is dat gemeenten offertes moeten opvragen en beoordelen.
Schrappen emvi-criterium in Jeugdwet en Wmo
Met het wetsvoorstel wordt de plicht om op grond van het emvi-criterium te gunnen uit de Jeugdwet en de Wmo geschrapt. Dit brengt met zich mee dat de onder de Aanbestedingswet 2012 mogelijke toepassing van
een verlichte aanbestedingsprocedure voor de inkoop van zorg onder de Jeugdwet en Wmo dan zonder offertefase mogelijk is. De regel dat niet louter op de laagste prijs mag worden gegund en dat er altijd rekening wordt gehouden met de aangeboden kwaliteit, blijft gehandhaafd.
Waarborgen van een eerlijk verloop aanbestedingsprocedure
Het is zaak dat in deze eenvoudigere aanbestedingsprocedures zonder offertes, geschikte aanbieders wel een eerlijke kans op een contract hebben. Hiervoor dienen met name minimumeisen waaraan aanbieders moeten voldoen alsmede duidelijk en objectief geformuleerde criteria op basis waarvan zal worden geselecteerd.
De regering hoopt dat een procedure met selectie op basis van selectiecriteria leidt tot een reductie van de uitvoeringslasten van de aanbestedingsprocedure. Verder hoopt de regering dat hiermee tevens een prikkel wordt gegeven om het inkopen van zorg voor jeugdigen of maatschappelijke ondersteuning volgens de zogenoemde ‘
open house’ procedure te verminderen. Open house betreft voor de goede orde, een vorm van inkoop de waarbij de overheid overeenkomsten sluit met elke ondernemer die tegen standaard voorwaarden en tarieven diensten levert.
In een handreiking zullen de aanbestedingsprocedures die ten gevolge van het schrappen van het emvi-criterium onder het verlichte regime kunnen worden ingericht, worden uitgewerkt.
Conclusie
Het mogelijk maken van het inrichten van vereenvoudigde aanbestedingsprocedures zonder de verplichting voor aanbieders om
offertes te schrijven en voor gemeenten om offertes te vergelijken op basis van een op voorhand uitgedachte gunningssystematiek, is zonder meer positief te noemen. Er zal hierdoor bij de inkoop van jeugdzorg en maatschappelijke ondersteuning mogelijk weer meer gebruik worden gemaakt van de onder het verlichte regime in de Aanbestedingswet 2012 voorziene eenvoudige aanbestedingsprocedures. Of ook de beoogde reductie van uitvoeringslasten gerealiseerd zal worden, moet blijken. Het door gemeenten formuleren van selectiecriteria en het door inschrijvers beoordelen of ze aan die criteria voldoen, kost ook tijd en daarmee geld.
In ieder geval, de in een eerdere
bijdrage gesignaleerde trend tot meer aanbesteden in het
sociaal domein lijkt wanneer onderhavig wetsvoorstel wet wordt doorgezet te kunnen gaan worden. Anders dan sommige commentaren die stellen dat de nieuwe wet een einde moet maken aanbesteding in de jeugdzorg en Wmo, constateer ik het tegenovergestelde,
meer aanbesteding maar eenvoudiger (zoals ik in een eerdere
bijdrage over de pilot bij de gemeente Rotterdam schreef). Dat dan weer wel.
Het
wetsvoorstel is te lezen op de website van de Tweede Kamer.

[post_title] => Eenvoudiger aanbesteden in de jeugdzorg en Wmo in het verschiet?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => eenvoudiger-aanbesteden-in-de-jeugdzorg-en-wmo-in-het-verschiet
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-05-05 10:53:38
[post_modified_gmt] => 2021-05-05 08:53:38
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=25197
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[5] => WP_Post Object
(
[ID] => 25176
[post_author] => 46
[post_date] => 2021-05-03 14:57:01
[post_date_gmt] => 2021-05-03 12:57:01
[post_content] =>
Een arbeidsovereenkomst ontbinden of wedertewerkstelling bij een verstoorde arbeidsverhouding?
Op 3 mei 2021 publiceerde de Rechtspraak
een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland over een arbeidsongeschikte gezagvoerder van KLM. KLM verzocht om
ontbinding van de arbeidsovereenkomst met deze werknemer, maar dat verzoek werd afgewezen. De werknemer was namelijk arbeidsongeschikt. Zijn ziekte houdt verband met de situatie op het werk, waardoor sprake is van een
opzegverbod. De werknemer verzocht op zijn beurt om wedertewerkstelling, maar ook dat verzoek werd afgewezen. Door de verstoorde arbeidsverhouding kan niet van KLM worden verlangd dat zij deze werknemer te werk stellen. Hoe nu verder?
