Blog van medewerkers

WP_Query Object
(
    [query] => Array
        (
            [paged] => 58
            [news-type] => blog
        )

    [query_vars] => Array
        (
            [paged] => 58
            [news-type] => blog
            [error] => 
            [m] => 
            [p] => 0
            [post_parent] => 
            [subpost] => 
            [subpost_id] => 
            [attachment] => 
            [attachment_id] => 0
            [name] => 
            [pagename] => 
            [page_id] => 0
            [second] => 
            [minute] => 
            [hour] => 
            [day] => 0
            [monthnum] => 0
            [year] => 0
            [w] => 0
            [category_name] => 
            [tag] => 
            [cat] => 
            [tag_id] => 
            [author] => 
            [author_name] => 
            [feed] => 
            [tb] => 
            [meta_key] => 
            [meta_value] => 
            [preview] => 
            [s] => 
            [sentence] => 
            [title] => 
            [fields] => 
            [menu_order] => 
            [embed] => 
            [category__in] => Array
                (
                )

            [category__not_in] => Array
                (
                )

            [category__and] => Array
                (
                )

            [post__in] => Array
                (
                )

            [post__not_in] => Array
                (
                )

            [post_name__in] => Array
                (
                )

            [tag__in] => Array
                (
                )

            [tag__not_in] => Array
                (
                )

            [tag__and] => Array
                (
                )

            [tag_slug__in] => Array
                (
                )

            [tag_slug__and] => Array
                (
                )

            [post_parent__in] => Array
                (
                )

            [post_parent__not_in] => Array
                (
                )

            [author__in] => Array
                (
                )

            [author__not_in] => Array
                (
                )

            [search_columns] => Array
                (
                )

            [ignore_sticky_posts] => 
            [suppress_filters] => 
            [cache_results] => 1
            [update_post_term_cache] => 1
            [update_menu_item_cache] => 
            [lazy_load_term_meta] => 1
            [update_post_meta_cache] => 1
            [post_type] => 
            [posts_per_page] => 10
            [nopaging] => 
            [comments_per_page] => 50
            [no_found_rows] => 
            [taxonomy] => news-type
            [term] => blog
            [order] => DESC
        )

    [tax_query] => WP_Tax_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                    [0] => Array
                        (
                            [taxonomy] => news-type
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => blog
                                )

                            [field] => slug
                            [operator] => IN
                            [include_children] => 1
                        )

                )

            [relation] => AND
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                    [0] => wp_term_relationships
                )

            [queried_terms] => Array
                (
                    [news-type] => Array
                        (
                            [terms] => Array
                                (
                                    [0] => blog
                                )

                            [field] => slug
                        )

                )

            [primary_table] => wp_posts
            [primary_id_column] => ID
        )

    [meta_query] => WP_Meta_Query Object
        (
            [queries] => Array
                (
                )

            [relation] => 
            [meta_table] => 
            [meta_id_column] => 
            [primary_table] => 
            [primary_id_column] => 
            [table_aliases:protected] => Array
                (
                )

            [clauses:protected] => Array
                (
                )

            [has_or_relation:protected] => 
        )

    [date_query] => 
    [queried_object] => WP_Term Object
        (
            [term_id] => 56
            [name] => Blog van medewerkers
            [slug] => blog
            [term_group] => 0
            [term_taxonomy_id] => 56
            [taxonomy] => news-type
            [description] => 
            [parent] => 0
            [count] => 1312
            [filter] => raw
        )