Verstoorde arbeidsverhouding tussen werkgever en werknemer
De werknemer is sinds 2001 werkzaam bij KLM in de functie van gezagvoerder. Tussen de werknemer en KLM zijn meerdere incidenten voorgevallen. Er zijn steeds gesprekken gevoerd tussen partijen en werknemer heeft KLM regelmatig geschreven. Deze berichten werden vermoedelijk veelal vanuit emotie en frustratie geschreven. Zo schreef de werknemer onder andere het volgende: ‘
Geen behoefte aan gesprek.…]'. Blijf ver uit m’n buurt en zorg dat ik de vakantie krijg waar ik recht op heb’. Ook schreef de werknemer: ‘
Na Germanwings zou je toch denken dat ze anders met vliegers zouden omgaan’. De vergelijking met Germanwings is voor KLM erg pijnlijk, omdat dit vliegtuig crashte en de copiloot op de dag van de crash een doktersverklaring had gekregen om zich ziek te melden. De luchtvaartmaatschappij was
niet op de hoogte van de psychische problematiek van de copiloot.
De werknemer heeft later excuses gemaakt voor zijn schrijven en – met name – de verwijzing naar Germanwings. Voor KLM is echter sprake van een
onhoudbare situatie. De werknemer wordt op 14 februari 2020 vrijgesteld van werk. Op 17 februari 2020 meldt de werknemer zich ziek. De werknemer blijkt
arbeidsongeschikt.
Meer dan één jaar later dient deze procedure. Uit de uitspraak blijkt niet wanneer KLM het ontbindingsverzoek heeft ingediend.
Opzegverbod wegens arbeidsongeschiktheid
Volgens KLM is – kort gezegd – sprake van een verstoorde arbeidsverhouding. De rechter overweegt dat het ontbindingsverzoek van KLM verband houdt met de arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Ontbinding van de arbeidsovereenkomst binnen twee jaar is daarom niet mogelijk. Het verzoek van KLM wordt
afgewezen.
Wedertewerkstelling op straffe van een dwangsom
De piloot verzoekt om wedertewerkstelling zodra hij arbeidsgeschikt is. Dit, op straffe van een dwangsom van € 50.000,- (!) per dag dat hij niet te werk wordt gesteld.
Een werkgever mag zijn werknemer slechts weerhouden de overeengekomen arbeid te verrichten, indien zij daarbij een
zwaar(der)wegend belang heeft.
De rechter is van oordeel dat de werknemer niet te werk hoeft te worden gesteld in zijn eigen functie. De rechter overweegt dat de verhouding tussen partijen behoorlijk
verstoord is geraakt. Dit gelet op het aantal lelijke brieven dat de werknemer aan KLM heeft gestuurd. Ook ter zitting is gebleken dat de onderlinge relatie is verstoord. KLM en de werknemer moeten eerst werken aan hun relatie en het herstel van hun vertrouwen. Het belang van KLM weegt hier dus
zwaarder dan het belang van de werknemer.
Oplossingen binnen het arbeidsrecht
Partijen verkeren na deze uitspraak in een impasse. De arbeidsovereenkomst duurt voort, maar de werknemer hoeft niet aan het werk. Partijen kunnen proberen hun relatie en onderling vertrouwen te herstellen. Zij kunnen ook een vertrekregeling (vaststellingovereenkomst) overeenkomen. Als een oplossing uitblijft, dan kan de arbeidsovereenkomst na twee jaar ziekte worden
ontbonden. Dat zou per 17 februari 2022 kunnen. Tot die tijd blijft de werknemer in dienst en moet hij worden doorbetaald. Ik verwacht dat KLM hoe dan ook
flinke kosten moet maken om tot een oplossing te komen.
Arbeidsconflict
Heeft u zelf een conflict met uw werknemer of werkgever?
Marlies Hol is advocaat
arbeidsrecht bij BG.legal in ’s-Hertogenbosch. U kan contact met haar opnemen voor overleg.

[post_title] => Wat zijn de gevolgen van een verstoorde arbeidsverhouding voor een KLM-piloot?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => wat-zijn-de-gevolgen-van-een-verstoorde-arbeidsverhouding-voor-een-klm-piloot
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-06-14 11:27:58
[post_modified_gmt] => 2023-06-14 09:27:58
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=25176
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[6] => WP_Post Object
(
[ID] => 25138
[post_author] => 19
[post_date] => 2021-04-30 09:45:49
[post_date_gmt] => 2021-04-30 07:45:49
[post_content] => Wat bepaalt eigenlijk welk huurregime van toepassing is? Die vraag speelt vaak bij de verhuur van bedrijfsruimten. In Nederland kennen wij twee regimes van verhuur van bedrijfsruimten: het ‘
winkelruimteregime’ (of ‘middenstandsbedrijfsruimte’) en ‘overige ruimten”, ook wel ‘
kantoorruimte’ bedoeld. Het maakt veel verschil uit welk regime van toepassing is. Bij verhuur van winkelruimten gelden meer wettelijke regels waar niet van zomaar van afgeweken mag worden. Bij de
verhuur van kantoorruimten is veel meer aan partijen zélf overgelaten. Het kan dus – afhankelijk van de positie – van belang zijn om het winkelruimteregime van toepassing te verklaren. Maar in hoeverre kan dat contractueel worden bedongen?
Voor de vraag of een verhuurde ruimte een bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW (kantoorruimte) of 7:290 BW (winkelruimte) is, is beslissend hetgeen partijen bij het sluiten van de huurovereenkomst, mede in aanmerking genomen de inrichting van het gehuurde, omtrent het gebruik van het gehuurde voor ogen heeft gestaan.
[1] Daartoe dient te worden gelet op alle omstandigheden van het geval. De aard en inrichting van het gehuurde zijn belangrijke omstandigheden waarmee rekening moet worden gehouden.
[2]

Hieruit valt al af te leiden dat de tekst van de overeenkomst zeker een rol speelt, maar dat de
feitelijke omstandigheden minstens net zo relevant zijn. Is er bijvoorbeeld een voor publiek toegankelijk lokaal voor de rechtstreekse levering van roerende zaken of voor dienstverlening? Op dat punt heeft zich de nodige jurisprudentie ontwikkeld. Uit de jurisprudentie volgt dat daarvan géén sprake is als er enkel op afspraak klanten kunnen langskomen c.q. bijeenkomsten worden gehouden. De locatie is dan immers slechts toegankelijk voor een beperkte groep genodigden en is dus niet geopend voor een willekeurig passerende derde.
[3] Vervolgens is de vraag of het gehuurde beschikt over een voor publiek toegankelijk
lokaal. Daarbij is mede van belang de aard en de inrichting van het gehuurde. Veelal wordt op een huurruimte het regime van artikel 7:290 BW van toepassing geacht wanneer er goederen worden uitgestald en ter plaatse gekocht kunnen worden en er bijvoorbeeld een pinautomaat of kassa is.
Het zal veelal afhangen van de situatie per geval. De tekst van de overeenkomst speelt een rol, maar indien uit de feitelijke situatie blijkt dat er bijvoorbeeld geen voor publiek toegankelijk lokaal is, zal dat zwaar wegen bij de kwalificatie van de huurovereenkomst. Het is dus zaak om bij het aangaan van de huurovereenkomst goed te beoordelen wat er wordt verhuurd en hoe dat in de praktijk wordt vormgegeven.
[1] Zie o.a. HR 24 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1198 en HR 3 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:4783.
[2] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 24 november 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BU6216.
[3] Rb. Rotterdam 23 april 2008, ECLI:NL:RBROT:2008:BD4027.

[post_title] => De overeenkomst bepaalt niet (alleen) welk huurregime van toepassing is
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => de-overeenkomst-bepaalt-niet-alleen-welk-huurregime-van-toepassing-is
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-04-30 09:45:49
[post_modified_gmt] => 2021-04-30 07:45:49
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=25138
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[7] => WP_Post Object
(
[ID] => 25151
[post_author] => 6
[post_date] => 2021-04-30 09:01:32
[post_date_gmt] => 2021-04-30 07:01:32
[post_content] => Software-as-a-service (
SaaS) is software die als online dienst wordt aangeboden. Denk hierbij aan een abonnement: een klant hoeft de
data niet zelf aan te schaffen, maar krijgt toegang door iedere maand een bepaald bedrag te betalen. Veelal zullen zij toegang krijgen tot de data door middel van het dashboard van de aanbieder van de
software. In de praktijk komt het voor dat deze klanten toegang willen tot de data via het dashboard van een derde partij. Het is in deze situatie belangrijk om goede afspraken te maken met deze derde partij:
hoe houd je grip op de data?
In deze blog zal er gekeken worden naar de
technische en juridische mogelijkheden.
Casus
De verschillende mogelijkheden zullen worden besproken aan de hand van een casus.
Kappa BV en Kolos BV (beiden klant van Beta BV) hebben op basis van een
Saas-overeenkomst toegang tot bepaalde data van Beta. Ze krijgen de
data in ruwe vorm aangeleverd, maar zijn daar nog niet tevreden mee. Ze willen namelijk graag meer inzicht in de data die ze ontvangen. Een derde partij, Nano NV geeft aan dat ze wel een dashboard kunnen maken die de data van Beta overzichtelijk weergeeft. In de
SaaS overeenkomst staat echter dat een klant zijn toegangsgegevens niet aan derden mag verstrekken, ook niet voor de uitvoer van verdere diensten. Beta en Nano zijn dus genoodzaakt samen te werken en hieromtrent afspraken te maken. Hierbij is het volgende van belang:
- Beta wil de controle over haar data behouden
- Beta heeft geen problemen met de ontwikkeling van software die haar data kan verrijken
- Nano wil wel samenwerken, maar ook geld kunnen verdienen
Met deze aspecten in het achterhoofd zijn er meerdere oplossingen mogelijk. In de illustratie zijn er twee voor de hand liggende oplossingen al aangegeven. Deze oplossingen verschillen van elkaar doordat in optie 1 het dashboard wel wordt gemaakt door Nano, maar daarna niet door hen wordt beheerd. Hierdoor krijgt Nano geen toegang tot de data die door Kappa opgevraagd wordt. Bij optie 2 wordt het beheer ook door Nano gedaan. Hierdoor zal Nano de data van Beta in ieder geval tijdelijk op moeten slaan om het dashboard te laten werken.