    [queried_object_id] => 56
    [request] => SELECT SQL_CALC_FOUND_ROWS  wp_posts.ID
					 FROM wp_posts  LEFT JOIN wp_term_relationships ON (wp_posts.ID = wp_term_relationships.object_id) LEFT  JOIN wp_icl_translations wpml_translations
							ON wp_posts.ID = wpml_translations.element_id
								AND wpml_translations.element_type = CONCAT('post_', wp_posts.post_type) 
					 WHERE 1=1  AND ( 
  wp_term_relationships.term_taxonomy_id IN (56)
) AND ((wp_posts.post_type = 'post' AND (wp_posts.post_status = 'publish' OR wp_posts.post_status = 'acf-disabled' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-success' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-failed' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-schedule' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-pending' OR wp_posts.post_status = 'tribe-ea-draft'))) AND ( ( ( wpml_translations.language_code = 'nl' OR (
					wpml_translations.language_code = 'nl'
					AND wp_posts.post_type IN ( 'attachment' )
					AND ( ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
			  FROM wp_icl_translations
			  WHERE trid = wpml_translations.trid
			  AND language_code = 'nl'
			) = 0
			 ) OR ( 
			( SELECT COUNT(element_id)
				FROM wp_icl_translations t2
				JOIN wp_posts p ON p.id = t2.element_id
				WHERE t2.trid = wpml_translations.trid
				AND t2.language_code = 'nl'
                AND (
                    p.post_status = 'publish' OR p.post_status = 'private' OR 
                    ( p.post_type='attachment' AND p.post_status = 'inherit' )
                )
			) = 0 ) ) 
				) ) AND wp_posts.post_type  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  ) OR wp_posts.post_type  NOT  IN ('post','page','attachment','wp_block','wp_template','wp_template_part','wp_navigation','our_sector','our_rechtsgebieden','acf-field-group','bwl_advanced_faq','tribe_venue','tribe_organizer','tribe_events','mc4wp-form','slider-data','actualiteiten','accordion','failissementens','advocaten','blogs','seminar','juridisch-medewerker','backoffice','rechtsgebied-detail' )  )
					 GROUP BY wp_posts.ID
					 ORDER BY wp_posts.menu_order, wp_posts.post_date DESC
					 LIMIT 570, 10
    [posts] => Array
        (
            [0] => WP_Post Object
                (
                    [ID] => 24443
                    [post_author] => 10
                    [post_date] => 2021-03-09 10:07:44
                    [post_date_gmt] => 2021-03-09 09:07:44
                    [post_content] => Rijkswaterstaat heeft een Europese openbare aanbestedingsprocedure georganiseerd.
Opschortende termijn
In het beschrijvend document voor deze aanbesteding is vastgelegd dat iedere Inschrijver c.q. belanghebbende die het met de gunningsbeslissing niet eens is, hierover gedurende 20 kalenderdagen na elektronische verzending van de gunningsbeslissing een voorlopige voorziening kan vragen bij de bevoegde civiele rechter te Den Haag. Deze opschortende termijn die de aanbestedende dienst in acht moet nemen, voordat hij de met de gunningsbeslissing beoogde overeenkomst sluit is in het beschrijvend document tevens ook als een vervaltermijn aangeduid. Rijkswaterstaat heeft op 12 oktober 2020 via TenderNed de voorlopige gunningsbeslissing verzonden. De 20-dagen-termijn is aangevangen op 13 oktober 2020. Op maandag 2 november 2020, de 21ste kalenderdag na verzending van de voorlopige gunningsbeslissing, wordt een kort geding aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag. Als de opschortende termijn eindigt op een zaterdag, zondag of erkende feestdag, dan eindigt op grond van de Algemene termijnenwet de termijn op het laatste uur van de daaropvolgende werkdag. In deze zaak eindigt de opschortende termijn, uitgaande van 20 kalenderdagen, op zondag 1 november 2020 en is deze opschortende termijn dus, gezien het vorenstaande, geëindigd op het laatste uur van maandag 2 november 2020. De dagvaarding lijkt hiermee tijdig te zijn uitgebracht.
Vervaltermijn
In het beschrijvend document is echter naast de opschortende termijn als bedoeld in de Aanbestedingswet ook een vervaltermijn opgenomen. De opschortende termijn en de vervaltermijn zijn twee verschillende termijnen, waarop, tenzij anders is overeengekomen, verschillende regimes van toepassing zijn, aldus de voorzieningenrechter.
Verschil tussen beide termijnen
De opschortende termijn die de aanbestedende dienst verplicht in acht moet nemen voordat hij de met de gunningsbeslissing beoogde overeenkomst sluit is een dwingende, uit de wet voortvloeiende termijn, waarvan niet in het nadeel van inschrijvers of gegadigden kan worden afgeweken. Door het verstrijken van de opschortende termijn vervalt voor een inschrijver of gegadigden echter niet het recht om (eventueel nog na contractsluiting) een rechtsvordering met betrekking tot de aanbesteding in te stellen. Een vervaltermijn regelt dit laatste wel. Een vervaltermijn is een door partijen overeengekomen, en dus contractuele, termijn, waarna een afgewezen inschrijver niet meer in rechte kan opkomen tegen de voorlopige gunningsbeslissing. De omstandigheid dat de wettelijke opschortingstermijn van de Aanbestedingswet van toepassing is, brengt niet met zich mee dat niet ook een contractuele vervaltermijn overeengekomen kan worden. De eisende partij in het kort geding heeft onvoorwaardelijk ingestemd met de vervaltermijn. Op een contractuele vervaltermijn in beginsel – tenzij anders overeengekomen – niet de Algemene termijnenwet van toepassing. Als een vervaltermijn eindigt op een zaterdag, zondag of feestdag wordt de termijn daarvan daarom niet verlengd tot de eerstvolgende werkdag. De contractuele vervaltermijn in deze zaak is dus geëindigd op het einde van het laatste uur van zondag 1 november 2020. De eisende partij heeft dus niet tijdig voor afloop van die vervaltermijn het kort geding aanhangig gemaakt. De eisende partij wordt niet ontvankelijk verklaart in haar vorderingen.
Conclusie
Inschrijvers c.q. belanghebbenden moeten erop bedacht zijn dat in de aanbestedingsstukken de opschortende termijn vaak ook als contractuele vervaltermijn wordt gekwalificeerd en dat dit twee verschillende termijnen zijn met aparte regimes. Hierdoor kan de vervaltermijn iets korter uitpakken dan de opschortende termijn. Het is dan zaak om met die kortere vervaltermijn dan ook rekening te houden opdat tijdig wordt gedagvaard.     Rik Wevers         [post_title] => Verschil opschortende termijn en contractuele vervaltermijn [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => verschil-opschortende-termijn-en-contractuele-vervaltermijn [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2021-03-09 10:31:58 [post_modified_gmt] => 2021-03-09 09:31:58 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=24443 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [1] => WP_Post Object ( [ID] => 24399 [post_author] => 6 [post_date] => 2021-03-09 09:52:52 [post_date_gmt] => 2021-03-09 08:52:52 [post_content] => In een samenwerkingsovereenkomst maken partijen de afspraak om bij de verdere ontwikkeling van het product exclusief met elkaar samen te werken. De ene partij ontwikkelt zelfstandig een ‘light’ versie van het product en betrekt de andere partij er niet bij. Wordt daarmee gehandeld in strijd met de exclusiviteitsafspraak? Of valt het light product buiten de exclusiviteitsafspraak?
Wat zijn de feiten
In deze zaak werkte een softwareontwikkelaar (‘CB’) samen met een ontwikkelaar van een medisch instrument (‘Dovideq’). In de samenwerkingsovereenkomst was onder meer bepaald dat CB voor eigen rekening en risico de software zou ontwikkelen en vervolgens tegen vergoeding in licentie aan Dovideq ter beschikking zou stellen. Partijen gaan de samenwerking aan voor alle toekomstige nog te ontwikkelen uitvoeringen van het medisch instrument alsmede alle toepassingen die van het medisch instrument zijn afgeleid. Partijen komen ook een wederzijdse exclusiviteit overeen. Daarbij is overeengekomen dat CB de software uitsluitend voor Dovideq zal ontwikkelen en de laatste zou zonder toestemming van Dovideq geen overeenkomsten met derden aangaan met betrekking tot de ontwikkeling van software voor het medisch instrument. Dovideq wil een door haar zelf, en geheel los van CB, ontwikkelde ‘light’ versie van het instrument op de markt brengen. CB wil dat met een kort geding voorkomen. Dovideq zou in strijd met de exclusiviteitsafspraak hebben gehandeld. De kortgedingrechter had CB in het gelijk gesteld. Dovideq is van dat vonnis in hoger beroep gekomen. Het gerechtshof oordeelt anders[1].
Hoe (ruim) moet de exclusiviteitsafspraak worden uitgelegd?:
Hoe beoordeelt een rechter deze vraag?
Taalkundig? De woordkeuze in een overeenkomst is niet alles bepalend. Van belang is de zin die partijen daaraan mochten toekennen en wat zij ten aanzien daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In deze zaak moet CB aannemelijk te maken dat zij aanspraak kan maken op exclusiviteit voor wat betreft de ontwikkeling van software voor de light versie van het apparaat. Beide partijen leggen de tekst van de overeenkomst anders uit. De rechter overweegt dat voor beide taalkundige uitleg van de overeenkomst wat te zeggen valt. Maar in de overeenkomst is geen enkele begrenzing aangebracht. Dovideq stelt dat uit de woorden ‘die betrekking hebben op een afgeleide toepassing’ volgt dat de exclusiviteitsafspraak was begrensd tot systemen met hetzelfde ontwerp, dezelfde functionaliteiten en dezelfde onderliggende techniek als het eerste product. De rechter volgt dat niet. De rechter overweegt daarbij:
  • wanneer de functionaliteiten zouden worden aangepast/beperkt op basis van gebruikerservaringen, dan zou CB mogen verwachten dat aanpassingen van de software die daarvoor nodig waren onder de exclusiviteitsafspraken zouden vallen.
  • Hetzelfde geldt wanneer dergelijke aanpassingen de toepassing van een andere, goedkopere techniek mogelijk zouden maken.
  • Bij het maken van de afspraken was er maar sprake van één product. Een ander systeem of andere functionaliteiten waren in die beginperiode niet in beeld. Dovideq had dus niet hoeven te weten (en CB mocht niet verwachten) dat niet alleen de verdere ontwikkeling van dat specifieke apparaat onder de exclusiviteit zou vallen, maar elk door Dovideq te ontwikkelen apparaat.
  • Dovideq heeft gesteld dat de ‘light’ versie van het apparaat voor een ander marktsegment is bedoeld dat de basis versie. Ook daaruit zou blijken dat van een ander product sprake is.
Het hof concludeert dat CB de door haar verdedigde uitleg van de overeenkomst niet aannemelijk heeft weten te maken. En dus worden de vorderingen van CB afgewezen (‘Hij die stelt moet bewijzen’).
Wat betekent dit voor de praktijk
  • Een overeenkomst wordt meestal pas opnieuw bekeken wanneer er discussie ontstaat tijdens of na de uitvoering ervan. Soms zijn degene die direct betrokken zijn geweest bij het opstellen van de overeenkomst, niet meer aanwezig. Dit betekent dat de tekst van de overeenkomst helder en niet voor meerderlei uitleg vatbaar moet zijn (tenzij bewust gekozen is voor een ‘vage’ woordkeuze).
  • Wanneer exclusiviteit belangrijk is, besteed dan ook tijd aan een heldere formulering die de bedoeling van partijen weergeeft. Omdat een overeenkomst soms moet worden uitgelegd, is het belangrijk om in de overwegingen helder de bedoelingen van partijen met de overeenkomst weer te geven.
  • Soms kan het goed zijn om een buitenstaander de overeenkomst te laten maken. Deze zal met vragen komen die voor de directbetrokkenen ‘voor de hand liggend’ zijn en om die reden over het hoofd worden gezien of die weinig aandacht krijgen. Een buitenstaander zou dezelfde ‘uitleg vragen’ kunnen hebben als een rechter zou hebben.
  • Bij onderwerpen zoals exclusiviteit (net als non-concurrentie, geheimhouding) is het goed om verschillende scenario’s van wat er zou kunnen gebeuren te bespreken en te kijken of en hoe dit in de overeenkomst besproken zou moeten worden.
Wat zouden wij voor u kunnen doen
  • Wij hebben ervaring met het opstellen van diverse samenwerkingsovereenkomsten. Wij kunnen deze voor u opstellen of concepten beoordelen.
  • Wij hebben ervaring met het procederen over nakoming van overeenkomsten. Ook van afspraken over exclusiviteit, non-concurrentie/non-competition, geheimhouding.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Jos van der Wijst [1] Hof Arnhem-Leeuwarden, 9 februari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1227 Jos van der Wijst [post_title] => Exclusiviteitsafspraak in een samenwerkingsovereenkomst [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => exclusiviteitsafspraak-in-een-samenwerkingsovereenkomst [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2021-03-09 09:52:52 [post_modified_gmt] => 2021-03-09 08:52:52 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=24399 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [2] => WP_Post Object ( [ID] => 24435 [post_author] => 10 [post_date] => 2021-03-08 15:30:26 [post_date_gmt] => 2021-03-08 14:30:26 [post_content] => De Raad voor de Volksgezondheid en Samenleving stelt in het advies ‘Wissels omzetten voor een veerkrachtige samenleving’ dat aanpassingen aan het zorgstelsel noodzakelijk zijn. Volgens de RVS is het cruciaal om te bouwen aan een veerkrachtige samenleving dat grote maatschappelijke vraagstukken in een respectvol debat bespreekbaar kan maken, klappen kan incasseren en daarna weer kan opveren. De groeiende gezondheidsverschillen in de samenleving ondermijnen deze veerkracht.
Aanpassingen van de zorg
Een grote opgave ligt in de financiële en organisatorische houdbaarheid van het zorgstelsel. Aanpassingen van dit stelsel zijn noodzakelijk. De RVS wil geen nieuw stelsel maar aanpassingen op punten zodat samenwerking aantrekkelijker wordt. Er moet gestopt worden met financiële prikkels die alleen maar productie stimuleren. Preventie moet zich meer richten op de sociale omgeving en niet alleen op het individu.
Minder dogmatiek
De RVS constateert dat de scheidslijnen tussen de zorgwetten te absoluut zijn, dat er verkeerde prikkels van het systeem uitgaan en dat opdrachten te beperkt zijn ingevuld. In bijvoorbeeld de ouderenzorg is te zien dat veel mensen met hun zorgvraag op de grens van Wlz, Wmo en Zvw zitten. Deze compartimentering van zorg zorgt voor problemen. De zorgplicht van zorgverzekeraars is nu zo geregeld dat pas wanneer iemand ziek is de zorgverzekeraar iets kan doen. Hoewel systemen altijd op een of andere wijze begrensd zijn pleit de RVS ervoor dat op die grenzen in het stelsel de zorgprofessionals meer de ruimte krijgen om samen tot oplossingen te komen.
Gezondheidsachterstanden en leefomgeving
De RVS vraagt aandacht voor de aanpak van gezondheidsachterstanden en de complexe ongelijkheid van de samenleving die daaraan ten grondslag ligt. Dit vraagt om investeringen op langere termijn.  Niet zozeer door veel meer geld naar de zorg te laten gaan maar door de bestaande middelen beter te besteden. Er gaat bijvoorbeeld nu weinig geld naar preventie. Op dat laatste vlak moet aldus de RVS de aandacht verschuiven van leefstijl naar de leefomgeving. Door de leefomgeving kan gezond gedrag immers ontmoedigd worden. Bij de focus op de leefomgeving is het belangrijk dat betrokken partijen zoals gemeenten, bouwers en de zorg een gezamenlijke visie en doelstelling formuleren en met elkaar optrekken. De Omgevingswet biedt aanknopingspunten om het streven naar een gezonde leefomgeving meer te bevorderen. Rik Wevers   [post_title] => Zorgupdate: RVS adviseert aanpassingen zorgstelsel [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => zorgupdate-rvs-adviseert-aanpassingen-zorgstelsel [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2021-03-08 15:31:28 [post_modified_gmt] => 2021-03-08 14:31:28 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=24435 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [3] => WP_Post Object ( [ID] => 24365 [post_author] => 2 [post_date] => 2021-03-05 15:32:43 [post_date_gmt] => 2021-03-05 14:32:43 [post_content] => Op 1 januari 2022 gaat het toezicht op de bouw en de controle of gebouwd wordt conform het Bouwbesluit ingrijpend wijzigen. Op dit moment wordt de toetsing van aanvragen van een omgevingsvergunning voor bouwen en de controle tijdens de bouw uitgevoerd door het gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht. Per 1 januari aanstaande verandert dat met de invoering van de Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen. Naast het feit dat een aantal bouwwerken dan niet meer aan het Bouwbesluit getoetst hoeven te worden zal een nieuw stelsel van toezicht ingevoerd worden, waarbij (private) kwaliteitsborgers de bouwkwaliteit gaan toetsen. Deze kwaliteitsborgers krijgen van zogenaamde instrumentaanbieders toestemming om op basis van een vaste beoordelingssystematiek (instrumenten) de kwaliteit van bouwwerken te toetsen en te borgen. De vergelijking met de APK-keuring voor auto’s gaat op. De Toelatingsorganisatie Kwaliteitsborging Bouw (vergelijkbaar met de RDW bij APK) voert het toezicht op de keten uit. Bij de oplevering van een bouwwerk geeft de kwaliteitsborger een verklaring af waaruit blijkt dat “een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat” dat het bouwwerk aan het Bouwbesluit voldoet.
Gemeente
De rol van de gemeente is echter niet uitgespeeld. De gemeente blijft namelijk verantwoordelijk voor het toezicht op bestaande bouw en de veiligheid van de omgeving. Ook blijft het College van B&W het bevoegd gezag voor het verlenen van vergunningen. Met de door de kwaliteitsborger afgegeven verklaring (certificaat) legt de vergunninghouder inhoudelijk verantwoording af aan het gemeentebestuur als bevoegd gezag. Daarvoor zijn twee momenten. Ten eerste door het inleveren van een risicobeoordeling vóór de aanvang van de bouw en op de tweede plaats door het inleveren van het bouwdossier na afloop van het bouwtraject. Op basis van de ingeleverde risicobeoordeling kan het bevoegd gezag zo nodig ingrijpen en zijn handhavende taak uitoefenen. Dat zal dan gebeuren op basis van een beoordeling van de ingeleverde risicoanalyse en het bijbehorende borgingsplan. De gemeente kan de bouw dan nog steeds stil leggen. Aangezien het opleverdossier (inclusief de verklaring van de kwaliteitsborger) ten minste tien werkdagen voor de beoogde ingebruikname van het pand ingediend moet zijn bij de gemeente kan ook nog een verbod opgelegd worden om het pand in gebruik te nemen. Tien dagen na de gereedmelding van de bouw wordt het bouwwerk aangemerkt als een bestaande bouw (ervan uitgaande dat de gemeente geen reden ziet de ingebruikname tegen te houden). Dan zal de bouw moeten voldoen aan het niveau voor bestaande bouw dat geldt op grond van het Bouwbesluit 2012 en na inwerkingtreding van de Omgevingswet (naar verwachting ook per 1 januari 2022) op grond van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Bescherming opdrachtgever