Optie 1: Data naar Kappa en Kolos
Optie 1 houdt in dat de
data uitsluitend wordt gedeeld met de klant. Op deze manier behoudt Beta grip op haar data, ook al staat deze data in het dashboard van Nano. In dit kader is het wel van belang dat Nano het dashboard zo inricht dat deze ofwel op servers van de klant draait, of op de computers van de gebruikers. Hierdoor verandert de stroom van de data dus niet. Nano zal genoegen moeten nemen met een abonnementsmodel voor het dashboard of een eenmalige betaling voor de ontwikkeling en eventueel onderhoud.
Optie 2: Data tijdelijk naar Nano
In het geval van optie 2 wordt het dashboard door Nano
ontwikkeld én beheerd. Hierdoor verwerkt Nano de data van Beta, anders kan het dashboard niet functioneren. Dit kan intern op twee manieren geregeld worden. Nano kan iedere keer de data opvragen die de klant wil gebruiken en vervolgens niet opslaan. Nano kan er ook voor kiezen om de data die door een klant wordt opgevraagd, (tijdelijk) op te slaan zodat er daarna sneller gereageerd kan worden op een nieuwe aanvraag voor dezelfde data. Dit verminderd de communicatie tussen Nano en Beta, hetgeen efficiënter is voor beide bedrijven. De keerzijde is dat Beta de controle over haar data voor een deel verliest. Om dit te voorkomen kan Beta eisen dat Nano de data alleen tijdelijk, bijvoorbeeld voor de duur van de gebruikssessie, op mag slaan en daarna moet verwijderen. Beta zou ook kunnen eisen dat ze inzage krijgt in de code van Nano om te controleren of alle afspraken worden nageleefd.
Optie 3: Data permanent naar Nano
Een derde optie ligt in deze casus
minder voor de hand. Deze optie houdt in dat Beta alle data waar de gebruikers van het dashboard toegang toe hebben, deelt met Nano. Hierdoor worden de servers van Beta niet meer belast door het gebruik van het dashboard van Nano, wat bij optie 2 nog wel het geval is. Hiervoor zou Beta een manier moeten creëren om haar datasets naar Nano te kopiëren. Nano krijgt echter wel uitgebreide toegang, waardoor Beta een deel van haar controle kwijt raakt. Om grip te houden op haar data kan Beta afdwingen dat ze
inzage krijgt in de code van Nano of dat ze de systemen van Nano laat controleren door een
externe partij. Ook kan ze aan de data die ze met Nano deelt bepaalde kenmerken toevoegen waaraan ze de data kan herkennen als die door Nano met externe partijen wordt gedeeld.
Conclusie
Voor Kappa en Kolos zijn optie 2 en 3 het meest
gebruiksvriendelijk en
goedkoop op de korte termijn. Om optie 2 te laten slagen, dienen Beta en Nano
afspraken te maken over de interne behandeling van de data. Zo zou Beta kunnen eisen dat ze inzage krijgt in de code van Nano of dat de data maar voor een korte tijd opgeslagen mag worden bij Nano. In het geval van optie 3 zijn er voor Beta alleen maar nadelen, waardoor de kans minimaal is dat Beta hier aan zal meewerken.
Heeft u vragen? Neem vrijblijvend contact op.

[post_title] => Software as a Service: grip op data
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => software-as-a-service-grip-op-data
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2024-07-01 15:03:14
[post_modified_gmt] => 2024-07-01 13:03:14
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=25151
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[8] => WP_Post Object
(
[ID] => 25111
[post_author] => 46
[post_date] => 2021-04-23 11:57:55
[post_date_gmt] => 2021-04-23 09:57:55
[post_content] =>
Aan overtreding van een concurrentiebeding wordt vaak een dagelijks oplopende boete verbonden. Na één of twee jaar loopt dit bedrag op tot tienduizenden euro’s. De hoogte van deze boete kán door rechter worden gematigd, maar zij hoeven dat niet te doen. In de zaak die Marlies Hol met u bespreekt is de werknemer veroordeelt tot een dagelijks oplopende een boete van € 200,- per dag voor 249 werkdagen. De totale boete bedraagt € 51.800,-. Welke lering werkgevers (en werknemers) hieruit kunnen trekken volgt uit deze blog.
In het arbeidsrecht wordt het steeds moeilijker om werknemers te houden aan een concurrentie- of relatiebeding. De rechtspraak matigt deze bedingen steeds vaker tot één jaar. Verder zijn rechters vaak kritisch in de belangenafweging. Welk belang heeft de werkgever nou écht om de werknemer aan het betreffende beding te houden? Toch blijft het zinvol werknemers te binden aan een concurrentie- en relatiebeding en hen daaraan te houden, zo bewijst
deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam
In deze zaak ging het om een medewerker in de functie van expediteur in de vervoersbranche. Deze medewerker was verantwoordelijk voor het organiseren van het verzenden van goederen op grote schaal. De werknemer nam in mei 2018 ontslag om bij de directe concurrent dezelfde werkzaamheden te verrichten. Met deze werknemer was een concurrentiebeding overeengekomen waarin is bepaald dat hij - kort gezegd – voor een periode van twee jaar binnen Nederland geen gelijksoortige werkzaamheden mag verrichten. Er is een boetebeding in de arbeidsovereenkomst opgenomen. Er is een eenmalige boete van € 2.000,- en een boete van € 200,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.
De werkgever ontdekt dat de werknemer bij de directe concurrent in dienst is getreden. Daarna wijst de werkgever de werknemer in augustus 2018 schriftelijk op de geconstateerde overtreding van het concurrentiebeding.
De werkgever waarschuwt de werknemer voor de boete. Toch besluit de werknemer zijn concurrerende werkzaamheden voort te zetten.
Partijen voeren in februari 2019 een procedure in kort geding. Uit deze uitspraak blijkt niet wat de uitkomst was van de procedure in kort geding, maar ik vermoed dat het verzoek van werkgever om staking van de concurrerende werkzaamheden is afgewezen. De voormalig werknemer blijft zijn concurrerende werkzaamheden namelijk uitvoeren.
In juni 2020 (anderhalf jaar na de uitspraak in kort geding) start de werkgever een bodemprocedure. Het concurrentiebeding gold voor twee jaar en is inmiddels afgelopen. De werkgever vordert onder andere dat de verschuldigde boete voor overtreding van het concurrentiebeding alsnog wordt voldaan. De vordering van werkgever maximeert zij tot één jaar.
De werkgever krijgt in deze procedure alsnog haar gelijk. De kantonrechter oordeelt dat de ex-werknemer twee jaar lang het concurrentiebeding heeft overtreden. Omdat de werkgever de boete zelf heeft gematigd tot één jaar, moet werknemer € 2.000,- plus 249 (dagen) x € 200,- betalen.
De boete voor overtreding van het concurrentiebeding bedraagt in totaal € 51.800,-
De rechter neemt in zijn overwegingen vrij snel aan dat sprake is van concurrentie. Hij overweegt het volgende: ‘
De voormalig werknemer bedient’ dezelfde klanten op dezelfde markt. Zoveel is duidelijk’.
Geen matiging boete
De kantonrechter ziet geen reden om de boete te matigen. Hij overweegt dat het weliswaar een flink bedrag is, ‘
maar het concurrentiebeding is niet voor niets overeengekomen.’ De werknemer had zich
simpelweg moeten houden aan het concurrentiebeding. Volgen de kantonrechter moet een werknemer een boete wel ‘voelen’, anders heeft het weinig zin deze aan een concurrentiebeding te verbinden.
Geen onbillijke benadeling werknemer
De voormalig werknemer verzoekt nog om vernietiging van het concurrentiebeding, omdat hij daardoor onbillijk zou worden benadeeld. De rechter gaat daar niet in mee. De rechter oordeelt onder andere dat het concurrentiebeding geografisch nogal ruim is (lees: heel Nederland), maar dat doet hier niet ter zake.
De ex-werknemer is namelijk in dienst is getreden bij een concurrerend bedrijf op slechts een paar kilometer afstand. Het geografische aspect speelt dus, los van het betoog van de werkgever dat dit soort werk niet aan een regio gebonden is, geen rol.
Geen rechtsverwerking
Dat tussen de procedure in kort geding en deze procedure anderhalf jaar is verstreken, doet volgens de kantonrechter niet ter zake. Het is het goed recht van werkgever om een bodemprocedure te starten, er geldt daarvoor geen termijn. Het betoog van de ex-werknemer dat de boete hierdoor onredelijk hoog is opgelopen, slaagt evenmin. Het tijdsverloop en de daarmee (fors) opgelopen boete komt voor risico van de werknemer.
Een bittere (lees: dure) pil voor de werknemer. Doordat de werknemer al die tijd concurrerende werkzaamheden heeft verricht, is hij een boete van € 51.800,- verschuldigd. De wettelijke rente en proceskosten komen hier nog bovenop.
Tips voor werkgevers
Uit deze uitspraak blijkt dat een werknemer wel degelijk aan een concurrentiebeding kan worden gehouden. Deze werknemer bekleedde geen hoge of specialistische functie, maar werd toch gehouden aan een beding dat gold voor twee jaar én heel Nederland. Dit biedt kansen voor werkgevers.
In deze zaak is de boete hoog opgelopen doordat veel tijd is verstreken. Hoewel ik adviseer snel actie te ondernemen, biedt deze uitspraak de mogelijkheid om na verloop van tijd alsnog een boete te kunnen vorderen. Het is dan wel belangrijk dat een werknemer eerder schriftelijk is gewezen op de overtreding van het concurrentiebeding.