Naast de publiekrechtelijke wijzigingen leidt de Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen ook tot betere bescherming van de opdrachtgever/consument. Bij de oplevering van een bouw gaat het risico over van de aannemer op de opdrachtgever. Op dit moment is in het Burgerlijk Wetboek bepaald dat de aannemer dan ontslagen is van de aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering van de bouw redelijkerwijs had moeten ontdekken. Deze aansprakelijkheid van de aannemer wordt uitgebreid in die zin dat de aannemer ook aansprakelijk is voor bij de oplevering niet ontdekte gebreken, zogenaamde verborgen gebreken (artikel 7:758 lid 4 BW). Vóór en tijdens de bouw zal de aannemer ook moeten waarschuwen voor fouten in het ontwerp dat een architect bijvoorbeeld heeft opgesteld in opdracht van de opdrachtgever. De aannemer zal de waarschuwing schriftelijk en ondubbelzinnig moeten geven en zal ook tijdig moeten wijzen op mogelijke gevolgen voor de deugdelijke nakoming van de aannemingsovereenkomst. Op dit moment kent het Burgerlijk Wetboek voor de opdrachtgever al de mogelijkheid om onder behoud van zijn recht op oplevering van het bouwwerk, maximaal 5% van de aanneemsom in te houden op de laatste termijn en dit bedrag in de plaats van aan de aannemer te betalen in depot te storten bij een notaris. Deze mogelijkheid zal onder de nieuwe wet worden uitgebreid met een verplichting van de aannemer de opdrachtgever hierover te informeren. Ook zal de notaris het depotbedrag pas mogen uitbetalen aan de aannemer als die een schriftelijk bewijs aan de notaris heeft overgelegd waaruit blijkt dat de aannemer de opdrachtgever heeft gewezen op zijn opschortingsrecht en de opdrachtgever niet heeft aangegeven het depot aan te willen houden. Verder wordt een informatieverplichting van de aannemer ingevoerd om de opdrachtgever te wijzen op het al dan niet aanwezig zijn van een verzekering of financiële zekerheid. Tenslotte dient de aannemer bij de oplevering van de bouw een compleet bouwdossier aan de opdrachtgever te overhandigen. Dat dossier moet volledig inzicht verschaffen in de nakoming van de overeenkomst en de uitgevoerde werkzaamheden.
Tot slot
Dit alles moet ertoe leiden dat de kwaliteit van bouwwerken verbetert en de positie van de opdrachtgever versterkt wordt. De noodzaak tot het verbeteren van de bouwkwaliteit vloeit voort uit steeds hogere kwaliteitseisen waaraan steeds minder marktpartijen kunnen of willen voldoen. Ook is de complexiteit van het bouwproces toegenomen en is de rolverdeling versnipperd waardoor vaak niet duidelijk is wie waarvoor verantwoordelijk is. De Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen moet daar verbetering in brengen. Kim Albert [post_title] => Ingrijpende verandering van bouwtoezicht onder nieuwe Wet Kwaliteitsborging [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => ingrijpende-verandering-van-het-bouwtoezicht-onder-de-nieuwe-wet-kwaliteitsborging [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2021-03-09 10:12:42 [post_modified_gmt] => 2021-03-09 09:12:42 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=24365 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [4] => WP_Post Object ( [ID] => 24321 [post_author] => 26 [post_date] => 2021-03-02 16:10:48 [post_date_gmt] => 2021-03-02 15:10:48 [post_content] => De rechtbank Den Haag behandelt in de uitspraak van 2 maart 2021 een verzoek tot homologatie van een WHOA-akkoord. De rechtbank beslist echter tot het afwijzen van het verzoek. De reden is dat de schuldeisers onjuist zijn geïnformeerd en de levensvatbaarheid van de onderneming onaannemelijk is. In deze blog ga ik dieper in op deze uitspraak.
Wat eraan voorafging in
Verzoeker is een eenmanszaak (winkel) in Den Haag. Naar eigen zegge is het bedrijf vanaf 2016 in financiële problemen gekomen. De financiële problemen (een negatief ondernemingsvermogen van circa EUR 177.769 in 2019) zijn het gevolg van medische problemen bij Verzoeker. Vervolgens heeft Verzoeker maatregelen getroffen om kosten te besparen. Er zijn arbeidsovereenkomsten beëindigd en nieuwe huurafspraken gemaakt. In 2020 is de omzet verder gedaald mede als gevolg van de coronacrisis. In november 2020 besloot de Gemeente Den Haag een financieringsaanvraag op basis het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (‘Bbz’) af te wijzen. Verzoeker wenst nu een WHOA-traject te starten om de schuldenproblematiek op te lossen. Op verzoek van Verzoeker kondigt de rechtbank op 15 januari 2021 een afkoelingsperiode van twee maanden af. Daarnaast heft zij de door schuldeisers gelegde beslagen op de voorraad en inventaris op. Op 5 februari 2021 dient Verzoeker een verzoek tot homologatie in.
Het voorstel aan de schuldeisers
Verzoeker wenst twee klassen in het akkoord te onderscheiden, namelijk de concurrente schuldeisers en de preferente schuldeiser (belastingdienst). De concurrente schuldeisers kunnen een percentage van 22,5% van de vordering tegemoet zien en de preferente crediteur een percentage van 45%. De schuldeisers konden tot 29 januari 2021, 12:30 uur hun stem uitbrengen.
De reactie van schuldeisers
Negen concurrente schuldeisers hebben tijdig hun stem uitgebracht en voor het akkoord gestemd. Deze schuldeisers vertegenwoordigen een schuldbedrag van EUR 91.623,61 (van de totale concurrente schuld van EUR 169.103,04). Eén schuldeiser meldt zich vervolgens met een pandrecht. De belastingdienst reageert vermoedelijk afwijzend.
Het stemverslag
Verzoeker deelt het stemverslag op 3 februari 2021 mede aan de schuldeisers. Hierin meldt Verzoeker dat de schuld bij de belastingdienst nog niet kan worden vastgesteld en om die reden de fiscale schuld buiten het akkoord zal vallen. Verder vermeldt Verzoeker dat tien concurrente crediteuren hebben voorgestemd. Er zijn geen afwijzende stemmen ontvangen, waarmee aan de vereiste drempel is voldaan. Ook maakt Verzoeker melding van de aanwezigheid van een pandhouder. Verzoeker deelt mee dat de pandhouder slechts als concurrente schuldeiser meegaat in het akkoord voor dat deel van de vordering dat niet met een pandrecht gedekt is. Ten aanzien van het deel van de schuld dat wel met een pandrecht is gedekt, treft Verzoeker een separate betalingsregeling. Ten slotte meldt Verzoeker dat hij voorafgaand aan het akkoord de verkeerde winst- en verliescijfers heeft gecommuniceerd.
Homologatiezitting
Verzoeker wenst uiteindelijk dus enkel de concurrente schuldeisers in het akkoord te betrekken. De rechtbank behandelt het verzoek op 16 februari 2021. Verzoeker dient de schuldeisers hiervan in kennis te stellen. Tijdens de zitting vraagt de rechtbank om aanvullende stukken. Al eerder vroeg de rechtbank ook een rapport op van het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (‘IMK-rapport”). Dit rapport lag ten grondslag aan het besluit om de Bbz-aanvraag af te wijzen. Verzoeker levert de gevraagde stukken aan.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank loopt bij de behandeling van het verzoek de afwijzingsgronden na. Het valt de rechtbank ten eerste op dat negen in plaats van tien schuldeisers hun stem hebben uitgebracht. Vervolgens concludeert de rechtbank dat de schuldeisers op de volgende punten onvoldoende of onjuist zijn geïnformeerd door de Verzoeker: 1. Verzoeker heeft de schuldeisers een verkeerd tijdstip medegedeeld waarop de homologatiezitting zou plaatsvinden, terwijl niet alle schuldeisers hebben ingestemd met het akkoord; 2. De rechtbank en de schuldeisers zijn onvoldoende geïnformeerd over de omvang van de mogelijke schulden. Ter zitting is gebleken dat Verzoeker een schuld aan de verhuurder van circa EUR 40.000,= betwist, maar laat na te vermelden wat de reden van de betwisting is. Het is daardoor onduidelijk of deze schuld geheel of gedeeltelijk komt te vervallen. 3. Na de sluiting van de termijn zijn de schuldeisers in kennis gesteld van andere omstandigheden, namelijk - het niet langer betrekken van de preferente schuld in het akkoord; - de aanwezigheid van een pandhouder; - de mededeling dat niet enkel de medische omstandigheden een oorzaak zijn van de financiële problemen, maar ook het niet goed hebben bijgewerkt van administratie. 4. Een tweetal concurrente vorderingen bleek hoger te zijn dan is voorgesteld aan de schuldeisers. 5. Verzoeker heeft de schuldeisers een exploitatie- en liquiditeitsbegroting gestuurd over de jaren 2021 en 2022 met de waarschijnlijke reden om de schuldeisers te overtuigen van de levensvatbaarheid. Het IMK-rapport en de eerste omzetgegevens over 2021 laten echter niet het beeld zien dat de onderneming levensvatbaar is. De rechtbank overweegt dat meerdere afwijzingsgronden (artikel 384 lid 2 Faillissementswet) van toepassing zijn en wijst het homologatieverzoek af.
Belangrijke overweging van de rechtbank over levensvatbaarheid