Marlies Hol
Marlies Hol is advocaat in Den Bosch en zij is gespecialiseerd in het
arbeidsrecht. Voor arbeidsrechtelijke vragen over arbeidsovereenkomsten, bedingen, ontslagen of onderhandelingen kunt u contact met haar opnemen. Zij is tevens bekend met de arbeidsrechtelijke mogelijkheden en problemen bij onder andere een statutair bestuurder, een
kennismigrant of bij de constructie voor een traineeship.

[post_title] => Overtreding concurrentiebeding leidt tot boete € 51.800,-
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => overtreding-concurrentiebieding-leidt-tot-boete
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2023-06-14 11:28:19
[post_modified_gmt] => 2023-06-14 09:28:19
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=25111
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[9] => WP_Post Object
(
[ID] => 25088
[post_author] => 10
[post_date] => 2021-04-22 10:36:08
[post_date_gmt] => 2021-04-22 08:36:08
[post_content] => In een eerdere
bijdrage heb ik een
aanbestedingszaak besproken waarin het verschil tussen de
opschortende en de
contractuele vervaltermijn ertoe leidde dat de eisende partij te laat een kort geding aanhangig had gemaakt en daardoor niet ontvankelijk werd verklaard.
Hiertegen is
hoger beroep ingesteld en er blijkt maar weer eens dat de soep in hoger beroep lang niet altijd zo heet wordt gegeten als in eerste aanleg opgediend.
Uitleg van de vervaltermijn
Het hof stelt dat bij beoordeling van de discussie over de
vervaltermijn tot uitgangspunt wordt genomen uitgangspunt dat tussen partijen niet in geschil is dat de termijn van 20 kalenderdagen na elektronische verzending van de gunningsbeslissing, die is opgenomen in paragraaf 7.22 van het Beschrijvend Document, afliep op zondag 1 november 2020 en dat in ieder geval de opschortende termijn zoals bedoeld in artikel 2.127 Aanbestedingswet 2012 (Aw) op grond van de
Algemene Termijnenwet is verlengd tot maandag 2 november 2020. De vraag die aldus het hof, moet worden beantwoord is of dit ook voor de vervaltermijn geldt. Om die vraag te beantwoorden moet het Beschrijvend Document worden uitgelegd.
Bij de uitleg van aanbestedingsstukken moet de zogenaamde
CAO-norm worden toegepast. Die norm houdt in dat de bewoordingen van de bepalingen van de aanbestedingsstukken, gelezen in het licht van de gehele tekst van die aanbestedingsstukken, in beginsel doorslaggevend zijn.
De volgende zinnen in het beschrijvend document moeten worden uitgelegd:
Belanghebbende dient dit te vragen uiterlijk 20 kalenderdagen na elektronische verzending van de gunningsbeslissing. Deze opschortende termijn is tevens een vervaltermijn.
Deze zinnen zijn opgenomen onder het sub-kopje “opschortende termijn.” In het Beschrijvend Document is opgenomen dat een belanghebbende uiterlijk 20 kalenderdagen na elektronische verzending van de gunningsbeslissing een voorlopige voorziening bij de civiele rechter dient te vragen. Deze termijn is onmiskenbaar geënt op het bepaalde in artikel 2.127 Aw. Vervolgens is opgenomen dat “deze” termijn tevens een vervaltermijn is.
Het hof
Het hof is van oordeel dat uit deze tekst van het
Beschrijvend Document moet worden afgeleid dat de lengte van de vervaltermijn volledig is gekoppeld aan de lengte van de opschortende termijn. Dat volgt niet alleen uit het gebruik van de bewoordingen “deze termijn”, maar ook uit het gebruik van het woord “tevens” waaruit eveneens een gelijkschakeling van beide termijnen is af te leiden.
Het hof vervolgt te stellen dat het feit dat een vervaltermijn een ander karakter heeft dan de opschortende termijn aan het bovenstaande niet afdoet omdat dat andere karakter niet in de weg staat aan de door de aanbestedende dienst gekozen gelijkschakeling van de lengte van de termijnen en omdat uit de tekst van de bepaling enig onderscheid ten aanzien van de lengte van de termijnen niet is af te leiden.
Een normaal oplettende en redelijk geïnformeerde inschrijver mocht er daarom vanuit gaan dat de vervaltermijn qua lengte volledig gelijk zou zijn aan de opschortende termijn, aldus het hof. Omdat de opschortende termijn volgens artikel 1 lid 1 van de Algemene termijnenwet wordt verlengd tot de op een zondag volgende dag, geldt dit in dit geval ook voor de vervaltermijn. Daarmee is, anders dan de aanbestedende dienst kennelijk veronderstelt, niet gezegd dat de Algemene Termijnenwet op een contractuele vervaltermijn van toepassing is, maar is slechts geoordeeld dat in dit geval de contractuele vervaltermijn even lang is als de opschortende termijn waarop de Algemene Termijnenwet wel van toepassing is.
Het hof overweegt dan ook dat de
voorzieningenrechter in eerste aanleg de eisende partij ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard.
Conclusie
Er staat niet ter discussie dat de twee termijnen in kwestie een ander karakter hebben en dat alleen op de opschortende termijn de Algemene termijnenwet van toepassing is. Maar als in het
aanbestedingsdocument de opschortende termijn tevens als vervaltermijn is verwoord moet uit deze formulering worden afgeleid dat de lengte van de vervaltermijn volledig is gekoppeld aan de lengte van de opschortende termijn. Als dus de opschortende termijn op grond van de Algemene Termijnenwet wordt verlengd tot de op een zondag volgende dag, dan is in dat geval de contractuele vervaltermijn even lang en geldt ook tot de op een zondag volgende dag.
Is nu mijn conclusie in mijn eerdere bijdrage achterhaald? Nou niet helemaal. Hoewel heel vaak in aanbestedingsstukken de opschortende termijn tevens als een vervaltermijn wordt aangeduid zoals in
onderhavige kwestie, blijft het zaak de precieze bewoordingen waarmee de vervaltermijn is opgenomen, in ogenschouw te nemen. Want met een ietwat andere formulering van de vervaltermijn dan in deze zaak, kan heel goed de conclusie zijn dat een normaal en redelijk geïnformeerde inschrijver ervan uit moet gaan dat de vervaltermijn qua lengte niet volledig gelijk is aan de opschortende termijn. En in dat geval kan de vervaltermijn mogelijk wel alsnog iets korter uitpakken dan de opschortende termijn en dan zal daar bij het dagvaarden uiteraard rekening mee moeten worden gehouden.

[post_title] => Verschil opschortende termijn & contractuele vervaltermijn deel II
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => verschil-opschortende-termijn-contractuele-vervaltermijn-deel-ii
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-04-22 10:36:13
[post_modified_gmt] => 2021-04-22 08:36:13
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=25088
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
)
[post_count] => 10
[current_post] => -1
[before_loop] => 1
[in_the_loop] =>
[post] => WP_Post Object
(
[ID] => 25364
[post_author] => 10
[post_date] => 2021-05-11 12:15:55
[post_date_gmt] => 2021-05-11 10:15:55
[post_content] => Uit een richtinggevende
uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2021 naar aanleiding van het zogenoemde
‘Varkens in Nood’-arrest van het Hof van Justitie (HvJ) in Luxemburg blijkt dat ook een niet-belanghebbende die eerder een
zienswijze heeft ingediend tegen bijvoorbeeld een ontwerpbestemmingsplan of ontwerptracébesluit in beroep kan bij de bestuursrechter. Toch zit aan deze verruiming van het beroepsrecht een niet onbelangrijke beperking.
Toegang tot bestuursrechter voor niet-belanghebbenden
In het ‘Varkens in Nood’-arrest heeft het Europese Hof onder meer bepaald dat ‘leden van het publiek’ (oftewel niet-belanghebbenden in de terminologie van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
toegang tot de rechter moeten kunnen krijgen als zij eerder gebruik hebben gemaakt van ruimere inspraakrechten bij besluiten over milieuaangelegenheden. De Awb beperkt dit beroepsrecht echter tot alleen belanghebbenden. Op dit punt noopt voornoemd arrest van het HvJ dus tot een
wetswijziging. Voor nu geeft de Afdeling bestuursrechtspraak een tussenoplossing voor de praktijk. Deze oplossing komt erop neer dat wanneer het omgevingsrecht aan ‘eenieder’ oftewel een niet-belanghebbende persoon of rechtspersoon de mogelijkheid biedt om een zienswijze in te dienen tegen een ontwerpbesluit, zoals bijvoorbeeld bij een
bestemmingsplan, diegene die daarvan gebruikmaakt vervolgens een beroep bij de bestuursrechter mag indienen tegen het
definitieve besluit.
Beroep over zowel procedure als inhoud van het omgevingsbesluit
Het HvJ heeft niet expliciet bepaald of een niet-belanghebbende bij de
bestuursrechter alleen over de procedure kan klagen of ook over de
inhoud van het besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak stelt hierover dat een te beperkte uitleg op dit punt niet strookt met de achtergrond van het oordeel van het Europese Hof. Ook is het onderscheid tussen procedurele en inhoudelijke bezwaren niet altijd gemakkelijk te maken. Dit betekent concreet dat een niet-belanghebbende die eerder een zienswijze indiende, zowel over de procedure als over de inhoud van het omgevingsbesluit
bezwaren mag indienen bij de bestuursrechter.
Het relativiteitsvereiste geldt onverminderd
Bij deze verruimde toegang van niet-belanghebbenden tot de bestuursrechter bij omgevingsbesluiten kan wel de kanttekening worden gemaakt dat het zogenoemde relativiteitsvereiste van artikel 8:69a Awb in veel gevallen voor niet-belanghebbenden een
obstakel zal blijken te zijn. Op grond van het relativiteitsvereiste kan iemand geen succesvol beroep doen op een rechtsregel als die niet is geschreven om zijn belangen te beschermen. Naar verwachting zal dit wettelijke vereiste dus voor veel niet-belanghebbenden tot gevolg hebben dat hun beroep niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden
omgevingsbesluit.