De rechtbank merkt ten slotte nog op dat het voorgestelde akkoord gericht is om een situatie te creëren waarin Verzoeker de onderneming kan voortzetten. “Bij een eenmanszaak is hierbij niet alleen van belang of de bedrijfsactiviteiten tot een positief financieel resultaat kunnen leiden, maar tevens of dat positieve resultaat de ondernemer in staat stelt om in de kosten van levensonderhoud te voorzien.” De rechtbank kan een verzoek tot homologatie van een akkoord afwijzen als evident onaannemelijk is dat sprake is van een (na uitvoering van het akkoord) levensvatbare onderneming. Uit het IMK-rapport blijkt dat hiervan sprake is.
Slotopmerking
In eerdere WHOA-uitspraken kwam het belang van een goede voorbereiding aan de orde. Ook deze uitspraak laat dat weer zien. De WHOA is een mooi en kansrijke procedure, maar een goede voorbereiding is essentieel om de (terecht) kritische rechtbank het verzoek te laten toewijzen. Inzicht in de administratie en het kennen van de rechten van schuldeisers is daarbij van groot belang. Vormt de WHOA wellicht ook een oplossing voor de schulden van uw onderneming? Neem dan eens vrijblijvend contact met ons op. [post_title] => WHOA-uitspraak: Rechtbank wijst verzoek af; schuldeisers onjuist geïnformeerd. [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => whoa-uitspraak-rechtbank-wijst-verzoek-af-schuldeisers-onjuist-geinformeerd [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-01-03 10:23:10 [post_modified_gmt] => 2022-01-03 09:23:10 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=24321 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [5] => WP_Post Object ( [ID] => 24302 [post_author] => 19 [post_date] => 2021-03-02 10:40:31 [post_date_gmt] => 2021-03-02 09:40:31 [post_content] =>
Arbeidsmigranten op vakantiepark of in zomerhuisjes; recreatief verblijf of niet? Huisvesting van arbeidsmigranten is een actueel onderwerp. Niet alleen huisvesting in een woning maar ook huisvesting op vakantieparken komt veelvuldig voor. In een uitspraak van 19 januari 2020 werd de – inmiddels bekende – Oostappen Groep B.V. al op de vingers getikt. De Oostappen Groep had op grote schaal bungalows en stacaravans verhuurd aan arbeidsmigranten. Dit was in strijd met het bestemmingsplan. De vennootschap dreigde dwangsommen tot een bedrag van € 300.000,= te verbeuren. Het is geen uniek geval. Vrij recent, op 17 februari 2021, mocht de hoogste bestuursrechter zich in een soortgelijk geval uitlaten over de vraag of het huisvesten van arbeidsmigranten strijdig is met het bestemmingsplan. Deze uitspraken zijn relevant voor eenieder die arbeidsmigranten huisvest op percelen met – kort gezegd – een ‘recreatieve’ bestemming of functie/aanduiding. In deze blog zet ik uiteen welke beoordeling uiteindelijk door de rechter gemaakt wordt. Die beoordeling zou de verhuurder van woonruimten aan arbeidsmigranten ook kunnen maken.
Arbeidsmigranten
De casus
Als uitgangspunt neem ik de uitspraak van 17 februari 2021. Deze uitspraak is illustratief voor veel andere gevallen elders. Aangezien het bestemmingsplan centraal staat, staat ieder geval op zichzelf. Er zal dus telkens beoordeeld moeten worden wat de relevante bepalingen zijn van het vigerende bestemmingsplan. Maar vaak worden definities in meerdere bestemmingsplannen gebruikt en is een algemene lijn wel aan te wijzen. Het betrof hier de gemeente Soest. De gemeente had een dwangsom opgelegd aan de eigenaar van recreatiewoningen. De eigenaar had, via een vennootschap, in de recreatiewoningen sinds 2015 arbeidsmigranten gehuisvest of laten huisvesten. De gemeente vond dit in strijd met het bestemmingsplan. Het perceel heeft de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie - Jachthuis". Het huisvesten van arbeidsmigranten was hiermee in strijd. De eigenaar stelde dat de planregels zo  uitgelegd moesten worden dat tijdelijke bewoning van de recreatiewoningen door arbeidsmigranten géén strijdig gebruik oplevert. Daarmee is de kernvraag helder. Maar ook de vraag die in de praktijk vaak speelt. Het gaat niet om het permanent huisvesten van arbeidsmigranten. Het gaat om het tijdelijk huisvesten van arbeidsmigranten. De vraag is of dat onderscheid relevant is. Omdat het bestemmingsplan in dit soort zaken cruciaal is, ontkom je er niet aan om eerst helder te krijgen wat er planologisch mogelijk is. Op de bestemming rust de volgende bestemming: Vervolgens bevat het bestemmingsplan ook een specifiek bepaling over wat in ieder geval verstaan wordt met strijdig gebruik.
Het oordeel van de rechtbank
In artikel 27.1 van de planregels staat dat de gronden van het perceel bestemd zijn voor recreatiewoningen. Volgens de definitie van artikel 1.101 van de planregels, is sprake van een recreatiewoning indien het gebouw niet voor permanente bewoning bestemd is en het gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor verblijfsrecreatieve doeleinden. Gebruik van een recreatiewoning als (hoofd)woonverblijf is, ook als dat tijdelijk is, niet toegestaan. Dat betekent dat tijdelijke bewoning van een recreatiewoning niet is toegestaan op grond van deze planregels. In dit bestemmingsplan was dus expliciet bepaald dat het al dan niet tijdelijk gebruiken van een voor recreatie bestemd verblijf als (hoofd)verblijf in strijd is met het bestemmingsplan. Niet alle bestemmingsplannen bevatten een dergelijke bepaling. Maar indien het bestemmingsplan een dergelijke bepaling bevat, zal vrij snel sprake zijn van strijdig gebruik. Eerder schreef ik al over de vraag of inschrijving in het BRP van belang is voor het bepalen van het hoofdverblijf. Deze blog is hier te vinden. In dat verband is ook deze uitspraak van de hoogste bestuursrechter van belang.
De casus “Oostappen groep’
In de zaak van de Oostappen groep betrof het een soortgelijke kwestie, maar kwam het aan op de vraag wat onder een “zomerhuisje” moest worden verstaan. In deze planregel van het daar geldende bestemmingsplan was omschreven waarvoor de gronden met die bestemming zijn bestemd, waaronder stacaravans en zomerhuisjes. De bestemming was ‘Recreatie – Verblijfsrecreatie – 5’. Het bestemmingsplan bevat geen definitie van een “zomerhuisje”. De hoogste bestuursrechter oordeelde vervolgens: “Het begrip "zomerhuisjes" is in het bestemmingsplan niet gedefinieerd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 4 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2684 en de rechtbank in rechtsoverweging 10 van de aangevallen uitspraak terecht heeft onderkend, moet bij gebrek aan aanknopingspunten in het bestemmingsplan en de plantoelichting voor de wijze waarop het begrip "zomerhuisje" dient te worden uitgelegd aansluiting worden gezocht bij hetgeen in het algemeen spraakgebruik daaronder wordt verstaan. In het "Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse Taal" wordt onder het begrip "zomerhuis" verstaan: "1. Huisje waarin je ’s zomers vertoeft, tenzij in de nabijheid van het gewone huis of als buitenverblijf; permanent beschikbaar verblijf voor recreatie, m.n. in het zomerseizoen […]". Uit deze omschrijving volgt anders dan Oostappen Groep B.V. en anderen betogen niet dat een zomerhuisje als reguliere woning het hele jaar voor huisvesting kan worden gebruikt. Wel volgt daaruit dat het gebruik van een zomerhuisje een recreatief karakter heeft.” Ook in deze uitspraak wordt dus een duidelijke link gelegd met het ‘recreatieve karakter’ van het gebruik. Het huisvesten van arbeidsmigranten had geen ‘recreatief karakter’. Er was dus sprake van strijdig gebruik.
Conclusie en relevantie voor de praktijk
Het huisvesten van arbeidsmigranten op vakantieparken kan tamelijk snel in strijd zijn met de recreatieve bestemming die veelal op die parken rust. Er zijn verschillende situaties bekend waarin er sprake is van een gedoogsituatie. Bovendien bieden sommige bestemmingsplannen mogelijkheden om af te wijken van het bestemmingsplan en daarmee ander gebruik toe te staan. Tevens kunnen definities en bestemmingen in bestemmingsplannen van elkaar verschillen. Kleine verschillen kunnen grote gevolgen hebben voor de vraag of huisvesting van arbeidsmigranten mogelijk is. Het is van belang om bij de beoordeling van de bestemming ook naar de algemene verbodsbepalingen te kijken. BG.legal zal deze ontwikkelingen nauwgezet volgen. Heeft u een vraag over het huisvesten van arbeidsmigranten? Neem u dan gerust vrijblijvend contact met mij op (Rutger Boogers, advocaat, specialist arbeidsmigranten) Rutger Boogers [post_title] => Arbeidsmigranten op vakantiepark, recreatief verblijf of niet? [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => arbeidsmigranten-op-vakantiepark-recreatief-verblijf-of-niet [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2021-03-02 10:41:31 [post_modified_gmt] => 2021-03-02 09:41:31 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=24302 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [6] => WP_Post Object ( [ID] => 24276 [post_author] => 6 [post_date] => 2021-02-26 09:40:22 [post_date_gmt] => 2021-02-26 08:40:22 [post_content] => Wanneer partijen afspraken met elkaar maken dan kunnen daar discussies uit voortvloeien. Ook partijen die geen overeenkomst met elkaar hebben kunnen een discussie krijgen? Discussies kunnen conflicten worden. Is de gang naar de rechter dan de enige oplossing? Kan het sneller? Kan het goedkoper? Ja, dat kan. In zakelijke relaties kunnen discussies ontstaan zoals:
  • komt de andere partij zijn verplichtingen uit de overeenkomst goed na
  • is het geleverde product of dienst conform de overeengekomen specificaties of mocht ik meer verwachten