[post_title] => Meer ruimte voor beroep van niet-belanghebbenden bij bestuursrechter?
[post_excerpt] =>
[post_status] => publish
[comment_status] => open
[ping_status] => open
[post_password] =>
[post_name] => meer-ruimte-voor-beroep-van-niet-belanghebbenden-bij-bestuursrechter
[to_ping] =>
[pinged] =>
[post_modified] => 2021-05-11 12:15:55
[post_modified_gmt] => 2021-05-11 10:15:55
[post_content_filtered] =>
[post_parent] => 0
[guid] => https://bg.legal/?p=25364
[menu_order] => 0
[post_type] => post
[post_mime_type] =>
[comment_count] => 0
[filter] => raw
)
[comment_count] => 0
[current_comment] => -1
[found_posts] => 1453
[max_num_pages] => 146
[max_num_comment_pages] => 0
[is_single] =>
[is_preview] =>
[is_page] =>
[is_archive] => 1
[is_date] =>
[is_year] =>
[is_month] =>
[is_day] =>
[is_time] =>
[is_author] =>
[is_category] =>
[is_tag] =>
[is_tax] => 1
[is_search] =>
[is_feed] =>
[is_comment_feed] =>
[is_trackback] =>
[is_home] =>
[is_privacy_policy] =>
[is_404] =>
[is_embed] =>
[is_paged] => 1
[is_admin] =>
[is_attachment] =>
[is_singular] =>
[is_robots] =>
[is_favicon] =>
[is_posts_page] =>
[is_post_type_archive] =>
[query_vars_hash:WP_Query:private] => b91198fbd283947c74480cdbf84670e4
[query_vars_changed:WP_Query:private] =>
[thumbnails_cached] =>
[allow_query_attachment_by_filename:protected] =>
[stopwords:WP_Query:private] =>
[compat_fields:WP_Query:private] => Array
(
[0] => query_vars_hash
[1] => query_vars_changed
)
[compat_methods:WP_Query:private] => Array
(
[0] => init_query_flags
[1] => parse_tax_query
)
[query_cache_key:WP_Query:private] => wp_query:fff1a7e2e805fe6926087c9feafce85a:0.35369400 17481769310.72510800 1748176931
[tribe_is_event] =>
[tribe_is_multi_posttype] =>
[tribe_is_event_category] =>
[tribe_is_event_venue] =>
[tribe_is_event_organizer] =>
[tribe_is_event_query] =>
[tribe_is_past] =>
[tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object
(
[filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object
*RECURSION*
)
)
Uit een richtinggevende uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2021 naar aanleiding van het zogenoemde ‘Varkens in Nood’-arrest van het Hof van Justitie...
Lees meer
Met enige regelmaat lezen we dat er door een hack persoonsgegevens in handen van derden zijn gevallen. Wanneer heeft degene van wie de persoonsgegevens zijn gehackt recht op een schadevergoeding...
Lees meer
Overdracht van rechten: in de praktijk gebeurt het aan de lopende band. De afspraken omtrent een dergelijke contractuele overdracht van rechten worden vaak vastgelegd in een overeenkomst. Hierbij komt het...
Lees meer
Bestemmingsplannen: in hoeverre moet de planwetgever rekening houden met alternatieve locaties? Inleiding U kent het wel, de gemeente heeft het plan opgevat om een nieuwe ontwikkeling mogelijk te maken en...
Lees meer
Inleiding De ministerraad is akkoord gegaan met het wetsvoorstel maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015. Het wetsvoorstel maakt het gemeenten mogelijk om aanbestedingsprocedures voor jeugdzorg en maatschappelijke ondersteuning eenvoudiger...
Lees meer
Een arbeidsovereenkomst ontbinden of wedertewerkstelling bij een verstoorde arbeidsverhouding? Op 3 mei 2021 publiceerde de Rechtspraak een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland over een arbeidsongeschikte gezagvoerder van KLM. KLM verzocht...
Lees meer
Wat bepaalt eigenlijk welk huurregime van toepassing is? Die vraag speelt vaak bij de verhuur van bedrijfsruimten. In Nederland kennen wij twee regimes van verhuur van bedrijfsruimten: het ‘winkelruimteregime’ (of...
Lees meer
Software-as-a-service (SaaS) is software die als online dienst wordt aangeboden. Denk hierbij aan een abonnement: een klant hoeft de data niet zelf aan te schaffen, maar krijgt toegang door iedere...
Lees meer
Aan overtreding van een concurrentiebeding wordt vaak een dagelijks oplopende boete verbonden. Na één of twee jaar loopt dit bedrag op tot tienduizenden euro’s. De hoogte van deze boete kán...
Lees meer
In een eerdere bijdrage heb ik een aanbestedingszaak besproken waarin het verschil tussen de opschortende en de contractuele vervaltermijn ertoe leidde dat de eisende partij te laat een kort geding...
Lees meer