  • er doet zich iets voor waar de overeenkomst niet in voorziet; hoe daar mee om te gaan
  • moet ik de factuur nu betalen of moet de ander eerst nog iets doen
  • handel ik in strijd met een overeengekomen geheimhouding (bv in een NDA) of niet?
  • is dit een redelijke manier om uit elkaar te gaan of niet?
  • mag ik dit binnen een licentieovereenkomst of niet?
En soms gaat het niet om partijen die met elkaar een overeenkomst hebben maar ontstaat er toch een discussie zoals: Wanneer een dergelijke discussie ontstaat dan zullen partijen eerst contact met elkaar zoeken. Maar wanneer dat niet tot een oplossing leidt dan is de vraag wat een volgende stap zou zijn.
Civiele rechter
Een volgende stap zou kunnen zijn de gang naar de civiele (gewone) rechter. Wanneer je een spoeduitspraak nodig hebt dan kan dat vrij snel. Soms zelfs in een paar weken. Maar dat is alleen een voorlopige uitspraak. Voor een definitieve beoordeling moet je een ‘bodemprocedure’ starten. En die kan makkelijk 1 tot 2 jaar duren (soms zelfs veel langer). Soms nog langer wanneer een rechter een deskundige moet benoemen. Dit moet een rechter soms omdat hij geen verstand heeft van technische aspecten. Ook in technologie geschillen is dat frustrerend. Dan wordt een deskundige (op kosten van partijen) ingeschakeld om bepaalde vragen van de rechter te beantwoorden. Meestal neemt de rechter deze beantwoording over in zijn eindvonnis. En daarna kan nog een hoger beroep volgen. Soms heb je geen andere keus, bijvoorbeeld wanneer de andere partij jou dagvaardt en dus in dit proces betrekt. Maar ook dan kun je nog een voorstel doen voor een alternatieve manier om het geschil op te lossen (mediation, arbitrage, bindend advies).
Kosten
Bij een procedure bij de civiele rechter betaal je griffierecht en loop je het risico van een proceskostenveroordeling. En daarbij nog de kosten van je advocaat. Dit naast de tijd en energie die de hele procedure kost.
Alternatieven
Van verschillende kanten ontstaan initiatieven, ook voor geschillen over technologie/software, om tot alternatieve manieren van geschillenbeslechting te komen. De kenmerken zijn vaak:
  • eenvoudige (digitale) procedure
  • materiedeskundigen worden ‘rechter’
  • vaste of maximum kosten voor de procedure
  • snelle doorlooptijd van procedures
  • zakelijke mediation naast arbitrage
De laatste tijd zijn er verschillende instituten ontstaan of ‘nieuw leven’ ingeblazen zoals:
Wanneer werkt het niet?
Wanneer partijen geen andere afspraak maken dan is de civiele rechter als enige bevoegd. In sommige overeenkomst wordt al gekozen voor arbitrage (bijvoorbeeld in de bouw is het gebruikelijk dat gekozen wordt voor geschillenbeslechting via de Raad van Arbitrage voor de bouw). Maar ook wanneer partijen (nog) niet gekozen hebben voor arbitrage/alternatieve geschillenbeslechting, dan kunnen ze dat alsnog overeenkomen.
Conclusie
Wanneer u zakelijk in een discussie terecht bent gekomen dan kan het zinvol zijn ook na te denken over andere oplossingen dan alleen de civiele rechter. Voor juridisch principiële zaken is de civiele rechter waarschijnlijk nog steeds de aangewezen oplossing. Maar wanneer u naar een praktische, snelle en voor redelijke kosten oplossing zoekt dan zijn er alternatieven. Soms kan een dergelijke oplossing ook betekenen dat een zakelijke relatie behouden blijft. Een discussie hoeft dan geen conflict te worden en hoeft geen einde van de samenwerking te betekenen. Dit is een ideale oplossing wanneer partijen met elkaar verder moeten. Bijvoorbeeld omdat partijen onderdeel vormen van een subsidie consortium. Wanneer partijen een serieuze discussie hebben dan kan dat het voortbestaan van het consortium en dus van het subsidieproject op het spel zetten. Dan is een snelle uitspraak van een materiedeskundige van belang. En arbitrage is vertrouwelijk. Een civiele procedure is een openbaar proces.
Wat doen wij op dit vlak
Wij zijn ervaren proces-advocaten. Dit betekent dat wij aardig kunnen inschatten wat de voor- en nadelen van de verschillende procedure opties zijn. Daarnaast zijn wij praktisch en zoeken naar kansen en oplossingen. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Jos van der Wijst (wijst@bg.legal). Jos van der Wijst [post_title] => Een geschil/discussie kan ook snel en voor redelijke kosten worden opgelost [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => een-geschil-discussie-kan-ook-snel-en-voor-redelijke-kosten-worden-opgelost [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2021-02-26 09:41:13 [post_modified_gmt] => 2021-02-26 08:41:13 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=24276 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [7] => WP_Post Object ( [ID] => 24267 [post_author] => 26 [post_date] => 2021-02-24 13:26:57 [post_date_gmt] => 2021-02-24 12:26:57 [post_content] => Op 24 februari 2021 verscheen de tiende WHOA-uitspraak. De tiende uitspraak kenmerkt zich door de afweging van twee offertes van mogelijke herstructureringsdeskundige. Eén kandidaat is echter geen advocaat. In deze blog geef ik een korte analyse van de uitspraak.
Achtergrond Verzoeker
Verzoeker betreft een eenmanszaak. In de eenmanszaak worden twee kledingwinkels in het hogere segment geëxploiteerd. Verzoeker is als gevolg van de coronamaatregelen in financiële problemen geraakt. De steunmaatregelen zijn ontoereikend om de kosten te dekken. Er is sprake van een grote betalingsachterstand bij leveranciers. Ook is er nog een schuld bij een financier. Ten slotte heeft Verzoeker geen mogelijkheid meer om te investeren in een nieuwe kledingcollectie. Verzoeker wil de activiteiten van de kledingwinkels graag staken. Om een zo hoog mogelijke opbrengst voor dezelfde schuldeisers te realiseren, wil Verzoeker een WHOA-akkoord aanbieden. Op die manier hoopt Verzoeker dat één of meer kandidaten zich melden om de winkel(s) going concern over te nemen.
Het verzoek
Verzoeker heeft op 18 januari 2021 een startverklaring gedeponeerd. Op dezelfde dag heeft Verzoeker een verzoek ingediend bij de rechtbank tot het aanwijzen van een herstructureringsdeskundige. Bij het verzoekschrift is slechts één offerte van een mogelijke kandidaat gevoegd. De rechtbank heeft Verzoeker op 26 januari 2021 alsnog in de gelegenheid gesteld om het verzoekschrift aan te vullen met nog één of twee mogelijke kandidaten. Op 11 februari 2021 heeft Verzoeker een tweede offerte ingediend. De eerste kandidaat betreft een schuldhulpverlener voor ondernemers en de tweede kandidaat betreft een advocaat.
Is er sprake van WHOA-situatie?
De rechtbank stelt eerst vast dat Verzoeker in de situatie verkeert dat het redelijkerwijs aannemelijk is dat hij met het betalen van zijn schulden niet kan voortgaan. Zoals ook de tweede WHOA-uitspraak duidelijk maakte, biedt de WHOA ook de mogelijkheid om een akkoord aan te bieden ter voorbereiding op het beëindigen van de activiteiten van de onderneming.
Wie wordt de herstructureringsdeskundige?
De rechtbank ziet zich vervolgens geconfronteerd met de vraag welke persoon zij als herstructureringsdeskundige moet aanwijzen? De eerste offerte betreft een schuldhulpverlener voor ondernemers. De tweede offerte betreft een advocaat te Amsterdam. De beide voorgestelde kandidaten beschikken over de ervaring en de competenties om herstructureringsdeskundige te zijn volgens de rechtbank. Bovendien zouden zij beiden hun taak onafhankelijk en onpartijdig kunnen uitvoeren. De offertes van beide kandidaten gaan ook uit van grofweg dezelfde tijdbesteding, namelijk 40 uur. Het uiteindelijk doorslaggevende argument bij de keuze is de afstand tussen het werkgebied en de vestigingsplaats van de kandidaten. Volgens de rechtbank leidt de keuze voor de dichtstbijzijnde kandidaat mogelijk tot een betere inschatting van de levensvatbaarheid en waardering van de onderneming en het (daarbij) benutten van het lokale netwerk. Dat betekent dat de rechtbank de tweede kandidaat (de advocaat) als herstructureringsdeskundige aanwijst.
Tot slot
Al eerder zagen wij berichten langskomen dat de rechtbanken ook andere partijen dan advocaten als herstructureringsdeskundige geschikt zouden achten. Hoewel in deze casus uiteindelijk ook gekozen wordt voor een advocaat, bevestigt deze uitspraak wel de eerdere berichten; de rechtbank acht de schuldhulpverlener voor ondernemers ook geschikt. Een kritische noot van mijn kant is de overweging dat de afstand tot het werkgebied uiteindelijk doorslaggevend is. Opent de rechtbank met deze overweging niet de mogelijkheid om alsnog de voorkeurskandidaat door te drukken? Verzoeker kan er namelijk voor kiezen om naast de voorkeurskandidaat een offerte van een partij mee te sturen die op ruime afstand gelegen is. Deze uitspraak lijkt te suggereren dat Verzoeker (bij een verder gelijke geschiktheid) er dan vanuit kan gaan dat de rechtbank de voorkeurskandidaat aanwijst, omdat deze partij dichter bij de markt zit. Blogs over de eerdere WHOA-uitspraken Neem vrijblijvend contact met ons op:
  • Vormt de WHOA wellicht ook een oplossing voor de schulden van uw onderneming?
  • Wenst u een offerte te krijgen voor de rol als herstructureringsdeskundige?
  • Wordt u geconfronteerd met een partij die een WHOA-traject wil starten?
[post_title] => Tiende WHOA-uitspraak: Geen advocaat als herstructureringsdeskundige [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => tiende-whoa-uitspraak-geen-advocaat-als-herstructureringsdeskundige [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2022-01-03 10:23:49 [post_modified_gmt] => 2022-01-03 09:23:49 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=24267 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [8] => WP_Post Object ( [ID] => 24229 [post_author] => 19 [post_date] => 2021-02-23 12:14:47 [post_date_gmt] => 2021-02-23 11:14:47 [post_content] => Bij het huisvesten van arbeidsmigranten zien we het al vaak. De vraag of het huisvesten van arbeidsmigranten voldoet aan de ‘woonbestemming’ van het bestemmingsplan. Cruciaal is vaak de vraag of er een relatie is gelegd tussen de begrippen ‘woning’ en ‘wonen’. Indien dat verband in het bestemmingsplan niet aanwezig is, is het huisvesten van arbeidsmigranten vaak mogelijk. We zien steeds meer gemeenten om die reden bestemmingsplannen wijzigen. Maar deze problematiek geldt ook bij het bouwkundig splitsen van een woning. Vaak wordt één woning verbouwd tot twee of meer zelfstandige woningen. Maar hoe zit dat dan met de vraag of daar ook twee zelfstandige huishoudens gevestigd mogen worden? In hoeverre staat het bestemmingsplan in de weg aan deze verbouwing? Recent heeft de Rechtbank Amsterdam hierover uitsluitsel gegeven.
De Casus
De feiten zijn simpel en illustratief voor heel veel vergelijkbare gevallen. De eigenaar van een woning wil een scheidingswand aanbrengen in een woning. Daarmee splitst hij de woning in twee zelfstandige woningen. Het betreft dus een bouwaanvraag voor het splitsen van de woningen. De bestemming waarop de woning is gelegen betreft ‘Wonen’. De gemeente heeft de aanvraag afgewezen omdat er volgens het bestemmingsplan slechts één woning of woongebouw is toegestaan. Het plan voldoet dus niet aan het bestemmingsplan. Dan moet de gemeente de aanvraag weigeren.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de woning in de bestaande situatie als één woning moet worden aangemerkt. Wat partijen in essentie verdeeld houdt is of het bestemmingsplan toestaat dat door het plaatsen van een scheidingswand twee zelfstandige woningen worden gerealiseerd. In het bestemmingsplan is geen relatie gelegd tussen de bestemming ‘Wonen’ in planregel 3.1 (de bestemmingsomschrijving) en de omschrijving van het begrip “woning” in planregel 1.92. Dit betekent dat de omschrijving van het begrip “woning” niet van betekenis is voor de uitleg van het begrip “wonen” in planregel 3.1. Op grond van planregel 3.1 is wonen op de daartoe bestemde gronden toegestaan in woonhuizen en woongebouwen. Deze bepaling biedt geen aanknopingspunten voor de stelling van de gemeente dat op het perceel slechts één woonhuis of woongebouw is toegestaan. Gelet hierop en aangezien het splitsen van woningen in de planregels ook niet expliciet als gebruiksverbod is opgenomen, moet ervan worden uitgegaan dat het is toegestaan van de hiervoor genoemde uitbreiding van de woning een zelfstandige woning te maken. De gemeente verwijst vervolgens naar planregel 3.2.1. In die planregel is bepaald dat een hoofgebouw uitsluitend binnen een bouwvlak mag worden gebouwd. Daarnaast mogen uitsluitend woongebouwen worden gebouwd. Omdat ook deze planregel de bouw van twee woningen op het perceel niet verbiedt, heeft de gemeente de aanvraag ten onrechte geweigerd. Een voorbeeld van een situatie waarin de planregel wél in de weg stond aan het splitsen van een woning, vinden we in een recente uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daar luidde de planregel als volgt: Ingevolge artikel 3.1 van dit bestemmingsplan is het verboden om een bestaande woning te veranderen in en/of te vergroten tot twee of meer zelfstandige woningen. In dat geval is dus expliciet bepaald dat een woning niet mag veranderen in tweede of meer zelfstandige woningen. Dan zou eventueel afgeweken kunnen worden van het bestemmingsplan. 
Relevantie voor de praktijk
In deze uitspraak zien we dus de rechtspraak, die vaak bij huisvesting van arbeidsmigranten een rol speelt, ook relevant is voor een bouwkundige splitsing. Dat is ook begrijpelijk. Een bouwvergunning is een gebonden beschikking. Dat betekent dat die verleend moet worden indien het plan voldoet aan – kort gezegd – de bouwregelgeving en het bestemmingsplan. Indien het realiseren van twee woningen in strijd is met het bestemmingsplan, moet de vergunning geweigerd worden. Zowel wat betreft de activiteiten gebruik als bouwen pas het plan in dit geval binnen het bestemmingsplan. Het is van belang om bij dergelijke initiatieven goed te bekijken wat de planologische mogelijkheden zijn. Zeker bij een bouwvergunning, omdat die vergunning niet geweigerd mag worden wanneer het plan voldoet aan de bouwregelgeving en het bestemmingsplan. Tot slot merk ik op dat in veel gevallen nog andere vergunningen nodig zijn voor het splitsen van woningen. BG.legal zal deze ontwikkelingen nauwgezet volgen. Heeft u een vraag over het splitsen van een woning of het huisvesten van arbeidsmigranten? Neem u dan gerust vrijblijvend contact met mij op (Rutger Boogers, advocaat, specialist arbeidsmigranten)   Rutger Boogers [post_title] => Splitsing woning voor arbeidsmigranten in strijd met bestemmingsplan? [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => splitsing-van-woning-voor-arbeidsmigranten-in-strijd-met-bestemmingsplan [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2021-02-24 12:11:43 [post_modified_gmt] => 2021-02-24 11:11:43 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=24229 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [9] => WP_Post Object ( [ID] => 24181 [post_author] => 26 [post_date] => 2021-02-22 10:15:15 [post_date_gmt] => 2021-02-22 09:15:15 [post_content] => De consument houdt een betaalrekening aan bij ING Bank N.V. (“ING”). Op 31 juli 2020 is de consument via WhatsApp benaderd door iemand die zich voordeed als haar dochter. De ‘dochter’ verzocht haar moeder om een bedrag van € 1.200,- over te maken via betaalverzoeken. De consument heeft dit gedaan. Hierdoor heeft zij een bedrag van € 1.200,- overgemaakt naar een oplichter. Is ING gehouden om dit bedrag aan de consument te vergoeden? De Geschillencommissie Financiële Dienstverlening van Kifid (hierna “Kifid”) heeft hier op 10 februari jl. uitspraak over gedaan. Deze uitspraak is hier te vinden.
De klacht
De klacht van de consument is als volgt samen te vatten. De consument stelt dat de dienstverlening van ING niet naar tevredenheid is. ING heeft namelijk niet gereageerd op een (aangetekende) brief waarin de consument vraagt naar het beleid van ING bij dergelijke fraudezaken en – in het verlengde daarvan – in welke gevallen ING een coulanceregeling toepast. Bovendien heeft de dochter van de consument via het internet ontdekt dat de tegenrekening die de oplichter heeft gebruikt, al jaren voor dergelijke oplichtingspraktijken wordt gebruikt. De dochter vindt het onbegrijpelijk dat ING niet eerder actie heeft ondernomen. De consument vordert mede om die reden dat ING het bedrag van € 1.200,-, al dan niet uit coulance, aan haar terugbetaalt.
Juridisch kader
Uit artikel 7:529 lid 1 en lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (“BW”) volgt dat de verliezen, die voortvloeien uit niet-toegestane betalingstransacties, voor rekening van de bank komen, tenzij sprake is fraude, opzettelijk handelen of grove nalatigheid aan de zijde van de consument. Van niet-toegestane betalingstransacties kan alleen pas worden gesproken als deze zijn uitgevoerd zonder instemming van de consument (artikel 7:522 lid 2 BW). Kifid oordeelt dat de consument zelf aan de betalingsverzoeken heeft voldaan en de betalingen heeft verricht. De oplichter is op geen enkele manier betrokken geweest bij de overboeking zelf. Ook heeft niemand de betaalpas en/of pincode van de consument afhandig gemaakt. Omdat de consument de betaalopdrachten zelf heeft gegeven, heeft zij daarmee ingestemd. Om die reden is er geen verplichting voor ING om de schade van de consument te vergoeden. Bovendien is ING op grond van artikel 7:533 lid 4 BW verplicht om gevolg te geven aan een ten laste van een rekeninghouder gegeven betaalopdracht. De zorgplicht van ING is daarbij beperkt tot het optimaliseren van het betalingsverkeer ten aanzien van de rekening van consument. Dit is vaste uitspraak van Kifid. In deze rol kan ING in beginsel geen verwijt worden gemaakt voor het uitvoeren van de betalingstransacties zonder nadere monitoring. Dit onderzoek mag pas dan van ING worden verwacht wanneer zij wist van ongebruikelijk betalingsverkeer, waarbij bepalend is waarvan de bank zich bewust was. Bewustheid van het gevaar kan slechts in beperkte omstandigheden bij de bank worden verondersteld, gelet op haar positie en deskundigheid. Zie in dit kader de uitspraak van de Hoge Raad van 27 november 2015. Uit verklaringen en stukken van partijen volgt dat ING pas na 31 juli 2020 bekend was met de tegenrekening die door de oplichter is gebruikt en niet eerder. ING heeft in dit geval haar zorgplicht dus niet geschonden. Wel biedt ING haar excuses aan voor het feit dat zij op de tweede brief van de consument niet heeft gereageerd. Dit niet reageren van ING op een brief kan echter niet leiden tot de verplichting van ING om de schade van de consument te vergoeden.
Conclusie
Gelet op het voorgaande worden de vorderingen van de consument afgewezen. ING heeft haar zorgplicht niet geschonden en is niet gehouden om de schade van de consument te vergoeden.
Les
Hoewel iedereen inmiddels eigenlijk wel weet dat je niet zomaar moet reageren op een verzoek van een bekende tot het overmaken van een geldbedrag, zijn er toch dagelijks mensen die op deze manier opgelicht worden. Mocht je een dergelijk verzoek krijgen, verifieer dan eerst of dit verzoek daadwerkelijk van de bekende afkomstig is. Want zoals ook uit deze uitspraak weer volgt, wordt de schade in de meeste gevallen niet vergoed. En dat is toch zonde van je geld. [post_title] => Moet een bank de schade van WhatsApp-fraude vergoeden? [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => moet-een-bank-de-schade-van-whatsapp-fraude-vergoeden [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2023-10-02 09:55:24 [post_modified_gmt] => 2023-10-02 07:55:24 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=24181 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) ) [post_count] => 10 [current_post] => -1 [before_loop] => 1 [in_the_loop] => [post] => WP_Post Object ( [ID] => 24443 [post_author] => 10 [post_date] => 2021-03-09 10:07:44 [post_date_gmt] => 2021-03-09 09:07:44 [post_content] => Rijkswaterstaat heeft een Europese openbare aanbestedingsprocedure georganiseerd.
Opschortende termijn
In het beschrijvend document voor deze aanbesteding is vastgelegd dat iedere Inschrijver c.q. belanghebbende die het met de gunningsbeslissing niet eens is, hierover gedurende 20 kalenderdagen na elektronische verzending van de gunningsbeslissing een voorlopige voorziening kan vragen bij de bevoegde civiele rechter te Den Haag. Deze opschortende termijn die de aanbestedende dienst in acht moet nemen, voordat hij de met de gunningsbeslissing beoogde overeenkomst sluit is in het beschrijvend document tevens ook als een vervaltermijn aangeduid. Rijkswaterstaat heeft op 12 oktober 2020 via TenderNed de voorlopige gunningsbeslissing verzonden. De 20-dagen-termijn is aangevangen op 13 oktober 2020. Op maandag 2 november 2020, de 21ste kalenderdag na verzending van de voorlopige gunningsbeslissing, wordt een kort geding aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag. Als de opschortende termijn eindigt op een zaterdag, zondag of erkende feestdag, dan eindigt op grond van de Algemene termijnenwet de termijn op het laatste uur van de daaropvolgende werkdag. In deze zaak eindigt de opschortende termijn, uitgaande van 20 kalenderdagen, op zondag 1 november 2020 en is deze opschortende termijn dus, gezien het vorenstaande, geëindigd op het laatste uur van maandag 2 november 2020. De dagvaarding lijkt hiermee tijdig te zijn uitgebracht.
Vervaltermijn
In het beschrijvend document is echter naast de opschortende termijn als bedoeld in de Aanbestedingswet ook een vervaltermijn opgenomen. De opschortende termijn en de vervaltermijn zijn twee verschillende termijnen, waarop, tenzij anders is overeengekomen, verschillende regimes van toepassing zijn, aldus de voorzieningenrechter.
Verschil tussen beide termijnen
De opschortende termijn die de aanbestedende dienst verplicht in acht moet nemen voordat hij de met de gunningsbeslissing beoogde overeenkomst sluit is een dwingende, uit de wet voortvloeiende termijn, waarvan niet in het nadeel van inschrijvers of gegadigden kan worden afgeweken. Door het verstrijken van de opschortende termijn vervalt voor een inschrijver of gegadigden echter niet het recht om (eventueel nog na contractsluiting) een rechtsvordering met betrekking tot de aanbesteding in te stellen. Een vervaltermijn regelt dit laatste wel. Een vervaltermijn is een door partijen overeengekomen, en dus contractuele, termijn, waarna een afgewezen inschrijver niet meer in rechte kan opkomen tegen de voorlopige gunningsbeslissing. De omstandigheid dat de wettelijke opschortingstermijn van de Aanbestedingswet van toepassing is, brengt niet met zich mee dat niet ook een contractuele vervaltermijn overeengekomen kan worden. De eisende partij in het kort geding heeft onvoorwaardelijk ingestemd met de vervaltermijn. Op een contractuele vervaltermijn in beginsel – tenzij anders overeengekomen – niet de Algemene termijnenwet van toepassing. Als een vervaltermijn eindigt op een zaterdag, zondag of feestdag wordt de termijn daarvan daarom niet verlengd tot de eerstvolgende werkdag. De contractuele vervaltermijn in deze zaak is dus geëindigd op het einde van het laatste uur van zondag 1 november 2020. De eisende partij heeft dus niet tijdig voor afloop van die vervaltermijn het kort geding aanhangig gemaakt. De eisende partij wordt niet ontvankelijk verklaart in haar vorderingen.
Conclusie
Inschrijvers c.q. belanghebbenden moeten erop bedacht zijn dat in de aanbestedingsstukken de opschortende termijn vaak ook als contractuele vervaltermijn wordt gekwalificeerd en dat dit twee verschillende termijnen zijn met aparte regimes. Hierdoor kan de vervaltermijn iets korter uitpakken dan de opschortende termijn. Het is dan zaak om met die kortere vervaltermijn dan ook rekening te houden opdat tijdig wordt gedagvaard.     Rik Wevers         [post_title] => Verschil opschortende termijn en contractuele vervaltermijn [post_excerpt] => [post_status] => publish [comment_status] => open [ping_status] => open [post_password] => [post_name] => verschil-opschortende-termijn-en-contractuele-vervaltermijn [to_ping] => [pinged] => [post_modified] => 2021-03-09 10:31:58 [post_modified_gmt] => 2021-03-09 09:31:58 [post_content_filtered] => [post_parent] => 0 [guid] => https://bg.legal/?p=24443 [menu_order] => 0 [post_type] => post [post_mime_type] => [comment_count] => 0 [filter] => raw ) [comment_count] => 0 [current_comment] => -1 [found_posts] => 1312 [max_num_pages] => 132 [max_num_comment_pages] => 0 [is_single] => [is_preview] => [is_page] => [is_archive] => 1 [is_date] => [is_year] => [is_month] => [is_day] => [is_time] => [is_author] => [is_category] => [is_tag] => [is_tax] => 1 [is_search] => [is_feed] => [is_comment_feed] => [is_trackback] => [is_home] => [is_privacy_policy] => [is_404] => [is_embed] => [is_paged] => 1 [is_admin] => [is_attachment] => [is_singular] => [is_robots] => [is_favicon] => [is_posts_page] => [is_post_type_archive] => [query_vars_hash:WP_Query:private] => 55f3c6721b9a725906e5d38748262fe6 [query_vars_changed:WP_Query:private] => [thumbnails_cached] => [allow_query_attachment_by_filename:protected] => [stopwords:WP_Query:private] => [compat_fields:WP_Query:private] => Array ( [0] => query_vars_hash [1] => query_vars_changed ) [compat_methods:WP_Query:private] => Array ( [0] => init_query_flags [1] => parse_tax_query ) [tribe_is_event] => [tribe_is_multi_posttype] => [tribe_is_event_category] => [tribe_is_event_venue] => [tribe_is_event_organizer] => [tribe_is_event_query] => [tribe_is_past] => [tribe_controller] => Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller Object ( [filtering_query:Tribe\Events\Views\V2\Query\Event_Query_Controller:private] => WP_Query Object *RECURSION* ) )
Rijkswaterstaat heeft een Europese openbare aanbestedingsprocedure georganiseerd. Opschortende termijn In het beschrijvend document voor deze aanbesteding is vastgelegd dat iedere Inschrijver c.q. belanghebbende die het met de gunningsbeslissing niet eens...
Lees meer
In een samenwerkingsovereenkomst maken partijen de afspraak om bij de verdere ontwikkeling van het product exclusief met elkaar samen te werken. De ene partij ontwikkelt zelfstandig een ‘light’ versie van...
Lees meer
De Raad voor de Volksgezondheid en Samenleving stelt in het advies ‘Wissels omzetten voor een veerkrachtige samenleving’ dat aanpassingen aan het zorgstelsel noodzakelijk zijn. Volgens de RVS is het cruciaal...
Lees meer
Op 1 januari 2022 gaat het toezicht op de bouw en de controle of gebouwd wordt conform het Bouwbesluit ingrijpend wijzigen. Op dit moment wordt de toetsing van aanvragen van...
Lees meer
De rechtbank Den Haag behandelt in de uitspraak van 2 maart 2021 een verzoek tot homologatie van een WHOA-akkoord. De rechtbank beslist echter tot het afwijzen van het verzoek. De...
Lees meer
Arbeidsmigranten op vakantiepark of in zomerhuisjes; recreatief verblijf of niet? Huisvesting van arbeidsmigranten is een actueel onderwerp. Niet alleen huisvesting in een woning maar ook huisvesting op vakantieparken komt veelvuldig voor....
Lees meer
Wanneer partijen afspraken met elkaar maken dan kunnen daar discussies uit voortvloeien. Ook partijen die geen overeenkomst met elkaar hebben kunnen een discussie krijgen? Discussies kunnen conflicten worden. Is de...
Lees meer
Op 24 februari 2021 verscheen de tiende WHOA-uitspraak. De tiende uitspraak kenmerkt zich door de afweging van twee offertes van mogelijke herstructureringsdeskundige. Eén kandidaat is echter geen advocaat. In deze...
Lees meer
Bij het huisvesten van arbeidsmigranten zien we het al vaak. De vraag of het huisvesten van arbeidsmigranten voldoet aan de ‘woonbestemming’ van het bestemmingsplan. Cruciaal is vaak de vraag of...
Lees meer
De consument houdt een betaalrekening aan bij ING Bank N.V. (“ING”). Op 31 juli 2020 is de consument via WhatsApp benaderd door iemand die zich voordeed als haar dochter. De...
Lees meer